Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden : Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden
35 570 VII Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (VII) voor het jaar 2021
Nr. 7
VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 6 oktober 2020
De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken, belast met het voorbereidend onderzoek
van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst
van vragen met de daarop gegeven antwoorden.
De vragen zijn op 25 september 2020 voorgelegd aan de Minister van Binnenlandse Zaken
en Koninkrijksrelaties. Bij brief van 5 oktober 2020 zijn ze door de Minister van
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties beantwoord.
Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van
het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
De voorzitter van de commissie, Ziengs
Adjunct-griffier van de commissie, Hendrickx
1
Vraag: Wat is de status van de Wet Politieke Partijen (WPP)? Wordt deze nog deze kabinetsperiode
ingediend?
Antwoord:
De Wpp is in voorbereiding. Ik streef ernaar het wetsvoorstel eind dit jaar in consultatie
te brengen.
2
Vraag: Met welke jongerenorganisaties wordt gesproken om de nieuwe vorm van jongereninspraak
vorm te geven? Hoe wordt nagegaan dat deze organisaties (een groot deel van de) jongeren
vertegenwoordigen?
Antwoord:
Voor de zomer zijn gesprekken gevoerd met jongerenorganisaties, waaronder de politieke
jongerenorganisaties en maatschappelijke jongerenorganisaties als de Nationale Jeugdraad
en andere organisaties van het SER-Jongerenplatform. Er is bewust voor gekozen om
tegelijkertijd juist ook de perspectieven van niet-georganiseerde jongeren te betrekken.
Daarom is ook gesproken met groepen jongeren met diverse perspectieven en achtergronden
(jeugdlintjesdragers en individuele jongeren van verschillende (culturele) achtergronden,
geografische spreiding, leeftijd en opleidingsniveau).
Vanaf deze zomer is het gesprek over nieuwe vormen van jongereninspraak voortgezet
onder procesbegeleiding van ANBI stichting Number 5 Foundation. Een brede vertegenwoordiging
van jongeren met diverse stemgeluiden heeft in augustus en september het participatieve
en inclusieve proces vormgegeven. Parallel zijn er contacten met zichtbare (zoals
Coalitie-Y) en minder zichtbare jongerenperspectieven en -organisaties (zoals uit
de jeugdzorg en jongeren met een migrantenachtergrond). In november worden lokale
en landelijke jongerenorganisaties in Nederland aangeschreven, zodat zij op hun beurt
inzichten kunnen ophalen van hun achterban over hun beleving van de democratie en
behoeften en ideeën rondom inspraak.
3
Vraag: Welke prestatieafspraken zijn er met ProDemos gemaakt voor de extra subsidie
die zij ontvangt i.h.k.v. democratisch burgerschap?
Antwoord:
De subsidie voor 2021 aan ProDemos wordt verstrekt op basis van de «subsidieregeling
ProDemos». Deze subsidie wordt verstrekt onder meer met het oog op het organiseren
van activiteiten die zijn gericht op het vergroten van de betrokkenheid en de kennis
van de democratische rechtsstaat. De prestaties voor deze subsidie zijn vastgelegd
in het activiteitenprogramma 2021 van ProDemos, dat, samen met het strategisch plan
2021–2025 en de begroting 2021, de grondslag voor de subsidieverstrekking vormt. Tot
de activiteiten behoren het verzorgen van bezoeken van scholieren aan het parlement
en diverse bijbehorende educatieve programma’s.
4
Vraag: Hoeveel provinciebestuurders woonden in een ambtswoning in de jaren 2012 tot
en met nu, graag per jaar uitgesplitst?
Antwoord:
De uitvoering van het rechtspositiebesluit is een decentrale verantwoordelijkheid.
BZK houdt geen lijst bij van ambtswoningen of ter beschikking gestelde woningen. Uit
navraag blijkt dat er in de periode 2012 tot nu geen enkele cdK of gedeputeerde in
een ambtswoning of ter beschikking gestelde woning heeft gewoond.
5
Vraag: Hoeveel huurhuizen hebben een huurverhoging gekregen in het kader van huurharmonisatie
het afgelopen jaar? En hoe is die ontwikkeling in huurharmonisatie geweest de afgelopen
5 jaar?
Antwoord:
In onderstaande tabel is het aandeel woningen met huurharmonisatie weergegeven in
de afgelopen 5 jaar. De gegevens lopen van juli tot juli ieder jaar.
2015
2016
2017
2018
2019
2020
Aandeel woningen met huurharmonisatie
4,9%
4,6%
5,6%
5,4%
6,4%
6,4%
Bron: CBS Huurenquête 2020
6
Vraag: Van hoeveel sociale huurwoningen zijn huurprijzen geliberaliseerd in 2020?
Kunt u de ontwikkeling laten zien van de afgelopen 8 jaren, uitgesplitst per jaar?
Antwoord:
In bijgevoegde tabel staan op basis van de huurenquête het aantal huurwoningen dat
woningcorporaties bij mutatie feitelijk hebben geliberaliseerd. De cijfers zijn geschoond
van administratieve aanpassingen waarbij geen daadwerkelijke liberalisatie heeft plaatsgevonden.
De gegevens lopen van juli tot juli ieder jaar.
Van juli-juli
2014
2015
2016
2017
2018
2019
2020
Aantal woningen
3.500
4.800
2.600
2.700
2.100
3.100
2.400
7
Vraag: Van hoeveel sociale huurwoningen zijn huurprijzen gedaald in 2020? En hoeveel
huurders hebben een huurkorting gekregen de afgelopen 8 jaren, uitgesplitst per jaar?
Antwoord:
Volgens het CBS heeft 2,5% van de huurwoningen in 2020 een huurverlaging gehad en
zijn er 2,3 miljoen corporatie huurwoningen. Dat betekent dat circa 57.500 huurwoningen
een lagere huur hebben dan in 2019. Daarbij is geen onderscheid gemaakt tussen huurverlaging
bij lopende huurcontracten en huurverhoging bij nieuwe verhuring (huurharmonisatie).
Hieronder staat een tabel met gegevens vanaf 2012. De gegevens lopen van juli tot
juli ieder jaar.
Huurverlaging in de totale huurvoorraad van woningcorporaties, bij zittende huurders
en bij bewonerswissel
Jaar
% woningen met lagere huurprijs
Totaal aantal corporatie huurwoningen (miljoen)
Aantal corporatie huurwoningen met lagere huurprijs
2020
2,5%
2,30
57.500
2019
3,3%
2,30
76.000
2018
4,8%
2,27
109.000
2017
5,5%
2,27
125.000
2016
4,1%
2,28
93.500
2015
2,8%
2,30
64.500
2014
0,7%
2,28
16.000
2013
0,4%
2,28
9.000
2012
0,6%
2,27
13.500
Bron: CBS-Huurenquête en Monitoring huurbeleid (Companen)
8
Vraag: Hoeveel sociale huurwoningen zijn verkocht aan beleggers en andere niet-bewoners
(niet zijnde toegelaten instellingen) in 2020? Kunt u de ontwikkeling laten zien van
de afgelopen 8 jaren, uitgesplitst per jaar?
Antwoord:
In onderstaande tabel A worden en de gegevens over de aantallen verkochte woningen
gegeven voor de jaren 2013 tot en met 2017, uitgesplitst naar aard van de koper. Het
totaal aantal verkopen dat in deze tabel vermeld wordt betreft woningen die de sector
verlaten.
Tabel B bevat de cijfers vanaf 2018. In dat jaar is de uitvraag van gegevens bij corporaties
gewijzigd en kan er geen onderscheid gemaakt worden tussen verkopen aan beleggers
en overige partijen enerzijds en verkopen aan andere toegelaten instellingen anderzijds.
Het totaal aantal verkopen in deze tabel bevat dus ook de verkopen tussen corporaties
onderling.
De cijfers voor 2019 en 2020 zijn op basis van de prognoses/voornemens van corporaties,
er is voor deze jaren nog geen verantwoordingsinformatie beschikbaar. Het valt vooraf
niet aan te geven in welke mate deze verkoopvoornemens ook worden gerealiseerd.
Tabel A: totaal aantal verkopen door corporaties, uit de sector
2013
2014
2015
2016
2017
Toekomstige bewoners
14.700
17.000
15.300
11.300
8.600
Beleggers en overige partijen, niet zijnde corporaties
2.000
5.900
3.500
3.300
2.700
Totaal verkopen uit de sector
16.700
22.900
18.700
14.600
11.300
Tabel B: totale aantal verkopen door corporaties, zowel binnen als uit de sector
2018
20191
20201
Toekomstige bewoners
6.841
n.b
n.b.
Beleggers, en anderen, waaronder corporaties
5.365
n.b.
n.b.
Totaal verkopen binnen en buiten de sector
12.206
19.664
19.664
X Noot
1
= cijfers op basis van prognose-informatie.
9
Vraag: Hoeveel sociale huurwoningen worden gebouwd in 2021? Graag uitgesplitst per
prijssegment.
Antwoord:
Op basis van de prognose-informatie uit 2019 worden in 2021 door corporaties 29.258
woningen in de daeb-tak gebouwd en 655 in de niet-daeb-tak. Daarnaast worden naar
verwachting 636 woningen in geconsolideerde verbindingen gebouwd. Een (verdere) uitsplitsing
naar prijssegment kan niet worden gegeven. In het verleden bleek dat een deel van
prognoses niet gerealiseerd werd. In 2018 realiseerde de sector 61% van de nieuwbouwproductie
die ze eind 2017 voorspelde voor 2018. Daar staat tegenover dat in 2020 door corporaties
voor in totaal 115.000 woningen vermindering verhuurderheffing is aangevraagd. Corporaties
hebben binnen deze regeling vijf jaar de tijd om de woningen te bouwen, Rond februari
2021 komt nieuwe prognose-informatie beschikbaar met betrekking tot de nieuwbouw.
Verder is in de recente bestuurlijke afspraken met VNG en Aedes is afgesproken om
gezamenlijk te zorgen voor een versnelling van de nieuwbouw naar 25.000 woningen per
jaar, en te zorgen dat de bouw van de 150.000 woningen waarvoor een heffingskorting
is aangevraagd binnen twee jaar kan starten.
10
Vraag: Kunt u een overzicht geven de kosten voor het bouwen van een eengezinswoning
in de sociale sector sinds 2012 en dat graag uitgesplitst per jaar?
Antwoord:
De ontwikkeling van de kosten voor het bouwen van eengezinswoningen en appartementen
(meergezinswoningen) is getoond in onderstaande grafiek (stichtingskosten). Uit de
grafiek blijkt dat de stichtingskosten van eengezinswoningen in 2012 € 174.196 bedragen
en bij woningen met een verwachte oplevering in 2020 € 214.215. Deze is afkomstig
uit de Monitor Sociale Nieuwbouw 2019. Dit is een bijlage bij de Staat van de Volkshuisvesting
2019. De data zijn afkomstig uit de benchmark database Watkostdebouwvaneenhuurwoning.
Deze bedragen zijn inclusief grondkosten.
11
Vraag: Hoeveel sociale huurwoningen zijn gesloopt sinds 2012 en hoeveel worden er
gesloopt in 2021? Graag uitgesplitst per prijssegment.
Antwoord:
Vanaf 2012 tot en met 2018 zijn 48 duizend sociale huurwoningen gesloopt (Bron ABF
Syswov). In 2021 worden 13.181 sociale huurwoningen gesloopt, volgens de prognose
dPi2019. Hierbij moet worden opgemerkt dat de realisatie hierbij kan achterblijven,
omdat ook de nieuwbouw achterblijft bij de prognoses. Sloop en nieuwbouw maken vaak
deel uit van herstructureringsprojecten. Informatie over de prijssegmenten is niet
beschikbaar.
12
Vraag: Hoe zien de wachtlijsten voor sociale huurhuizen per woningmarktregio eruit?
Antwoord:
Het rapport Stand van de woonruimteverdeling (Rigo, 2019) dat ik op 5 april 2019 aan
uw Kamer heb aangeboden, maakt gebruik van informatie uit de woonruimteverdeelsystemen
(o.a. Woningnet). Dit is de meest recente informatie waarover ik beschik dat inzicht
geeft over de duur van de wachttijd (of inschrijfduur) en de zoektijd. De wachttijd
is de periode vanaf inschrijving als woningzoekende tot de toekenning van een woning.
De zoektijd is de periode vanaf de eerste zoekactie (reactie op een advertentie) tot
aan de toekenning van een woning. De wachttijd is langer dan de zoekduur omdat mensen
bij inschrijving vaak nog geen dringende verhuiswens hebben en eerst inschrijfduur
willen opbouwen. In onderstaande tabel zijn de wacht- en zoektijden van de woonruimteverdeelsystemen
opgenomen van woningen die in 2017 werden verhuurd. Binnen deze regio’s variëren de
zoektijden per gemeente, per buurt en per woningtype. Voor een toelichting op deze
cijfers wordt verwezen naar het genoemde rapport.
Regio
Wachttijd (jaar)
Zoektijd (jaar)
Achterhoek
3,4
Nb
Almelo
2,0
Nb
Almere
8,6
Nb
Arnhem Nijmegen
13,7
Nb
Den Bosch
7,3
2,2
Drechtsteden
5,1
2,0
Eemvallei
6,8
1,0
Groningen
4,1
2,3
Haaglanden
3,8
1,8
Hengelo
4,5
1,6
Holland Rijnland
6,1
1,2
Lelystad
5,8
1,9
Limburg
3,8
1,2
Meijerijstad e.o.
6,3
Nb
Noord Kennemerland
6,5
Nb
Noord Veluwe
13,3
Nb
Regio Amsterdam
8,9
5,5
Regio Utrecht
8,9
4,6
Rijnmond
4,6
Nb
Stedendriehoek Apeldoorn Deventer Zutphen
6,5
Nb
West Brabant
6,8
1,8
Woongaard (Gorinchem e.o.)
4,7
0,8
Zuid Kennemerland
7,3
4,9
Zuidoost Brabant
3,8
Nb
Zwolle
5,5
3,5
In het rapport Wachtlijsten Sociale huursector; Hoge inkomens en weigeringen in de
praktijk» (Rigo, 31 december 2019), dat ik op 2 maart 2020 aan uw Kamer heb aangeboden,
wordt inzicht gegeven in het percentage actief woningzoekenden met laag middeninkomen
of hoger inkomen dat deel uitmaakt van de wachtlijsten (2018). De meeste jaarrapportages
van verdeelsystemen bevatten cijfers over «actief woningzoekenden»: woningzoekenden
die in dat jaar op ten minste één advertentie gereageerd hebben. Deze groep actief
woningzoekenden is veel kleiner dan de ingeschreven woningzoekenden. Bij alle verdeelsystemen
heeft minder dan 10% van de actieve woningzoekenden een laag middeninkomen of een
hoger inkomen. Een groot deel van deze groep actief woningzoekenden behoort (zover
bekend) tot de lage middeninkomens. In geen enkele regio waarvan cijfers bekend zijn,
is het aandeel actief woningzoekenden met een hoger inkomen groter dan 5%.
13
Vraag: Hoeveel hurende huishoudens zijn meer dan 25 procent van het inkomen kwijt
aan woonlasten (huur en energiekosten)?
Antwoord:
Van de hurende huishoudens heeft circa 80% een woonquote van meer dan 25%. De woonquote
is het percentage van het netto besteedbaar huishoudinkomen dat besteed wordt aan
de netto woonuitgaven. De netto woonuitgaven voor huurders is de netto huur (verminderd
met huurtoeslag), vermeerderd met de bijkomende woonuitgaven.
14
Vraag: Hoeveel hurende huishoudens zijn meer dan 40 procent van het inkomen kwijt
aan woonlasten (huur en energiekosten)?
Antwoord:
Van de hurende huishoudens heeft circa 1 op de 4 een woonquote van meer dan 40%. De
woonquote is het percentage van het netto besteedbaar huishoudinkomen dat besteed
wordt aan de netto woonuitgaven. De netto woonuitgaven voor huurders is de netto huur
(verminderd met huurtoeslag), vermeerderd met de bijkomende woonuitgaven.
15
Vraag: Hoe is deze korting van 138 miljoen precies ontstaan? Hoe staat dit in de verhouding
tot de eerder gecommuniceerde korting van 200 miljoen? Kan dit in begrijpelijke taal
worden uitgelegd?
Antwoord:
Het Kabinet stelt € 200 mln. beschikbaar voor de verhuurderheffing. Zoals in het antwoord
op vraag 176 wordt toegelicht wordt hiervan € 62 mln. ingezet voor de dekking van
het grote gebruik van de heffingsverminderingen voor nieuwbouw en het per 2021 weer
openstellen van de heffingsvermindering verduurzaming. De resterende € 138 mln. wordt
ingezet voor een directe verlaging van het tarief verhuurderheffing als tegemoetkoming
aan corporaties voor de verplichte huurverlaging voor dure scheefwoners,
16
Vraag: Hoe gaat het kabinet inzetten op het versnellen van de besluitvorming over
grootschalige woningbouwlocaties?
Antwoord:
Het kabinet is al enige tijd bezig om via de NOVI-verstedelijkingsstrategieën, het
MIRT en de Woondeals afspraken te maken met provincies en gemeenten over ontwikkeling
van gebieden voor (grootschalige) woningbouw. 14 Gebieden zijn hierbij voor het kabinet
van wezenlijk belang voor de realisatie van de woningbouwopgave, in samenhang met
de andere opgaven in de fysieke leefomgeving (werken, water, groen, bereikbaarheid).
In deze gebieden gaat het Rijk duidelijk richting geven aan de gewenste ontwikkeling
van deze gebieden (versnelling in de planontwikkeling), komen tot concrete afspraken
hierover met partijen en waar nodig worden de ruimtelijke ordeningsinstrumenten en
instrumenten van het grondbeleid ingezet. Hierbij kunnen ook financiële instrumenten
worden ingezet, zoals de Woningbouwimpuls en het MIRT/Infrafonds.
17
Vraag: Is het mogelijk de tijdelijke buitenwerking stelling van de markttoets/marktverkenning
zo vorm te geven dat rekening wordt gehouden met de lange ontwikkeltijden in het vastgoed
(die de voorgenomen 3 jaar verre overschrijden), door de buitenwerkingstelling zo
vorm te geven dat projecten die geïnitieerd worden binnen de drie jaar zonder marktverkenning
voltooid kunnen worden, ook wanneer die later gerealiseerd worden?
Antwoord:
De opschorting dient ervoor om woningcorporaties bij te laten dragen aan het middenhuursegment.
Om dit te bewerkstelligen is het van belang om rekening te houden met de ontwikkeltijden
van niet-DAEB-projecten. De markttoets geldt voor voornemens van toegelaten instellingen
op het vlak van niet-DAEB-projecten; zolang deze voornemens binnen de periode van
drie jaar vallen, geldt de marktverkenning daarvoor niet. Dit betekent dus dat alle
projecten die geïnitieerd worden tijdens de opschorting, ook mogen worden voltooid
na de opschortingsperiode.
18
Vraag: Kunt u nader duiden wat er wordt bedoeld met het versnellen van besluitvorming
met betrekking tot grote woningbouwlocaties?
Antwoord:
Het kabinet is al enige tijd bezig om via de NOVI-verstedelijkingsstrategieën, het
MIRT en de Woondeals afspraken te maken met provincies en gemeenten over ontwikkeling
van gebieden voor (grootschalige) woningbouw. 14 Gebieden zijn hierbij voor het kabinet
van wezenlijk belang voor de realisatie van de woningbouwopgave, in samenhang met
de andere opgaven in de fysieke leefomgeving (werken, water, groen, bereikbaarheid).
In deze gebieden gaat het Rijk duidelijk richting geven aan de gewenste ontwikkeling
van deze gebieden (versnelling in de planontwikkeling), komen tot concrete afspraken
hierover met partijen en waar nodig worden de ruimtelijke ordeningsinstrumenten en
instrumenten van het grondbeleid ingezet. Hierbij kunnen ook financiële instrumenten
worden ingezet, zoals de Woningbouwimpuls en het MIRT/Infrafonds.
19
Vraag: Op welke wijze gaat de € 100 miljoen per jaar voor het invoeren van een drempelwaarde
voor stikstof in zijn werk?
Antwoord:
In aanvulling op de ruim € 5,1 mld. die dit voorjaar beschikbaar is gesteld door het
kabinet voor de structurele stikstofaanpak zijn voor bronmaatregelen om een drempelwaarde
(of partiële vrijstelling) voor de bouw in te kunnen voeren als onderdeel van het
wetsvoorstel natuurverbetering en stikstofreductie tot 2030 genoemde middelen beschikbaar
gesteld. Deze wetswijziging wordt binnenkort aan de Tweede Kamer voorgelegd. De wijze
waarop de middelen het beste kunnen worden ingezet is thans onderwerp van bespreking.
20
Vraag: In hoeverre waren de beschikbare middelen voor de transformatiefaciliteit eerder
uitgeput?
Antwoord:
Per 1 juli 2020 is euro € 19,6 mln. aan geldleningen verstrekt. De pijplijn is op
dit moment groot, waardoor zonder de intensivering de transformatiefaciliteit naar
verwachting eind 2020 geen nieuwe leningen meer had kunnen verstrekken.
21
Vraag: Kunt u nader uiteenzetten wat er gebeurt rondom het verlengen van de termijnen
van de bestaande heffingsverminderingen?
Antwoord:
Om voor heffingsvermindering in aanmerking te komen gelden er termijnen waarbinnen,
na toekenning van de voorlopige heffingsvermindering, de investering gedaan moet worden.
Vanwege corona liepen diverse investeringsprojecten vertraging op. Om uitval van deze
projecten te voorkomen is in het voorjaar aangekondigd dat heffingsverminderingen
die in 2020 verlopen een termijnverlenging van 1 jaar krijgen. Hiervoor ligt inmiddels
een wetsvoorstel in uw Kamer (onderdeel van het wetsvoorstel Tijdelijke Huurkorting).
Op Prinsjesdag is aangegeven dat de verlenging van de termijnen ook gaat gelden voor
de heffingsverminderingen die in 2021 en 2022 verlopen. Dit zal ook wettelijk geregeld
worden, via een nota van wijziging bij voornoemd wetsvoorstel. Bij aanvaarding van
de wet kan elke investering die gekoppeld is aan een heffingsvermindering waarvan
de termijn oorspronkelijk zou aflopen in de jaren 2020, 2021 en 2022 dus een jaar
later uiterlijk worden gerealiseerd.
22
Vraag: Welke kansen zijn er voor multifunctioneel ruimtegebruik in het maken van ruimtelijke
keuzes? Op welke manier zou multifunctioneel ruimtegebruik gecombineerd kunnen worden
met natuurinclusief bouwen?
Antwoord:
Zoals in de NOVI is aangegeven zijn er in Nederland goede kansen voor meer multifunctioneel
ruimtegebruik. Het combineren van de woon- en werkfunctie in steden (in de vorm van
bedrijfsruimte in de plint van meerlaagse woonbebouwing) is een beproefd concept.
Een meer recente ontwikkeling is de integratie van zonnecellen in geluidsschermen
langs wegen. Ook ligt plaatsing van zonnepanelen op daken van grote bedrijfsgebouwen
voor de hand. Een mooi voorbeeld van multifunctioneel ruimtegebruik is ook de nieuwe
ondergrondse parkeergarage aan de boulevard van Katwijk: een combinatie van parkeren,
kustbescherming en natuurontwikkeling.
Juist ook waar het gaat om het bevorderen van natuurwaarden in stedelijk gebied en
natuurinclusief bouwen zijn er vele mogelijkheden. Het groen rond het huis en in de
wijk is immers de plek waar bewoners direct met natuur in aanraking komen en het is
gebleken dat groen in de nabijheid van de woning bijdraagt aan het woongenot. Te denken
is aan het realiseren van een park op een ondergrondse parkeergarage, aan groene daken
en muren met nestkasten en bijenkasten, of aan het combineren van klimaatbuffers die
overtollig regenwater tijdelijk opvangen met groene recreatieve voorzieningen en natuur.
23
Vraag: In hoeverre zijn gemeenten verplicht om na drugsvondsten iemand die alleen
een gebruikersovereenkomst heeft voor een standplaats met een woonwagen van die standplaats
te verwijderen? Zijn er nog alternatieve mogelijkheden om stevige maatregelen te nemen
zonder dat iemand feitelijk zijn of haar woonruimte verliest? (Mede naar aanleiding
van https://www.bd.nl/waalwijk-heusden-e-o/waalwijkse-burgemeester-kleijnge…)
Antwoord:
Indien sprake is van drugshandel vanuit een pand/woning kan de burgemeester ingevolge
artikel 13b Opiumwet bestuursdwang opleggen. In de praktijk betekent dit meestal sluiting
van het drugspand/woning. Onder een woning wordt ook een woonwagen verstaan. De burgemeester
dient steeds een afweging te maken of sluiting noodzakelijk en proportioneel is. Het
is een bevoegdheid en daarmee geen verplichting. De burgemeester kan er ook voor kiezen
betrokkenen te waarschuwen of om een last onder dwangsom op te leggen. Tijdelijke
sluiting is een ingrijpende maatregel die onder andere tot doel heeft het pand uit
de drugsketen te halen en de aanloop te beëindigen.
In geval van sluiting door de burgemeester kan de verhuurder de huurovereenkomst ontbinden.
Als de gemeente eigenaar/verhuurder is van de standplaatsen, kan de gemeente de huurovereenkomst
of gebruikersovereenkomst ontbinden. De verhuurder maakt een eigen afweging of ontbinding
noodzakelijk en gepast is. Wel hebben veel verhuurders expliciet in de overeenkomst
opgenomen dat drugscriminaliteit niet wordt geaccepteerd en tot gevolgen leidt. Tegen
zowel het besluit van de burgemeester als van de verhuurder kunnen rechtsmiddelen
worden aangewend.
Los van de casus, die mede aanleiding is voor de vraag, geldt dat ook stevige maatregelen
mogelijk zijn, zonder dat iemand zijn of haar woonruimte hoeft te verliezen. Dat is
bijvoorbeeld het geval bij ernstige en herhaaldelijke overlast voor omwonenden. Een
burgemeester kan dan een gedragsaanwijzing opleggen aan de veroorzaker (last onder
bestuursdwang). De gemeenteraad kan dit bij verordening mogelijk maken op grond van
de Wet aanpak woonoverlast (Gemeentewet artikel 151d). Een dergelijke last onder bestuursdwang
kan niet alleen een forse dwangsom per overtreding betekenen, maar ook een tijdelijk
huisverbod inhouden. Dit verbod geldt voor een periode van tien dagen en kan worden
verlengd tot ten hoogste vier weken.
24
Vraag: Wat wordt bedoeld met de passage «In 2021 geven we burgers meer grip op en
regie over de gegevens die de overheid van hen heeft. Dit leggen we in wetten en regels
vast. Hiermee kunnen burgers de gegevens die de overheid van hen heeft, zoals adres,
leeftijd of inkomen, digitaal delen met organisaties buiten de overheid«? Wordt gedoeld
op het amendement Middendorp en Verhoeven bij het wetsvoorstel digitale overheid (Kamerstuk
34 972, nr. 20)? Zo nee, welke wet- en regelgeving wordt gedoeld?
Antwoord:
De geciteerde passage vat een eerder voornemen samen uit de beleidsbrief regie op
gegevens van 11 juli 2019 (Kamerstukken II 2018/19, 32 761, nr. 147). Daarin is gesteld dat het digitaal met derden delen van persoonsgegevens uit overheidsregisters
kansen en risico’s heeft, en dat omwille van die risico’s spelregels ontwikkeld worden,
die uitwerking krijgen in de (volgende tranche van de) wet digitale overheid. Hierbij
wordt het bedoelde amendement bij het wetsvoorstel digitale overheid (Kamerstukken
II 2019/20, 34 972, nr. 20) tevens betrokken. Bezien wordt welke kaders het vertrouwen over en weer faciliteren,
in het samenspel tussen registerhouders, burgers en de organisaties buiten de overheid,
als het gaat om de kwaliteit en rechtmatigheid van de verwerking van de gegevens.
Ook wordt onderzocht of voor de digitale verstrekking van persoonsgegevens aan de
burger ten behoeve van zijn regie, de bestaande verstrekkingsregels voor registraties
aanpassing verdienen.
25
Vraag: Welk percentage van de overheidssoftware is nu open source?
Antwoord:
Het is niet bekend welk percentage van de overheidssoftware open source is. Momenteel
geeft de Staatssecretaris uitvoering aan het open source programma om de voorwaarden
voor een «open, tenzij» te versterken. Onderdeel is om een beter beeld te krijgen
wat overheden nu in open source ontwikkelen. De verwachting is dat door een «open,
tenzij» meer overheden open source gaan vrijgeven, Ook is de Staatssecretaris bezig
om te bekijken hoe we de broncodes van overheidssoftware op een centrale plek inzichtelijk
en toegankelijk kunnen maken. Aan het eind van dit jaar zal de Kamer geïnformeerd
worden over de voortgang.
26
Vraag: Is er een overzicht van alle algoritmen in gebruik binnen de rijksoverheid?
Antwoord:
Dit overzicht is er niet. Er is wel een verkennende inventarisatie geweest van het
CBS (2018) naar het gebruik van meer complexere algoritmen door overheden. Het betroffen
hier de ministeries, gemeenten, waterschappen en andere organisaties. Het onderzoek
was dus breder dan het Rijk. Vanwege de lage response kon echter niet gesproken worden
van een totaaloverzicht. De Kamer is over dit onderzoek geïnformeerd (21-12-2018).
Op dit moment is de Algemene Rekenkamer bezig met een inventarisatie van algoritmen
binnen het Rijk. De Rekenkamer richt zich niet op alle algoritmen, maar op de voorschrijvende
en voorspellende algoritmen met impact voor burgers, en voor materiele financiële
stromen. De resultaten worden eind januari 2021 verwacht.
27
Vraag: Is er een overzicht van alle algoritmen in gebruik binnen het ministerie?
Antwoord:
Er is geen centraal overzicht welke algoritmen binnen het ministerie worden gebruikt.
Voorbeelden van algoritmen die worden gebruikt zijn: zicht op ondermijning, landelijke
aanpak adreskwaliteit, of algoritmen binnen het geo-domein van het Kadaster. Op dit
moment is de Algemene Rekenkamer bezig met een inventarisatie van algoritmen binnen
de rijksoverheid waarin ook een uitsplitsing gemaakt zal worden naar ministeries.
De resultaten worden eind januari 2021 verwacht.
28
Vraag: Klopt het dat ouders van kinderen die geboren zijn vóór 1995, maar slechts
enkele dagen hebben geleefd en nog voor de geboorteaangifte zijn overleden alleen
een geboorteakte (levenloos) kunnen ontvangen, terwijl dat voor hen als ongewenst
wordt gezien omdat hun kind niet levenloos is geboren? Welke mogelijkheden ziet u
om te bereiken dat er alsnog een geboorte- en een overlijdensakte kan worden opgemaakt,
zoals dat ook sinds 1995 het geval is? Deelt u de opvatting dat bijvoorbeeld een mogelijkheid
voor aanpassing door de ambtenaar van de burgerlijke stand beter zou voldoen dat een
regeling waarbij het via de rechter moet?
Antwoord:
Het klopt dat ouders van kinderen die geboren zijn vóór 1995, maar slechts enkele
dagen hebben geleefd en nog voor de geboorteaangifte zijn overleden alleen een geboorteakte
(levenloos) kunnen ontvangen. De reden is dat de wet tot 1 januari 1995 voorschreef
dat in geval van een levenloos geboren kind of een kind dat levend ter wereld was
gekomen en overleed voordat de termijn voor het doen van geboorteaangifte was verstreken,
uitsluitend een akte van levenloos geboren kind werd opgemaakt.
Vanaf 1 januari 1995 werd onderscheid gemaakt tussen levenloos geboren kinderen en
kinderen die kort na de geboorte overleden. In het laatstgenoemde geval werd voortaan
zowel een akte van geboorte als een akte van overlijden opgemaakt.
Om alsnog een geboorte- en een overlijdensakte op te laten maken, kunnen ouders de
rechter verzoeken, onder doorhaling van de opgemaakte akte van levenloos geboren kind,
het register van geboorte en overlijden aan te vullen met een geboorteakte en een
overlijdensakte. De ambtenaar van de burgerlijke stand is ook zelfstandig bevoegd
een dergelijk verzoek aan de rechter te doen, overeenkomstig de procedure bedoeld
in art. 1:24 lid 1 BW. Deze mogelijkheid is door de Minister voor Rechtsbescherming,
onder wiens verantwoordelijkheid dit valt, genoemd in recente beantwoording van Kamervragen
over dit onderwerp (Aanhangsel Handelingen II 2019/20, nr. 2889).
Daarin is ook opgenomen dat de Minister voor Rechtsbescherming in overleg met de beroepsvereniging
van ambtenaren van de burgerlijke stand, de Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken
(NVVB), onderzoekt of er aanleiding is om -aanvullend op de bestaande mogelijkheden-
ouders nader tegemoet te komen. De verwachting is dat Uw Kamer eind van dit jaar wordt
geïnformeerd over de uitkomsten, binnen de reguliere halfjaarlijkse voortgangsrapportage
van het wetgevingsprogramma personen- en familierecht.
29
Vraag: Is bekend hoeveel gemeenten een stedenband (of vergelijkbaar) hebben met een
gemeente in Polen of Hongarije?
Antwoord:
Nee. Stedenbanden zijn een zaak van individuele gemeenten. Er bestaat geen centrale
registratie.
30
Vraag: Welke inspanningen pleegt u om de tussen- en einddoelen van de klimaatneutrale-
en circulaire bedrijfsvoering bij de rijksoverheid te halen?
Antwoord:
Het realiseren van een klimaatneutrale en circulaire bedrijfsvoering is een belangrijke
en uitdagende opgave waaraan alle departementen een bijdrage leveren. In 2021 ligt
het accent op de uitvoering van de inkoopstrategie «Inkopen met Impact» van de rijksoverheid,
de routekaart voor de verduurzaming van de Rijkskantoren en de strategie «Naar klimaatneutrale
en circulaire Rijksinfraprojecten» van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat
samen met Rijkswaterstaat en ProRail. Naast het verduurzamen van het eigen ministerie
en het vastgoed ondersteunt de Staatssecretaris de departementen bij het gezamenlijk
realiseren van deze doelen. Dit doet hij onder meer door zorg te dragen voor kennisuitwisseling
tussen de ministeries, het aanbieden en delen van monitoringsinformatie, het actualiseren
van inkoopcriteria en het vergroten van het aanbod van duurzame producten en diensten.
Inkoop is zoals gezegd een belangrijke bouwsteen voor het realiseren van de ambitie.
In 2021 is daartoe de actualisatie van de categorieplannen voor de rijksbrede inkoop
voorzien. Daarmee zal het aanbod van duurzame producten en diensten voor de afnemers
binnen de rijksoverheid verder toenemen.
De activiteiten zijn allen gericht op het daadwerkelijk in de praktijk brengen van
de duurzame ambities. Denk daarbij aan het realiseren en of renoveren van duurzame
kantoren, het hergebruiken van kantoormeubilair en het realiseren van banen voor collega’s
met een afstand tot de arbeidsmarkt. De Staatssecretaris zal over de voortgang rapporteren
via de Jaarrapportage Bedrijfsvoering en daarin inzicht geven in zowel de uitgevoerde
activiteiten als de voortgang op gestelde doelen zoals de CO2-uitstoot van de rijksoverheid, energiebesparing en circulariteit. Naast interne verantwoording
en kennisuitwisseling zet de Staatssecretaris tevens in op het delen van de ervaringen
van het Rijk met andere overheden, via het kenniscentrum Inkopen en Aanbesteden PIANOo
en de website DenkDoeDuurzaam.
31
Vraag: Kunt u aangeven wanneer de grondstrategie naar verwachting is gerealiseerd,
en op welke wijze de Kamer hierover geïnformeerd wordt?
Antwoord:
Ik ga onderzoek doen naar het uitbreiden van het ruimtelijke instrumentarium van het
Rijk en een actief grondbeleid om nog effectiever bij te dragen aan de gezamenlijke
doelen van Rijk en medeoverheden. Daarbij worden ook de mogelijkheden en noodzaak
verkend voor een Rijksontwikkelbedrijf inclusief de risico’s en financiële randvoorwaarden
hiervan, zoals aangekondigd in de Kamerbrieven over de maatregelen woningmarkt en
de Nationale Omgevingsvisie van september 2020 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020,
34 682, nr. 53).
32
Vraag: Waar wordt de 8,5 mln voor een digitaal hulpmiddel voor de uitslagvaststelling
aan besteed?
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 33.
33
Vraag: Wanneer is het digitaal hulpmiddel voor de uitslagvaststelling beschikbaar?
Antwoord:
Eerder is de Tweede Kamer bericht dat voor de komende verkiezingen een nieuwe versie
van de Ondersteunende Software Verkiezingen (OSV) wordt ontwikkeld waarin eerder in
de optelprogrammatuur geconstateerde kwetsbaarheden zijn weggenomen. De versie van
de programmatuur voor de herindelingsverkiezingen van 18 november a.s. zal de Kiesraad
naar verwachting de komende week aan de betreffende gemeenten beschikbaar stellen.
Wanneer de versie van de programmatuur voor de Tweede Kamerverkiezing van 17 maart
beschikbaar wordt gesteld is nu nog niet bekend.
Het nieuwe digitaal hulpmiddel uitslagberekening waar optelprogrammatuur onderdeel
van uit maakt zal worden gerealiseerd met gebruikmaking van de € 8,5 mln. die bij
voorjaarsnota beschikbaar is gekomen. Met dit budget zullen ook de kosten voor beheer
en onderhoud van dit hulpmiddel tot aan 2024 worden bekostigd. Vanaf 2024 heb ik voor
beheer en onderhoud van het digitale hulpmiddel uitslagberekening structureel budget
gereserveerd dat aan de Kiesraad beschikbaar gesteld zal worden.
34
Vraag: Waarom wordt een kasschuif toegepast voor het digitaal hulpmiddel uitslagvaststelling?
Antwoord:
Bij de eerste suppletoire begroting 2020 is meerjarig in totaal € 8,5 mln. beschikbaar
gesteld voor het digitaal hulpmiddel uitslagberekening. De uitgaven zullen in verschillende
jaren plaatsvinden. Op het moment dat de middelen, bij de eerste suppletoire begroting
2020, aan de BZK begroting zijn toegevoegd, was de juiste verdeling over de jaren
nog niet bekend. De kasschuif is toegepast om de middelen in het juiste kasritme te
zetten.
35
Vraag: Wanneer is de Kamer voor het laatst geïnformeerd over het digitale hulpmiddel
voor uitslagvaststelling?
Antwoord:
Op 17 juni jl. heb ik in het schriftelijk overleg over democratie, kiesrecht en desinformatie
(Kamerstukken II 2019/20, 35 300-VII, nr. 124) uw Kamer voor het laatst geïnformeerd over de ontwikkelingen rond het digitale hulpmiddel
voor de uitslagvaststelling.
36
Vraag: Wat is de inzet van het Rijk voor de besteding van de middelen voor gebiedsontwikkeling
van € 5 miljoen?
Antwoord:
Het doel van dit budget is om te komen tot een versnelling in de ontwikkeling van
de woningbouw op de 14 geselecteerde gebieden voor grootschalige woningbouw uit de
NOVI. Het budget wordt besteed aan onderzoek om versneld tot planuitwerking en -realisatie
voor deze gebieden te komen.
37
Vraag: Hoeveel woningcorporaties hebben door middel van een juridisch scheidingsvoorstel,
administratief scheidingsvoorstel, en/of afstotingsvoorstel voor DAEB- en niet-DAEB
ingediend? En zijn er woningcorporaties die dit nog niet hebben gedaan? Zo ja, om
hoeveel woningcorporaties gaat dit en hebben deze woningcorporaties die keuze nader
toegelicht?
Antwoord:
In het voorjaar van 2017 hadden 331 corporaties een scheidingsvoorstel ingediend.
Daarvan betroffen er 121 een verlicht regime, 199 een administratieve scheiding, 8
een hybride scheiding en 3 een juridische scheiding. Enkele corporaties hadden geen
voorstel ingediend, voornamelijk omdat ze in een fusietraject zaten. Eind 2017 waren
bijna alle voorstellen beoordeeld. De rest is in 2018 beoordeeld. Opgemerkt wordt
dat door fusie of het niet meer of juist wel weer voldoen aan de criteria voor het
verlicht regime de scheidingsstatus van een corporatie kan veranderen. De meest recente
statuscijfers, welke betrekking hebben op de jaarrekening 2019 van alle 296 corporaties,
zijn: 93 met een verlicht regime (waaronder 2 gesaneerde corporaties zonder bezit),
191 met een administratieve scheiding, 9 met een hybride scheiding en 3 met een juridische
scheiding. Er zijn geen corporaties met niet-DAEB bezit die geen scheiding hebben
doorgevoerd.
38
Vraag: Wat is de stand van zaken omtrent de 120 woningcorporaties die geen volmacht
hebben gegeven om hun bezit in onderpand aan WSW te blijven geven?
Antwoord:
In het Strategisch Programma is de ontwikkeling van een nieuwe volmacht-structuur
onderdeel van een integrale verbetering van de zekerhedendocumentatie maakt onderdeel
uit van het Strategisch Programma van WSW. De nieuwe volmachten zijn inmiddels ontwikkeld,
waarbij voor DAEB vastgoed en niet-DAEB vastgoed separate volmachten zijn ontwikkeld.
Deze volmachten zijn inmiddels door de Deelnemersraad van WSW voorzien van een positief
advies. Het zal meelopen met de implementatie van het Strategisch Programma.
39
Vraag: Wat is de stand van zaken met betrekking tot de problemen van de kredietwaardigheid
van WSW?
Antwoord:
WSW heeft recentelijk nog van twee kredietbeoordelaars de hoogst mogelijke rating
ontvangen. Moody’s herbevestigde voor WSW de AAA-rating met de outlook stabiel. S&P
Global gaf voor WSW eveneens een AAA-rating met de outlook stabiel af.
40
Vraag: Hoeveel gemeenschappelijke regelingen zijn er op dit moment in Nederland?
Antwoord:
Volgens de recent gepubliceerde «Inventarisatie regionale samenwerkingsverbanden decentrale
overheden 2020» van Proof Adviseurs en Kwink Groep, die in opdracht van mijn ministerie
is uitgevoerd, zijn er in 2020 in totaal 538 samenwerkingsverbanden die voldoen aan
de definitie van gemeenschappelijke regeling conform de Wet gemeenschappelijke regelingen.
Het rapport is te vinden via https://kennisopenbaarbestuur.nl/rapporten-publicaties/inventarisatie-r…
41
Vraag: Kan een overzicht gegeven worden van alle samenwerkingsovereenkomsten, actieplannen,
bestuurlijke akkoorden, deals en andere afspraken die in deze kabinetsperiode tussen
de rijksoverheden en medeoverheden tot nu toe zijn afgesloten. Kan ook per afspraak
een korte stand van zaken worden gegeven?
Antwoord:
Dit kabinet heeft gekozen voor een programmatische samenwerking tussen Rijk en medeoverheden
op een aantal urgente maatschappelijke opgaven. Dit gezamenlijk partnerschap en onze
gezamenlijke ambities hebben we vastgelegd in het interbestuurlijk programma (IBP).
In deze kabinetsperiode zijn tot nu toe onder meer de volgende samenwerkingsovereenkomsten,
actieplannen, bestuurlijke akkoorden en deals gesloten:
– Klimaatakkoord
– Bestuursakkoord klimaatadaptatie;
– Nationaal Preventieakkoord;
– Actieprogramma Zorg voor de Jeugd;
– City Deals;
– Woondeals;
– Regio Deals
Rijk en medeoverheden hebben hun ambities nader uitgewerkt in verschillende akkoorden,
afspraken en acties. Uw Kamer heeft in 2019 een brief ontvangen over de voortgang
van het IBP (Kamerstukken II 2018/19, 29 362, nr. 279). Bij deze brief was een overzicht met de stand van zaken per opgave uit het IBP
toegevoegd.
42
Vraag: Wordt in het kader van de voorgenomen wijziging van de procedure voor Grondwetswijzigingen
in tweede lezing ook overwogen om de communicatie over de wetsvoorstellen tot Grondwetswijziging
waar de Tweede Kamerverkiezing over gaat te verbeteren? Hoe wordt dit gedaan?
Antwoord:
Ik ben van plan om hier inderdaad aandacht aan te besteden, zodat iedereen weet over
welke Grondwetsvoorstellen de nieuwe Tweede Kamer een besluit zal nemen. De website
van de rijksoverheid lijkt mij hiervoor het meest geëigende kanaal. Het is uiteraard
aan de partijen die deelnemen aan de verkiezingen om hun standpunt met betrekking
tot deze Grondwetsvoorstellen over het voetlicht te brengen.
43
Vraag: Waarom kan een lid van een gemeenteraad, provinciale staten of algemeen bestuur
van een waterschap in dezelfde vergadering waarin hij/zij afscheid neemt wel worden
vervangen door een opvolger en kan dat bij Tweede en Eerste Kamerleden niet op dezelfde
dag tijdens dezelfde vergadering?
Antwoord:
Er is geen wettelijke bepaling die het onmogelijk maakt dat de opvolger van een Tweede
of Eerste Kamerlid wordt benoemd tijdens dezelfde vergadering als die waarin het lid
vertrekt. Er is echter wel een praktische reden die daaraan in de weg staat. Die heeft
er mee te maken dat de beide Kamervoorzitters niet tevens voorzitter van het centraal
stembureau zijn.
Na het ontstaan van een vacature stelt de voorzitter van het vertegenwoordigend orgaan
de voorzitter van het centraal stembureau daarvan in kennis. De voorzitter van het
centraal stembureau verklaart vervolgens de kandidaat benoemd die daar ingevolge de
Kieswet voor in aanmerking komt. Op decentraal niveau zijn het voorzitterschap van
het vertegenwoordigend orgaan en het voorzitterschap van het centraal stembureau belegd
bij een en dezelfde persoon. Dat maakt het mogelijk dat – indien gewenst – de opvolging
direct in dezelfde vergadering wordt geregeld als die waarin het scheidende lid afscheid
neemt. Op landelijk niveau is dat anders: de Kamervoorzitters moeten, na het ontstaan
van de vacature, wachten tot de voorzitter van het centraal stembureau (zijnde de
voorzitter van de Kiesraad) de opvolger benoemd verklaart. Zie voor een uitgebreide
toelichting Kamerstukken II 2019/20, 35 273, nr. 6, p. 2 en 3.
44
Vraag: Kan toegelicht worden wat de regels zijn voor Koninklijke onderscheidingen
voor politici en bestuurders? Kan hierbij ook aangegeven worden waarom bijvoorbeeld
gemeenteraadsleden wel een lintje krijgen na een x aantal jaar in functie en een algemeen
bestuurslid van een waterschap niet?
Antwoord:
Voor politici, in de zin van volksvertegenwoordigers, geldt een automatisme. Na een
wettelijke bepaald aantal jaren komen zij in aanmerking voor een Koninklijke onderscheiding.
Voor bestuurders geldt dit niet. Alleen als zij zich onderscheiden op basis van persoonlijke
bijzondere verdiensten. Artikel 14 van het Reglement op de Orde van de Nederlandse
Leeuw en de Orde van Oranje-Nassau regelt deze enige nog in ons decoratiestelsel bestaande
«automatismen». Ten tijde van de herziening van het decoratiestelsel ruim 25 jaar
geleden is er bewust voor gekozen om de automatismen tot een minimum te beperken.
Immers, het bestaan van het automatisch toekennen van onderscheidingen ontbeerde maatschappelijk
draagvlak en was juist één van de belangrijkste redenen om het decoratiestelsel te
herzien. Een uitzondering op het automatisme is gemaakt voor politici: gemeenteraadsleden,
leden van provinciale staten, leden van de Staten-Generaal en leden van het Europees
Parlement. Hierbij is een belangrijke overweging dat bij automatismen wordt voorkomen
dat de adviesorganen in het kader van decoratiestelsel moeten oordelen over de kwaliteit
van een door het volk gekozen vertegenwoordiger. Volksvertegenwoordigers beoordelen
het functioneren van bestuurders, niet omgekeerd. Een uitzondering op het automatisme
is gemaakt voor waterschapspolitici. Ook zij worden bij rechtstreekse verkiezingen
verkozen tot lid van het algemeen bestuur van de waterschappen, maar de taken werden
ten tijde van de stelselwijziging niet vergelijkbaar geacht als die van voornoemde
volksvertegenwoordigers. Om het automatisme tot een minimum te beperken, ligt het
dan ook niet in de rede om het automatisme uit te breiden.
45
Kan een totaaloverzicht gegeven worden van alle uitgaven aan de Friese taal door het
Rijk?
Antwoord:
Wet gebruik Friese taal
– Orgaan voor de Friese taal DINGtiid: € 50.000 jaarlijks
– Uitvoering wettelijke taken door de provincie die voortkomen uit de Wet gebruik Friese
taal: € 150.000 jaarlijks voor de looptijd van de BFTK.
Onderwijs en wetenschap
– Instandhouding basisvoorziening meertalige doorgaande leerlijn: € 900.000 jaarlijks
– Subsidieregeling Lesuren Fries: € 100.000 jaarlijks
– Materiele instandhouding Fries in het Primair en Voortgezet onderwijs: € 305.000 jaarlijks
– Curriculumherziening: € 330.000 eenmalig nav afspraken in de Bestjoersôfspraken Fryske
taal en kultuer 2019–2023
– Fryske Akademy: € 1.539.000 jaarlijks
– Jaarlijkse lumpsum aan de Rijksuniversiteit Groningen, waarvan ook de opleiding Minorities
& Multilingualism, waarvan de track Fries onderdeel uitmaakt, wordt bekostigd. De
besteding van de lumpsum ligt bij de RUG
– Leerstoel Friese taal en letterkunde aan de RUG: € 110.000 jaarlijks voor de looptijd
van de BFTK.
Cultuur
– Tryater (Fries theatergezelschap): € 2.148.535 (in 2020) (€ 1.600.000 jaarlijks uit
de Basisinfrastructuur, plus indexatie. Daarnaast in 2020 extra steun uit steunpakket
ivm corona)
Media
– Omrop Fryslân: € 10.446.035 (in 2020). De Omrop krijgt op grond van de Mediawet 2008
op aanvraag jaarlijks een bijdrage uit de rijksmediabijdrage voor het verzorgen van
regionale publieke mediadiensten in Fryslân. De bijdrage van Omrop Fryslân is een
percentage van het totaalbudget dat beschikbaar is voor de regionale publieke omroepen.
Dat percentage is vastgelegd in het Mediabesluit 2008 en is vastgesteld op 7%.
– Omrop Fryslân jaarlijks een projectsubsidie: € 50.000,– op grond van de BFTK.
– Omrop Fryslân een bijdrage van ca. € 1.800.000 per jaar via de NPO t.b.v. Friese landelijke
televisie
46
Vraag: Wat is het streektalensymposium in 2021 precies, wat is doel?
Antwoord:
Naar aanleiding van de terugkerende aanbeveling van het comité van experts van de
Raad van Europa, over het ontbreken van dialoog met de taalgroepen, organiseerde het
Ministerie van Binnenlandse Zaken in 2017 een eerste Streektalensymposium in Deventer.
In 2019 heeft het symposium een vervolg gekregen in Venlo.
Doel van de symposia is om beleidsmakers, sprekers, taalinstituten en experts van
de erkende, regio-gebonden talen (Fries, Nedersaksisch en Limburgs) om het jaar samen
te brengen en kennis en ervaringen uit te wisselen over diverse thema’s. In 2017 stond
het thema «effectieve promotie van regionale talen» centraal en in 2019 de thema’s
«taalhouding en taalinfrastructuur». Het thema voor het symposium in 2021 wordt in
overleg met betrokken taalorganisaties, overheden en wetenschappers bepaald.
47
Vraag: Hoeveel studenten krijgen huurtoeslag? En hoeveel euro is dit in totaal?
Antwoord:
In de beschikbare administratieve gegevens met betrekking tot de huurtoeslag is niet
bekend of de huurtoeslagontvanger student is. Op basis van het Woon2018 is af te leiden
dat ca. 25.000 van de huurtoeslagontvangers als belangrijkste bron van inkomen studiefinanciering
heeft. Het werkelijk aandeel studenten ligt hoger, omdat voor een groot deel van de
studenten de studiefinanciering niet de belangrijkste bron van inkomen zal zijn.
In de betaalbaarheidsenquête bij de landelijke monitor studentenhuisvesting geeft
ongeveer één derde van de uitwonende studenten aan huurtoeslag te ontvangen. Dit komt
neer op ongeveer 120.000 studenten. Uitgaande van een gemiddeld bedrag aan huurtoeslag
voor studenten van ca. € 2.400 komt dat neer op ca. € 290 mln.
48
Vraag: Hoeveel uitwonende studenten (bij benadering) wonen in een woning waar zij
in aanmerking zouden kunnen komen voor huurtoeslag?
Antwoord:
Volgens de Landelijke monitor studentenhuisvesting 2019 zijn ca. 368.000 studenten
uitwonend. Hiervan wonen er ca. 204.000 op kamers (onzelfstandige wooneenheden), ca.
68.000 wonen in eenkamerwoningen, en ca. 96.000 in meerkamerwoningen. Deze laatste
2 categorieën woningen, de eenkamerwoningen en meerkamerwoningen zijn zelfstandige
woningen, waarbij in principe recht kan zijn op huurtoeslag. Er wordt echter niet
voor al deze woningen huurtoeslag aangevraagd.
49
Vraag: Hoeveel uitwonende studenten (bij benadering) wonen in een huis waar zij geen
recht hebben op huurtoeslag omdat ze geen eigen voordeur hebben, maar zouden bij een
eigen voordeur hiervoor wel in aanmerking kunnen komen (als ze aan de inkomens- en
vermogenseisen zouden voldoen)?
Antwoord:
Ca 204.000 studenten wonen op kamers. Bij het huren van een kamer (onzelfstandige
wooneenheden) is in principe geen recht op huurtoeslag. Alleen voor aangewezen onzelfstandige
wooneenheden (ca. 23.000) bestaat recht op huurtoeslag. Dit volgt uit de Overgangsregeling
uit 1997.
50
Vraag: Hoeveel euro huurtoeslag (bij benadering) krijgen studenten die recht hebben
op huurtoeslag gemiddeld?
Antwoord:
De studenten die wonen in de eenkamerwoningen en meerkamerwoningen ontvangen volgens
het WoON2018 gemiddeld ca. € 2.275 huurtoeslag per jaar. In aangewezen onzelfstandige
wooneenheden ontvangen studenten volgens informatie van de Belastingdienst ca. € 1.300
per jaar. Het bedrag aan huurtoeslag genoemd in antwoord op vraag 47 is het gemiddelde
bedrag voor zowel aangewezen onzelfstandige wooneenheden, eenkamerwoningen en meerkamerwoningen.
51
Vraag: Hoeveel euro zou het globaal per jaar extra kosten als alle uitwonende studenten
die nu niet in aanmerking komen voor huurtoeslag vanwege de situatie van hun woning
(geen eigen voordeur) ook recht zouden krijgen op huurtoeslag?
Antwoord:
Meer dan € 230 mln., uitgaande van ca. 180.000 kamers (excl. de onzelfstandige wooneenheden,
waarvoor al recht op huurtoeslag bestaat) en uitgaande van het bedrag dat studenten
in de aangewezen onzelfstandige wooneenheden nu aan huurtoeslag krijgen. (Volgens
informatie van de Belastingdienst is het bedrag aan huurtoeslag voor een aangewezen
wooneenheid ca. € 1.300 per jaar).
52
Vraag: Hoeveel miljoen euro aan vennootschapsbelasting hebben toegelaten instellingen
moeten betalen het afgelopen jaar, en hoeveel zal dit zijn in 2021?
Antwoord:
Op grond van de verwachtingen van woningcorporaties zelf (de dPi2019) zal in 2020
€ 671 mln. aan vennootschapsbelasting worden afgedragen en in 2021 € 607 mln. In het
bedrag voor 2021 is nog geen rekening gehouden met het niet doorgaan van de tariefsverlaging
van 25% naar 21,7%. Indien dit wel gebeurt komt de geschatte afdracht voor 2021 € 92
mln. hoger uit, dus op € 699 mln.
53
Vraag: Hoe verhoudt de korting van 200 miljoen op de verhuurderheffing zich tot de
295 miljoen voor woningbouw zoals genoemd in de miljoenennota? Kan dit worden toegelicht?
Antwoord:
Het kabinet heeft € 200 mln. beschikbaar gesteld voor verhuurders. Zoals toegelicht
in het antwoord op vraag 15 wordt hiervan € 62 mln. ingezet voor de dekking van het
grote gebruik van de heffingsverminderingen voor nieuwbouw en het per 2021 weer openstellen
van de heffingsvermindering verduurzaming. De resterende € 138 mln. wordt ingezet
voor een directe verlaging van het tarief verhuurderheffing als tegemoetkoming aan
corporaties voor de verplichte huurverlaging voor dure scheefwoners Dit is een maategel
aan de inkomstenkant van de begroting. Daarnaast is aan de uitgavenkant € 295 mln.
in 2021 beschikbaar voor woningbouw zoals genoemd in de miljoenennota. De woningbouwimpuls
wordt met € 50 mln. geïntensiveerd en € 100 mln. uit latere jaren wordt eerder ingezet.
Verder wordt € 100 mln. (meerjarig tot en met 2030) gereserveerd op de Aanvullende
Post voor de aanpak stikstofproblematiek, € 20 mln. voor capaciteit bij gemeenten
(flexpools), € 20 mln. om commercieel vastgoed naar woningen te transformeren naar
woningen en € 5 mln. ontwikkelbudget voor een aantal woningbouwlocaties.
54
Vraag: In de miljoennota wordt gesproken over een bedrag van 295 miljoen voor woningbouw,
maar in de begroting Binnenlandse zaken wordt gesproken van een tariefkorting van
138 miljoen po de verhuurderheffing, kan dit verschil worden uitgelegd?
Antwoord:
Zie ook het antwoord op vraag 53. Naast de tariefkorting van € 138 mln. op de verhuurderheffing
aan de inkomstenkant komt aan de uitgavenkant € 295 mln. in 2021 beschikbaar voor
woningbouw.
55
Vraag: Er wordt 150 miljoen euro ingezet voor «intensivering en versnellen van de
woningbouw» (blz 194); hoe wordt de andere 50 miljoen euro gedekt als er gesteld wordt
200 miljoen daarvoor in te zetten?
Antwoord:
Zie ook het antwoord op vraag 53. De € 150 mln. in 2021 voor «intensivering en versnellen
van de woningbouw is betreft de woningbouwimpuls en is een maatregel aan de uitgavenkant.
Deze bestaat uit twee delen. Er wordt totaal € 100 mln. uit het beschikbare budget
van de woningbouwimpuls in 2022 en 2023 op de aanvullende post overgeheveld naar de
begroting BZK en naar voren gehaald om in 2021 te investeren. Daarnaast wordt de woningbouwimpuls
geïntensiveerd met € 50 mln. in 2021. Het kabinet heeft hier extra middelen voor uitgetrokken.
De € 200 mln. is een maatregel aan de inkomstenkant inzake de Verhuurderheffing voor
verhuurders, zoals toegelicht in vraag 53.
56
Vraag: Kan een schematisch overzicht worden gegeven van alle kortingen die er op de
verhuurderheffing mogelijk zijn (zoals voor verduurzaming of bouwen), hoeveel euro
per jaar daarvoor beschikbaar is en wat de voorwaarden voor de verschillende regelingen
zijn?
Antwoord:
Op dit moment is het niet mogelijk om aanvragen voor een vermindering op de verhuurderheffing
in te dienen. De in het verleden openstaande mogelijkheden voor heffingsverminderingen
zijn gesloten. Wel kunnen eerder afgegeven voorlopige investeringsverklaringen de
komende jaren na afronding van de investeringen nog omgezet worden in definitieve
investeringsverklaringen en verrekende met de afdrachten verhuurderheffing.
In onderstaande tabellen is een overzicht opgenomen van alle eerdere heffingsverminderingen
in de verhuurderheffing:
Periode 2014–2018
Heffingsvermindering per woning per gebied
Rotterdam Zuid
Krimp-gebieden
Schaarstegebieden
Nederland
1.Verbouw van niet voor bewoning bestemde ruimten tot huurwoningen
€ 10.000
2.Sloop van huurwoningen
€ 15.000 a)
€ 25.000 b)
3.Samenvoeging van huurwoningen
€ 15.000 a)
€ 25.000 b)
4.Nieuwbouw huurwoningen hoger/gelijk 1e aftoppingsgrens
€ 25.000
5.Nieuwbouw huurwoningen lager dan 1e aftoppingsgrens
€ 25.000 a)
€ 35.000 b)
€ 10.000 b)
€ 20.000 b)
€ 10.000 b)
6.Kleinschalige verbouw van huurwoningen
€ 10.000
7.Grootschalige verbouw van huurwoningen
€ 15.000 a)
€ 25.000 b)
a) voor 1-4-2017
b) na 1-4-2017
Bron: SEO en Ecorys, Evaluatie heffingsverminderingen verhuurderheffing
NB: ten behoeve van het beschikbare budget van deze heffingsverminderingen heeft een
(tijdelijke) tariefsverhoging plaatsgevonden.
Vanaf 2019
Heffingsvermindering per woning per gebied
Rotterdam Zuid
Krimp-gebieden
Schaarstegebieden
Nederland
1.Verduurzaming van huurwoningen
Afhankelijk van mate van verbetering energieprestatie € 3.000 tot € 10.000 per woning
2020
Heffingsvermindering per woning per gebied
Schaarstegebieden
Rest Nederland
1.Nieuwbouw huurwoningen lager dan 1e aftoppingsgrens
€ 25.000
€ 12.500
De heffingsvermindering verduurzaming zal in 2021 weer opengesteld worden voor een
bedrag van € 150 mln. Vanaf 2023 is voor de heffingsvermindering verduurzaming structureel
een bedrag van € 104 miljoen per jaar beschikbaar.
Naast deze heffingsverminderingen is er de mogelijkheid voor vrijstelling van de verhuurderheffing,
over deze woningen is dan geen verhuurderheffing verschuldigd. Het gaat om:
• een vrijstelling voor de aankoop van woningen in krimpgebieden door corporaties als
onderdeel van een plan dat uitvoering geeft aan een activiteit in het kader van stedelijke
vernieuwing. Met deze vrijstelling hoeft voor maximaal 20 jaar geen verhuurderheffing
worden betaald over de aangekochte woningen. Het gaat om aangekochte woningen vanaf
1 januari 2017 tot en met 31 december 2021.
• een vrijstelling voor tijdelijke huurwoningen. Met deze vrijstelling hoeft voor maximaal
15 jaar geen verhuurderheffing worden betaald over gerealiseerde tijdelijke woningen.
De vrijstelling geldt zowel voor nieuwbouw als voor verbouw van bestaand vastgoed
met een niet-woonfunctie. Het gaat om tijdelijke woningen gerealiseerd tussen 1 januari
2020 en 31 december 2024.
• vanaf 1 januari 2018 hoeft er geen verhuurderheffing te worden betaald over rijksmonumenten.
57
Vraag: Hoeveel komt er in 2020 binnen aan verhuurderheffing en hoeveel wordt er in
2021 en verder aan inkomsten uit de verhuurderheffing verwacht? En welk aandeel van
dit bedrag wordt veroorzaakt door de (gestegen) WOZ-waarde?
Antwoord:
In de bijlage bij de Miljoenennota staat aangegeven dat de inkomsten verhuurderheffing
in 2020 naar verwachting € 1.635 mln. zullen bedragen. Volgens de raming komen de
inkomsten in 2021 uit op € 1.468 mln. De endogene ontwikkeling als gevolg van het
geschatte effect van de stijging van de WOZ-waarde is € 106 mln. (6,5%). Er is sprake
van een daling met € 273 mln. vanwege overige wijzigingen (verlaging tarief met € 138
mln. en toename verzilvering heffingsverminderingen).
58
Vraag: Hoeveel sociale huurwoningen met een huurprijs onder de aftoppingsgrens in
de sociale sector kunnen gebouwd worden als daar de gehele verhuurderheffing (1,7
miljard) voor gebruikt zou worden?
Antwoord:
In de huidige plannen van corporaties stijgt de bouwproductie de komende jaren reeds
sterk. De bouwproductie zit daardoor op een hoger niveau dan afgelopen jaren is gehaald.
Hier speelt ook het grote gebruik van de heffingsvermindering voor nieuwbouw. Verlaging
of afschaffing van de verhuurderheffing zorgt weliswaar voor meer financiële ruimte
voor corporaties, maar niet direct tot meer gebouwde woningen. Er zijn ook andere
belemmeringen zoals de woningbouwlocaties, de organisatiecapaciteit van corporaties
en de beschikbaarheid van bouwpersoneel zijn andere knellende factoren. Middels andere
paden, onder meer de woondeals, de expertteams en de taskforce waarover ik afspraken
heb gemaakt met VNG en Aedes, probeer ik de andere belemmeringen aan te pakken. Voor
de maatschappelijke opgave tot en met 2035 hebben corporaties echter te weinig middelen;
het is aan een volgend kabinet om te besluiten over het structurele vraagstuk.
59
Vraag: Hoeveel flexwoningen zijn er gebouwd in 2020 en hoeveel korting op de verhuurheffing
was daarmee gemoeid?
Antwoord:
Er zijn tot nog toe zo´n 5.000 tijdelijke woningen gerealiseerd in 2020. Het is niet
bekend hoeveel korting op de verhuurderheffing hiermee gemoeid is. Er geldt sinds
dit jaar de mogelijkheid een vrijstelling voor de verhuurderheffing aan te vragen
voor tijdelijke woningen. Tot eind augustus is voor 47 gerealiseerde tijdelijke woningen
vrijstelling aangevraagd in 2020. Dit aantal zal nog oplopen. Aanvragen kunnen ingediend
worden tot 1 juli 2021 over een in 2020 opgeleverde woning.
Daarnaast kan het zijn dat er voor tijdelijke woningen een heffingsvermindering nieuwbouw
is aangevraagd. Om hoeveel tijdelijke woningen dit dan gaat is niet bekend, in totaal
zijn er voor deze heffingsvermindering aanvragen ingediend voor 119 duizend woningen,
maar hierbij zal het voor het merendeel niet om tijdelijke woningen gaan. Tijdelijke
woningen die voor de RVV Nieuwbouw zijn aangedragen, kunnen geen gebruik maken van
de hiervoor genoemde vrijstelling voor Tijdelijke woningen.
60
Vraag: Kan de fiscale korting van 264 miljoen in 2020 en van 421 miljoen in 2021 op
de verhuurderheffing worden toegelicht (blz 67)?
Antwoord:
De genoemde bedragen betreffen de verwachte bedragen die in 2020 en 2021 door de heffingsplichtigen
in mindering worden gebracht op de afdrachten verhuurderheffing op grond van door
RVO afgegeven definitieve investeringsverklaringen. De raming is gebaseerd op het
totaal aan afgegeven definitieve investeringsverklaringen, het totaal aan voorlopige
investeringsverklaringen (waarvan de betreffende investering nog niet is afgerond),
een inschatting van de termijn waarbinnen de betreffende investeringen zullen worden
afgerond en vervolgens in de aangifte verhuurderheffing zullen worden betrokken.
61
Vraag: Hoe is de doorstroming vanuit de sociale huursector naar andere woningmarktsegmenten
sinds 2015 geweest?
Antwoord:
In het WoON2018 wordt gevraagd of men de afgelopen twee jaar verhuisd is. Dit betreft
dus de periode 2016–2017. Gedurende die twee jaar zijn circa 53.000 huishoudens verhuisd
uit een huurwoning met een huurprijs onder de liberalisatiegrens1 naar een huurwoning met een huurprijs boven de liberalisatiegrens (circa 17%) en
circa 95.000 huishoudens naar een koopwoning (circa 30%). Het grootste deel, circa
170.000 huishoudens, is weer naar een huurwoning met een huurprijs onder de liberalisatiegrens
verhuisd (circa 53%).
62
Vraag: Hoeveel mensen met een inkomen boven de inkomensgrens wonen in een sociale
huurwoning? Hoeveel waren dit er in 2015?
Antwoord:
Het aantal goedkope scheefwoners, ofwel huishoudens met een midden- of hoger inkomen
in een gereguleerde woning, bedroeg volgens WoON2018 457.000 huishoudens, waarvan
ongeveer 340.000 in gereguleerde corporatiewoningen. De goedkope scheefheid nam tussen
2015 en 2018 af met bijna 75.000 huishoudens, van circa 532.000 tot circa 457.000
huishoudens (WoON2018).
63
Vraag: Hoeveel bouwlocaties zijn er door heel Nederland waar meer dan 1.000 woningen
worden gebouwd?
Antwoord:
Er is op dit moment geen dekkend beeld van de bouwlocaties met meer dan 1.000 woningen.
We zijn in gesprek met provincies om de kwaliteit van de informatie over plancapaciteit
te verbeteren.
Voor de rapportage «Inventarisatie plancapaciteit» wordt de plancapaciteit 2 keer
per jaar opgevraagd. De rapportage geeft inzicht over plancapaciteit op regionaal
niveau.
De informatie die dit oplevert is in de meeste gevallen onvoldoende gedetailleerd
om over aantallen woningen per bouwlocatie te rapporteren.
In de uitvraag die dit najaar plaatsvindt, wordt naast de totale plancapaciteit aan
de provincies gevraagd om informatie aan te leveren voor plannen met meer dan 100
woningen. Uiterlijk begin december stuur ik u de resultaten van de uitvraag toe en
informeer ik u nader over vervolgstappen om de kwaliteit te verbeteren.
64
Vraag: Hoe lang duurt het om een woning te bouwen, van planvorming tot oplevering?
Kunt u hierbij onderscheid maken naar binnenstedelijk en buitenstedelijk bouwen?
Antwoord:
In 2018 heeft de STEC groep een onderzoek gepubliceerd naar hoe lang het duurt om
te komen tot nieuwbouw. Uit dit onderzoek blijkt dat de planvorming tot en met bouw
van woningen gemiddeld 10 jaar kost. Voor zowel binnenstedelijke locaties als uitbreidingslocaties
is van toepassing dat de planontwikkeling gemiddeld 30 tot 40 maanden langer is dan
gemiddeld. Zie voor het onderzoek: https://stec.nl/80-procent-woningbouwprojecten-is-vertraagd/05/.
65
Vraag: Wat kost een bouwvergunning bij gemeenten gemiddeld, bij de goedkoopste gemeente
en bij de duurste gemeente?
Antwoord:
De leges die voor een omgevingsvergunning voor het bouwen betaald moeten worden, verschillen
per gemeente en zijn daarnaast vaak afhankelijk van de omvang van het bouwproject.
Gemeenten zijn voor het vaststellen van de leges autonoom bevoegd. De legestarieven
worden door de gemeenteraad vastgesteld in een lokale belastingverordening. De te
betalen bedragen zijn gebaseerd op de kosten die de gemeenten maken in het kader van
de vergunningverlening en lokale beleidskeuzes.
Het Centrum voor Onderzoek van de Economie van de Lagere Overheden heeft in de Atlas
van de lokale lasten 2020 in kaart gebracht wat de kosten voor drie verschillende
bouwprojecten per gemeente zijn. De leges voor de bouw van een nieuwbouwwoning variëren
van 1.480 euro in Den Haag tot 11.008 euro in Terschelling. In de meeste gevallen
liggen de kosten tussen de 2.500 en de 4.500 euro. Op pagina 105 van de Atlas zijn
kaarten opgenomen van de kosten per gemeenten voor drie situaties (kosten vergunning
dakkapel, uitbouw en nieuwbouw van een woning) en is daarnaast een indexkaart gemaakt
om aan te geven hoe elke gemeente zich verhoudt tot het gemiddelde. Zie ook: https://www.coelo.nl/index.php/nieuws/421-atlas-van-de-lokale-lasten-20…
66
Vraag: Hoe hoog is de OZB gemiddeld, in de duurste gemeente en in de goedkoopste gemeente?
Antwoord:
In de COELO Atlas van de lokale lasten zijn de ozb-lasten voor een woning van gemiddelde
waarde per gemeente opgenomen. Deze ozb-lasten variëren in 2020 van € 121 in Texel
tot € 815 in Bloemendaal. De gemiddelde ozb-aanslag voor een gemiddelde woning ligt
op € 295.
67
Vraag: Met hoeveel procent is de OZB sinds 2015 gestegen?
Antwoord:
In de COELO Atlas van de lokale lasten wordt jaarlijks de ontwikkeling van de gemiddelde
ozb-lasten voor een woning van gemiddelde waarde berekend. Sinds 2015 zijn de gemiddelde
ozb-lasten voor een woning van gemiddelde waarde in totaal gestegen van € 256 naar
€ 293. Een totale procentuele stijging van afgerond 15 procent (hetgeen uitkomt op
gemiddeld 2,5% per jaar).
68
Vraag: Hoeveel sociale huurwoningen hebben een huur tot de lage passend toewijzen-grens
(620 euro)?
Antwoord:
Uit de CBS-huurenquête 2020 blijkt dat circa 2 miljoen gereguleerde (sociale) huurwoningen
een huur tot de lage passend toewijzen grens hebben, Als we vervolgens selecteren
op de gereguleerde huurwoningen van woningcorporaties blijkt dat 1,7 miljoen huurwoningen
een huur tot de lage passend toewijzen grens hebben.
69
Vraag: Wat zijn de budgettaire effecten wanneer de liberalisatiegrens verlaagd wordt
naar de lage passend toewijzen-grens (620 euro)?
Antwoord:
Bij een verlaging van de liberalisatiegrens naar de lage passend toewijzen-grens heeft
krijgt circa 23% van de huidige huurtoeslagontvangers minder huurtoeslag, omdat zij
nog maar tot die grens recht hebben. Hierdoor wordt ongeveer € 73 mln. minder aan
huurtoeslag uitgegeven.
70
Vraag: Hoeveel huiseigenaren zijn meer dan 40 procent van het inkomen kwijt aan woonlasten
(hypotheek en energiekosten)?
Antwoord:
14,1% van de huiseigenaren was in 2018 meer dan 40% kwijt aan woonlasten. Bron: WoON
2018.
71
Vraag: Welke inkomensnormen hanteert het Nibud bij welke huishoudens als het gaat
om de woonquote (inkomen in verhouding tot de woonlasten) voor zowel huurders als
kopers?
Antwoord:
Het Nibud adviseert het kabinet ieder jaar over de inkomenscriteria die gelden voor
het verstrekken van hypothecair krediet. De inkomenscriteria worden elk jaar aangepast
aan de veranderde inkomens- en uitgavensituatie van huishoudens en mogelijke andere
ontwikkelingen. Deze aanpassingen verankert het kabinet vervolgens in de Tijdelijke
regeling hypothecair krediet. Voor de berekening van de inkomenscriteria gaat het
Nibud uit van de financiële situatie van een standaardhuishouden: een tweepersoonshuishouden
zonder kinderen in een alleenverdienerssituatie. Het Nibud komt tot de inkomenscriteria
door het bruto inkomen te verminderen met de verschuldigde belastingen en premies
en met de kosten van levensonderhoud (gemiddelde kosten voor een bepaalde inkomensgroep).
Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen consumenten die nog niet de AOW-leeftijd
hebben bereikt en consumenten die de AOW-leeftijd wel hebben bereikt. Tevens wordt
bij het vaststellen van de inkomenscriteria rekening gehouden of de hypotheekrente
fiscaal aftrekbaar is of niet. Voor huurders zijn geen dergelijke generieke inkomenscriteria
door het Nibud vastgesteld.
72
Vraag: Hoeveel huisuitzettingen zijn er gedaan in 2019 en hoeveel in 2020? Hoeveel
van deze huisuitzettingen komen door betalingsachterstanden en hoeveel daarvan zijn
in 2020 gerelateerd aan de coronacrisis? Kunt u uw antwoord toelichten?
Antwoord:
Uit de corporatiemonitor 2019 van Aedes blijkt dat woningcorporaties in 2018 bij 3.000
huishoudens overgegaan zijn tot huisuitzetting, 19 procent minder dan in 2017. Het
is mij niet bekend hoeveel huisuitzettingen in 2019 of 2020 zijn gedaan. In maart
2020 heb ik met verhuurderorganisaties in een statement afgesproken om huisuitzettingen
als gevolg van betalingsproblemen door corona zoveel mogelijk uit te stellen. In mijn
brief Gerichte huurmaatregelen om de betaalbaarheid voor huurders te verbeteren (27926–327)
heb ik aangegeven met verhuurderorganisaties te werken aan een opvolging van dit statement.
73
Vraag: Hoeveel fusies tussen woningcorporaties hebben plaatsgevonden in 2020? Wat
zijn de vooruitzichten voor 2021?
Antwoord:
In 2020 zijn er negen fusies geweest van corporaties met een eigen verbinding of tussen
twee of meer corporaties. Er lopen daarnaast vijftien trajecten bij corporaties die
in 2021 tot een fusieverzoek zouden kunnen leiden.
74
Vraag: Hoeveel huishoudens en in welke inkomenscategorie kregen hypotheekrenteaftrek
in 2020, en hoeveel in 2021?
Antwoord:
Het geraamde budgettaire belang van de aftrekbare rente en kosten eigen woning (hypotheekrenteaftrek)
bedraagt € 9,3 miljard in 2020 en € 8,8 miljard in 2021 (zie bijlage 9 Miljoenennota
2021). Er is geen raming van de verdeling over inkomenscategorieën en aantal huishoudens
beschikbaar over 2020 en 2021.
Over het jaar 2018 (het meest recente beschikbare realisatiejaar van de aangiftegegevens)
waren er 3,7 miljoen huishoudens met hypotheekrenteaftrek. Door toedeling aan partners
waren er 4,4 miljoen belastingplichtigen met aan hen toebedeelde hypotheekrenteaftrek.
Deze waren als volgt verdeeld over inkomenscategorieën:
Schijf inkomstenbelasting
Aantal belastingplichtigen met hypotheekrenteaftrek in 2018
Negatief inkomen
41.605
Schijf 1
601.645
Schijf 2
1.552.076
Schijf 3
2.314.984
Schijf 4
710.310
Totaal aantal belastingplichtigen
4.407.836
NB. De som van de aantallen belastingplichtigen per schijf is groter dan het totaal,
doordat belastingplichtigen die hun hypotheekrente in meerdere schijven in aftrek
brengen in alle betreffende schijven meetellen.
75
Vraag: Hoeveel huishoudens hebben nog een aflossingsvrije hypotheek? En hoeveel van
deze huishoudens zijn boven de 65 jaar?
Antwoord:
In totaal hebben ongeveer 2,7 miljoen huishoudens een (deels) aflossingsvrije hypotheek.
In 35% van deze gevallen is ten minste één van de personen in het huishouden boven
de 65 jaar.
76
Vraag: Is er in 2020 actief gelobbyd naar buitenlandse investeerders om sociale huurhuizen
aan te kopen, op welke manier(en) en met welk resultaat? Wat zijn de plannen hier
omtrent voor 2021?
Antwoord:
Er zijn in 2020 geen inspanningen vanuit het Ministerie van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties verricht gericht op buitenlandse investeerders om sociale huurhuizen
aan te kopen. Voor 2021 zijn deze inspanningen ook niet voorzien.
77
Vraag: Hoe wordt de 150 miljoen gedekt die wordt uitgetrokken om de Regeling Vermindering
Verhuurderheffing per 1-1-2021 weer open te stellen?
Antwoord:
Naast de heropening van de heffingsvermindering voor verduurzaming (€ 150 mln.) was
dekking nodig vanwege het gebruik van de heffingsvermindering voor nieuwbouw (zie
ook het antwoord op vraag 176). Dit leidt tot een te dekken bedrag van € 1 mld., welke
in een periode van 10 jaar zal worden ingelopen (€ 100 mln. per jaar). Dit wordt deels
bereikt door de doorwerking van de verplichte huurverlaging door corporaties voor
huurders met lage inkomens en hoge huren op de huurtoeslag. Het gaat om een effect
op de huurtoeslag van € 38 mln. per jaar. Het resterende deel wordt opgelost door
de verhuurderheffing structureel met € 62 mln. te verhogen.
78
Vraag: Hoe is de migratie geweest van koopwoningen, sociale huurwoningen, middenhuurwoningen
en dure huurwoningen, inclusief nieuwbouw en sloop, in 2016, 2017, 2018 en 2019? En
in 2020 tot nu toe?
Antwoord:
De mutaties in de aantallen koopwoningen, sociale huurwoningen en overige huurwoningen
zijn weergegeven in onderstaande tabel. De ontwikkeling van de woningvoorraad per
eigendomscategorie is een gevolg van nieuwbouw, sloop en verschuivingen tussen de
eigendomcategorieën. Jaarlijks werden van 2015 tot en met 2018 gemiddeld 1.400 koopwoningen
gesloopt en 3.500 koopwoningen anderszins onttrokken aan de woningvoorraad, bijvoorbeeld
door samenvoeging of functieverandering. Over het jaar 2020 en over de aantallen middenhuurwoningen
en dure huurwoningen zijn geen data beschikbaar.
Woningvoorraad op 1 januari
Koopsector
Corporatie huurwoningen*
Overige huurwoningen
2016
4.310.388
2.282.028
1.048.907
2017
4.332.185
2.294.003
1.059.990
2018
4.397.400
2.288.244
1.055.340
2019
4.492.864
2.299.260
1.022.787
toename 2019–2016
182.476
17.232
– 26.120
Bron: ABF Research – Systeem woningvoorraad (Syswov)
79
Vraag: Waar is de 50 miljoen voor de impuls voor de woningmarkt terug te vinden op
de begroting?
Antwoord:
De 50 mln. is te vinden in tabel 3 op pagina 27 (rij 5 «Versnellen en intensiveren
woningbouwimpuls») en de toelichting daarop op pagina 28.
80
Vraag: Wat zijn, per huishoudsamenstelling, de gevolgen van een mogelijke huurverlaging
in de corporatiesector?
Antwoord:
Huurders van een woningcorporatie met een gereguleerd huurcontract en een huurprijs
boven de aftoppingsgrens krijgen recht op huurverlaging tot de relevante huurtoppingsgrens.
In onderstaand schematisch overzicht wordt toegelicht wat de relevante inkomensgrenzen
er zijn om in aanmerking te komen voor huurverlaging en tot welk bedrag de huur verlaagd
wordt. Het wetsvoorstel sluit hiermee aan op het beleid van passend toewijzen.
Type huishouden
Inkomen tot inkomensgrens (prijspeil 2020)
Huurverlaging naar (prijspeil 2020)
Eenpersoons-huishouden
≤ € 23.255
€ 619,01
Eenpersoons-ouderenhuishouden
≤ € 23.175
€ 619,01
Meerpersoons-huishouden
≤ € 31.550
€ 619,01 / € 663,401
Meerpersoons-ouderenhuishouden
≤ € 31.475
€ 619,01 / € 663,401
X Noot
1
€ 619,01 voor tweepersoonshuishoudens en € 663,40 voor huishoudens van drie of meer
personen.
81
Vraag: Kunt u in een overzicht de netto huurquote, de netto koopquote en de netto
woonquote (recenter dan in Woon2018) laten zien voor mensen met een:
– minimuminkomen
– modaal inkomen
– 2 keer modaal inkomen
– 3 keer modaal inkomen
en kunt u dit uitsplitsen in absolute bedragen en in percentage in het overzicht?
Antwoord:
Er zijn geen recentere gegevens beschikbaar dan het WoOn 2018. De resultaten van WoON2021
komen in het eerste kwartaal van 2022 beschikbaar.
82
Vraag: Welk deel van het besteedbaar inkomen zijn huurders in de sociale sector gemiddeld
kwijt aan hun huur? En welke deel aan woonlasten (zijnde huur en energiekosten)? Kan
dit schematisch worden weergegeven voor meerdere inkomens- en huishoudcategorieën?
Antwoord:
In onderstaande tabellen ziet u de weergave van de uitgaven aan kale huur (netto huurquote)
en totale woonlasten (netto woonquote) ten opzichte van het netto-inkomen. In de onderstaande
tabellen worden de quotes voor de gehele huursector opgesplitst naar inkomen, huishouden
en huursegment.
Inkomen
Netto huurquote
Netto woonquote huurders
Beneden 110%
minimum
25%
39%
110% minimum
modaal
27%
37%
tot 1,5x modaal
24%
31%
tot 2x modaal
20%
26%
tot 3x modaal
17%
22%
>3x modaal
15%
18%
Totaal
25%
35%
Huishoudens
1 phh <35
29%
39%
1 phh 35–64
28%
39%
1 phh >64
29%
39%
Paar <35
23%
29%
Paar 35–64
21%
29%
Paar >64
23%
32%
Gezin
19%
26%
Eenoudergezin
20%
30%
Totaal
25%
35%
Sector
Gereguleerd corporatie
23%
34%
Gereguleerd particulier
24%
34%
Vrije sector huur
32%
39%
Totaal
25%
35%
Bron: WoON 2018
83
Vraag: Welk deel van het besteedbaar inkomen zijn huurders in de vrije sector gemiddeld
kwijt aan hun huur? En welke deel aan woonlasten (zijnde huur en energiekosten)? Kan
dit schematisch worden weergegeven voor meerdere inkomens- en huishoudcategorieën?
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 82.
84
Vraag: Welk deel van het besteedbaar inkomen zijn huiseigenaren gemiddeld kwijt aan
hun hypotheek en energiekosten samen?
Antwoord:
Huiseigenaren waren in 2018 gemiddeld 28% van hun besteedbaar inkomen kwijt aan woonlasten.
Dit percentage is gedaald ten opzichte van 2012. In 2012 waren huiseigenaren gemiddeld
31,6% van hun besteedbaar inkomen kwijt aan woonlasten. Bron: WoON 2018.
85
Vraag: Hoeveel bouwvergunningen zijn er in 2016, 2017, 2018 en 2019 afgegeven. Hoeveel
bouwvergunningen zijn er in 2020 afgegeven tot nu toe? Wat is de verwachting hoeveel
er nog afgegeven worden? Wat is de verwachting voor het aantal vergunningen dat in
2021 wordt afgegeven
Antwoord:
In onderstaande tabel zijn het aantal afgegeven bouwvergunningen van 2016 tot en met
2020 weergegeven. In 2020 zijn tot en met juni 29.243 bouwvergunningen voor woningen
afgegeven volgens het CBS. De cijfers voor de jaren 2016, 2017, 2018 en tot en met
juli 2019 zijn definitief. De cijfers vanaf augustus 2019 zijn voorlopig.
Hoeveel bouwvergunningen er nog in 2020 worden afgegeven is niet bekend. Op basis
van het gemiddeld aantal verleende vergunningen over de afgelopen 12 maanden kan in
de periode juli tot en met december 2020 nog 30 duizend vergunningen worden afgegeven.
Jaar
Aantal afgegeven bouwvergunningen woningen
2016
53.567
2017
69.728
2018
70.034
2019
57.991
2020
29.2431
2021
Niet bekend
Bron: CBS september 2020
X Noot
1
Tot en met juni 2020 bekend
Hoeveel bouwvergunningen er over 2021 afgegeven worden is niet bekend. In de Staat
van de Woningmarkt 2020 is de verwachting van het Economisch Instituut voor de Bouw
(EIB) opgenomen. Hierin staat dat de vergunningverlening in 2020 volgens het EIB een
dieptepunt bereikt en vervolgens herstelt naar 80 duizend in 2023 en 2024 (EIB, Crisis
en crisismaatregelen in de bouw, Vooruitzichten voor de bouw na de Coronacrisis 2020).
86
Vraag: Hoeveel woningen zijn er sinds 2015 per jaar opgeleverd?
Antwoord:
Onderstaande tabel bevat het aantal opgeleverde woningen vanaf 2015. Hierbij wordt
onderscheid gemaakt tussen reguliere nieuwbouw en woningen die door transformatie
tot stand zijn gekomen.
Nieuwbouw1
Transformatie2
Totaal
2015
48.400
10.800
59.200
2016
54.800
10.200
65.000
2017
63.000
10.200
73.200
2018
66.600
13.000
79.600
2019
71.500
10.000
81.500
X Noot
1
Bron CBS, afgerond op honderdtallen.
X Noot
2
Staat van de woningmarkt 2019. Het cijfer voor 2019 is nog niet bekendgemaakt door
het CBS. Op basis van het gemiddelde van de afgelopen jaren schat BZK dit op 10.000.
87
Vraag: Wat is de gemiddelde nieuwbouwprijs van sociale huurwoningen van woningcorporaties?
Wat is de gemiddelde nieuwbouwprijs van sociale huurwoningen van woningcorporaties
per woningmarktregio?
Antwoord:
Zie de antwoorden op vraag 10 en 211. Zonder nader onderzoek zijn de nieuwbouwprijzen
per woningmarktregio niet beschikbaar.
88
Vraag: Wat is de gemiddelde bruto huurprijs (zonder huurtoeslag) en netto huurprijs
(met huurtoeslag) van sociale huurwoningen van woningcorporaties? Wat is de gemiddelde
bruto huurprijs (zonder huurtoeslag) en netto huurprijs (met huurtoeslag) van sociale
huurwoningen van corporaties per woningmarktregio?
Antwoord:
In onderstaande tabel zijn de gemiddelde bruto huurprijs (zonder huurtoeslag) en netto
huurprijs (met huurtoeslag) van sociale huurwoningen weergegeven voor Nederland en
per woningmarktregio. Dit zijn gegevens over 2018.
Regio
Bruto basishuur
Netto huur na HT
Friesland
493
375
Groningen/Drenthe
494
364
NH-Noord
516
403
Zwolle/Stedendriehoek
534
415
Metropoolregio A’dam
521
406
Amersfoort/Nrd-Veluwe/Zeewolde
539
419
Holland Rijnland
534
429
Oost-Nederland
513
386
U16
535
419
Food Valley
539
409
Haaglanden/Midden-Holland/Rotterdam
524
401
Arnhem/Nijmegen
536
410
Woongaard
527
425
Drechtsteden/Hoeksche Waard/Goeree Overfl.
520
424
NO Brabant
526
416
West-Brabant/Hart v Brabant
529
403
Zeeland
514
406
Metropoolregio Eindhoven
521
403
Limburg
518
387
Nederland
522
402
Uit WoON2018, peildatum 1-1-2018:
89
Vraag: Wat is het percentage dure scheefwoners onder sociale huurders Kan dit uitgesplitst
worden in de inkomensgroepen?
Antwoord:
Volgens WoON2018 woonden begin 2018 in totaal ruim 200.000 huurders duur scheef in
de sociale (corporatie)huur (10% van alle corporatiehuurders). Per definitie hebben
zij een inkomen onder de inkomensgrens voor de huurtoeslag.
Circa 43% van de duur scheefwonende huurders in de sociale huursector had een inkomen
van minder dan 110% van het beleidsmatig sociaal minimum. Nog eens een kwart had inkomens
tussen 110% en 130% van het minimum.
90
Vraag: Wat is het percentage goedkope scheefwoners onder sociale huurders?
Antwoord:
Zie ook het antwoord op vraag 62. Het aantal goedkope scheefwoners, ofwel huishoudens
met een midden- of hoger inkomen in een gereguleerde woning, bedroeg volgens WoON2018
457.000 huishoudens, waarvan ongeveer 340.000 in gereguleerde corporatiewoningen.
Dit is ongeveer 16%.
91
Vraag: Wat is het percentage grote scheefwoners onder sociale huurders?
Antwoord:
In wet- en regelgeving zijn geen normen opgenomen over de passendheid van woningen
en huishoudens als het over de omvang van het huishouden en de grootte van de woning
gaat. Gemeenten en corporaties stellen bij nieuwe verhuringen in sommige gevallen
(Huisvestingsverordening) wel eisen aan de verhouding tussen aantal personen en grootte
van de woning of het type woning, maar als de samenstelling van een huishouden vervolgens
wijzigt (groter of kleiner wordt) is het aan de huurder zelf om al dan niet op zoek
te gaan naar een andere woning.
Ik kan dan ook geen antwoord geven op de vraag naar percentages «grote en kleine scheefwoners».
Wel heeft het CBS in 2018 onderzoek gepubliceerd over de gemiddelde woonoppervlakte
per bewoner. Daarin is echter geen onderscheid gemaakt tussen koopwoningen en huurwoningen.
Hieronder staat een tabel met de gemiddelde woonoppervlakte per persoon per type huishouden.
92
Vraag: Wat is het percentage kleine scheefwoners onder sociale huurders?
Antwoord:
Zie ook het antwoord op vraag 91. In wet- en regelgeving zijn geen normen opgenomen
over de passendheid van woningen en huishoudens als het over de omvang van het huishouden
en de grootte van de woning gaat. Gemeenten en corporaties stellen bij nieuwe verhuringen
in sommige gevallen (Huisvestingsverordening) wel eisen aan de verhouding tussen aantal
personen en grootte van de woning of het type woning, maar als de samenstelling van
een huishouden vervolgens wijzigt (groter of kleiner wordt) is het aan de huurder
zelf om al dan niet op zoek te gaan naar een andere woning.
Ik kan dan ook geen antwoord geven op de vraag naar percentages «grote en kleine scheefwoners».
Wel heeft het CBS in 2018 onderzoek gepubliceerd over de gemiddelde woonoppervlakte
per bewoner. Daarin is echter geen onderscheid gemaakt tussen koopwoningen en huurwoningen.
Zie de tabel in het antwoord op vraag 91.
93
Vraag: Wat is het percentage sociale huur, middenhuur en dure huur?
Antwoord:
Volgens WoON2018 had 82% van alle huurwoningen een huurprijs onder de liberalisatiegrens,
14% was middensegment tot € 1.000 en 4% dure huur boven de € 1.000.
Woningcorporaties hadden 92% huurwoningen met een huurprijs tot de liberalisatiegrens,
7% midden- en 1% dure huurwoningen. Overige verhuurders hadden 59% huurwoningen met
een huurprijs tot de liberalisatiegrens, 29% midden- en 12% dure huurwoningen.
94
Vraag: Kunt u de inkomensgroepen (per jaar) «minder dan 34.678 euro», «34.678 euro
tot 38.690 euro», «38.690 euro tot 44.360 euro», «44.360 euro tot 52.500 euro», «52.500
euro tot 70.000 euro» en «meer dan 70.000 euro uitsplitsen naar huur- en koopprijssegment
in de segmenten «gereguleerde huur tot kwaliteitskortingsgrens», gereguleerde huur
tot aftoppingsgrens», «gereguleerde huur tot liberalisatiegrens», «geliberaliseerde
huur tot 900 euro», «geliberaliseerde huur vanaf 900 euro», «koop minder dan 155.000
euro, «koop 155.000 euro tot 193.000 euro», «koop 193.000 euro tot 238.000 euro»,
«koop 238.000 euro tot 321.000 euro» en «koop vanaf 321.000 euro»?
Antwoord:
In onderstaande tabellen is de gevraagde verdeling weergegeven in 2018 en 2015. De
inkomensgroepen die in de vraag worden gedefinieerd zijn afkomstig uit het rapport
van het Planbureau voor de Leefomgeving «Middeninkomens op de woningmarkt: Ruimte
op een krap speelveld» uit 2017 en betreffen het voorlopige belastbare huishoudensinkomen
uit 2014 uit het WoON2015. Deze cijfers zijn geactualiseerd met behulp van het WoON2018
(voorlopige belastbaar huishoudensinkomen 2017). Meer recente gegevens zijn niet beschikbaar.
Laag inkomen
Laag midden-inkomen
Midden midden-inkomen
Hoog midden-inkomen
Hoog inkomen < 2x modaal
Hoog inkomen >2x modaal
Totaal
huur<kwaliteits-kortingsgrens
12%
4%
3%
2%
1%
1%
6%
huur<aftoppingsgrens
35%
14%
11%
8%
5%
2%
19%
huur<liberalisatiegrens
13%
9%
7%
5%
4%
1%
8%
huur <900
4%
7%
8%
7%
5%
3%
5%
huur >900
2%
3%
2%
4%
4%
4%
3%
koop<155000
11%
17%
15%
13%
10%
3%
10%
koop<193000
8%
16%
19%
18%
16%
8%
11%
koop<238000
6%
12%
15%
19%
21%
15%
12%
koop<321000
5%
11%
13%
15%
21%
25%
13%
koop>321000
4%
8%
8%
11%
15%
39%
14%
Totaal
100%
100%
100%
100%
100%
100%
100%
Bron: WoON2018, bewerking BZK
95
Vraag: Hoeveel sociale huurwoningen zijn er die op basis van het WWS-systeem bij huurdersmutatie
zou kunnen leiden tot een aanvangshuur boven de liberalisatiegrens?
Antwoord:
Er zijn circa 3,3 miljoen huurwoningen, circa 2,3 miljoen daarvan betreft woningen
van corporaties (CBS, dVI). Met het huidige WWS-systeem waarbij het aandeel WOZ-punten
van een woning niet is begrensd met een cap, kan ongeveer de helft van alle woningen
op grond van het WWS-puntensysteem een aanvangshuur krijgen boven de liberalisatiegrens.
Van alle corporatiewoningen heeft circa 8% een huurprijs boven de liberalisatiegrens.
Bij particuliere verhuurders is dit circa 42% (op basis van WoON2018).
96
Vraag: Kunt u een uiteenzetting geven van de ontwikkeling van de huurquotes over de
afgelopen 10 jaar?
Antwoord:
Sinds 2015 is er een positieve ontwikkeling, omdat de inkomens zijn sneller gestegen
dan de woonlasten, door passend toewijzen het aantal dure scheefwoners is afgenomen
en corporaties meer goedkope woningen bouwen.
In onderstaande tabel vindt u de driejaarlijkse ontwikkeling van de huurquotes in
de periode 2009–2018 (op basis van WoON 2015, WoON 2018)
Netto huurquote
2009
21,4%
2012
23,0%
2015
25,5%
2018
25,3%
Bron: WoON 2015, 2018
97
Vraag: Kunt u aangeven hoeveel nieuwbouwhuizen er tot nu toe in 2020 zijn gerealiseerd?
Antwoord:
Het aantal gerealiseerde nieuwbouwhuizen in de periode januari tot en met augustus
2020 bedraagt volgens het CBS 43.825. Dit betreft nog een voorlopig cijfer. Het aantal
gerealiseerde nieuwbouwwoningen is exclusief het aantal transformaties tot woningen.
Het gemiddeld aantal transformaties (periode 2012–2018) betrof de afgelopen jaren
10 duizend.
98
Vraag: Zijn er prijsopdrijvende effecten voor huurders als gevolg van de differentiatie
van de overdrachtsbelasting?
Antwoord:
Over het effect van deze maatregel op de huurprijzen is op voorhand geen eenduidig
antwoord te geven, vanwege de tegengestelde effecten van de startersvrijstelling en
het tarief van 8% voor kopers die de woning niet als hoofdverblijf gaan gebruiken.
De vrijstelling maakt het kopen van een eigen woning voor starters aantrekkelijker,
waardoor naar verwachting de vraag naar koopwoningen toeneemt en die naar huurwoningen
mogelijk afneemt. Dit laatste kan op zichzelf een drukkend effect op de huurprijzen
hebben. Daar staat tegenover dat het hogere tarief voor beleggers het kopen van woningen,
om deze vervolgens te verhuren, minder aantrekkelijk maakt. Dat verkleint het aanbod
en mogelijk berekenen beleggers de additionele kosten door in hogere huren.
99
Vraag: Hoe hebben de bouwkosten zich ontwikkeld in 2020, en wat zijn de verwachtingen
voor 2021?
Antwoord:
Op dit moment zijn cijfers van 2020 nog niet beschikbaar. Er zijn indicaties dat bouwkosten
het komende jaar minder snel zullen stijgen dan het langjarig gemiddelde.
100
Vraag: Hoe is de personele ontwikkeling in de bouw geweest in 2020, en wat zijn de
verwachtingen voor 2021?
Antwoord:
In 2019 bedroeg de werkgelegenheid in de bouw 463.000 arbeidsjaren (bron EIB). Over
2020 zijn nog geen cijfers bekend. Door de coronacrisis is het lastig te bepalen hoe
het beeld er in 2020 uit zal zien. In het rapport Crisis en Crisismaatregelen in de
bouw raamt het EIB in 2020 een werkgelegenheid van 448.000 arbeidsjaren: een afname
van 15.000 arbeidsjaren t.o.v. 2019. Het is te verwachten dat er de komende jaren
door de extra overheidsinvesteringen in verduurzaming en nieuwbouw extra werkgelegenheid
ontstaat.
101
Vraag: Hoeveel transacties zijn er waarbij er een recreatiewoning wordt gekocht?
Antwoord:
In het in opdracht van NVM uitgevoerde onderzoek «De Nederlandse Markt Voor Recreatiewoningen
2019», wordt vermeld dat het totaal aantal transacties van recreatiewoningen in 2018
bijna 4600 bedroeg. De rijksoverheid houdt zelf geen gegevens bij met betrekking tot
het aantal transacties van recreatiewoningen.
102
Vraag: Hoeveel transacties zijn er waarbij een woning wordt gekocht voor het verhuren
aan kinderen?
Antwoord:
Voor 13 procent van de transacties uit 2016 waarbij een koopwoning werd omgezet naar
een particuliere huurwoning, geldt dat ofwel de ouder de eigenaar is van de woning
en het kind de bewoner van de huurwoning, ofwel het kind de eigenaar is van de woning
en de ouder de bewoner van de huurwoning. Dit zijn ruim 9.000 transacties.
103
Vraag: Hoeveel transacties zijn er waarbij een bedrijfspand wordt gekocht me daarboven
een woning?
Antwoord:
Ik beschik niet over informatie over het aantal transacties waarbij een bedrijfspand
wordt gekocht met daarboven een woning.
104
Vraag: Hoeveel inkomsten komen er minder binnen als de bovengenoemde groepen (recreatiewoning,
verhuren aan kinderen, woning boven bedrijfspand) onder de 2% vallen?
Antwoord:
Dat is op basis van de beschikbare cijfers niet precies te zeggen. Het Kadaster maakt
in dezen alleen een onderscheid tussen eigenaren van «tweede woningen» en particuliere
investeerders. Uw gevraagde classificering sluit het beste aan bij de groep «tweede
woningen». Dat kunnen recreatiewoningen, verhuur aan kinderen et cetera zijn.
Dat waren er in 2018 ongeveer 15 duizend met een bijbehorend budgettair belang van
€ 120 mln. als aandeel van de in totaal € 600 mln. geraamde opbrengst bij «beleggers».
105
Vraag: Hoeveel inkomsten komen er minder binnen als transacties gedaan door natuurlijke
personen onder de 2% blijven vallen?
Antwoord:
Dat is naar schatting circa € 272 mln.
106
Vraag: Hoeveel inkomsten komen er minder binnen als transacties van recreatiewoningen
gedaan door natuurlijke personen onder de 2% blijven vallen?
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 104.
107
Vraag: Hoeveel levert het op om de tarief van 8% te verhogen naar 9%?
Antwoord:
Conform de fiscale sleuteltabel 2021 zou dat € 310 mln. opleveren.
108
Vraag: Hoe hoog moet het tarief van 8% zijn, om de bovengenoemde groepen onder 2%
te laten vallen?
Antwoord:
Om de groep bij vraag 105 – alle natuurlijke personen – onder het 2% te laten vallen,
ontstaat er dus een derving van circa € 272 mln. De sleutel bij vraag 107 daalt iets
door deze aanpassing, waardoor het per saldo ongeveer budgetneutraal zou uitvallen
indien het 8%-tarief wordt verhoogd naar 9%.
Zie het antwoord op vraag 104 en 107.
109
Vraag: Is het mogelijk om de overdrachtsbelasting 0% alleen te laten gelden voor mensen
die hun eerste woning kopen?
Antwoord:
Nee, een onderscheid op basis van woningbezit is niet uitvoerbaar voor het Kadaster,
het notariaat en de Belastingdienst. Uit eerder onderzoek van Dialogic is gebleken
dat het Kadaster niet op individueel niveau met zekerheid kan vaststellen wat het
huidige en vroegere woningbezit was. Daardoor kan niet met zekerheid worden vastgesteld
dat een koper ook daadwerkelijk voor het eerst een woning verkrijgt. Deze zekerheid
is wel nodig voor het notariaat en de Belastingdienst om de regeling uit te kunnen
voeren en voor de rechtszekerheid.
110
Vraag: Hoe controleert SVN of starters hun eerste woning kopen?
Antwoord:
Bij de starterslening tekent een starter voor het feit dat hij/zij eerder geen andere
woning in bezit heeft gehad. Dit wordt gecontroleerd via de aangifte inkomensbelasting
van het jaar ervoor. Ook een Kadastercheck geeft, zij het zeer beperkt (max. 2 jaar),
inzicht. Deze check is derhalve niet 100% waterdicht. De kans op fraude is in het
geval van de starterslening echter klein omdat de aanvraag via gemeente loopt en de
koper naar waarheid ondertekent met als risico het intrekken van de lening.
111
Vraag: Hoeveel gaat de schriftelijke verklaring van de notaris kosten?
Antwoord:
Het wetsvoorstel zorgt structureel voor een administratieve lastenverzwaring van € 540.000
in totaal, waarvan de schriftelijke verklaring een onderdeel is. Zo zal de notaris
voorafgaand aan de overdracht de kopers vragen of zij de woning gaan bewonen en –
voor de startersvrijstelling – of zij al eerder deze vrijstelling hebben toegepast.
Ook zal de notaris, bij toepassing van de startersvrijstelling of het verlaagde tarief
van 2%, direct voorafgaand aan de overdracht een schriftelijke verklaring van de verkrijger
(natuurlijk persoon) moeten ontvangen. Het betreft niet een verklaring van de notaris,
maar van de belastingplichtige. De verklaring wordt gedaan door middel van een formulier
dat kosteloos van de website van de Belastingdienst kan worden gedownload. De notaris
hecht deze aan de notariële leveringsakte, zodat deze met de akte wordt geregistreerd
en samen met de akte en het aangiftebericht onderdeel van de aangifte overdrachtsbelasting
uitmaakt. Ook wordt in de akte melding gemaakt van de verklaring. De extra administratieve
lasten voor de notaris worden mogelijk doorberekend in de prijs die de notaris in
rekening brengt voor de overdracht van een woning. Hoeveel dit is, is op voorhand
niet te zeggen.
112
Vraag: Is er een minimumtijd dat iemand in een woning als hoofdverblijf moet gebruiken
om aanspraak te maken op de 0% of 2%?
Antwoord:
Er geldt geen strikte minimumtijd. Of de koper de woning daadwerkelijk als hoofdverblijf
is gaan gebruiken, zal worden beoordeeld naar de feiten en omstandigheden. In de memorie
van toelichting is als voorbeeld opgenomen dat bij natuurlijke personen die na de
overdracht de woning minimaal een half jaar daadwerkelijk als hoofdverblijf hebben
gebruikt, het verlaagde tarief of de startersvrijstelling in beginsel van toepassing
zal zijn. Daarnaast kunnen zich na de overdracht onvoorziene gebeurtenissen voordoen
die er redelijkerwijs toe leiden dat een verkrijger de woning niet anders dan tijdelijk
als hoofdverblijf is of kon gaan gebruiken. Hiermee zal rekening worden gehouden bij
de beoordeling.
113
Vraag: Welke uitputtende lijst van omstandigheden die op het moment van de verkrijging
onvoorzien waren wordt voorgesteld?
Antwoord:
Hier is geen uitputtende lijst voor opgesteld, juist om de menselijke maat bij deze
maatregel goed te waarborgen. Een dergelijke lijst zal nooit alle situaties dekken.
Bij onvoorziene gebeurtenissen na de verkrijging kan worden gedacht aan: het overlijden
van een verkrijger, echtscheiding van de verkrijgers, het aanvaarden van of het verlies
van een baan of emigratie. Deze opsomming is niet limitatief. Wel geldt dat de onvoorziene
gebeurtenis er redelijkerwijs toe moet leiden dat een verkrijger niet de woning anders dan tijdelijk als hoofdverblijf
kon gaan gebruiken.
114
Vraag: Klopt het dat portefeuilleoverdracht zoals bij Vestia nu zwaarder aangeslagen
wordt met het hogere tarief? Wat betekent dit financieel voor de deal met de regionale
corporaties?
Antwoord:
Een verhoging van de OVB betekent inderdaad ook dat de voorgenomen verkopen in de
Vestia-maatwerkgemeenten aan collega-corporaties zwaarder worden aangeslagen, en daarmee
ongunstiger worden.
Er loopt een traject met de Belastingdienst / Financiën om te bezien of en onder welke
voorwaarden corporaties voor taakoverdrachten zoals in het geval van Vestia op grond
van bestaande fiscale regelgeving een vrijstelling kunnen krijgen van de overdrachtsbelasting,
omdat er in dat geval niet per se sprake is van platte verkoop maar een overdracht.
115
Vraag: Waarom is voor de vrijstelling van de overdrachtsbelasting gekozen voor een
leeftijdsgrens en niet bijvoorbeeld de eerste aankoop van een woning als criterium
genomen?
Antwoord:
Zie antwoord vraag 109 en 117.
116
Vraag: Wat zijn de gevolgen van de overdrachtsbelasting naar 8% voor de eerste graad?
Antwoord:
Iedere koper die de woning niet zelf gaat bewonen, betaalt het 8% tarief, dus ook
als een woning wordt gekocht voor eerstegraads familieleden is 8% overdrachtsbelasting
verschuldigd.
117
Vraag: Wat is de reden dat voor het criterium van 35 jaar is gekozen bij het afschaffen
van de overdrachtsbelasting voor starters?
Antwoord:
Een onderscheid op basis van woningbezit bleek niet uitvoerbaar voor het Kadaster,
het notariaat en de Belastingdienst (Kamerstukken II 2019/20, 32 847, nr. 665) (zie het antwoord op vraag 109). Om de meeste koopstarters op de woningmarkt toch
een steuntje in de rug te kunnen geven, is gekozen voor een uitvoerbaar alternatief,
waarbij onderscheid gemaakt wordt op leeftijd in combinatie met het gebruik als hoofdverblijf.
Ook kan een persoon maar één keer een beroep doen op de vrijstelling.
Bij het vaststellen van de leeftijdsgrens is rekening gehouden met de gemiddelde leeftijd
waarop een eerste huis wordt gekocht en met de gemiddelde financiële buffer die op
dat moment is opgebouwd. Het merendeel van de starters behoort tot de categorie tussen
de vijfentwintig en vijfendertig jaar. Daarnaast is aangetoond dat bij de leeftijdsgroep
jonger dan vijfendertig jaar de financiële buffer het laagst is van alle leeftijdsgroepen
en dat deze over de jaren toeneemt.
118
Vraag: Wat zijn de financiële gevolgen voor woningbouwcorporaties van de verhoging
van de overdrachtsbelasting van 2% naar 8%? Hoeveel bedraagt de jaarlijks door woningbouwcorporaties
extra af te dragen overdrachtsbelasting?
Antwoord:
De differentiatie van de overdrachtsbelasting kan leiden tot een extra jaarlijkse
last voor de gehele corporatiesector van € 34 mln. De kosten worden vooral gemaakt
bij het complexmatig aankopen van woningen van andere corporaties (zoals bij Vestia),
het terugkopen van woningen met verkoop-onder-voorwaarden (ook wel: maatschappelijk
gebonden eigendom, bijvoorbeeld Koopgarant) en aankoop van woningen ten behoeve van
bijvoorbeeld herstructurering. De mate waarin corporaties hier mee te maken krijgen
hangt af van de lokale situatie.
Andere maatregelen zorgen juist voor lagere lasten, met name de verlaging van de verhuurderheffing.
Het gehele pakket aan maatregelen dat op Prinsjesdag is aangekondigd houdt de investeringscapaciteit
van de sector op peil.
119
Vraag: Wat zijn de gevolgen van de verhoging van de overdrachtsbelasting van 2% naar
8% voor de balanswaarde van woningbouwcorporaties?
Antwoord:
Bij het bepalen van de marktwaarde van corporaties wordt uitgegaan van complexmatige
verkoop. De koper van een complex is logischerwijs niet een natuurlijk persoon die
de woning(en) zelf gaat bewonen, en zal daarom het standaardtarief van 8% OVB betalen.
In de marktwaarde worden verkoopkosten zoals de OVB verdisconteerd in de verkoopwaarde:
een lagere OVB leidt tot een hogere marktwaarde en vice versa. Ook al is bij bestaand
bezit of nieuwbouw geen OVB verschuldigd, de exit waarde daalt wel.
Het hogere tarief voor de overdrachtsbelasting heeft impact op de marktwaarde die
woningcorporaties (en pensioenfondsen en beleggers) in hun boeken hebben staan: deze
daalt met bijna 6%.
Voor de investeringscapaciteit van corporaties is echter niet de marktwaarde, maar
de beleidswaarde relevant. De beleidswaarde verandert niet of nauwelijks door het
hogere tarief voor overdrachtsbelasting. Uitgangspunt in het berekenen van deze beleidswaarde
is namelijk dat een woningcomplex tot in het oneindige wordt verhuurd en er dus nooit
OVB verschuldigd is.
De belangrijkste ratio’s voor woningcorporaties die de investeringscapaciteit bepalen
(zoals de loan-to-value) zijn gebaseerd op de beleidswaarde. De investeringscapaciteit
wordt dus niet geraakt.
Voor investeringen in het niet-DAEB-segment, zoals midden huurwoningen, is net zoals
bij pensioenfondsen en beleggers de marktwaarde leidend. Daar is de exit waarde bij
uitponden na 15 jaar leidend: die daalt met bijna 6% en drukt dus het indirect rendement.
120
Vraag: Wat zijn de verwachte gevolgen van de verhoging van de overdrachtsbelasting
van 2% naar 8% op de WOZ-waarde van huurwoningen?
Antwoord:
De WOZ-waarde van huurwoningen volgt de marktwaarde van woningen. Over het netto-prijseffect
en dus ook het effect op de WOZ-waarde kan op voorhand geen uitspraak worden gedaan.
De verhoging voor beleggers kan een drukkend effect hebben op de prijs, terwijl als
gevolg van het afschaffen van de overdrachtsbelasting voor starters de woningprijzen
in het starterssegment kunnen stijgen.2
121
Vraag: Op welk onderzoek is de leeftijdsgrens van 35 jaar gebaseerd bij de afschaffing
van de overdrachtsbelasting voor starters?
Antwoord:
Bij het vaststellen van de leeftijdsgrens is rekening gehouden met de gemiddelde leeftijd
waarop een eerste huis wordt gekocht en met de gemiddelde financiële buffer die op
dat moment is opgebouwd (zie antwoord op vraag 117). In een recent onderzoek van het
Kadaster uit mei 2020 worden koopstarters in drie leeftijdscategorieën ingedeeld:
jonge koopstarters (jonger dan vijfentwintig jaar), koopstarters (de groep tussen
de vijfentwintig en vijfendertig jaar) en overige koopstarters (ouder dan vijfendertig
jaar).3Uit dit onderzoek blijkt dat het merendeel van de starters behoort tot de categorie
tussen de vijfentwintig en vijfendertig jaar. Daarnaast blijkt uit onderzoek van de
AFM dat de liquide buffer bij de leeftijdsgroep jonger dan vijfendertig jaar het laagst
is van alle leeftijdsgroepen en dat deze over de jaren toeneemt4. Bij een lagere leeftijd is het dus gemiddeld genomen moeilijker om de kosten koper
op te brengen. Dit samengenomen rechtvaardigt volgens het kabinet de voorgestelde
leeftijdsgrens van 35 jaar.
122
Vraag: Wat is de reden dat bij de eenmalige vrijstelling van de overdrachtsbelasting
niet gekozen is voor starters die voor het eerst een koophuis kopen?
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 109.
123
Vraag: Waarom is er vanaf 2021 geen budget meer voor het huisvesten van statushouders?
Antwoord:
De reeks waar in de vraag naar verwezen wordt betreft het budget voor de «Tijdelijke
regeling stimulering huisvesting vergunninghouders (TRSHV)». Voor deze subsidieregeling
was het tot 31 december 2018 mogelijk voornemens om te investeren in een woonvoorziening
voor statushouders in te dienen. Vervolgens is het binnen de regeling mogelijk om
tot maximaal 2 jaar na deze aanmelding de definitieve subsidieaanvraag in te dienen.
Deze periode verloopt eind 2020, waardoor geen kosten worden verwacht na 2020.
124
Vraag: Wat is er in 2020 voor de 307.000 euro gedaan voor de huisvesting van statushouders?
Kan dit worden toegelicht aan de hand van hoe het staat met de wachtlijsten voor reguliere
huisvesting en de opstoppingen in asielzoekerscentra?
Antwoord:
Het daadwerkelijke gebruik van de € 307.000 die gereserveerd staat voor deze regeling,
is afhankelijk van de aanvragen die de komende maanden nog binnenkomen.
125
Vraag: In hoeverre is het eigen woningbezit de afgelopen jaren toegenomen/afgenomen?
Wat is de verdeling van de toename/afname onder verschillende inkomens- en leeftijdsgroepen?
Antwoord:
De meest recente cijfers komen uit het WoON2018. Het eigen woningbezit is toegenomen
van 59,5% (4,33 miljoen huishoudens) (WoON2015) tot 59,8% (4,46 miljoen) in WoON2018.
Het eigen woningbezit onder jongeren tot 35 jaar nam licht toe van 41,4% tot 41,7%.
Bij huishoudens van 65 jaar en ouder is er een toename van 1,5% (van 53,8% naar 55,3%),
als gevolg van het ouder worden van zittende eigenaar-bewoners.
Bij de groep met een inkomen onder modaal daalde het eigen woningbezit van 32,2% naar
25,5%. Bij huishoudens tot anderhalf keer modaal was het min of meer stabiel op 65,6%.
De hogere inkomensgroepen kennen een eigen woningbezit van circa 81% (tot 2x modaal),
88% (tot 3x modaal) respectievelijk 94% (boven 3x modaal) met slechts beperkte variatie
door de jaren heen.
126
Vraag: In hoeverre is het eigen woningbezit de afgelopen jaren toegenomen/afgenomen?
Wat is de verdeling van de toename/afname onder verschillende inkomens- en leeftijdsgroepen?
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 125.
127
Vraag: Kunt u nader duiden waarom het budget voor de WSW- en NHG risicovoorziening
vanaf 2021 op 0 staat?
Antwoord:
Het beleidsartikel Woningmarkt kent twee risicovoorzieningen; één voor sanerings-
en projectsteun voor woningcorporaties en één voor de Nationale Hypotheekgarantie
(NHG). Bij beiden worden vooraf geen ontvangsten en uitgaven meerjarig geraamd. De
jaarlijkse afdracht van de achterborgvergoeding voor de NHG door het Waarborgfonds
wordt in de begroting verwerkt op basis van de feitelijk ontvangen achterborgvergoeding.
Bij de voorziening voor sanerings- en projectsteun voor woningcorporaties zijn momenteel
geen saneringen voorzien. Wel krijgt Vestia een vergoeding voor gemaakte juridische
kosten bij het bankenonderzoek. Ook dit wordt in de begroting verwerkt op basis van
de feitelijke vergoedingen.
128
Vraag: Kunt u aangeven waarom na 2020 het budget voor de Huurcommissie afneemt?
Antwoord:
Er is geen sprake van afname in het budget van de Dienst van de Huurcommissie. Voor
de komende jaren is een bedrag van € 7.261.000,– opgenomen als bijdrage vanuit het
moederdepartement. Dit bedrag is vergelijkbaar met de bijdrage zoals die in ontwerpbegrotingen
van vorige jaren is opgenomen. Zo was in de ontwerpbegroting voor 2020 een bijdrage
van € 7.066.000,– gebudgetteerd. In 2020 heeft de Huurcommissie additionele middelen
gekregen om diverse projecten ten behoeve van de reorganisatie en de voorbereidingen
op nieuwe wetswijzigingen op te pakken.
129
Vraag: Kunt u nader uiteenzetten waarom de bijdrage aan het Ministerie van Financiën
in het kader van de verhuurderheffing en de inkomensafhankelijke huurstijging over
de jaren heen sterk fluctueert?
Antwoord:
De post bijdrage aan de begroting van het Ministerie van Financiën fluctueert, omdat
voor de komende jaren uitvoeringskosten voor de inkomensafhankelijke huurverhoging
en de verhuurderheffing al structureel naar de begroting van Financiën zijn overgeboekt,
waardoor deze van de begroting van BZK zijn afgeboekt. Voor latere jaren staat budget
op deze post voor verwachte uitvoeringskosten in het kader van mogelijke wijzigingen
van de huurtoeslag.
130
Vraag: Wat is de reden dat de woningbouwimpuls stopt na 2023?
Antwoord:
Bij de aankondiging van de woningbouwimpuls is gekozen voor tijdelijke regeling met
een totaal budget van € 1 miljard. Deze middelen zijn beschikbaar in de periode 2020–2023.
131
Vraag: Hoeveel mensen ontvingen huurtoeslag in 2019 en hoeveel in 2020? En hoeveel
miljard euro is daar per jaar mee gemoeid?
Antwoord:
Huurtoeslagjaren waarbij meer dan 90% van de toekenningen door de Belastingdienst
definitief zijn vastgesteld worden geacht voldoende betrouwbaar te zijn. Dit geldt
op dit moment voor de jaren tot en met 2018. In 2018 ontvingen circa 1,38 miljoen
huishoudens € 3,6 mld. aan huurtoeslag. De huurtoeslagjaren 2019 en 2020 zijn nog
niet voor 90% toegekend en kunnen nog sterk wijzigingen. In 2019 ontvingen vooralsnog
1,37 miljoen huishoudens voor € 3,6 mld. aan huurtoeslag en in 2020 1,46 miljoen voor
€ 3,8 mld. (stand augustus 2020).
132
Vraag: Waarom worden tussen nu en 2025 minder terugvorderingen verwacht?
Antwoord:
Vanaf 2018 is sprake van een daling van de terugvorderingen huurtoeslag. Dit wordt
aan de ene kant veroorzaakt doordat voor toeslagjaar 2018 en 2019 minder aanvragen
zijn ingediend dan eerder verwacht. Tevens zijn er minder vorderingen ingesteld, omdat
de Belastingdienst eerder in het aanvraagproces controles uitvoert, waardoor meer
foutieve voorschotten worden voorkomen.
Zoals in de begroting is aangegeven is de raming voor de huurtoeslag gebaseerd op
de uitvoeringscijfers van Toeslagen en de raming van het Centraal Planbureau (CPB)
van voor de coronacrisis. Tot en met de maand augustus zijn de effecten van corona
niet zichtbaar in de realisaties van Toeslagen.
133
Vraag: Kunt u het effect van de hogere ontwikkeling vergunninghouders op de huurtoeslag
in miljoenen uitdrukken?
Antwoord:
De raming van de huurtoeslag houdt rekening met statushouders die gefaseerd instromen
in de reguliere huisvesting. Hiervoor wordt uitgegaan van aantallen zoals deze door
het Ministerie van Justitie en Veiligheid in februari zijn vastgesteld. Volgens het
Ministerie van Justitie en Veiligheid zal het terugbrengen van doorlooptijden van
aanvragen in 2020 en 2021 een tijdelijke verhoging van de instroom van vergunninghouders
veroorzaken. Voor deze jaren worden circa € 5,5 mln. en € 6,6 mln. hogere uitgaven
huurtoeslag verwacht dan in eerdere ramingen werd verwacht. Deze hogere uitgaven nemen
hierna af tot € 2,1 mln. in 2025.
134
Vraag: Hoeveel vergunninghouders moesten gemeenten tussen 2015 en 2020 huisvesten?
Hoeveel daarvan zijn naar sociale huurwoningen gegaan? Hoeveel daarvan zijn naar sobere
huisvesting gegaan, met behulp van de subsidieregeling? Hoeveel daarvan zitten nog
in asielzoekerscentra? Hoeveel gemeenten hebben vergunninghouders nog als urgentiecategorie
voor sociale huurwoningen, in plaats van sobere huisvesting te realiseren met de subsidie
van de rijksoverheid? Hoeveel aanvragen zijn er geweest voor de Tijdelijke regeling
stimulering huisvesting statushouders, uitgesplitst per maand?
Antwoord:
Van 2015, eerste helft, tot en met 2020, eerste helft, moesten gemeenten op grond
van de taakstelling in totaal 137.000 vergunninghouders huisvesten. Op 1 juli 2020
waren van dat aantal in totaal ongeveer 2.200 vergunninghouders nog niet gehuisvest.
Er zijn geen cijfers bekend over hoeveel sociale huurwoningen worden bewoond en toegewezen
aan vergunninghouders. Wel is het aannemelijk dat het merendeel van de vergunninghouders
in de sociale huurwoningmarkt wordt gehuisvest. Er zijn in het kader van de Tijdelijke
regeling stimulering huisvesting statushouders in totaal 550 vergunninghouders gehuisvest.
De volgende aanvragen (aanvraagdatum van de verleende subsidies) zijn er geweest voor
de Tijdelijke regeling stimulering huisvesting statushouders, uitgesplitst per maand.
2016
2017
2018
2019
Januari
1
Februari
1
9
Maart
8
April
1
Mei
2
7
Juni
9
Juli
3
11
Augustus
1
32
1
September
2
Oktober
1
November
2
1
2
December
1
1
Uit de rapportage «Vergunninghouders als urgentiecategorie» van onderzoeksbureau Rigo,
dat ik u op 4 juli 2018 heb toegezonden (kenmerk: 2018–0000397023), blijkt dat van
de 187 gemeenten (van totaal 380 Nederlandse gemeenten) met een huisvestingsverordening
176 gemeenten een urgentieregeling in die huisvestingsverordening hebben opgenomen.
Daarvan worden in 174 gemeenten vergunninghouders aangemerkt als urgentiecategorie.
Met de evaluatie van de Huisvestingswet 2014, waarvan ik de rapportage dit najaar
naar u zal sturen, worden deze cijfers geactualiseerd.
135
Vraag: Hoeveel huurtoeslag wordt toegekend aan huurders van particuliere huurwoningen
(niet-woningcorporaties)? Kunt u hierbij zowel het macro-bedrag als de gemiddelde
toekenning weergeven?
Antwoord:
Circa 17% van de huurtoeslagontvangers wonen in een particuliere huurwoning. Samen
ontvingen zij in 2018, waarover meer dan 90% van de toekenningen definitief zijn vastgesteld,
circa € 575 mln. huurtoeslag en per huurtoeslagontvanger gemiddeld € 243 huurtoeslag
per maand.
136
Vraag: Kunt u over de afgelopen 10 jaar in een tabel uiteenzetten hoeveel huishoudens
huurtoeslag ontvangen?
Antwoord:
Zie hieronder de ontwikkeling van het aantal huurtoeslagontvangers tussen 2011 en
2020, afgerond op duizendtallen. De huurtoeslagjaren 2019 en 2020 zijn nog niet voor
90% toegekend en kunnen nog sterk wijzigingen. Huurtoeslagjaren waarbij meer dan 90%
van de toekenningen door de Belastingdienst definitief zijn vastgesteld worden geacht
voldoende betrouwbaar te zijn. Dit geldt op dit moment voor de jaren tot en met 2018.
2011
1.183.000
2012
1.199.000
2013
1.259.000
2014
1.311.000
2015
1.360.000
2016
1.377.000
2017
1.383.000
2018
1.384.000
2019
1.371.000
2020
1.654.000
137
Vraag: In hoeverre wordt verwacht dat instituitonele vastgoedbeleggers stichtingen
en bv's gaan oprichten waarbij bij de overdracht van woningen de juridische eigenaar
van de woning niet veranderd en geen overdrachtsbelasting hoeft te worden betaald?
En in hoeverre wordt hier op gehandhaafd?
Antwoord:
Eventuele gedragseffecten zijn op voorhand moeilijk in te schatten, maar de maatregelen
zijn zo ingericht dat er weinig tot geen voordeel zal zijn te behalen met dergelijke
constructies. Niet alleen de verkrijging van het juridisch eigendom is belast met
overdrachtsbelasting; ook de verkrijging van de economische eigendom van een woning
is belast met overdrachtsbelasting. Het ligt daarom niet in de lijn der verwachting
dat zich dergelijk constructies zich voor gaan doen om overdrachtsbelasting te besparen.
138
Vraag: Hoe gaat de inspecteur precies controleren of iemand de woning als hoofdverblijf
gebruikt en hoeveel FTE wordt hiervoor beschikbaar gesteld?
Antwoord:
De inspecteur beoordeelt achteraf, maar binnen de gebruikelijke naheffingstermijnen,
of de verkrijger de woning daadwerkelijk anders dan tijdelijk als hoofdverblijf is
gaan gebruiken. De beoordeling zal plaatsvinden door een onderzoek naar de feiten
en omstandigheden. Hiervoor zijn verschillende objectieve gegevens als eerste aanknopingspunt
beschikbaar. Voorbeelden daarvan zijn de inschrijving door de verkrijger op het adres
van de aangekochte woning in de Basisregistratie Personen (hierna: BRP), het aanmerken
van de aangekochte woning als eigen woning in de zin van de eigenwoningregeling in
de aangifte inkomstenbelasting, (ander) woningbezit van de verkrijger in het Kadaster
en de voorwaarden waaronder de verkrijger een geldlening is aangegaan bij een bank.
Ook zal het afgeven van meerdere schriftelijke verklaringen bij verkrijgingen door
dezelfde natuurlijke persoon binnen een relatief korte tijd, bijvoorbeeld enkele maanden,
aanleiding kunnen zijn voor de inspecteur om nader onderzoek te doen. De beoordeling
van het hoofdverblijf levert een verzwaring op voor de uitvoering. Daar staat echter
een besparing voor de uitvoering tegenover, omdat verwacht wordt dat het aantal vraagstukken
over de kwalificatie van een onroerend goed als woning of niet-woning af zal nemen.
Deze besparing leidt ertoe dat er per saldo geen extra fte beschikbaar hoeft te worden
gesteld voor de beoordeling van het hoofdverblijfcriterium.
139
Vraag: Hoeveel transacties zijn er waarbij het om een 2e en/of 3e woning gaat?
Antwoord:
Het CBS heeft onderzoek gedaan naar de transacties van koopwoningen naar particuliere
huurwoningen, waarbij zij hebben gekeken naar de grootte van de woningportefeuille
van de koper. De woningportefeuille van een eigenaar geeft het aantal huurwoningen
weer dat de eigenaar in bezit heeft. De woning waar de eigenaar zelf woont, telt daarbij
niet mee. Voor 82% van de transacties uit 2016 waarbij een koopwoning werd omgezet
naar een particuliere huurwoning, geldt dat de eigenaar één huurwoning in portefeuille
heeft. Bij 9% van de transacties heeft de eigenaar twee huurwoningen in portefeuille.
140
Vraag: Wat is het verwachte effect van de maatregel op transformaties?
Antwoord:
De maatregel heeft op een beperkt aantal transformatieprojecten effect. Het hangt
af van het type transformatieproject of er OVB moet worden betaald of dat er BTW wordt
geheven, dat is nu ook al zo. Dat hangt ervan af in hoeverre het project feitelijk
tot nieuwbouw leidt (BTW) of dat een bestaand pand slechts wordt verbouwd (OVB).
Als OVB van toepassing is dan kunnen er in de huidige situatie twee tarieven van toepassing
zijn, 2% voor woningen of 6% voor bedrijfspanden. In de nieuwe situatie is het afhankelijk
van de verkrijger welk tarief van toepassing is. Zo is er geen OVB verschuldigd als
de startersvrijstelling wordt toegepast, een tarief van 2% als de koper een natuurlijk
persoon is die aan het hoofdverblijfcriterium voldoet en in alle andere gevallen 8%.
141
Vraag: Verander er iets in de situatie voor mensen die een huis erven?
Antwoord:
Nee. Indien een woning door vererving wordt verkregen, hoeft – net als onder de huidige
wetgeving – geen overdrachtsbelasting te worden betaald.
142
Vraag: Welk tarief gaat geleden als mensen een huis overzetten van de eigen bv naar
de persoon?
Antwoord:
Welk overdrachtsbelastingtarief van toepassing is, is afhankelijk van de kwalificatie
van de persoon die de woning verkrijgt. Indien aan de daarvoor geldende voorwaarden
wordt voldaan, kan deze persoon in aanmerking komen voor de startersvrijstelling of
het verlaagd tarief van 2%.
143
Vraag: Wat gebeurt er als mensen halverwege november bezwaar maken tegen de overdrachtsbelasting?
Kunnen zij dan alsnog onder de 0% tarief vallen?
Antwoord:
Nee, dat kan niet. De startersvrijstelling kan enkel van toepassing zijn op verkrijgingen
van woningen die ná 1 januari 2021 hebben plaatsgevonden. Hiervoor is de datum van
levering van de woning leidend en niet de datum waarop de koopovereenkomst wordt gesloten.
De maatregel heeft geen terugwerkende kracht tot een eerder moment.
144
Vraag: Welk prijsdrukkend effect wordt verwacht van de differentiatie van de overdrachtsbelasting?
Antwoord:
Over het netto-prijseffect van de differentiatie van de overdrachtsbelasting kan op
voorhand geen uitspraak worden gedaan. De verhoging voor beleggers kan een drukkend
effect hebben op de prijs, terwijl als gevolg van het afschaffen van de overdrachtsbelasting
voor starters de woningprijzen in het starterssegment kunnen stijgen5.
145
Vraag: Kan uitgesplitst worden wat het aandeel is per groep (woningcorporaties, institutionele
beleggers, grote particuliere beleggers, kleine particuliere beleggers) in opbrengsten
als gevolg van een hoger tarief van de overdrachtsbelasting voor beleggers?
Antwoord:
Het Kadaster geeft voor beleggers de volgende classificatie:
– particuliere belegger, natuurlijk persoon
– bedrijfsmatige aankoop van woning, niet natuurlijk persoon
– bedrijfsmatig, institutioneel
Het budgettaire belang van de eerste groep – particuliere beleggers – bedraagt ongeveer
€ 152 miljoen als aandeel op de totale € 600 miljoen. De tweede groep, bedrijfsmatige
aankopers niet zijnde natuurlijke personen, kent een aandeel van circa € 147 miljoen
en de groep bedrijfsmatig, institutioneel een aandeel van € 14 miljoen.
Voor woningcorporaties is het budgettaire belang geraamd op € 34 miljoen.
146
Vraag: Hoeveel huurders zullen naar verwachting in 2021 met terugwerkende kracht huurtoeslag
terugvragen en welk bedrag is hiervoor geraamd?
Antwoord:
Het bedrag dat gemoeid is met aanvragen die met terugwerkende kracht worden ingediend
is al jaren redelijk stabiel. Voor 2021 is een bedrag van € 55 mln. geraamd. Dat bedrag
kan hoger uitvallen als mensen, door oplopende werkloosheid en terugvallende inkomens,
recht krijgen op huurtoeslag en deze als het inkomen over 2020 bekend is gaan aanvragen.
Hier is (nog) geen schatting van te geven. In de volgende begroting (begroting 2022)
wordt dit effect, als het zich voordoet, meegenomen.
147
Vraag: Op welke termijn is de Belastingdienst straks in staat om op verzoek van de
woningcorporatie een verklaring te geven over het huishoudinkomen van huurders ten
behoeve van de huurverlaging?
Antwoord:
De planning is dat het digitale loket voor woningcorporaties in januari 2021 opent
voor het aanvragen van een account. Na het verkrijgen van een account kunnen de woningcorporaties
inkomenscategorieën van het huishoudinkomen aanvragen voor de huurverlaging voor huishoudens
met een laag inkomen en een hogere huur (hoger dan de voor hen toepasselijke aftoppingsgrens).
Omdat woningcorporaties niet op de hoogte zijn van het actuele aantal bewoners van
hun huurwoningen, zullen zij voor alle woningen met een huurprijs boven de lage aftoppingsgrens
(die voor huishoudens van een of twee personen; 2020: € 619,01) een inkomenscategorie
moeten aanvragen.
De woningcorporatie moet aan in aanmerking komende huishoudens vóór 1 april 2021 een
huurverlaging voorstellen.
148
Vraag: Op welke termijn is de Belastingdienst nu in staat om op verzoek van de woningcorporatie
een verklaring te geven over het huishoudinkomen van huurders ten behoeve van de huurverlaging?
Antwoord:
De planning is dat het digitale loket voor woningcorporaties in januari 2021 opent
voor het aanvragen van een account. Na het verkrijgen van een account kunnen de woningcorporaties
inkomenscategorieën van het huishoudinkomen aanvragen voor de huurverlaging voor huishoudens
met een laag inkomen en een hogere huur (hoger dan de voor hen toepasselijke aftoppingsgrens).
Omdat woningcorporaties niet op de hoogte zijn van het actuele aantal bewoners van
hun huurwoningen, zullen zij voor alle woningen met een huurprijs boven de lage aftoppingsgrens
(die voor huishoudens van een of twee personen; 2020: € 619,01) een inkomenscategorie
moeten aanvragen.
149
Vraag: In hoeverre heeft de Belastingdienst over een periode van een half jaar beschikking
over actuele en relevante gegevens?
Antwoord:
De Belastingdienst heeft alleen gegevens over jaarinkomens, niet over actuele maandinkomens.
Daarom is in het wetsvoorstel Eenmalige huurverlaging huurders met lager inkomen (35 578) bepaald dat woningcorporaties in 2021 de inkomenscategorie van het gezamenlijk inkomen
in 2019 van de huidige bewoners aanvragen. Het inkomen van 2019 is begin 2021 doorgaans
vastgesteld. Het inkomen van 2020 is op dat moment nog niet vastgesteld omdat mensen
tot 1 mei 2021 IB-aangifte kunnen doen over 2020.
Het wetsvoorstel Eenmalige huurverlaging huurders met lager inkomen voorziet ook in
een huurverlaging op verzoek van de huurder. De huurder moet dan (met bewijs van uitkering,
loon, pensioen, e.d. en van de samenstelling van het huishouden) aantonen dat het
huishoudinkomen in de laatste 6 maanden voorafgaande aan het verzoek onder de toepasselijke
inkomensgrens lag.
150
Vraag: Heeft de Belastingdienst over een periode van een half jaar gegevens over inkomsten
uit flexibele arbeid, onderneming of vermogen ter beschikking?
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 149.
151
Vraag: Op welke termijn is de Belastingdienst in staat om op verzoek van de woningcorporatie
een verklaring te geven over het huishoudinkomen van huurders ten behoeve van de verhoging?
Antwoord:
De laatste jaren is het gebruikelijk dat het digitale loket voor het aanvragen van
huishoudverklaringen voor de inkomensafhankelijke hogere huurverhoging op 1 februari
opent. Verhuurders die in het betreffende jaar huishoudverklaringen van (een deel
van) hun huurders willen aanvragen, moeten eerst een account aanvragen. Nadat zij
dat account hebben verkregen, kunnen zij direct huishoudverklaringen aanvragen. Voor
2021 staat het precieze tijdpad nog niet vast, door de nieuwe maatregel « Eenmalige
huurverlaging huurders met lager inkomen (35 578) (zie hiervoor de antwoorden op vragen 147 en 148),maar het loket zal tijdig openen
zodat verhuurders hun huurverhogingsvoorstellen van 1 juli 2021 zoals wettelijk voorgeschreven
vóór 1 mei 2021 bij hun huurders kunnen indienen.
152
Vraag: Kunt u nader aangeven wat de voorwaarden zijn om voor de aangekondigde huurverlaging
in aanmerking te komen?
Antwoord:
Huurders komen in aanmerking voor huurverlaging als zij huren bij een woningcorporatie,
een gereguleerd huurcontract hebben en een zelfstandige woning huren, een lager inkomen
hebben en een huur betalen boven de (voor dat huishouden) relevante aftoppingsgrens.
Zij komen voor verlaging in aanmerking in de volgende twee situaties:
1) indien ze huurverlaging aanvragen en met eigen gegevens (zoals loonbriefjes, uitkeringsspecificaties)
kunnen aantonen dat ze minimaal 6 maanden een inkomen hebben genoten onder de relevante
inkomensgrens, of
2) indien blijkt dat ze basis van de jaargegevens over 2019, welke door de Belastingdienst
zullen worden verstrekt aan de woningcorporaties, een inkomen onder de toepasselijke
inkomensgrens hadden. De inkomenscategorie per huishoudsamenstelling wordt in vraag
80 toegelicht.
Naar verwachting zal er in het wetsvoorstel een correctiemechanisme worden opgenomen
voor de groep die middels het indienen van eigen bescheiden over de afgelopen zes
maanden een huurverlaging toegekend krijgen. Op basis van objectieve gegevens over
het inkomen van 2022, welke in 2024 bij de Belastingdienst kunnen worden opgevraagd,
zal de huurverlaging permanent worden of, bij een gestegen inkomen boven de toepasselijke
inkomensgrens, worden beschouwd als een tijdelijke huurkorting.
153
Vraag: Hoeveel woningen extra kunnen er met de woningbouwimpuls worden gebouwd? Kan
per extra woning – bij benadering – worden aangegeven waar deze kosten voor gebruikt
worden?
Antwoord:
De doelstelling van de woningbouwimpuls is om met € 1 mld. een bijdrage te leveren
aan het versnellen of realiseren van 65.000 duizend woningen. Daarbij is niet mogelijk
om op voorhand een inschatting te maken van het aantal woningen dat er extra gebouwd
wordt. Een van de elementen in de beoordeling is de additionaliteit. Daarmee wordt
beoordeeld in welke mate het verlenen van een bijdrage leidt tot extra woningen. De
ervaringen van de eerste tranche laten zien dat met € 290 mln. rijksbijdrage en 50%-cofinanciering
door de gemeenten 51.000 extra woningen worden gerealiseerd. Het publieke tekort per
aanvraag is mogelijk lager dan de € 15.000 per woning. Hier kunnen echter nog geen
conclusies aan verbonden worden.
Er kan niet per woning worden aangegeven waar deze bijdrage specifiek naar toe gaat.
Er wordt een bijdrage per project gegeven indien er sprake is van een publiek financieel
tekort. Dat financiële tekort kan ontstaan door bijvoorbeeld investeringen in bodemsanering,
bedrijfsuitplaatsingen, het wegnemen van hindergevende activiteiten en infrastructurele
ontsluiting.
154
Vraag: Klopt het dat het bedrag per woning dat beschikbaar is in de woningbouwimpuls
per regio verschillend is? Zo ja, kan nader worden toegelicht hoeveel euro per woning
per regio ongeveer nodig is om een extra woning te realiseren?
Antwoord:
Er geldt in de woningbouwimpuls geen maximale bijdrage per woning. De bijdrage per
woning wordt als onderdeel van het criterium efficiëntie beoordeeld. Hierbij wordt
er geen onderscheid gemaakt tussen regio’s. Wel kan de Minister als hier aanleiding
toe is aanvragen afwijzen indien toekenning leidt tot een onevenwichtige verdeling
van de middelen ten opzichte van de woningbouwopgave.
155
Vraag: Wat is de geschatte werkgelegenheid van iedere 100 miljoen euro extra voor
de woningbouwimpuls?
Antwoord:
Op dit moment heb ik geen informatie voor handen over het effect van woningbouwimpuls
op de werkgelegenheid. In vraag 219 is ingegaan op de verwachte werkgelegenheid in
de bouwsector.
156
Vraag: Hoe verhoudt de woningbouwimpuls die met 50 mln. wordt geïntensiveerd voor
het wegnemen van knelpunten in de woningbouw, waaronder voor kwetsbare groepen en
ouderen, zich tot de inzet van de Taskforce Wonen en Zorg?
Antwoord:
De twee trajecten kunnen elkaar versterken. De Taskforce Wonen en Zorg roept alle
gemeenten op:
1. Hun opgave in kaart te brengen, deze analyse te vertalen in ambities en keuzes en
vast te leggen in een woonzorgvisie;
2. Prestatieafspraken met woningcorporaties en zorgaanbieders te maken over wonen, zorg,
welzijn en leefbaarheid;
3. Projecten in uitvoering te brengen die inspelen op de opgaven op het gebied van wonen,
zorg, welzijn en leefbaarheid
Door de woningbouwimpuls en de heffingsvermindering krijgen starters en mensen met
een middeninkomen, waaronder ook ouderen, meer perspectief op de woningmarkt door
een toename in het aanbod van een passende woning in alle regio’s van Nederland, in
zowel de huur- als de koopsector. Met de intensivering van 50 mln worden belemmeringen
weggenomen waardoor meer projecten zo versneld tot uitvoering komen.
157
Vraag: Welke eisen worden gesteld aan de woningbouw voor kwetsbare groepen en ouderen
in het kader van de Woningbouwimpuls, en is daarbij ook aandacht voor woonvormen voor
specifieke doelgroepen?
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 161.
158
Vraag: Kunt u per regio aangeven hoeveel extra woningen worden gebouwd op basis van
de reeds goedgekeurde projecten in de woningbouwimpuls?
Antwoord:
In het eerste tijdvak zijn er 52 aanvragen ingediend met een totaal woningbouwprogramma
van 89.464 waarvan 64% betaalbaar. De 26 gehonoreerde projecten omvatten 52.573 woningen
waarvan 64% betaalbaar.
De verdeling van het aantal woningen per regio, zoals wordt gehanteerd in de Regeling
(en aansluit op de verdeling die wordt gehanteerd in het Meerjarenprogramma Infrastructuur,
Ruimte en Transport) is als volgt:
– Regio Noordwest (Flevoland, Noord-Holland en Utrecht): 21.824
– Regio Oost (Gelderland en Overijsel): 2.690
– Regio Zuid (Noord-Brabant en Limburg): 3.154
– Regio Zuidwest (Zeeland en Zuid-Holland: 24.905
159
Vraag: Kunt u nader ingaan op welke gronden aanvragen voor een bijdrage uit de woningbouwimpuls
worden getoetst door de commissie?
Antwoord:
Aanvragen worden gescoord aan de hand van een beoordelingskader. Het beoordelingskader
bestaat uit vier criteria, waarvan de Toetsingscommissie er drie beoordeeld. Het eerste
criterium waarop wordt beoordeeld is de noodzakelijkheid van de uitkering. Dit criterium
weegt de noodzaak van de gevraagde bijdrage. Daarbij wordt gekeken naar wat het effect
is als er geen bijdrage wordt toegekend op de doorgang en vorm (bijvoorbeeld minder
betaalbare woningen) van het project.
Het tweede criterium waarop wordt beoordeeld is de effectiviteit van het project.
Een project dat een bijdrage vraagt moet bijdragen aan doelen van de woningbouwimpuls.
Daarom wordt in de beoordeling bekeken of met de realisatie van een project de gestelde
doelen van de woningbouwimpuls voldoende en tijdig gehaald worden.
Het derde criterium waarop de Toetsingscommissie beoordeeld is de efficiëntie van
het project. Dit criterium beziet of de doelen van een project worden bereikt met
een gerichte en optimale inzet van financiële middelen.
Het vierde criterium in het beoordelingskader is de urgentie van het project en wordt
niet door de Toetsingscommissie beoordeeld. De urgentie wordt bepaald op basis van
de omvang van de regionale woningbouwopgave en of een gemeenten tot een woondealregio
behoort.
Elke criterium krijgt een deelscore op een schaal van 1 tot 10 en telt voor 25% mee
in de totaalscore.
160
Vraag: In de begroting valt te lezen dat de woningbouwimpuls wordt geïntensiveerd
met 50 mln. voor het wegnemen van knelpunten in de woningbouw, waaronder voor kwetsbare
groepen en ouderen. Hoe verhoudt deze actie zich tot de inzet van de Taskforce Wonen
en Zorg?
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 156.
161
Vraag: Welke eisen worden gesteld aan de woningbouw voor kwetsbare groepen en ouderen
in het kader van de Woningbouwimpuls? Is daarbij ook aandacht voor woonvormen voor
specifieke doelgroepen, waaronder mensen met dementie?
Antwoord:
De woningbouwimpuls is gericht op het versnellen en realiseren van betaalbare woningen
voor starters en huishoudens met een middeninkomen. In het beoordelingskader zoals
opgenomen in de ministeriële Regeling Woningbouwimpuls zijn verschillende indicatoren
beschreven waarop een aanvraag wordt beoordeeld. Een daarvan is voor welke doelgroepen
de woningen bestemd zijn. De mate waarin voor specifieke doelgroepen wordt gebouwd
wordt meegewogen door de toetsingscommissie.
162
Vraag: Wat is een «SiSa-verantwoording»?
Antwoord:
SiSa staat voor Single Information Single Audit. Voor 2006 moesten de decentrale overheden
voor iedere specifieke uitkeringen die zij ontvingen, een afzonderlijke accountantscontrole
overleggen. Na 2006 worden alle verantwoordingen voor de specifieke uitkeringen gebundeld
in een bijlage bij de jaarrekening. De accountant van de betreffende decentrale overheid
controleert dan in één keer de verantwoordingen voor alle ontvangen specifieke uitkeringen.
163
Vraag: Wat is de onafhankelijke toetsingscommissie die de aanvragen van gemeenten
voor de woningbouwimpuls toetst?
Antwoord:
De Toetsingscommissie is een onafhankelijke commissie die bestaat uit vijf experts.
Bij de samenstelling van de commissie is rekening gehouden met een mix van ervaringen
in gebiedsontwikkeling, risicomanagement en het beoordelen van financiële gegevens
van vastgoed, vanuit zowel de private als publieke sector. De rol van de toetsingscommissie
is vereist, omdat een gebiedsontwikkeling veelal een hoog complexiteitsgehalte kent
en het van groot belang is de conditionaliteit en additionaliteit van de inzet van
Rijksmiddelen extern en onafhankelijk te toetsen. Op basis van het beoordelingskader
zoals opgenomen in de ministeriële Regeling Woningbouwimpuls komt de toetsingscommissie
tot een advies voor de Minister in welke mate het project voldoet aan de doelstellingen
van Besluit Woningbouwimpuls.
164
Vraag: Kan helder schematisch worden weergegeven hoeveel corporaties precies minder
gaan betalen aan heffingen (vermindering verhuurderheffing etc.) en hoeveel ze meer
gaan betalen (woz-stijging, verhoging overdrachtsbelasting, vpb etc.)? En hoeveel
meer en hoeveel minder ze aan geschatte inkomsten (huurverlaging, huurverhoging etc.)
zullen krijgen? Kan dit voor de komende vijf jaar worden weergegeven? En kan tot slot
voor de komende vijf jaar worden weergegeven wat het netto te verwachten resultaat
voor corporaties is van alle te nemen maatregelen?
Antwoord:
De kaseffecten op woningcorporaties van de kabinetsmaatregelen zijn als volgt te ramen.
Exogene ontwikkelingen zoals ten aanzien van prijzen, huren, rente, exploitatielasten
en WOZ-waarde zijn hierin niet meegenomen.
Maatregelen
2021
2022
2023
2024
2025
Verhuurderheffing tariefsverlaging (*0,95)
190
190
190
190
190
Verhuurderheffing tariefsverhoging (*0,95)
– 59
– 59
– 59
– 59
– 59
Huurverlaging
– 79
– 157
– 157
– 157
– 157
Vpb-tarief op 25%
– 92
– 109
– 126
– 137
OVB 8%
– 34
– 34
– 34
– 34
– 34
Uitbreiding heffingsvermindering nieuwbouw
43
86
259
259
216
Heropening heffingsvermindering verduurzaming
10
46
47
47
Verlenging termijnen bestaande heffingsvermindering i.v.m. vertraging door corona
19
20
Tijdelijke buitenwerkingstelling marktverkenning
–
–
–
Totaal
– 2
– 17
120
109
165
Vraag: Hoeveel starters zullen naar verwachting gebruik maken van het nieuwe 0-tarief
van de overdrachtsbelasting?
Antwoord:
In 2021 gaat het naar schatting om circa 83,5 duizend starters die gebruik zal maken
van de regeling. Structureel gaat het naar verwachting om circa 50 duizend starters
per jaar.
166
Vraag: Wat zijn de verwachte inkomsten van het naar 8% verhoogde tarief voor de overdrachtsbelasting
voor beleggers?
Antwoord:
De verwachte inkomsten zijn € 600 mln.
167
Vraag: Waarom wordt er bij een nieuw tarief voor starters bij de overdrachtsbelasting
gekeken naar de leeftijd en niet of iemand voor het eerst een huis koopt? Kan dit
worden toegelicht?
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 109.
168
Vraag: Stel dat de overdrachtsbelasting voor beleggers niet naar 8 maar naar 9 procent
wordt opgehoogd, hoeveel euro levert dat per jaar op? En als de overdrachtsbelasting
naar 10 procent wordt opgehoogd, hoeveel zou dat per jaar opleveren?
Antwoord:
Conform de fiscale sleuteltabel 2021 zou dat € 310 mln. opleveren. Ophoging naar 10%
zou dan tweemaal € 310 mln. opleveren, is € 620 mln. Dit is nog wel los van eventuele gedragseffecten die dan zouden worden
ingeboekt.
169
Vraag: Hoe hoog is het eigenwoningforfait dat huiseigenaren betalen gemiddeld?
Antwoord:
In 2018 (het meest recente beschikbare realisatiejaar van de aangiftegegevens) bedroeg
het gemiddeld eigenwoningforfait per huishouden € 1.888. Dit komt neer op gemiddeld
€ 726 aan belasting per huishouden.
170
Vraag: Onder welk tarief van de overdrachtsbelasting vallen bedrijfspanden die getransformeerd
worden naar woningen?
Antwoord:
Het hangt af van het type transformatieproject of er OVB moet worden betaald of dat
er BTW wordt geheven, dat is nu ook al zo. Dat hangt ervan af in hoeverre het project
feitelijk tot nieuwbouw (BTW) leidt of dat een bestaand pand slechts wordt verbouwd
(OVB).
Als OVB van toepassing is dan kunnen er in de huidige situatie twee tarieven van toepassing
zijn, 2% voor woningen of 6% voor bedrijfspanden. In de nieuwe situatie is het afhankelijk
van de verkrijger welk tarief van toepassing is. Zo is er geen OVB verschuldigd als
de startersvrijstelling wordt toegepast, een tarief van 2% als de koper een natuurlijk
persoon is die aan het hoofdverblijfcriterium voldoet en in alle andere gevallen 8%.
171
Vraag: Onder welk tarief van de overdrachtsbelasting valt de aankoop van bouwgrond?
Hoeveel kost het om dit tarief op 2% te zetten, voor zover dit nog niet het geval
is?
Antwoord:
De levering van bouwterreinen is doorgaans belast met BTW en vrijgesteld van overdrachtsbelasting.
Er is derhalve geen overdrachtsbelastingtarief van toepassing.
172
Vraag: Klopt het dat corporaties in krimpregio’s, waar niet of nauwelijks nieuwbouw
nodig is, geen gebruik kunnen maken van de kortingen waardoor de belastingdruk door
de VHH in deze gebieden gewoon doorgroeit?
Antwoord:
De heffingsvermindering voor nieuwbouw stond, tot het moment van sluiten, open voor
alle verhuurders die verhuurderheffing betalen en investeerden in de bouw van goedkope
huurwoningen. Ook corporaties in krimpregio’s konden er gebruik van maken. Gezien
de kleinere bouwopgave in deze regio’s is het logisch als er minder gebruik van wordt
gemaakt. De heffingsverminderingen beoogden vooral bij te dragen aan het beperken
van de schaarste aan woningen op die plekken waar dat het meest nodig is. Overigens
golden er tot in 2018 speciale heffingsverminderingen voor sloop en samenvoeging van
woningen juist gericht op de opgave in krimpregio’s.
173
Vraag: Klopt het dat de verhuurderheffing nadat de kortingsregelingen aflopen, weer
terug zou schieten naar het brutobedrag van grondslag x tarief, indien er geen nieuwe
kortingen worden ingevoerd?
Antwoord:
Indien er geen nieuwe kortingen worden ingevoerd gaan de opbrengsten van de verhuurderheffing
op termijn weer terug naar de uitkomst van grondslag maal tarief. De komende jaren
zal nog een effect van de heffingsverminderingen te zien zijn omdat de eerder toegekende
voorlopige investeringsverklaringen nog omgezet worden in definitieve investeringsverklaringen
die daarna met de af te dragen verhuurderheffing worden verrekend.
174
Vraag: Kunt u inzicht geven voor de jaren 2020 t/m 2025 wat het brutobedrag (grondslag
x tarief) is aan Verhuurderheffing, ergo wat er betaald zou moeten worden indien er
geheel geen sprake zou zijn van RVV-kortingen?
Antwoord:
De verhuurderheffingontvangst is in de Miljoenennota tot en met T+4 (2024) geraamd.
Dit jaar is daarbij gebruik gemaakt van de CPB MLT-raming. De raming van de totale
verhuurderheffingontvangsten is afhankelijk van het totale beleid (zoals doorwerking
van de heffingsverminderingen en tariefsmutaties) en economische veranderingen. Voor
de verhuurderheffing speelt de ontwikkeling van de woz-waarden (de grondslag) een
belangrijke rol. Voor 2020 bedraagt de geraamde grondslag ongeveer € 307,5 miljard
en het CPB raamt de woz-ontwikkeling in 2020–2024. Dat levert de volgende reeks voor
de grondslag. De WOZ-waarden volgen vertraagd op de ontwikkeling van de huizenprijs.
2020
2021
2022
2023
2024
Grondslag (€ mld)
307
329
348
340
336
Tarief
0,562%
0,526%
0,527%
0,501%
0,502%
Bruto opbrengst (€ mld)
1,73
1,73
1,83
1,70
1,69
175
Vraag: Klopt het dat de tariefsverlaging van de verhuurderheffing (– 138 miljoen)
ten behoeve van de huurverlaging (180 miljoen) onvoldoende is om deze te bekostigen?
Antwoord:
Afhankelijk van het gebruik van deze regeling door huurders met een lager inkomen
zullen woningcorporaties naar verwachting van maximaal circa 260.000 huishoudens de
huren moeten verlagen. Het effect op de verdiencapaciteit van woningcorporaties ligt
dan, als alle in aanmerking komende huurders van de mogelijkheid gebruik maken, naar
inschatting op circa € 160 mln.. Tegelijkertijd sluit deze maatregel aan op het specifiek
maatwerk van het Sociaal Huurakkoord, waarbij huurders met een laag inkomen en een
hoge huur in aanmerking komen voor huurbevriezing of -verlaging. Een deel van de huurverlaging
is daardoor ingerekend door woningcorporaties.
Als tegemoetkoming hiervoor wordt het tarief van de verhuurderheffing structureel
verlaagd met € 138 mln. per jaar. Per saldo blijft de investeringscapaciteit van de
sector op peil en worden de belangrijkste volkshuisvestelijke opgaven ondersteund:
betaalbaarheid, nieuwbouw en verduurzaming.
176
Vraag: Het tarief van de verhuurderheffing wordt verhoogd met structureel 62 miljoen
om de overschrijding van de RVV nieuwbouw te dekken, kunt u voorrekenen hoe u tot
62 miljoen komt? Waarom dekt u dit niet met verwachte WOZ-stijgingen?
Antwoord:
Het gebruik van de heffingsvermindering voor nieuwbouw komt met een totaal aan verwachte
kosten van ruim € 1,85 mld. met € 0,85 mld. uit boven de voor de komende 10 jaar beschikbaar
gestelde € 1 mld. Daarnaast leidt de eerdere heropening van de heffingsvermindering
voor verduurzaming tot extra kosten van € 150 mln. Dit leidt tot een te dekken bedrag
van € 1 mld., welke in een periode van 10 jaar zal worden ingelopen (€ 100 mln. per
jaar). Dit wordt deels bereikt door de doorwerking van de verplichte huurverlaging
door corporaties voor huurders met lage inkomens en hoge huren op de huurtoeslag.
Het gaat om een effect op de huurtoeslag van 38 miljoen per jaar. Het resterende deel
wordt opgelost door de verhuurderheffing structureel met € 62 mln. te verhogen. Endogene
mutaties in de grondslag, zoals een ontwikkeling van de WOZ-waarde worden binnen de
geldende begrotingsregels niet als adequate dekking gezien.
177
Vraag: Kunt u een overzicht geven van de verwachte totale RVV-kortingen per jaar t/m
2025, hoe zijn deze totale opgebouwd?
Antwoord:
In onderstaande tabel zijn de bedragen opgenomen die naar schatting in mindering zullen
worden gebracht op de aangifte verhuurderheffing. De raming is gebaseerd op het totaal
aan afgegeven definitieve investeringsverklaringen, het totaal aan voorlopige investeringsverklaringen
(waarvan de betreffende investering nog niet is afgerond), een inschatting van de
termijn waarbinnen de betreffende investeringen zullen worden afgerond en vervolgens
in de aangifte verhuurderheffing zullen worden betrokken.
2021
2022
2023
2024
Heffingsverminderingen t/m 2018
207
207
207
Heffingsverminderingen verduurzaming
121
121
Heffingsvermindering nieuwbouw
93
279
838
1.397
Totaal
421
607
1.045
1.397
178
Vraag: Als de Tweede Kamer zou willen afzien van het verhogen van de WOZ-cap van nu
294.000 euro in de Verhuurderheffing, hoe zou dit wetgevend zijn beslag moeten krijgen
of kan dit zonder wetswijziging via een besluit van de Minister van BZK?
Antwoord:
Het afzien van het indexeren van de WOZ-cap van 294 duizend in de verhuurderheffing
vergt wetswijziging. In de huidige wet is de wijze van indexering voorgeschreven,
zonder de mogelijkheid hiervan af te wijken. Om van indexering af te zien zou artikel
1.2 derde lid van de wet maatregelen woningmarkt 2014 II (eenmalig) buiten werking
moeten worden gesteld.
179
Vraag: Wat zijn voor de komende 7 jaar de tarieven voor de verhuurderheffing en kunt
u de opbouw van de veranderingen uitleggen?
Antwoord:
In onderstaande tabel wordt het tarief verhuurderheffing getoond voor de jaren 2020–2027
en het jaar 2037 op grond van de huidige wet, na verwerking van de voorgestelde tariefdaling
in 2021:
• In 2021 daalt het tarief met 0,036%-punt in verband met de aangekondigde verlaging
van de verhuurderheffing met € 138 miljoen.
• In 2022 stijgt het tarief verhuurderheffing met 0,001%-punt als onderdeel van de dekking
van de sinds 2017 geldende vrijstelling in de verhuurderheffing van woningen in krimpgebieden
aangekocht door corporaties.
• In 2023 daalt het tarief verhuurderheffing met 0,026%-punt in verband met het terugdraaien
van de per 2018 tijdelijk ingezette tariefstijging ter dekking van de in 2017 geïntroduceerde
heffingsvermindering voor goedkope nieuwbouw.
• In 2024 stijgt het tarief verhuurderheffing met 0,001%-punt ter dekking van de vorig
jaar ingevoerde vrijstelling voor tijdelijke woningen. In 2037 vervalt deze stijging
weer.
Tarief (%)
Mutatie
2020
0,562
2021
0,526
– 0,036
2022
0,527
0,001
2023
0,501
– 0,026
2024
0,502
0,001
2025
0,502
0
2026
0,502
0
2027
0,502
0
2037
0,501
– 0,001
180
Vraag: Wat zijn de concrete werkgelegenheidseffecten van verduurzamingsmaatregelen?
Kan dit – bij benadering – per categorie worden aangegeven?
– Aanleg zonnepanelen
– Isoleren woning (globaal per energielabelsprong)
– Inbouw warmtepomp
– Aardgasvrij maken woningen
Antwoord:
Het is lastig om dit zo specifiek te bepalen, het hangt ervan af welke werkzaamheden
hieraan worden toegerekend. Een benadering kan worden gegeven door te kijken naar
de werkgelegenheid van sectoren binnen de bedrijfstak energie die vooral, maar niet
uitsluitend, gericht is op verduurzaming van woningen.
Het gaat dan met name om6:
• Energiebesparing: 27.000 fte
• Investeringen in warmte: 6.300 fte.
• Zonnepanelen: 13.300 fte.
• Productie hernieuwbare energie: 4.400 fte.
Binnen de sector energie is de trend waarneembaar dat de werkgelegenheid verschuift
van fossiel naar steeds meer duurzame energie. De verwachting is dat ook het aantal
werknemers betrokken bij verduurzaming van woningen zal groeien.
Wat betreft het aardgasvrij maken van woningen is het nog lastiger exact te bepalen
wat voor werkgelegenheidseffecten dit met zich meebrengt. Dit bestaat uit een combinatie
van, maar niet uitsluitend, bovengenoemde categorieën.
181
Vraag: Kan voor de vrije huur sector (bij benadering) worden aangegeven hoeveel woningen
er per energielabel zijn?
Antwoord:
Per 1 januari 2020 zijn 3.934.000 energielabels geregistreerd. In onderstaande tabel
zijnde afgeronde cijfers te zien van de verdeling van deze labels tussen koopwoningen,
totale huursector, sociale huursector en particuliere huursector per labelklasse:
aantallen labels
koopsector
huursector
sociale huur
particuliere huur
onbekend
totaal
A
246.000
543.000
363.000
180.000
128.000
917.000
B
159.000
454.000
362.000
92.000
37.000
650.000
C
289.000
754.000
604.000
150.000
46.000
1.089.000
D
151.000
401.000
311.000
90.000
27.000
579.000
E
103.000
211.000
148.000
63.000
19.000
333.000
F
79.000
105.000
63.000
43.000
13.000
197.000
G
69.000
81.000
32.000
50.000
19.000
169.000
totaal
1.096.000
2.549.000
1.883.000
668.000
289.000
3.934.000
182
Vraag: Kan voor de sociale huursector (bij benadering) worden aangegeven hoeveel woningen
er per energielabel zijn?
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 181.
183
Vraag: Kan voor de koopwoningen (bij benadering) worden aangegeven hoeveel woningen
er per energielabel zijn?
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 181.
184
Vraag: Kan (bij benadering) worden aangegeven hoeveel euro er ongeveer nodig is om
een woning verder te verduurzamen naar een hoger energielabel? Kan dit per labelsprong
worden uitgesplitst?
Antwoord:
In de Kamerbrief (Kamerstukken II 2016/17, 29 453 nr. 450) uit 2017 is de hoogte van de STEP-subsidie gebaseerd op gemiddelde kosten per labelstap
van 5.000 euro, per stap tot aan label A.
185
Vraag: Hoeveel huishoudens (bij benadering) hebben een tijdelijke huurovereenkomst?
Kan dit uitgesplitst worden naar een eerste jaar tijdelijke huurovereenkomst en een
daaropvolgend jaar?
Antwoord:
Uit de monitor tijdelijke verhuur 2018 van het CBS, waar de meest recente gegevens
over tijdelijke huurcontracten kunnen worden teruggevonden, blijkt dat er in totaal
circa 3,1 miljoen huurcontracten zijn. In totaal zijn daarvan circa 133.000 contracten
tijdelijke contracten. Onder tijdelijk worden alle vormen van tijdelijke contracten
geschaard. Het gaat hierbij om onder andere campuscontracten, leegstandcontracten
en tijdelijke contracten van maximaal twee jaar voor zelfstandige woningen of vijf
jaar voor onzelfstandige woningen. Een uitsplitsing is op basis van de thans bekende
gegevens niet mogelijk. De duur van een tijdelijk contract kan verschillen.
186
Vraag: Kan per woningmarktregio de gemiddelde wachttijd voor een sociale huurwoningen
worden gegeven?
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 12.
187
Vraag: Wat is per woningmarktregio het aantal sociale huurwoningen?
Antwoord:
Onderstaande tabel geeft de verdeling van koopwoningen, corporatiehuurwoningen en
overige huurwoningen per woningwetregio-regio in 2019. Overige huurwoningen zijn huurwoningen
die niet in het bezit zijn van een woningcorporatie. Deze groep omvat huurwoningen
van particulieren en institutionele beleggers. Gegevens over 2020 zijn nog niet beschikbaar.
Koop woningen
Corporatie huurwoningen
Overige huurwoningen
Friesland
187.336
82.176
30.726
Groningen/Drenthe
301.199
139.597
61.063
Noord-Holland Noord
195.453
73.116
27.135
Zwolle/Stedendriehoek
268.451
114.493
44.691
Metropoolregio Amsterdam
557.763
388.488
209.196
Amersfoort/Noord-Veluwe/Zeewolde
144.085
57.097
23.728
Holland Rijnland
150.294
66.673
32.458
Oost-Nederland
245.891
106.797
42.484
U16
235.068
116.095
60.075
Food Valley
80.355
33.595
16.238
Haaglanden/Midden-Holland/Rotterdam
589.007
421.793
193.680
Arnhem/Nijmegen
194.251
109.162
47.223
Woongaard
106.839
44.692
11.674
Drechtsteden/Hoeksche Waard/Goeree Overflakkee
112.690
53.655
14.192
Noordoost Brabant
182.864
76.148
28.592
West-Brabant/Hart van Brabant
293.844
137.948
52.256
Zeeland
116.685
40.200
18.755
Metropoolregio Eindhoven
209.128
97.217
39.518
Limburg
321.661
140.318
69.103
Totaal
4.492.864
2.299.260
1.022.787
188
Vraag: Wat is per woningmarktregio het tekort aan sociale huurwoningen?
Antwoord:
Het woningtekort kan niet hard worden gesplitst naar woningtypen. Iedere gebouwde
woning draagt immers bij aan het verminderen van het woningtekort, ongeacht of het
een goedkope of dure woning is. Een dure nieuwbouwwoning zorgt ervoor dat er een verhuisketen
op gang komt waardoor voor starters een woning vrijkomt. Een bouwprogramma gericht
op doorstromers kan evenveel bijdragen aan vermindering van het woningtekort als een
bouwprogramma gericht op starters. Bij de invulling van het bouwprogramma spelen kwalitatieve
aspecten een rol. Op lokaal niveau wordt bepaald aan welk type woningen behoefte bestaat.
In het Onderzoek Opgaven Middelen (TK 2020Z13549) is een bouwprogramma gehanteerd dat in gelijke mate tegemoetkomt aan de woningbehoefte
van starters en doorstromers, waarbij het woningtekort wordt teruggedrongen naar 2%
in 2035. Hierbij hoort een bouwprogramma van gemiddeld 25 duizend sociale huurwoningen
per jaar tot 2035.
189
Vraag: Wat is per woningmarktregio de actuele harde en zachte plancapaciteit?
Antwoord:
In onderstaande tabel is per woningmarktregio de harde en totale netto plancapaciteit
weergegeven voor de periode 2020 tot 2030. De gegevens komen uit de Inventarisatie
Plancapaciteit April 2020 (Kamerstukken II 2019/20, 32 847, nr. 653).
De totale plancapaciteit in een regio is geïnventariseerd waarvan is aangegeven welk
aandeel hard is. De resterende plancapaciteit kan als zacht beschouwd worden. De plancapaciteit
in een regio verandert doorlopend en reageert op de marktsituatie. Hierbij dient opgemerkt
te worden dat zachte plancapaciteit op korte termijn hard gemaakt kan worden. Plannen
die eind 2030 tot realisaties moeten leiden zullen op dit moment vaak nog niet door
de desbetreffende gemeenteraad zijn vastgesteld. Het «hard» maken van woningbouwplannen
vindt namelijk vaak pas kort voordat de realisatie een aanvang neemt plaats.
Functioneel woningmarkt gebied
Harde plancapaciteit
Totale plancapaciteit
2020 tot 2030
2020 tot 2030
Groningen
11.000
23.300
Leeuwarden
Niet bekend
6.200
Heerenveen
Niet bekend
5.700
Emmen
Niet bekend
2.100
Zwolle
9.100
26.900
Enschede
6.500
11.100
Lelystad
12.400
16.300
Apeldoorn
6.000
10.500
Doetinchem
2.500
3.300
Arnhem
6.500
10.600
Nijmegen
9.700
17.100
Ede
8.400
17.600
Amersfoort
5.500
21.400
Utrecht
21.500
82.600
Alkmaar
13.600
35.600
Amsterdam
85.000
217.200
Gouda
9.000
17.000
Leiden
8.300
24.300
Den Haag
30.900
66.000
Rotterdam
22.900
68.000
Dordrecht
3.400
11.500
Middelburg
6.100
9.300
Roosendaal
6.400
8.300
Breda
9.700
18.600
Tilburg
7.400
15.300
's Hertogenbosch
7.000
17.600
Oss
6.400
13.400
Eindhoven
26.600
38.200
Venlo
7.600
11.500
Sittard
3.800
6.000
Maastricht
3.000
4.100
Nederland
355.700
836.800
Niet bekend: voor toelichting over verzamelde data Bijlage 2, rapport ABF (Kamerstukken
II 2019/20, 32 847, nr. 653).
Bron: ABF (2020), Inventarisatie Plancapaciteit April 2020.
190
Vraag: Hoeveel sociale huurwoningen zijn er per woningmarktregio de afgelopen vijf
jaar bijgekomen?
Antwoord:
In onderstaande tabel ziet u de ontwikkeling van het aantal woningen van woningcorporaties
per woningmarktregio.
Ontwikkeling aantal woongelegenheden van corporaties 1-1-2014 tot 31-12-2018
X 1.000
Begin
Nieuwbouw
Aankoop
Verkoop
Sloop
Overig
Eind
Amersfoort/Noord-Veluwe/Zeewolde
58,9
2,3
0,5
– 2,2
– 0,7
– 0,5
58,3
Arnhem/Nijmegen
114,7
5,0
1,3
– 4,6
– 1,4
– 0,4
114,5
Drechtsteden/Hoeksche Waard/Goeree Overflakkee
56,1
1,6
0,4
– 1,8
– 1,5
– 0,3
54,5
Food Valley
36,9
2,2
0,1
– 1,1
– 0,5
– 0,2
37,3
Friesland
87,3
2,4
1,2
– 5,5
– 2,2
– 0,3
82,9
Groningen/Drenthe
149,1
4,0
1,1
– 5,6
– 3,7
– 1,4
143,7
Haaglanden/Midden-Holland/Rotterdam
446,9
8,0
9,9
– 22,3
– 6,9
– 0,5
435,1
Holland Rijnland
70,2
3,5
1,2
– 2,8
– 1,5
– 0,1
70,5
Limburg
147,7
3,9
1,1
– 4,8
– 3,9
– 0,5
143,4
Metropoolregio Amsterdam
411,5
13,0
2,2
– 16,4
– 7,6
1,5
404,2
Metropoolregio Eindhoven
100,5
4,5
1,2
– 3,8
– 1,4
– 0,6
100,4
Noord-Holland Noord
75,8
2,3
1,8
– 3,6
– 1,0
–
75,2
Noordoost Brabant
77,3
3,4
0,8
– 2,8
– 1,0
0,9
78,4
Oost-Nederland
112,1
2,6
1,3
– 4,2
– 2,1
0,6
110,2
U16
127,0
5,1
1,3
– 6,5
– 1,4
0,4
125,9
West-Brabant/Hart van Brabant
143,9
4,1
1,3
– 4,6
– 2,2
– 0,6
142,0
Woongaard
46,3
2,0
0,4
– 2,3
– 0,9
–
45,6
Zeeland
41,5
1,4
0,2
– 1,4
– 1,2
–
40,4
Zwolle/Stedendriehoek
118,9
4,9
1,2
– 4,2
– 2,1
– 0,9
117,7
Nederland
2.422,6
76,2
28,5
– 100,5
– 43,2
– 2,9
2.380,2
De aankopen en verkopen zijn inclusief onderlinge transacties tussen woningcorporaties.
De overige mutaties betreffen onder andere samenvoegingen, splitsingen en administratieve
correcties.
191
Vraag: Hoeveel sociale huurwoningen zijn er per woningmarktregio de afgelopen vijf
jaar verkocht, gesloopt of anderszins verdwenen uit het sociale segment?
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 190.
192
Vraag: Hoeveel particuliere huurwoningen zijn er op dit moment (bij benadering) in
Nederland? Kan dit zo mogelijk per woningmarktregio worden uitgesplitst?
Antwoord:
In 2019 zijn er 1.022.787 overige huurwoningen. Overige huurwoningen zijn huurwoningen
die niet in het bezit zijn van een woningcorporatie. Deze groep omvat huurwoningen
van particulieren en institutionele beleggers. Over het jaar 2020 zijn geen data beschikbaar.
Zie het antwoord op vraag 187 voor een uitsplitsing per woningwet-regio.
193
Vraag: Kan voor het aantal (bij benadering) particuliere huurwoningen een uitsplitsing
worden gemaakt per huurprijs categorie (tot de liberalisatiegrens, tussen de liberalisatiegrens
en 900 euro, tussen de 900 en 1.000 euro, tussen de 1.000 en 1.500 euro en boven de
1.500 euro)?
Antwoord:
In onderstaande tabel wordt op basis van de CBS-huurenquête 2020 de particuliere huursector
uitgesplitst naar de gewenste huurprijs categorieën.
Huurklasse
Aantal huur woningen
%
tot lib.grens
515.600
51,3%
lib.grens tot 900
224.900
22,4%
900–1.000
87.100
8,7%
1.000–1.500
142.100
14,1%
boven 1.500
34.600
3,4%
Totaal
1.004.300
Bron: CBS huurenquête 2020, bewerking BZK
194
Vraag: Hoeveel koopwoningen zijn er op dit moment in Nederland? En kan dit per woningmarktregio
worden uitgesplitst?
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 187. In de tabel is het aantal koopwoningen per woningmarktregio
weergegeven. In totaal gaat het om 4.492.864 koopwoningen.
195
Vraag: Kan het totaal aantal woningen worden uitgesplitst in categorien woz-waarde?
En bij voorkeur ook per woningmarktregio?
Antwoord:
In de onderstaande tabel treft u per woningmarktregio (indeling ABF-Research) het
aantal woningen per WOZ-waarde in 6 klassen.
WOZ-waarden 2019 in 6 klassen
Totaal
Onbekend
< 150.000
150.000 < 300.000
300.000 < 450.000
450.000 < 600.000
600.000 < 750.000
750.000 en meer
Woningmarktregio
Groningen
14.700
128.900
132.600
29.100
6.700
1.900
1.200
315.100
Leeuwarden
5.800
83.500
71.100
14.600
2.800
800
600
179.200
Heerenveen
5.000
50.700
68.700
18.800
4.000
1.000
700
149.000
Emmen
5.400
73.200
62.700
9.700
1.400
300
300
153.000
Zwolle
2.900
43.500
134.900
38.800
8.300
2.300
1.500
232.200
Enschede
6.000
90.800
128.000
32.200
8.500
2.300
1.500
269.400
Lelystad
2.000
30.000
74.700
20.200
5.900
1.900
1.400
136.100
Apeldoorn
3.800
44.900
107.000
32.300
10.800
3.500
2.300
204.600
Doetinchem
1.400
31.500
59.900
15.700
3.400
700
500
113.100
Arnhem
6.700
51.100
102.100
24.100
6.800
2.200
1.500
194.400
Nijmegen
5.300
34.200
107.300
30.800
7.700
2.200
1.400
188.900
Ede
3.700
28.700
94.300
30.200
10.300
3.300
2.200
172.700
Amersfoort
1.700
12.800
78.000
26.900
10.800
4.400
3.400
137.800
Utrecht
19.200
37.500
207.600
80.200
28.800
11.400
10.700
395.300
Alkmaar
6.500
69.100
188.000
53.500
13.900
4.000
3.100
338.100
Amsterdam
64.000
84.700
514.700
271.000
95.100
37.600
45.100
1.112.200
Gouda
2.000
26.500
89.300
22.100
8.100
2.700
1.700
152.400
Leiden
5.100
18.400
94.000
41.100
12.700
4.900
4.400
180.500
Delft
9.000
155.500
232.100
70.000
25.300
10.500
12.900
515.200
Rotterdam
15.100
224.000
330.500
65.300
19.000
6.100
5.300
665.200
Dordrecht
5.900
45.900
88.300
15.400
4.600
1.500
900
162.500
Middelburg
3.800
66.100
77.800
20.600
5.000
1.400
1.000
175.600
Roosendaal
2.700
31.500
75.800
19.100
5.100
1.100
600
136.000
Breda
3.600
25.100
109.400
33.000
10.900
3.500
2.700
188.200
Tilburg
2.800
37.700
104.000
26.600
7.200
2.300
1.600
182.100
Den Bosch
8.300
13.100
98.100
37.100
12.500
3.800
2.900
175.700
Oss
3.200
17.300
80.700
30.200
8.500
2.200
1.200
143.200
Eindhoven
7.900
39.800
191.900
63.100
19.600
6.900
4.000
333.100
Venlo
3.600
50.100
109.400
30.400
6.100
1.300
900
201.700
Sittard
4.100
99.500
89.000
14.300
2.400
500
400
210.100
Maastricht
3.700
32.800
48.000
13.100
3.100
1.100
900
102.600
Totaal
234.700
1.778.100
3.949.600
1.229.300
375.200
129.600
118.400
7.814.900
Woningvoorraad per 1-1-2019 en de WOZ-waarden van 2019 (waardepeildatum 1-1-2018)
Bron: CBS, bewerking ABF-Research
196
Vraag: hoeveel koopwoningen zijn er (bij voorkeur per woningmarktregio) de afgelopen
5 jaar bijgekomen?
Antwoord:
In onderstaande tabel zijn de mutaties in de koopwoningvoorraad per woningwetregio
in 2015 tot en met 2018 opgenomen. In die periode zijn er 142.669 koopwoningen bijgekomen.
Daarnaast zijn 19.684 koopwoningen gesloopt of anderszins verdwenen. Per saldo zijn
er 122.985 koopwoningen bijgekomen. Cijfers voor 2019 op het niveau van woningwetregio
zijn nog niet beschikbaar.
Woningwetregio
Nieuwbouw
Overige toevoegingen
Sloop
Overige onttrekkingen
Friesland
3.331
573
150
655
Groningen/Drenthe
5.144
1.002
499
708
Noord-Holland Noord
4.981
992
434
609
Zwolle/Stedendriehoek
8.462
1.712
410
832
Metropoolregio Amsterdam
16.309
4.953
694
2.473
Amersfoort/Noord-Veluwe/Zeewolde
4.622
919
141
355
Holland Rijnland
5.603
549
186
239
Oost-Nederland
5.388
1.104
294
931
U16
7.733
1.471
185
463
Food Valley
4.193
545
618
756
Haaglanden/Midden-Holland/Rotterdam
16.572
2.697
469
1.922
Arnhem/Nijmegen
5.686
932
199
318
Woongaard
4.161
419
164
189
Drechtsteden/Hoeksche Waard/Goeree Overflakkee
3.054
314
139
101
Noordoost Brabant
5.740
931
189
584
West-Brabant/Hart van Brabant
7.482
1.006
315
716
Zeeland
2.297
438
125
426
Metropoolregio Eindhoven
5.714
905
290
588
Limburg
3.557
1.178
226
1.092
Totaal
120.029
22.640
5.727
13.957
Bron ABF SYSWOV
197
Vraag: Hoeveel koopwoningen zijn er (bij voorkeur per woningmarktregio) de afgelopen
5 jaar gesloopt of anderszins verdwenen?
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 196.
198
Vraag: Hoeveel m2 kantoorruimte is de afgelopen 5 jaar getransformeerd tot woning? Hoeveel woningen
zijn hiervan gemaakt? Kan dit per woningmarktregio worden uitgesplitst?
Antwoord:
Onderstaande tabel bevat het aantal opgeleverde woningen vanaf 2015 die door transformatie
(inclusief kantoren) tot stand zijn gekomen.
Aantal woningen na transformatie**
2015
10.800
2016
10.200
2017
10.200
2018
13.000
2019
10.000
Informatie over het aantal m2 getransformeerde kantoorruimte in de periode 2017–2018 is te vinden via de volgende
link (Woningtransformaties in kantoorpanden, 2017 en 2018):
https://www.cbs.nl/nl-nl/maatwerk/2020/40/woningtransformaties-in-kanto…–2018
Ten aanzien van de resterende jaartallen beschik ik niet over de gevraagde informatie.
199
Vraag: Hoeveel m2 kantoorruimte staat er momenteel (bij benadering) leeg? Kan dit per woningmarktregio
worden uitgesplitst?
Antwoord:
In Nederland bedroeg de leegstand van kantoren in 2019: 3.334.630 m2.7
De regionale uitsplitsing van leegstand voor de jaren 2015–2019 is te vinden in de
CBS publicatie landelijke monitor leegstand, 2015–2019
200
Vraag: Hoeveel m2 kantoorruimte staat er momenteel (bij benadering) leeg? Kan dit per woningmarktregio
worden uitgesplitst?
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 199.
201
Vraag: Hoeveel m2 is de gemiddelde koopwoning in Nederland?
Antwoord:
De gemiddelde gebruiksoppervlakte van een koopwoning is 139 m2 (bron: WoON2018).
202
Vraag: Hoeveel m2 is de gemiddelde sociale huurwoning in Nederland?
Antwoord:
De gemiddelde gebruiksoppervlakte van een sociale huurwoning (huurwoning in bezit
van een corporatie) is 97 m2 (bron: WoON2018).
203
Vraag: Hoeveel m2 is de gemiddelde particuliere huurwoning in Nederland?
Antwoord:
De gemiddelde gebruiksoppervlakte van een particuliere huurwoning (huurwoning in bezit
van een particuliere verhuurder) is 84 m2 (bron: WoON2018).
204
Vraag: Uit hoeveel personen bestaat het gemiddelde huishouden in een koopwoning?
Antwoord:
Een huishouden in een koopwoning bestaat uit gemiddeld uit 2,5 personen (bron: WoON2018).
205
Vraag: Uit hoeveel personen bestaat het gemiddelde huishouden in een sociale huurwoning?
Antwoord:
Een huishouden in een sociale huurwoning in bezit van een corporatie bestaat uit gemiddeld
uit 1,8 personen (bron: WoON2018).
206
Vraag: Uit hoeveel personen bestaat het gemiddelde huishouden in een sociale huurwoning?
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 205.
207
Vraag: Uit hoeveel personen bestaat het gemiddelde huishouden in een particuliere
huurwoning?
Antwoord:
Een huishouden in een sociale huurwoning in bezit van een particuliere verhuurder
bestaat uit gemiddeld uit 1,7 personen.
208
Vraag: Wat is de gemiddelde huurquote in een sociale huurwoning? Hoe was dit in 2015?
En kan de verwachte ontwikkeling voor de komende vijf jaar worden aangegeven?
Antwoord:
Uit het WoON2018 blijkt dat de gemiddelde huurquote in de sociale huursector 24,1%
was. In 2015 was dat 24,6%. De gemiddelde huurquote in de huursector is afhankelijk
van het besteedbaar inkomen van de huurder en de netto huur (verlaagd met huurtoeslag).,
Omdat van deze factoren niet te voorspellen is hoe deze zich ontwikkelen is een verwachte
ontwikkeling van de huurquote in de huursector niet aan te geven. De resultaten op
basis van WoON2021 komen in het eerste kwartaal van 2022 beschikbaar.
209
Vraag: Wat is de gemiddelde huurquote in een geliberaliseerde huurwoning? Hoe was
dit in 2015? En kan de verwachte ontwikkeling voor de komende vijf jaar worden aangegeven?
Antwoord:
Uit het WoON is niet af te leiden welke huurwoningen feitelijk geliberaliseerd zijn.
Kijken we naar de huurwoningen met een huur boven de liberalisatiegrens dan is de
gemiddelde huurquote van die huurwoningen in WoON2018 32,6%. In 2015 was dat 33,0%.
De gemiddelde huurquote in de huursector is afhankelijk van het besteedbaar inkomen
van de huurder en de netto huur (verlaagd met huurtoeslag)., Omdat van deze factoren
niet te voorspellen is hoe deze zich ontwikkelen is een verwachte ontwikkeling van
de woonquote in de huursector niet aan te geven. De resultaten op basis van WoON2021
komen in het eerste kwartaal van 2022 beschikbaar.
210
Vraag: Wat is de gemiddelde woonquote in een koopwoning? Hoe was dit in 2015? En kan
de verwachte ontwikkeling voor de komende vijf jaar worden aangegeven?
Antwoord:
De woonquote in een koopwoning was in 2018 28,0% (Bron: WoON2018), in 2015 was dat
28,4%. De woonquote in een koopwoning is afhankelijk van het inkomen van de koper,
de hypotheeklasten, de energiekosten en andere bijkomende woonlasten. Omdat van deze
factoren niet te voorspellen is hoe deze zich ontwikkelen is de ontwikkeling van de
woonquote in de koopsector niet aan te geven.
211
Vraag: Wat zijn de gemiddelde stichtingskosten van een sociale huurwoning?
Antwoord:
In het rapport Opgaven en middelen corporatiesector worden stichtingskosten voor nieuwbouw
van eengezinswoningen en meergezinswoningen voor enkele grootteklassen onderscheiden.
Het prijspeil is 2019.
Oppervlakte
Stichtingskosten excl. grond
Grondkosten
Eengezinswoning
Tot 55 m2
125.500
26.000
Tot 90 m2
172.400
Vanaf 90 m2
179.100
Meergezinswoning (appartement)
Tot 45 m2
100.600
21.000
Tot 65 m2
150.400
Vanaf 65 m2
184.900
212
Vraag: Wat zijn de gemiddelde bouwkosten van een nieuwbouwwoning? Kan dit per woningmarktregio
worden uitgesplitst?
Antwoord:
De gemiddelde bouwkosten van een nieuwbouwwoning zijn niet per woningmarktregio uit
te splitsen. Deze gegevens zijn wel per landsdeel beschikbaar. In onderstaande tabel
ziet u een overzicht van gepubliceerde gegevens over het voortschrijdend jaargemiddelde
(periode juli 2019-juni 2020) van de bouwkosten van nieuw te bouwen woningen waarvoor
een bouwvergunning is verleend, uitgesplitst naar soort eigendom (huur- en koopwoningen).
De bouwkosten hebben betrekking op verleende bouwvergunningen voor woningen met een
totale bouwsom vanaf € 50.000, excl. Btw. Grondkosten, kostenoverschrijdingen tijdens
de bouw en evt. meerwerk zijn hierin niet meegerekend. Het CBS houdt de gemiddelde
bouwkosten actief bij en berekent elk kwartaal de voortschrijdende jaarcijfers opnieuw.
Gemiddelde bouwkosten per woning (x € 1.000)
Gemiddelde bouwkosten per m³ (in €)
Gemiddelde bouwkosten per m² (in €)
Landelijk
Huur
108
316
920
Koop
177
312
910
Noord-Nederland
Huur
110
307
892
Koop
174
306
891
Oost-Nederland
Huur
109
319
914
Koop
176
305
875
West-Nederland
Huur
111
327
962
Koop
181
322
945
Zuid-Nederland
Huur
102
298
876
Koop
171
302
888
213
Vraag: Hoeveel woningen zouden (bij benadering) gereguleerd worden als het puntenstelsel
(WWS) zou worden verplicht tot 1.000 euro? En hoeveel woningen zouden gereguleerd
worden als het puntenstelsel tot het maximum aantal punten zouden worden verplicht?
Antwoord:
Momenteel is er sprake van huurprijsregulering bij huurcontracten met een aanvangshuurprijs
van € 737,14. Dit betekent dat een woning minimaal 142 punten volgens het woningwaarderingsstelsel
moet hebben. Huurprijsregulering tot een huurprijs van € 1.000 zou betekenen dat de
woning minimaal 190 punten zou moeten hebben (prijspeil 1 juli 2020).
Van de bijna 3,3 miljoen huurwoningen zou circa 85% op grond van het puntenaantal
verhuurd moeten worden met een gereguleerde huurprijs indien er sprake zou zijn van
huurprijsregulering tot € 1.000. Van deze 85% zijn circa 90% nu al gereguleerd; deze
woningen hebben nu al een huurprijs onder de liberalisatiegrens.
Het woningwaarderingsstelsel geeft geen beperking aan het aantal punten. Een woning
kan dus in theorie bijvoorbeeld 300 punten tellen. Wel wordt jaarlijks een tabel met
maximale huurprijzen vastgesteld tot en met 250 punten. (maximale huurprijs per 1 juli
2020 € 1.332,51 per maand. Van alle huurwoningen heeft circa 98% een puntenaantal
van 250 of minder.
Aanvullend daarop ontvangt de Tweede Kamer in het najaar een reactie van mij op de
onderzoekvraag of de liberalisatiegrens zou moeten worden verhoogd een reële grens
is.
214
Vraag: Hoeveel huur huishoudens hebben een inkomen tot de huidige inkomensgrens voor
sociale huurwoningen?
Antwoord:
De huidige potentiële DAEB-doelgroep bestaat uit ca. 3,25 miljoen huishoudens (ca.
43% van alle huishoudens).
215
Vraag: Stel dat het plan van Aedes en de Woonbond over de inkomensgrenzen zou worden
ingevoerd, hoeveel extra huishoudens (bij benadering) zouden daarmee in aanmerking
komen voor een sociale huurwoning? Kan dit per categorie (alleenstaanden, gezinnen)
worden uitgesplitst?
Antwoord:
Bij toepassing van de door Aedes en Woonbond gewenste DAEB-inkomensgrenzen wordt de
potentiële doelgroep voor DAEB-woningen vergroot naar circa 3,73 miljoen huishoudens.
De doelgroep neemt dan dus toe met ruim 480.000 huishoudens. De potentiële doelgroep
(nu circa 43% van alle huishoudens) zou dan sterk groeien, naar 50,0% van alle huishoudens.
216
Vraag: Welke maatregelen en regelingen bestaan nu om doorstroming op de woningmarkt
te stimuleren? Welke extra maatregelen zouden nog genomen kunnen worden?
Antwoord:
Om ervoor te zorgen dat mensen in een voor hen passende en betaalbare woning wonen,
is allereerst een passend aanbod nodig. Daarnaast is het van belang dat de beoogde
woning ook door de daarvoor bestemde doelgroep wordt bewoond. Dit is vooral lokaal
maatwerk. De herziene Wet Inkomensafhankelijke Huurverhoging beoogt de doorstroming
in de corporatiesector te verbeteren. Met het schrappen van de overdrachtsbelasting
voor starters wil het kabinet de instroom op de woningmarkt van starters te vergemakkelijken.
Veel woningcorporaties en gemeenten hebben regelingen en instrumenten om er voor te
zorgen dat ouderen geschikt wonen en de doorstroming bevorderd wordt. Voorbeelden
zijn de inzet van seniorenmakelaars, wooncoaches, verhuisregelingen etc. Er bestaat
hiervan geen landelijk overzicht.
Platform31 voert op dit moment een onderzoek uit naar doorstromingsstrategieën van
woningcorporaties en gemeenten, het doel is meer duidelijkheid te verschaffen welke
beleidsmaatregelen gericht op doorstroming daadwerkelijk effectief en efficiënt zijn.
Dit onderzoek zal begin 2021 gereed zijn. Op basis hiervan kan beoordeeld worden of,
en zo ja welke, extra maatregelen effectief en efficiënt zijn.
217
Vraag: Hoeveel senioren woningen zijn er op dit moment? Hoe groot is het tekort aan
senioren woningen?
Antwoord:
Er zijn verschillende onderzoeken naar het aanbod van en de vraag naar seniorenwoningen.
Het aanbod en tekort dat in deze onderzoeken genoemd wordt verschilt sterk.
Om de opgave beter in beeld te krijgen, heb ik de opdracht gegeven een monitor ouderenhuisvesting
te ontwikkelen waarin op landelijk niveau zowel het aanbod, de vraag en het mogelijke
tekort wordt aangegeven. Tevens zal de monitor informatie bevatten voor het lokale
niveau omdat op dat niveau de opgave het beste in kaart gebracht kan worden. Ik zal
u de monitor ouderenhuisvesting aan het einde van dit jaar toezenden.
218
Vraag: Wat is de gemiddelde stichtingskosten voor een senioren woning?
Antwoord:
Er bestaat geen uniforme definitie van een seniorenwoning. Mede door de diversiteit
in de vraag is er een grote diversiteit in het aanbod. Woningen voor ouderen kunnen
meerkosten hebben als er sprake is van bijvoorbeeld drempelloze toe- en doorgangen,
een gezamenlijke ontmoetingsruimte en in sommige gevallen aangepaste keukens en badkamers.
219
Vraag: Hoeveel mensen zijn er momenteel werkzaam in de bouw? En kan een verwachting
worden aangegeven over hoeveel vraag er de komende jaren is naar extra medewerkers
in de bouw i.r.t. de verduurzamingsopgave en de bouwopgave? En kan dit nader worden
onderbouwd?
Antwoord:
In 2019 bedroeg de werkgelegenheid in de bouw 463.000 arbeidsjaren (bron EIB).
Over 2020 zijn nog geen cijfers bekend. Door de Coronacrisis is het lastig te bepalen
hoe het beeld er in 2020 uit zal zien. In het rapport Crisis en Crisismaatregelen
in de bouw raamt het EIB in 2020 een werkgelegenheid van 448.000 arbeidsjaren: een
afname van 15.000 arbeidsjaren t.o.v. 2019. Het is te verwachten dat er de komende
jaren door de extra overheidsinvesteringen in verduurzaming en nieuwbouw extra werkgelegenheid
ontstaat. Dit is in de raming van het EIB niet meegenomen.
220
Vraag: Hoeveel kost het niet verlagen van de VPB voor corporaties?
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 164.
221
Vraag: Het kabinet stelt dat de aftrekbaarheid van rente (ATAD) verder beperkt zou
kunnen gaan worden. Voortschrijdend inzicht leert dat het uitzonderen van toegelaten
instellingen van de renteaftrekbeperking weldegelijk mogelijk is binnen het Europees
recht (https://www.aedes.nl/artikelen/financi-n/fiscaliteiten--n-/vpb/fiscalis…). Indien de aftrekbaarheid van rente verder wordt beperkt, houdt het kabinet dit
keer wel rekening met de bijzondere positie van toegelaten instellingen die aangewezen
zijn op financiering met vreemd vermogen, bijvoorbeeld door een uitzondering te realiseren?
Antwoord:
Op dit moment is verdere beperking van de aftrekbaarheid van rente niet aan de orde.
In de rapportage opgaven middelen corporatiesector, welke ik uw Kamer op 3 juli 2020
heb aangeboden zijn de effecten van ATAD1 op de door corporaties af te dragen vennootschapsbelasting
meegenomen. Hierin heb ik aangegeven dat corporaties op termijn onvoldoende middelen
hebben om alle maatschappelijk gewenste opgaven uit te voeren en dat daarom structurele
oplossingen moeten worden bezien. Ter ondersteuning van de besluitvorming zal ik een
aantal structurele oplossingsrichtingen uitwerken waarover ik uw Kamer in het najaar
zal informeren. Een uitzondering voor corporaties is gezien de juridische randvoorwaarden
en financiële effecten niet de meest voor de hand liggende oplossingsrichting om uit
te werken...
222
Vraag: Hoeveel binnenstedelijke plancapaciteit is er voor de periode tot 2030 beschikbaar?
Antwoord:
Volgens het rapport «Inventarisatie Plancapaciteit April 2020 (ABF: r2020–0052LG)»
is de netto plancapaciteit tot 2030 837 duizend woningen. Bij deze inventarisatie
is aan provincies gevraagd om onderscheid te maken tussen binnen- en buitenstedelijke
plannen, om inzicht te krijgen in hoeverre woningen in bestaand stedelijk gebied worden
gepland. Dit onderscheid is echter niet eenduidig te maken vanwege verschillende definities
die provincies hanteren en omdat niet alle provincies in de inventarisatie het gevraagde
onderscheid maken.
Voor de gemeenten in Friesland en een deel van de gemeenten in Groningen en Drenthe
is het onderscheid binnen/buitenstedelijk niet bekend. In Flevoland worden alle woningbouwlocaties
als binnenstedelijk bezien. In Zuid-Holland en Utrecht liggen binnenstedelijke plannen
in stedelijk/dorps gebied conform provinciale omgevingsverordening (deels zijn het
dus ook uitlegplannen). Een deel van de overige provincies baseren het onderscheid
binnen/buitenstedelijk op begrenzingen in provinciale omgevingsvisies waarbij «goedgekeurde»
uitleglocaties de status «binnen bestaand stedelijk gebied» krijgen. Naar schatting
betreft gemiddeld 83% van alle totale landelijke netto plancapaciteit voor de periode
2020 tot 2030 binnenstedelijke plannen. Bij benadering betreft dit 695 duizend woningbouwplannen.
223
Vraag: Hoeveel buitenstedelijke plancapaciteit is er voor de periode tot 2030 beschikbaar?
En kan hierbij aangegeven worden hoeveel hiervan gepland is op landbouwgrond? En hoeveel
op overige groene gronden?
Antwoord:
Zie ook het antwoord op vraag 222. Grofweg 17% van alle landelijke netto plancapaciteit
voor de periode tot 2030 betreft woningbouwlocaties die als buitenstedelijk bestempeld
zijn. Het gaat bij benadering om 143.000 woningbouwplannen. Het onderscheid tussen
binnen- en buitenstedelijk is niet eenduidig te maken. Van de buitenstedelijke plancapaciteit
is niet bekend hoeveel gepland is op landbouwgrond. Ook is niet bekend hoeveel gepland
is op overige groene gronden.
224
Vraag: Kan voor de komende tien jaar aangegeven worden hoeveel ov infra gelden er
beschikbaar is voor aanleg van ov infra naar toekomstige bouwlocaties?
Antwoord:
In de uitwerking van de regionale verstedelijkingsstrategieën (bijvoorbeeld voor de
Zuidelijke Randstad en MRA) worden verstedelijkingslocaties in directe samenhang met
het OV-netwerk uitgewerkt. In de gebiedsgerichte bereikbaarheidsprogramma’s en de
Bestuurlijke Overleggen MIRT wordt in samenhang besloten over infrastructuur en bereikbaarheid
en locaties voor verstedelijking. Op voorhand is niet te zeggen hoeveel investeringen
hiervoor nodig zijn de komende 10 jaar. Hiervoor is ook geen vast budget geoormerkt.
In het mobiliteitsfonds (opvolger van het Infrafonds) wordt een vooraf vastgelegde
verdeling van middelen naar modaliteiten juist ook losgelaten.
225
Vraag: Hoeveel budget zou er nodig zijn om alle corporatiewoningen een energielabel
te verbeteren? En kan hierbij ook ingegaan worden op hoeveel werkgelegenheid dit op
zou kunnen leveren?
Antwoord:
In vraag 184 is aangegeven dat in de Kamerbrief (vergaderjaar 2016–2017, 29 453 nr.450) uit 2017 de hoogte van de STEP-subsidie is gebaseerd op gemiddelde kosten per labelstap
van 5.000 euro, per stap tot aan label A. De werkgelegenheid die dat biedt is afhankelijk
van de benodigde maatregelen en gebruikte techniek en daarom niet precies in te schatten.
Op basis van het oplopende tempo van verduurzaming kan worden verondersteld dat de
werkgelegenheid op dit gebied toeneemt mits er voldoende arbeidskrachten beschikbaar
zijn.
226
Vraag: Wat is de reden dat voor de RVV verduurzaming gewerkt wordt met de energie-index
en dat voor woningen zelf gewerkt wordt met energielabels?
Antwoord:
Tot en met 31 december 2020 bestaan er twee systemen naast elkaar om een energielabel
te registreren. Enerzijds het vereenvoudigd energielabel (VEL) waarbij woningeigenaren
een tiental kenmerken invoert op energielabelvoorwoningen.nl om een energielabel aan
te vragen en een Erkend Deskundige (ED) de aanvraag op afstand controleert. Anderzijds
de energie-index (EI) waarbij een energieadviseur de kenmerken van een woning ter
plaatse opneemt en een EI registreert voor het energielabel. In de verhuur wordt overwegend
gebruik gemaakt van de energie-index omdat deze meetelt voor de bepaling van de maximale
huurprijs voor woningen op basis van het woningwaarderingsstelsel (WWS).
Voor regelingen met financiële consequenties zoals het woningwaarderingsstelsel en
de heffingsvermindering verduurzaming (RVV-V) is het nodig dat de energieprestatie
van een woning met de uitgebreide methode wordt vastgesteld. Het vereenvoudigd energielabel
is daarvoor niet toereikend. Nauwkeurigheid is belangrijk omdat de hoogte van de heffingsvermindering
bepaald wordt door de energieprestatie van de woning vóór renovatie te vergelijken
met de energieprestatie ná de renovatie. Ook een eerdere regeling ter stimulering
van verduurzaming van huurwoningen, de Stimuleringsregeling energieprestatie huursector
(STEP), functioneert op die manier.
227
Vraag: Hoeveel woningen hebben op dit moment zonnepanelen? Kan dit worden uitgesplitst
in sociale huurwoningen, particuliere huurwoningen en koopwoningen?
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 248.
228
Vraag: Kan een zo actueel mogelijk beeld gegeven worden van het totaal aantal sociale
huurwoningen, particuliere huurwoningen en koopwoningen er nu in Nederland zijn?
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 78. In 2019 waren er 4.492.864, 2.299.260 Corporatie huurwoningen
en 1.022.787 Overige huurwoningen. Over het jaar 2020 en over de aantallen middenhuurwoningen
en dure huurwoningen zijn geen data beschikbaar.
229
Vraag: Kan een zo actueel mogelijk beeld gegeven worden van het aantal daklozen in
Nederland? Hoeveel daarvan zijn zogenaamde economische daklozen?
Antwoord:
Het CBS schat dat op peildatum 1 januari 2018, 39.300 mensen in Nederland feitelijk
dakloos waren. Dat is de laatste peildatum van het onderzoek. Het CBS onderzocht niet
in hoeverre er sprake was van economische dakloosheid.
Op basis van de uitvraag van de Staatssecretaris van VWS onder centrumgemeenten ten
behoeve van de brede aanpak dat- en thuisloosheid (Een (t)huis, een toekomst) blijkt
dat zij verschillende definities gebruiken bij hun registratie en ook verschillende
registratie-methoden hanteren (zie ook TK 2019/2020, 29 325, nr. 120). De 43 centrumgemeenten schatten in totaal ongeveer 20.000 – 25.000 dak- en thuisloze
mensen in hun regio in beeld te hebben. In vrijwel alle opgaven geven centrumgemeenten
aan dat hoogstwaarschijnlijk sprake is van een onderschatting van de daadwerkelijke
situatie. De centrumgemeenten zijn door de Staatssecretaris van VWS tevens gevraagd
een beeld te schetsen van de zorg- en woonbehoefte van de dak- en thuisloze mensen
in hun regio. Ook hieruit valt niet op te maken hoeveel dak- en thuisloze mensen «economisch
dakloos» zijn. Volgens de zeer globale inschatting van gemeenten lijkt ongeveer 46%
van de dak- en thuisloze mensen een huisvestingsvraag met een lichte ondersteuningsvraag
of geen ondersteuning te hebben. Hiervoor geldt wederom dat centrumgemeenten de ingeschatte
behoeften slechts beperkt, en op verschillende manieren, in kaart kunnen brengen.
230
Vraag: Als de verhuurderheffing zou worden afgeschaft, hoeveel extra woningen zouden
er (bij benadering) kunnen worden gebouwd van dit geld? En hoeveel werkgelegenheid
zou dit (bij benadering) opleveren?
Antwoord:
In de huidige plannen van corporaties stijgt de bouwproductie de komende jaren reeds
sterk. De bouwproductie zit daardoor op een hoger niveau dan afgelopen jaren is gehaald.
Hier speelt ook het grote gebruik van de heffingsvermindering voor nieuwbouw. Verlaging
of afschaffing van de verhuurderheffing zorgt weliswaar voor meer financiële ruimte
voor corporaties, maar niet direct tot meer gebouwde woningen. Er zijn ook andere
belemmeringen zoals de woningbouwlocaties, de organisatiecapaciteit van corporaties
en de beschikbaarheid van bouwpersoneel zijn andere knellende factoren. Middels andere
paden, onder meer de woondeals, de expertteams en de taskforce waarover ik afspraken
heb gemaakt met VNG en Aedes, probeer ik de andere belemmeringen aan te pakken. Voor
de maatschappelijke opgave tot en met 2035 hebben corporaties echter te weinig middelen;
het is aan een volgend kabinet om te besluiten over het structurele vraagstuk.
231
Vraag: Hoeveel daalt een gemiddelde energierekening bij een labelsprong? Kan dit per
labelsprong worden weergegeven? En kan dit ook worden uitgesplitst voor sociale huurwoningen,
particuliere huurwoningen en koopwoningen?
Antwoord:
TNO is op dit moment bezig met de afronding van een onderzoek naar de energiekosten.
Doel van het onderzoek is om vanaf 1 januari 2021 op het nieuwe energielabel voor
woningen een indicatie te geven van de energierekening per maand, gebaseerd op vergelijkbare
woningen in Nederland. Dit zal naar verwachting worden weergegeven in een tabelvorm
voor laag, gemiddeld en hoog energiegebruik per labelklasse.
232
Vraag: Wat zijn de budgettaire effecten van de veranderingen in de overdrachtsbelasting?
Hoeveel kost alleen het verlagen van de overdrachtsbelasting voor starters? En hoeveel
levert de verhoging voor beleggers op? En wat kost het vrijstellen van corporaties?
Antwoord:
Zie onderstaande tabel.
Tabel: Budgettaire effecten maatregel «+ = saldo verbeterend/lastenverzwarend»
(Bedragen in mln euro)
2021
2022
2023
2024
2037 (struc)
Startersvrijstelling
– 388
– 374
– 359
– 345
– 221
Beleggers van 2% naar 8%
600
600
600
600
600
Tarief niet-woningen van 6% naar 8%
249
249
249
249
249
Saldo
460
475
489
504
628
Het vrijstellen van woningcorporaties zou een budgettair effect hebben van ongeveer
€ 34 mln. per jaar. Daarbij wordt opgemerkt dat een specifieke vrijstelling voor corporaties
als nieuwe bij de Europese Commissie te melden staatssteun moet worden beschouwd.
233
Vraag: Kan worden aangegeven hoeveel extra woningen er (bij benadering, bij een gemiddelde
woningprijs) gebouwd kunnen worden als er 1 miljard euro extra voor de woningbouwimpuls
beschikbaar zou komen? En als er 2 miljard beschikbaar zou komen, verdubbelt dan het
aantal te realiseren woningen of zijn er dan specifiek te verwachten effecten waardoor
het aantal niet verdubbelt? Kan dit toegelicht worden?
Antwoord:
De woningbouwimpuls heeft als doel om een bijdrage te leveren aan het versnellen of
realiseren van tenminste 65 duizend woningen. De ervaringen van de eerste tranche
laten zien dat het publieke tekort per aanvraag mogelijk lager is dan de 15 duizend
euro per woning. Hier kunnen echter nog geen conclusies aan verbonden worden. Het
effect van een additioneel miljard is afhankelijk van de aard van de projecten. Deels
zullen het vergelijkbare projecten zijn die eenzelfde effect met additionele middelen
mogelijk maken, maar ook zullen er op den duur ook relatief meer complexe projecten
komen waardoor het bedrag per woning kan toenemen.
234
Vraag: Als er geen woningtekort zou zijn, hoeveel woningen zouden dan (bij benadering)
per jaar bijgebouwd moeten worden om te voldoen aan de stijging van de vraag naar
woningen (dus rekening houdend met gemiddelde sloop, migratie en overlijden)?
Antwoord:
Het huidige woningtekort is geraamd op 331 duizend woningen. Dit is 4,2% van de huidige
woningvoorraad. De bouwopgave voor de periode 2020 tot 2030 betreft 845 duizend woningen.
Dit is gemiddeld 84,5 duizend per jaar. Bij deze bouwopgave wordt zowel voorzien in
de toename van de woningbehoefte als gevolg van de groei van het aantal huishoudens
als in het terugdringen van het woningtekort.
Volgens de bevolkingsprognose Primos2020 groeit de woningbehoefte in de periode 2020
tot 2030 met 695,5 duizend. Om de woningbehoefte te bepalen wordt onder meer rekening
gehouden met migratie en overlijden. In de Primos-prognose wordt rekening gehouden
met een trendmatige sloop van rond de 12 duizend woningen per jaar.
Het woningtekort zal dan in 2030 bij ongewijzigde bevolkingsprognose, uitkomen op
3,7%. Vanaf 2030 wordt een afname van het woningtekort tot 2% in 2035 verwacht. Een
woningtekort van 2 tot 2,5% van de woningvoorraad wordt als aanvaardbaar gezien. Het
volledig inlopen van het woningtekort kan leiden tot overaanbod en leegstand.
235
Vraag: Klopt het dat voor de ISDE-regeling volgend jaar een lager bedrag beschikbaar
is dan in 2020 voor de SEEH en ISDE samen?
Antwoord:
Het beschikbare bedrag in de ISDE in 2021 voor isolatie en warmte-opties in koopwoningen
is lager dan in 2020 voor de SEEH en de ISDE samen. Dit komt omdat in 2019 in het
kader van de Urgenda aanpak is besloten de SEEH tijdelijk weer in te voeren in 2019
en 2020 voor woningeigenaren met een totaal subsidiebudget van € 84 mln. Het budget
voor isolatie in koopwoningen is wel recentelijk opgehoogd met € 15 mln. per jaar
voor de periode 2021–2023.
236
Vraag: Is er volgend jaar minder budget beschikbaar voor het subsidieren van isolatie
in koopwoningen dan in 2020?
Antwoord:
Ja, er is in 2021 minder budget beschikbaar voor het subsidiëren van isolatie in koopwoningen
dan in 2020. Dit komt door een tijdelijke extra inzet op isolatie in 2019 en 2020
in het kader van Urgenda (zie ook het antwoord op vraag 235). Het budget voor isolatie
in koopwoningen is wel recentelijk opgehoogd met € 15 mln. per jaar voor de periode
2021–2023.
237
Vraag: Wat zijn de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de Renovatieversneller?
Antwoord:
De subsidieregeling Renovatieversneller kent voor de subsidieronde van 2020 een aantal
voorwaarden. Een samenwerkingsverband van woningeigenaren kan subsidie aanvragen voor een renovatieproject:
– waarin ten minste twee woningeigenaren ieder minimaal 50 woningen inbrengen,
– waarin ten minste 150 woningen van voor 1995 binnen drie jaar worden gerenoveerd
– waarbij woningen na renovatie hooguit een netto warmtevraag per jaar hebben van 70
kWh/m2 en een hogere subsidie wordt gegeven beneden de 50 kWh/m2
– waarbij een consortium van ondernemingen (waarvan minstens één MKB-bedrijf) het project
uitvoert.
De hoogte van de subsidie per woning varieert van € 2.000 tot € 7.000 euro afhankelijk
van het type woning, het toegepaste pakket energiebesparende maatregelen en de netto
warmtevraag na renovatie. Voor een duurzame energie-installatie is bovendien een opslag
mogelijk conform de ISDE-regeling.
Aanvragen voor deze eerste subsidieronde kunnen tot 2 november 2020 worden ingediend
bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). Een adviescommissie adviseert
de Minister van BZK omtrent afwijzingsgronden en de rangschikking van de aanvragen.
Criteria waarop de aanvragen kunnen worden afgewezen, zijn de kwaliteitsborging en
de omgang met de bewoners. De rangschikkingscriteria hebben betrekking op de omvang
van het renovatieproject, de opschaalbaarheid, de mate vernieuwing en de te verwachten
kostenverlaging.
Nadere informatie over de voorwaarden voor het aanvragen van een subsidie voor de
Renovatieversneller is te vinden op de website van de RVO en de Staatscourant
238
Vraag: Wordt er bij de renovatieversneller gekeken naar het effect gereduceerde CO2 per euro?
Antwoord:
Bij de Subsidieregeling Renovatieversneller wordt niet gekeken naar de hoeveelheid
vermeden CO2. Dit is ook niet mogelijk, doordat niet in alle gevallen bekend is welke warmtebron
in de woning aanwezig zal zijn na renovatie. Bovendien is er geen zicht op het gedrag
van de bewoners, noch voorafgaand, noch na afloop van de renovatie. En het bewonersgedrag
is een belangrijkste factoren bij het bepalen in hoeverre het energieverbruik in de
woning na verduurzaming zal dalen.
Onder andere om deze reden wordt bij de Renovatieversneller uitgegaan van de netto
warmtevraag per vierkante meter vloeroppervlak per jaar.
239
Vraag: Klopt het dat voor de ISDE-regeling volgend jaar een lager bedrag beschikbaar
is dan in 2020 voor de SEEH en ISDE samen?
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 235.
240
Vraag: Is er volgend jaar minder budget beschikbaar voor het subsidiëren van isolatie
in koopwoningen dan in 2020?
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 236.
241
Vraag: Wordt er bij de renovatieversneller gekeken naar het effect gereduceerde CO2 per euro?
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 238.
242
Vraag: Wat is de financiële impact van de hogere overdrachtsbelasting voor woningcorporaties?
Antwoord:
De differentiatie van de overdrachtsbelasting leidt tot een extra jaarlijkse last
voor de gehele corporatiesector van € 34 mln. De kosten worden vooral gemaakt bij
het complexmatig aankopen van woningen van andere corporaties (zoals bij Vestia),
het terugkopen van woningen met verkoop-onder-voorwaarden (ook wel: maatschappelijk
gebonden eigendom, bijvoorbeeld Koopgarant) en aankoop van woningen ten behoeve van
bijvoorbeeld herstructurering. De mate waarin corporaties hier mee te maken krijgen
hangt af van de lokale situatie.
Andere maatregelen zorgen juist voor lagere lasten, met name de verlaging van de verhuurderheffing.
Het gehele pakket aan maatregelen dat op Prinsjesdag is aangekondigd houdt de investeringscapaciteit
van de sector op peil.
243
Vraag: Klopt het dat de overdrachtsbelasting voor «Verkoop-onder-Voorwaarden» woningen
grotendeels toch bij de corporatie landen ook wanneer de woning binnen de termijn
van 6 maanden wordt doorverkocht omdat de volgende koper vaak het tarief van 0, of
2% zou betalen waardoor 8 – 2%, of 8 – 0% bij de corporatie blijft hangen?
Antwoord:
Ja, dat klopt. Het betekent dat corporaties naar schatting jaarlijks ca. € 15 mln.
extra OVB gaan betalen, uitgaande van de door hen zelf in hun voornemens (dPi2019)
aangegeven aankopen vanwege Verkoop-onder-Voorwaarden. Dit bedrag van € 15 mln. is
onderdeel van het totaalbedrag van € 34 mln. aan extra OVB-lasten zoals genoemd bij
vraag 118.
244
Vraag: Klopt het dat het zwaarder belasten van woningcorporaties niet de beleidsmatige
bedoeling van de differentiatie is?
Antwoord:
Dat klopt. Het is helaas niet mogelijk specifiek corporaties uit te zonderen van het
standaardtarief omdat dit tot staatssteunproblemen leidt. Een dergelijke uitzondering
zou als nieuwe (extra) staatssteun moeten worden gemeld bij de Europese Commissie
en zou voor in werking te kunnen treden door haar moeten worden goedgekeurd.
245
Vraag: Is het technisch mogelijk om DAEB-woningen uit te zonderen van het hoge tarief
van de gedifferentieerde overdrachtsbelasting, aangezien de bedoeling van de differentiatie
niet ligt in het (nog) zwaarder belasten van Toegelaten Instellingen?
Antwoord:
In administratief-technische zin is het wel mogelijk om woningen die door de DAEB-tak
van een corporatie worden aangekocht uit te zonderen van het hoge OVB-tarief, maar
dat leidt, zoals ook in de vorige vraag is aangegeven, tot staatssteunproblemen.
246
Vraag: Is het technisch mogelijk om bij overdracht van DAEB-woningen tussen Toegelaten
Instellingen geen overdrachtsbelasting in rekening te brengen, omdat dit collegiale
hulp, herverdeling van middelen en regionaal herschikken van de portefeuille sterk
ontmoedigt met een financiële prikkel van 8%.
Antwoord:
Zoals o.a. bij vraag 244 is aangegeven stuit specifieke fiscale regelgeving ten behoeve
van corporaties op staatssteunproblemen. Wel wordt, zoals ook in vraag 114 is aangegeven,
in overleg met de Belastingdienst / Financiën bezien of, wanneer en onder welke voorwaarden
bestaande fiscale regelgeving, gericht op OVB-vrijstelling bij taakoverdracht tussen
Algemeen Nut Beogende Instellingen kan worden toegepast op woningcorporaties.
247
Vraag: Klopt het dat de regeling ISDE niet zozeer is verbreed, maar dat hier de regeling
SEEH aan toe is gevoegd met een halvering van het totale budget wat voor de verbreding
aan beide regelingen toekwam?
Antwoord:
Het voornemen is de ISDE per 1 januari 2021 ook van toepassing te laten zijn op isolatiemaatregelen.
De reikwijdte van de regeling wordt daarmee verbreed. Het budget is de afgelopen jaren
een aantal keren opgehoogd. De ISDE had oorspronkelijk budget tot en met 2020 en het
budget van de SEEH was voor woningeigenaren uitgeput in 2017. In het Klimaatakkoord
is afgesproken de ISDE door te zetten tot en met 2030 met totaal € 100 mln. per jaar
voor warmte-opties en isolatie. In het kader van de Urgenda aanpak is in 2019 besloten
de SEEH tijdelijk weer in te voeren in 2019 en 2020 voor woningeigenaren met een totaal
subsidiebudget van € 84 mln. Daarnaast is in 2020 besloten om het budget voor isolatie
op te hogen met € 15 mln. per jaar voor de periode 2021–2023.
248
Vraag: Hoeveel huishoudens beschikken over geschikte daken voor zonnepanelen?
Hoeveel van deze huishoudens hebben ook zonnepanelen?
Kan hierin een uitsplitsing worden gemaakt tussen koop- en sociale huurwoningen?
Antwoord:
Er is in Nederland 892 vierkante kilometer aan geschikt dakoppervlak, daarop passen
270 miljoen zonnepanelen die in totaal 217 Peta joule per jaar aan stroom kunnen opwekken.
Dit betreft alle daken in Nederland, niet alleen die van woningen.
In 2019 stond er in totaal 6874 megawatt aan opgesteld vermogen door zonnepanelen.
Daarvan werd 3637 megawatt opgewekt door bedrijven (+59% t.o.v. 2018) en 3237 (+39%)
door woningen. Hoeveel huishoudens dit exact zijn is lastig te bepalen.
Uit het onderzoek van WoON 2018 kwam naar voren dat 13% van alle eengezinswoningen
is uitgerust met zonnepanelen. Voor koopwoningen geldt een hoger percentage van 14%.
Bij corporatiewoningen heeft 9% van de eengezinswoningen zonnepanelen en bij particuliere
huurwoningen gaat het om 6%. Bij appartementencomplexen ligt het aandeel zonnepanelen
lager: bij 4% van de huishoudens die in een appartement woningen zijn op het woongebouw
zonnepanelen geplaatst.
Er zit een stijgende lijn in het aantal zonnepanelen in Nederland waarvan verwacht
wordt dat deze zich in de toekomst ook doorzet.
249
Vraag: Wat is het potentieel aan zonne-pv op daken en welk percentage van de verduurzamingsopgave
is dat?
Antwoord:
Zie voor het eerste deel van de vraag het antwoord op vraag 248.
Voor de ambitie en opgave uit het Klimaatakkoord van de sector elektriciteit verwijs
ik u graag door naar de Minister van EZK.
250
Vraag: Hoeveel huishoudens hebben de afgelopen vijf jaar een stap in energielabel
gezet?
Antwoord:
Deze informatie is niet direct beschikbaar. Het is mogelijk – indien uw Kamer dat
wenst- om deze informatie door analyse van de beschikbare cijfers te achterhalen en
op een later moment aan de Kamer te communiceren.
251
Vraag: Hoeveel woningen hebben die jaren de sprong naar label B of A gemaakt?
Antwoord:
Deze informatie is nu niet direct beschikbaar, het is mogelijk om deze informatie
door analyse van de beschikbare cijfers te achterhalen en op een later moment aan
de Kamer te communiceren.
252
Vraag: Hoeveel huurwoningen hebben de afgelopen vijf jaar een stap in energielabel
gezet?
Antwoord:
Deze informatie is nu niet beschikbaar, het is mogelijk om deze informatie door analyse
van de beschikbare cijfers te achterhalen en op een later moment aan de Kamer te communiceren.
253
Vraag: Hoeveel huurwoningen hebben die jaren de sprong naar label B of A gemaakt?
Antwoord:
Deze informatie is nu niet beschikbaar, het is mogelijk om deze informatie door analyse
van de beschikbare cijfers te achterhalen en op een later moment aan de Kamer te communiceren.
254
Vraag: Hoeveel woningen moeten nog met hoeveel stappen in energielabel worden verduurzaamd
om aan de verduurzamingsopgave te voldoen?
Antwoord:
De partijen van het Convenant Energiebesparing Huursector uit 2012 committeren zich
om de afgesproken doelstellingen van gemiddeld label B (corporaties) en 80% van de
woningen minimaal label C (particuliere verhuurders) in 2020 te halen. Dit is inmiddels
geactualiseerd naar 2021. Verwachting is dat corporaties deze doelstelling gaan halen.
Over de doelstellingen van het Energieakkoord (waar convenant verduurzaming huursector
deel van uitmaakt) wordt in de klimaatnota gerapporteerd (Kamerstukken II 2019/20,
32 813, nr. 400).
In het Klimaatakkoord is de opgave tot 2030 vastgelegd. Dat wordt niet meer uitgedrukt
in energielabelstappen maar in een CO2 reductie voor de gebouwde omgeving (huur, koop en overige vastgoed).
255
Vraag: Hoeveel daken op bedrijven zijn geschikt voor zonnepanelen? Wat is het potentieel
van deze daken?
Hoeveel zonne-pv wordt nu op deze daken opgewekt?
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 248.
256
Vraag: Kan een overzicht worden gegeven van labelsprongen die nodig zijn om een typische
jaren «30 woning te verduurzamen? Welke kosten gaan daar mee gemoeid? Welke subsidieregelingen
kunnen hier hoeveel aan bijdragen? Is bekend hoeveel huishoudens uit deze groep van
deze regelingen gebruik hebben gemaakt de afgelopen vijf jaar?
Kunnen deze vragen worden beantwoord voor een typische jaren »70 /»90/na 2000 -woning?
Kunnen deze vragen worden beantwoord voor verschillende typen corporatiewoningen?
Antwoord:
Er is een uitgebreid onderzoek nodig om deze vragen te beantwoorden. De gevraagde
informatie is in het eerste kwartaal van 2021 beschikbaar.
257
Vraag: Hoeveel woonwijken worden verwarmd door middel van biomassacentrales?
Antwoord:
Er is geen aparte monitoring voor biomassa in stadsverwarming. Met de verplichting
voor de duurzaamheidsrapportage uit de warmtewet vanaf dit jaar komt er wel meer detail
beschikbaar. De grootste warmtenetten die worden gevoed met biomassa liggen in Purmerend,
Ede, Eindhoven, Lelystad, Alkmaar, en Utrecht. De laatste twee worden gedeeltelijk
ingevoerd met biomassa en hebben dus een andere primaire warmtebron. Door middel van
bij- en meestook levert de Amercentrale deels warmte uit biomassa aan het Amernet.
Er zijn nog enkele kleine lokale collectieve warmtesystemen die met gebruik van biomassa
worden verwarmd.
258
Vraag: Hoeveel woonwijken worden verwarmd door middel van restwarmte?
Antwoord:
Op dit moment is de benutting van CO2-vrije restwarmte volgens de Europese definitie in de bouwregelgeving (NTA8800) in
de gebouwde omgeving beperkt. In Hengelo ligt een klein warmtenet dat momenteel één
woonwijk verwarmt volgens die normen. Verder voedt Shell restwarmte uit haar productieprocessen
in het Rotterdamse warmtenet, en ook bij het project Mijnwater in Heerlen wordt een
klein deel restwarmte gevoed. Omdat deze netten een mix van bronnen hebben is het
aandeel restwarmte niet precies toe te rekenen aan een bepaald aantal wijken.
Bijna alle bestaande warmtenetten in Nederland worden momenteel gevoed met aftapwarmte
uit warmtekrachtsystemen bij energiecentrales en afvalverbrandingsinstallaties. Dit
wordt niet als restwarmte gedefinieerd omdat de warmteproductie onderdeel is van het
primaire productieproces, naast de elektriciteitsproductie die gelijktijdig plaatsvindt.
In het Klimaatakkoord is afgesproken dat de warmtevoorziening van warmtenetten geleidelijk
wordt verduurzaamd en in 2050 klimaatneutraal moet zijn. Dat wordt wettelijk vastgelegd
in de voorgenomen Wet Collectieve Warmtevoorziening. Alle bestaande netten zullen
de komende decennia daarom overgaan op CO2-vrije warmtebronnen zoals restwarmte, geothermie, aquathermie en duurzame biomassa.
259
Vraag: Op welke wijze wordt het 50%-eigendomsprincipe onderdeel van de warmtevisies
van gemeenten? Wordt hier een minimumeis vastgelegd en zo ja welke minimumcriteria
zijn dat?
Antwoord:
Het streven naar 50% eigendom van de lokale omgeving (burgers en bedrijven) heeft
betrekking op hernieuwbare opwek op land. Dit maakt geen deel uit van transitievisies
warmte, maar van de RES. De plannen van gemeenten in het kader van de wijkgerichte
aanpak hebben betrekking op een alternatief voor aardgas voor het verwarmen van woningen
en andere gebouwen.
260
Vraag: Hoeveel CO2 Mton wordt er nu per jaar gereduceerd in de gebouwde omgeving?
Is bekend welke maatregel welke reductie tot gevolg heeft (gehad)?
Antwoord:
Op basis van de KEV2019 is de jaarlijkse CO2-uitstoot als volgt:
Tabel. Gebouwde omgeving: jaarlijkse CO2-uitstoot in megaton
2017
2018
2020
CO2-uitstoot
24
23,8
22,2
261
Vraag: Hoeveel euro wordt uitgetrokken om de Regeling Reductie Energiegebruik voor
huiseigenaren in 2021 ook open te stellen voor huurders
Antwoord:
In 2019 heeft BZK de Regeling Reductie Energiegebruik voor woningeigenaren opengesteld.
Eind 2020 wil BZK een nieuwe regeling openstellen, de Regeling Reductie Energiegebruik
Woningen (RREW) waar zowel huurders als woningeigenaren in 2021 gebruik van kunnen
maken. Voor de RREW zal € 100 mln. beschikbaar zijn waarvan € 60 mln. voor huurders
en € 40 mln. voor woningeigenaren.
262
Vraag: Hoeveel huurwoningen kunnen worden verduurzaamd met de Stimuleringsregeling
Aardgasvrije Huurwoningen (SAH)?
Antwoord:
Met ondersteuning van de SAH kunnen naar verwachting ongeveer 55.000 huurwoningen
op een warmtenet worden aangesloten. Dit aantal is gebaseerd op een inschatting van
het gemiddelde subsidiebedrag per woning (zie toelichting bij publicatie van de regeling
in de Staatscourant nr. 17598 van 23 maart 2020). De praktijk zal de komende jaren uitwijzen hoeveel woningen er
in totaal gebruik van kunnen maken.
263
Vraag: Hoeveel sportfaciliteiten en hoeveel scholen zijn de afgelopen vijf jaar verduurzaamd?
Hoeveel kunnen verduurzaamd met de regelingen voor 2020 en 2021?
Antwoord:
Bij ongeveer 5.000 sportaccommodaties is in de afgelopen 5 jaar verduurzaamd. Voor
2020 en 2021 geldt dat er jaarlijks tussen 750–1250 accommodaties worden verduurzaamd
via de ontzorgingstrajecten van NOC*NSF. Voor onderwijs is bekend dat in de periode
2014–2018 in drie procent van de onderwijsgebouwen twee of meer verduurzamingsmaatregelen
zijn getroffen, dit loopt van eenvoudige maatregelen tot energieneutraal maken. COVID-19
heeft ventilatie in scholen actueel gemaakt. Het RIVM adviseert om in ieder geval
de bestaande regelgeving en richtlijnen op het gebied van ventilatie en luchten te
volgen. Daarom wordt er gewerkt aan een regeling waarmee schoolgebouwen kunnen voldoen
aan de normen omtrent ventilatie. (Brief OCW van 1 oktober 2020). Hiervoor is in totaal
€ 360 mln. beschikbaar, € 40 mln. die eerder was vrijgemaakt voor verduurzaming van
scholen en € 320 mln. extra.
264
Vraag: Kunt u nader aangeven hoeveel middelen u beschikbaar stelt voor het stimuleren
van respectievelijk circulaire-, prefab- en houtbouwwoningen?
Antwoord:
In de brief van 29 september 2020 (https://www.tweedekamer.nl/kamerstukken/brieven_regering/detail?id=2020…) geef ik op basis van de beschikbare cijfers het beeld van de financiële ondersteuning
van circulair bouwen, waarbij prefab en houtbouw een aspect zijn van circulair bouwen.
265
Vraag: Is de Regeling Reductie Energiegebruik bedoeld voor huurders of verhuurders?
Antwoord:
De Regeling Reductie Energiegebruik werd in 2019 door BZK opengesteld voor woningeigenaren.
BZK is voornemens om later dit jaar een nieuwe regeling, de Regeling Reductie Energiegebruik
Woningen, open te stellen waar zowel huurders als woningeigenaren gebruik van kunnen
maken. Gemeenten kunnen een aanvraag indienen waarbij ze huurders en woningeigenaren
helpen om kleine energiebesparende maatregelen te treffen in hun woning. De RRE en
RREW-middelen komen beide ten goede aan de bewoner van de woning. Verhuurders zullen
hierbij samenwerken met gemeenten om tot de beste oplossing en aanpak voor hun huurders
te komen.
266
Vraag: Wanneer moeten gemeenten hun wijkenplan voor de transitie naar aardgasvrij
definitief af hebben? Hoe ver zijn gemeenten met deze plannen gevorderd?
Antwoord:
In het Klimaatakkoord is afgesproken dat gemeenten uiterlijk eind 2021 de transitievisies
warmte vaststellen. Veel gemeenten zijn hier voortvarend mee aan de slag gegaan. Sommige
gemeenten hebben de transitievisie warmte reeds vastgesteld, andere gemeenten werken
nog aan de transitievisie warmte. Gemeenten concretiseren (vervolgens) de transitievisie
warmte in uitvoeringsplannen.
Er wordt gewerkt aan het ontwikkelen van een tool voor de monitoring van de voortgang
van de transitievisies warmte en uitvoeringsplannen. Als de tool operationeel is,
is het mogelijk een tussenstand op te maken.
267
Vraag: Hoe controleert de regering of de wijkenplannen van gemeenten aan de eisen
uit het klimaatakkoord voldoen, waaronder de voorwaarden van haalbaar- en betaalbaarheid?
Antwoord:
Gemeenten hebben de regie in de wijkgerichte aanpak. De plannen die de gemeenten maken,
worden niet getoetst door het Rijk. Aangezien het gaat om gemeentelijke plannen, heeft
de gemeenteraad een controlerende rol. In het Klimaatakkoord is afgesproken dat gemeenten
in de transitievisie warmte beschrijven welke van de potentieel beschikbare alternatieven
de laagste maatschappelijke kosten heeft. Bij de transitievisies warmte programmeren
gemeenten zoveel als mogelijk op basis van de laagste maatschappelijke kosten en kosten
voor de eindgebruiker. Daarnaast is in het Klimaatakkoord afgesproken dat gemeenten
in het uitvoeringsplan het expliciet motiveren als de gemeente een andere optie dan
het alternatief met de laagste nationale kosten kiest. Zo dragen de gemeentelijke
plannen bij aan een voor iedereen haalbare en betaalbare energietransitie.
268
Vraag: Op welke termijn verwacht u dat de middelen die voor de Regeling Vermindering
Verhuurderheffing beschikbaar zijn gesteld, zijn uitgeput?
Antwoord:
Per 1 januari 2021 komt er € 150 mln. beschikbaar voor de Heffingsvermindering Verduurzaming
(RVV-V). Gelet op de eerdere ervaringen verwacht ik dat dit totale bedrag in het kalenderjaar
2021 zal zijn aangevraagd.
269
Vraag: Hoeveel CO2-besparing wordt er naar verwachting behaald door aansluiting op warmtenetten?
Antwoord:
Een gebouw zoals een woning, aansluiten op een warmtenet en af te gaan van aardgas,
levert een behoorlijke CO2 besparing op. Een eenduidig getal is hierbij niet te noemen omdat ten eerste het
gebouw zelf een klein aandeel elektriciteit verbruikt voor elektrische systemen zoals
bijvoorbeeld elektriciteitsverbruik door mechanische ventilatiesystemen en verlichtingssystemen
wat betreft utiliteitsbouw zoals kantoren. Dit aandeel is afhankelijk van het soort
gebouw en de bijbehorende elektrische systemen. Ook zal de warmte geproduceerd moeten
worden, waardoor dit leidt tot CO2-emissies. De CO2-reductie van een warmtenet is afhankelijk van de wijze waarop de warmte, die wordt
geleverd door het warmtenet, wordt geproduceerd. In augustus 2020 hebben CBS en TNO
een rapport gepubliceerd waarin een overzicht staat van de brandstofmix, waarmee de
warmte geleverd in grote en kleine warmtenetten, wordt gemaakt (zie blz 50 en 52 op
https://www.cbs.nl/nl-nl/achtergrond/2020/35/warmtemonitor-2019).
270
Vraag: Hoeveel gemeenten hebben een energieloket?
Antwoord:
Op www.verbeterjehuis.nl worden door Milieu Centraal de (contact)gegevens van energieloketten per gemeente
ontsloten. In de database die Milieu Centraal hiervoor heeft ontwikkeld is geregistreerd
dat 349 van de 355 gemeenten een energieloket hebben. Voor de correctheid van de gegevens
is Milieu Centraal voor een groot deel afhankelijk van de mate waarin gemeenten actief
informatie aanleveren als er wijzigingen plaatsvinden. Gemeenten zijn ook actief benaderd
om te verifiëren of de informatie over de energieloketten nog klopt. Bewoners van
gemeenten die geen actief eigen energieloket hebben kunnen gebruik maken van verbeterjehuis.nl
als basisvoorziening om informatie over energiebesparing en verduurzaming van woningen
te vinden.
271
Vraag: Hoe groot zijn de bijdragen aan NMD en CB’23, Cirkelstad en PIANOo?
Antwoord:
Het gaat in 2021 voor circulair bouwen totaal om voorgenomen bijdragen van € 2.200.000,
bestaande uit:
Stichting NMD € 1.700.000
CB’23 € 50.000
Cirkelstad € 100.000
PIANOo € 350.000
272
Vraag: In hoeverre is de software in het kader van de BENG inmiddels beschikbaar,
en wordt hiermee al getest?
Antwoord:
Sinds 1 juli 2020 is er voldoende uitgeteste en geattesteerde rekensoftware beschikbaar ten behoeve van de BENG-berekeningen. Deze rekensoftware mag
in elk geval vanaf 1 januari tot 1 juli 2022 worden toegepast ten behoeve van een
vergunningaanvraag voor het bouwen, zoals in de wijziging Regeling Bouwbesluit zoals
gepubliceerd in de Staatscourant nr. 37764 op 15 en 22 juli jl.
273
Vraag: Is er bekend hoeveel (studenten)kamers niet voldoen aan de brandveiligheidsvoorschriften?
En welke wettelijke mogelijkheden zijn er om rookmelders in (studenten)kamers te verplichten?
Antwoord:
Studentenkamers vallen veelal onder de eisen die het Bouwbesluit 2012 stelt aan een
woonfunctie voor kamergewijze verhuur. Er is sprake van een woonfunctie voor kamergewijze
verhuur als er vijf of meer studentenkamers zijn. Voor deze kamergewijze verhuur geldt
een gebruiksmeldingplicht brandveiligheid. Gemeenten kunnen gericht toezicht houden
op de brandveiligheid. Burgemeester en wethouders van een gemeente hebben beleidsvrijheid
hoe zij dit toezicht invullen en leggen hierover verantwoording af aan de gemeenteraad.
Het is mij niet bekend hoeveel studentenkamers niet voldoen aan de bouwregelgeving.
Het Bouwbesluit 2012 stelt voor de woonfunctie voor kamergewijze verhuur al eisen
aan rookmelders. Voor andere studentenkamers geldt per 1 juli 2022 de nieuwe beoogde
rookmeldersplicht voor bestaande woningen.
274
Vraag: Kunt u in een tabel aangeven hoeveel van de initieel beschikbaar gestelde middelen
voor de subsidies PRE, SAH, STEP en SEEH nog niet tot uitputting zijn gekomen, en
wat de budgetten voor de komende jaren zijn voor elk van deze regelingen?
Antwoord:
In de onderstaande tabel staan de beschikbare budgetten voor 2020 en verder. Hierbij
is ook de realisatie opgenomen (stand 1 oktober) en welke verplichtingen nog open
staan.
Naar verwachting is de realisatie over 2020 als volgt:
– In dit najaar gaat de regeling voor het verstrekken van specifieke uitkeringen aan
gemeenten ten behoeve van het treffen van eenvoudige energiebesparende maatregelen
en het geven van advies over energiebesparing in woningen open (opvolging PRE 1.0).
In 2021 volgt een regeling gericht op de verhuurder. Naar verwachting zullen de budgetten
voor PRE 1.0 en vervolg voor een groot deel worden uitgeput.
– Voor de regeling Subsidie Aardgasvrije Huurwoningen (SAH) zijn in totaal 89 aanvragen
ingediend met een totaalbedrag van € 66,5 mln. De prognose is dat er nog voor ca.
€ 7 mln. zal worden aangevraagd in 2020. Van de totaal aantal aanvragen zal een groot
deel worden uitbetaald in 2020 en een klein deel van de aanvragen zullen tot betaling
komen in 2021.
– Naar verwachting zal het budget van STEP volledig worden uitgeput.
– De aanvragen voor de SEEH stijgen door de tijdelijke 30% subsidie. Huidige prognose
is dat er in 2020 totaal meer dan 54 miljoen aan subsidiabele aanvragen binnen komt.
Het grootste deel wordt uitbetaald in 2020. Een deel (na afhandeling) in 2021. In
het jaarverslag 2020 zal de uiteindelijke realisatie van de budgetten in 2020 worden
toegelicht.
Beschikbaar budget
2020
Gerealiseerd1
Openstaande verplichting
2021
2022
2023
PRE 1.0 en vervolg
120,2 mln.
97,2 mln.
0,38 mln.
125 mln.
0
0
SAH
48,8 mln.
12,1 mln.
12,1 mln.
19,4 mln.
58,2 mln.
67,9 mln.
STEP
100,4 mln.
87 mln.
13,4 mln.
37 mln.
19 mln.
0
SEEH2
82 mln.
27,7 mln.
0
15 mln.
15 mln.
15 mln.
SEEH VvE's
3,7 mln.
1,1 mln.
0,85 mln.
3,5 mln
4,5 mln.
0
X Noot
1
Stand per 1 oktober 2020.
275
Vraag: Kunt u aangeven welke subsidietrajecten nog niet juridisch verplicht zijn?
Antwoord:
Circa 92% van het subsidie budget is juridisch verplicht. De meeste subsidies zijn
in het kader van de energietransitie en duurzaamheid voor onder andere energiebesparing
in de koopsector (SEEH), energiebesparing in de huursector (STEP), SAH, het warmtefonds
en PRE (deze zijn geoormerkt). De subsidies die nog niet verplicht zijn voor 2021
betreffen kleinere subsidies op het gebied van bouwregelgeving en energietransitie
en duurzaamheid
276
Vraag: Kunt u aangeven welk aandeel van de nieuwbouwwoningen in 2019 en 2020 aardgasvrij
zijn opgeleverd?
Antwoord:
Het aandeel nieuwbouwwoningen dat aardgasvrij is opgeleverd hangt af van het aandeel
dat een bouwvergunning van voor 1 juli 2018 had. Er zit immers tijd tussen het verkrijgen
van een bouwvergunning en de daadwerkelijke oplevering van de woningen. Het aandeel
met een bouwvergunning van voor 1 juli 2018 is in 2019 nog aanzienlijk maar neemt
daarna af.
Op basis van cijfers van RVO is het beeld van het aandeel aardgasvrije nieuwbouwwoningen
de komende jaren, naar schatting, als volgt.
verwacht bouwjaar
Totaal
Met aardgas
Aardgasvrij
% met aardgas
% aardgasvrij
2019
54.949
26.592
28.358
48%
52%
2020
57.811
11.318
46.493
20%
80%
2021
59.969
5.400
54.569
9%
91%
2022
21.716
494
21.222
2%
98%
Totaal
194.445
43.803
150.642
23%
77%
277
Vraag: In welke mate is er gebouwgebonden financiering mogelijk via het warmtefonds?
Antwoord:
Zoals in de Kamerbrief over de stand van zaken van het Klimaatakkoord Gebouwde omgeving
van 28 september jl. is toegelicht, heb ik moeten concluderen dat commerciële kredietverstrekkers
naar verwachting geen gebouwgebonden financiering zullen kunnen aanbieden die voldoende
aantrekkelijk is ten opzichte van bestaande financieringsopties. De verdere ontwikkeling
van gebouwgebonden financiering zal derhalve in het publieke domein moeten plaatsvinden.
Ik heb het Nationaal Warmtefonds daarom gevraagd te bezien of en onder welke voorwaarden
zij gebouwgebonden financiering kunnen ontwikkelen en aanbieden.
278
Vraag: Kunt u aangeven waarom de budgetten voor Energietransitie en duurzaamheid bij
de RVO afnemen in de aankomende jaren?
Antwoord:
Meerjarig zijn de doorlopende, reguliere budgetten (exclusief uitvoeringskosten Klimaat/Urgenda)
zichtbaar voor energietransitie en duurzaamheid. De uitvoeringskosten voor de klimaatmiddelen
staan nog niet op dit budget waardoor de reeks meerjarig lager uitvalt. Jaarlijks
wordt bekeken hoe groot de jaaropdracht RVO is en wordt het budget aangevuld met de
uitvoeringskosten RVO.
279
Vraag: Behalve de kasschuif van 2020 naar 2021 zijn er geen additionele middelen voor
de Omgevingswet gebudgetteerd in 2021, is er nu genoeg budget in 2021 om de Omgevingswet
succesvol ingang te laten treden op 1 januari 2022? Waarom leidt de uitstel niet tot
de noodzaak voor additionele middelen?
Antwoord:
Ik zie erop toe dat er in 2021 voldoende budget beschikbaar is om de Omgevingswet
succesvol ingang te laten treden op 1 januari 2022. Naast de kasschuif van € 10 mln.
is € 6 mln. benodigd als gevolg van het uitstel van inwerkingtreding Omgevingswet.
Dit bedrag wordt binnen de BZK begroting en/of die van andere vakdepartementen ingepast.
Zie ook het antwoord op vraag 284.
280
Vraag: Kunt u nader toelichten waarvoor het gereserveerde geld voor Windenergie op
Zee bedoeld is? Waarom is deze opgenomen in de begroting van BZK?
Antwoord:
Het budget voor Windenergie op Zee is bedoeld voor het verrichten van onderzoeken
en opdrachten ter invulling van de systeemverantwoordelijkheid van BZK voor de ruimtelijke
ordening op de Noordzee en de beleidsverantwoordelijkheid van BZK voor doorvaart en
medegebruik in windparken. Te denken valt aan het voorbereiden van kavelbesluiten,
waarvoor BZK mede bevoegd gezag is, en het organiseren van stakeholderdialogen over
medegebruik in windparken. Vanwege deze verantwoordelijkheden is er budget gereserveerd
op de begroting van BZK.
281
Vraag: Komt het bedrag voor Windenergie op Zee uit de EZK begroting of zijn dit additionele
middelen vanuit de BZK begroting?
Antwoord:
Het zijn additionele middelen vanuit de begroting van BZK.
282
Vraag: De bijdrage van het Interprovinciaal Overleg voor het beheer DSO-LV is jaarlijks
maar is in de begroting alleen opgenomen voor het jaar 2020, waarom is deze niet gebudgetteerd
voor 2021 e.v.?
Antwoord:
Bijdragen van het Interprovinciaal Overleg voor het Beheer DSO-LV worden jaarlijks
door BZK gefactureerd gedurende het lopende uitvoeringsjaar. De bijdragen worden per
jaar met de 1e suppletoire begroting voor het betreffende jaar opgenomen. Voor 2021 e.v. zijn deze
daarom niet zichtbaar.
283
Vraag: Kan er gedetailleerder toegelicht worden hoe dit begrote budget onder «Aan
de Slag» en dan specifiek voor 2022 tot stand is gekomen? Hoeveel (digitale) bijeenkomsten
worden georganiseerd en voor welk bedrag? Wat voor voorlichtingsmateriaal wordt voorzien?
Antwoord:
Op de BZK- begroting is voor uitbouw meerjarig € 50 mln. gereserveerd. Een deel van
het budget Uitbouw, ad € 5 mln., staat op het instrument Opdrachten. Dit budget wordt
nog verdeeld over de juiste financiële instrumenten.
De overige € 5 mln. van het instrument opdrachten zal worden besteed aan de aansturing
van het programma en invoeringsondersteuning, inclusief Regionale Implementatie Coaches
(RIO’s) en ondersteuning van het bevoegd gezag. Het ondersteuningsaanbod in 2022,
zoals voorlichting via Webinars, webcolleges, spreekuren, etc., wordt bepaald aan
de hand van de vragen vanuit de uitvoeringspraktijk. De RIO’s spelen hierin een belangrijke
rol.
284
Vraag: Zijn er extra kosten die door de rijksoverheid gemaakt dienen te worden vanwege
de vertraging van de implementatie van de Omgevingswet? Zo ja, van welke omvang zijn
deze kosten? Waar komen deze kosten uit voort en waaruit komt de dekking van deze
kosten? Wat voor implicaties hebben deze kosten voor de begroting van 2020?
Antwoord:
Rijksbreed is afgesproken dat ieder departement zijn eigen transitiekosten betaalt.
De financiële consequenties van de uitgestelde inwerkingtreding Omgevingswet tot 1 januari
2022 zijn € 16 mln. in 2021. Hiervan is € 8 mln. personele kosten voor langer doorlopende programma sturing, invoeringsondersteuning
en inzet van veranderopgave Rijk. Daarnaast zijn de extra kosten voor het Tactisch-
en Operationeel beheer € 3,5 mln. en de kosten voor het langer in stand houden van
bestaande voorzieningen € 4,5 mln. Ter dekking hiervan heeft een kasschuif van € 10,0
mln. van 2020 naar 2021 plaatsgevonden. De resterende € 6 mln. wordt binnen de begroting
van BZK en/of die van andere vakdepartementen ingepast. De kasschuif uit 2020 is mogelijk
doordat middelen in 2020 niet tot realisatie zijn gekomen en bij vaststellingen van
diverse bijdragen over 2019 onderbestedingen zijn opgetreden die ten gunste van 2020
zijn gekomen.
285
Vraag: Zijn er toenemende kosten voor gemeenten, waterschappen en/of provincie rondom
de implementatie van de Omgevingswet? Zo ja, is de Minister voornemens om de lagere
overheden tegemoet te komen in deze kosten? Zo ja, waar is dat terug te vinden in
de begroting van 2020?
Antwoord:
Op dit moment werken het Rijk en de bestuurlijke koepels aan een integraal beeld van
de financiële effecten (kosten en baten) van de stelselherziening. Dit op basis van
onafhankelijk onderzoeken. Hierin wordt ook gekeken naar de kosten van de implementatie
van de Omgevingswet voor gemeenten, provincies en waterschappen. Ook de effecten van
het uitstel van de Omgevingswet worden hierin meegenomen. Op dit moment zijn er nog
geen resultaten beschikbaar.
286
Vraag: Worden organisaties als Iederin betrokken bij de uitvoering van de NOVI?
Antwoord:
In het opstellen van de NOVI is veel belang gehecht aan maatschappelijke betrokkenheid.
Er is onder andere maatschappelijk debat georganiseerd door het land heen, er is een
onderzoek naar burgerperspectief gedaan (welke elk vier jaar herhaald wordt) en met
jongeren gesproken. Er is regelmatig om input voor en reflectie op de NOVI gevraagd
aan een netwerk van betrokken maatschappelijke organisaties, zoals de Groene 11, NVDE,
NetbeheerNL, VNO-NCW, GGD-GHOR en vele anderen.
Ook voor de uitvoering van de NOVI blijven we hechten aan de maatschappelijke betrokkenheid.
De bestaande netwerken worden hiervoor weer benaderd en partijen die daarop willen
aansluiten zijn welkom. De mate van en vorm van betrokkenheid is afhankelijk van de
programma’s en uitvoeringsinstrumenten. Partijen kunnen zich via de website denationaleomgevingsvisie.nl
abonneren op de nieuwsbrief en op de hoogte blijven van de actuele voortgang en mogelijkheden
voor participatie.
287
Vraag: Welke kansen ziet de Minister voor multifunctioneel ruimtegebruik in het maken
van ruimtelijke keuzes? Op welke manier zou multifunctioneel ruimtegebruik gecombineerd
kunnen worden met natuurinclusief bouwen?
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 22.
288
Vraag: Kan schematisch voor de komende periode worden weergegeven hoeveel budget er
is voor de uitvoering van de NOVI en waarvoor dit precies wordt ingezet?
Antwoord:
De NOVI geeft een toekomstperspectief en een kader voor de inrichting van de fysieke
leefomgeving. Binnen de context van dit brede kader passen vele activiteiten en instrumenten
van BZK en andere departementen.
Voor de uitvoering van de NOVI is gekozen voor de inzet van algemene Rijksregels,
bestaande financiële middelen en het maken van bestuurlijke afspraken over de uitvoering
met medeoverheden en maatschappelijke partijen. Er is dus geen sprake van extra financiële
middelen.
Voor verschillende nationale belangen en programma’s kan binnen eigen dynamiek extra
middelen worden ingezet. Voor het op gang brengen en houden van de woningbouw bijvoorbeeld
heeft het kabinet, in aanvulling op de € 1 miljard die vorig jaar beschikbaar is gesteld
voor de woningbouwimpuls, voor de korte termijn een aanvullend pakket aan maatregelen
opgesteld. Waaronder het naar voren halen van en extra middelen voor de woningbouwimpuls
om de planontwikkeling op grote locaties voor woningbouw te versnellen. Dit past binnen
het brede kader van de ontwikkeling van het Stedelijk Netwerk Nederland.
Bij de Omgevingsagenda’s, gebiedsagenda grote wateren, verstedelijkingstrategieën
en de NOVI-gebieden zetten het Rijk, betrokken overheden en marktpartijen hun bevoegdheden,
instrumenten, middelen en kennis en expertise zo in dat deze bijdragen aan de realisatie
van de gedeelde opgaven. Onderdeel daarvan kan zijn het onderzoeken van de mogelijkheden
van bundeling van budgetten en, waar gewenst, hierover afspraken te maken in vervolgstappen.
Op deze manier worden de financieringsstromen op elkaar afgestemd en doelmatig ingezet.
Met betrekking tot de NOVI-gebieden geldt overigens dat de voorlopige NOVI-gebieden
nog werken aan een plan van aanpak en dat op basis daarvan selectie van NOVI-gebieden
wordt gemaakt.
Momenteel wordt op verzoek van het kabinet gewerkt aan een interdepartementaal beleidsonderzoek
ten aanzien van de ruimtelijke ordening (IBO-RO). De focus van dit IBO ligt op de
governance bij de ruimtelijke inrichting van Nederland en zal nader adviseren over
de interbestuurlijke en interdepartementale uitvoering. Het IBO-RO zal in maart 2021
rapporteren.
289
Vraag: Alle overheden dienen besluiten over de ontwikkeling en inrichting van een
gebied te toetsen op de gevolgen voor de klimaatbestendigheid. Op welke manier wordt
dat vormgegeven? Betreft dit een verplichting die uit de Omgevingswet volgt?
Antwoord:
Dit is geen verplichting op grond van de Omgevingswet. In de NOVI is onder punt 3.7
gesteld dat overheden hun besluiten over de ontwikkeling en inrichting van het stedelijk
gebied steeds toetsen op de gevolgen voor de klimaatbestendigheid. In de uitvoeringsagenda
NOVI is aangegeven dat het de bedoeling is hierover bestuurlijke afspraken te maken.
290
Vraag: Er wordt in de NOVI een groot aantal programma’s aangekondigd in de uitvoeringsagenda.
Hierin is wel het startjaar aangekondigd, maar onduidelijk is of het programma ook
in hetzelfde jaar klaar moet zijn om daadwerkelijk inhoud en sturing aan de gekozen
ambities te geven. Kan er een overzicht in tabelvorm komen met daarin wanneer aangekondigde
programma’s opgesteld moeten zijn? Kan hierbij tevens worden aangegeven in hoeverre
programma’s samenhangen, volgordelijk zijn of sturend naar nadere programma’s zijn?
Antwoord:
De tabellen die opgenomen zijn onder de prioriteiten in de Uitvoeringsagenda NOVI (bladzijde 10, 14, 18, 23) (Kamerstukken vergaderjaar 2019/2020, 34 682 nr. 53) geven zowel de startdatum als de doorlooptijd van het programma (voor zover bekend)
aan. Een einddatum is niet altijd te geven.
De prioriteiten vormen de kapstok waaronder de programma’s en andere instrumenten
samen komen. Vervolgens wordt de samenhang tussen de verschillende programma’s geborgd
in de interdepartementale afstemmingsoverleggen, jaarlijkse voortgangsbrief en de
tweejaarlijkse NOVI-monitor.
Daarnaast worden samenhang en afstemming geborgd via de Omgevingsagenda’s en de Gebiedsagenda
Grote Wateren. Zij brengen per landsdeel in beeld wat de gedeelde opgaven zijn. Tevens
identificeren ze bij welke opgave de samenwerking geïntensiveerd of bijgesteld moeten
worden, bijvoorbeeld door in lopende trajecten andere aanpalende opgaven te integreren.
291
Vraag: Het overgrote deel van de ambities uit de NOVI lijkt te moeten worden uitgewerkt
in de verschillende programma’s, waarmee de vraag is hoe dit allemaal wordt vastgelegd.
De gezamenlijke programma’s tussen verschillende overheidslagen bijvoorbeeld. Klopt
dit? En welke juridische status krijgen deze programma’s? In welke mate zijn betrokken
partijen juridisch en bestuurlijk verplicht er uitvoering aan te geven? Hoe wordt
er concreet gestuurd op de ambities uit de NOVI via uitwerking in verschillende programma’s
met verschillende partners? Wie heeft beslis en doorzettingskracht bij de programma’s?
Hoe zit dat als er ook maatschappelijke partners of andere overheden bij betrokken
zijn? Hoe wordt voorkomen dat alle moeilijke keuzes maar steeds door worden geschoven?
Antwoord:
De NOVI en de hierin genoemde programma’s, zijn bindend voor het Rijk. Dit geldt zowel
voor de programma’s volgens de aanstaande Omgevingswet en voor andere programma’s.
Programma’s onder de Omgevingswet onderscheiden zich met name doordat zij aan een
aantal vereisten uit de Omgevingswet moeten voldoen, bijvoorbeeld ten aanzien van
participatie en publicatie. De NOVI wordt middels samenwerkingsafspraken en gezamenlijke
programma’s uitgewerkt samen met andere overheden en andere partijen. In de uitvoeringsagenda
bij de NOVI (Kamerstukken vergaderjaar 2019/2020, 34 682 nr. 53) staat beschreven hoe we samen met de andere overheden en andere partijen uitvoering
geven aan de NOVI. Zo maken we bijvoorbeeld samen met medeoverheden omgevingsagenda’s,
waarin we visies afstemmen en tot gezamenlijke uitwerking komen.
In de uitvoeringsagenda staat per programma beschreven wie eerstverantwoordelijk is
en of en hoe de medeoverheden en andere partijen betrokken zijn (bijlage I). Dit is
bijna in alle programma’s aan de orde. En in bijlage twee staat beschreven welke bestaande
en welke nieuwe bestuurlijke afspraken, wet- en regelgeving, financiën en kennisprogramma’s
invulling geven aan de verschillende beleidskeuzes.
Naast de bestaande en nieuwe (te maken) afspraken, hoop ik binnenkort samenwerkingsafspraken
te maken met de medeoverheden. In de samenwerkingsafspraken onderschrijven medeoverheden
de integrale aanpak, de doelen, ambities, opgaven, de nationale belangen, prioriteiten,
afwegingsprincipes en voorkeursvolgordes van de NOVI. Het Rijk committeert zich aan
werken als één overheid. Daarnaast wordt aangegeven in welke processen de verschillende
overheden samen aan de uitvoering van de NOVI werken.
De NOVI schetst een duurzaam perspectief voor onze leefomgeving. Het kabinet kiest
voor het realiseren van een klimaatbestendige inrichting van Nederland, voor transitie
van de energievoorziening met oog voor omgevingskwaliteit, voor een transitie naar
een duurzame samenleving, voor de ontwikkeling van het stedelijk netwerk Nederland
en concentratie van stedelijke ontwikkelingen en een betere balans tussen gebruiksfuncties
en de bodem- en watersystemen, natuur en landschap. De NOVI geeft voor deze opgaven
richting, helpt dilemma’s af te wegen en in samenhang keuzes te maken. De monitor
NOVI brengt eens in de twee jaar in beeld welke ontwikkelingen in de leefomgeving
zich voordoen, gekoppeld aan de doelen van de NOVI. De scores op de indicatoren in
de NOVI laten zien waar extra beleidsinzet nodig is om de doelen van de NOVI te halen.
Daarnaast zal eens in de 4 jaar het NOVI-beleid geëvalueerd worden. Mocht er naar
aanleiding van de resultaten van de monitor of de evaluatie reden tot aanscherping
of aanpassing van beleid zijn, dan wordt dit bij de voortgangsbrief NOVI meegenomen.
Voortgangsbrief, monitor en evaluatie zullen aan de Kamer worden toegezonden.
292
Vraag: Wat is de rol van de NOVI en de daarbij horende uitvoeringsagenda bij de begroting
BZK?
Antwoord:
De NOVI geeft een toekomstperspectief en een kader voor de inrichting van de fysieke
leefomgeving. Binnen de context van dit brede kader passen vele activiteiten en instrumenten
van BZK en andere departementen.
Voor de uitvoering van de NOVI is gekozen voor de inzet van algemene Rijksregels,
bestaande financiële middelen en het maken van bestuurlijke afspraken over de uitvoering
met medeoverheden en maatschappelijke partijen. Er is dus geen sprake van extra financiële
middelen.
Voor verschillende nationale belangen en programma’s kan binnen eigen dynamiek extra
middelen worden ingezet. Voor het op gang brengen en houden van de woningbouw bijvoorbeeld
heeft het kabinet, in aanvulling op de € 1 mld. die vorig jaar beschikbaar is gesteld
voor de woningbouwimpuls, voor de korte termijn een aanvullend pakket aan maatregelen opgesteld.
Waaronder het naar voren halen van en extra middelen voor de woningbouwimpuls om de
planontwikkeling op grote locaties voor woningbouw te versnellen. Dit past binnen
het brede kader van de ontwikkeling van het Stedelijk Netwerk Nederland.
Bij de Omgevingsagenda’s, gebiedsagenda grote wateren, verstedelijkingstrategieën
en de NOVI-gebieden zetten het Rijk, betrokken overheden en marktpartijen hun bevoegdheden,
instrumenten, middelen en kennis en expertise zo in dat deze bijdragen aan de realisatie
van de gedeelde opgaven. Onderdeel daarvan kan zijn het onderzoeken van de mogelijkheden
van bundeling van budgetten en, waar gewenst, hierover afspraken te maken in vervolgstappen.
Op deze manier worden de financieringsstromen op elkaar afgestemd en doelmatig ingezet.
Met betrekking tot de NOVI-gebieden geldt overigens dat de voorlopige NOVI-gebieden
nog werken aan een plan van aanpak en dat op basis daarvan selectie van NOVI-gebieden
wordt gemaakt.
293
Vraag: Wat houdt het Programma Ruimtelijk Ontwerp in?
Antwoord:
Programma Ruimtelijk Ontwerp is de voorlopige titel van de opvolger van de Actieagenda
Ruimtelijk Ontwerp 2017–2020. BZK en OCW zullen ook voor de volgende vier jaar een
programma opstellen om de inzet van ontwerp voor urgente maatschappelijke opgaven
te bevorderen en te coördineren. Het nieuwe programma zal ondersteunend zijn aan de
opgaven in de NOVI.
Het programma voor 2021–2024 zal onder andere bestaan uit een stimuleringsprogramma
voor lokale en regionale initiatieven, een ontwerpagenda/-dialoog en het College van
Rijksadviseurs in een nieuwe samenstelling.
294
Vraag: Wanneer wordt de Kamer geïnformeerd over de vorderingen van het Programma Ruimtelijk
Ontwerp?
Antwoord:
Het programma voor de periode 2021–2024 wordt begin december naar de Kamer gestuurd.
Jaarlijks stellen we een geactualiseerde ontwerpagenda op die, samen met een korte
voortgangsrapportage over de volle breedte van de Actieagenda, inzicht geeft in de
vorderingen. De eerste ontwerpagenda en voortgangsrapportage wordt september 2021
naar de Kamer gestuurd.
295
Vraag: Wat houdt punt 16 van het overzicht van belangrijkste mutaties, over de gebiedsontwikkeling
van woningbouwlocaties, precies in? Waar wordt de € 5 miljoen ontwikkelbudget aan
besteed? En wat wordt bedoeld met «de uitwerking van gebiedsontwikkelingen»?
Antwoord:
Het doel van dit budget is om te komen tot een versnelling in de ontwikkeling van
de woningbouw op de 14 geselecteerde gebieden voor grootschalige woningbouw uit de
NOVI. Het budget wordt ingezet om versnelling in de planuitwerking voor deze gebieden
te realiseren.
296
Vraag: Kan de totale Rijksuitgave aan ICT beheer en onderhoud in een tabel uitgesplitst
worden?
Antwoord:
Op dit moment is dat nog niet mogelijk. Om dit wel mogelijk te maken zijn een aantal
acties en maatregelen in gang gezet.
Rijksbreed zijn inmiddels afspraken gemaakt om processen en definities op elkaar af
te stemmen. Dit jaar wordt in samenwerking met het BIT, een voor alle ministeries
hanteerbare definitie voor het ICT-portfolio geformuleerd. In 2021 wordt een start
gemaakt met het rapporteren van de kosten voor beheer en onderhoud van ICT op het
Rijks ICT-dashboard, zodat we in de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk over 2021
kunnen rapporteren.
297
Vraag: Kunt u een uiteenzetting geven van de ontwikkeling van de woonquotes over de
afgelopen 10 jaar?
Antwoord:
In onderstaande tabel zijn de ontwikkeling van de woonquotes over de afgelopen 10
jaar weergegeven. In 2009 was de woonquote voor huur 31,5%. In de jaren daarna is
de woonquote voor huur toegenomen tot 34,7% in 2018. Sinds 2015 is de huurquote echter
afgenomen (zie vraag 96). De woonquote voor mensen met een koopwoning is afgenomen
van 29,3% in 2009 naar 28% in 2018.
Woonquote
Huur
Koop
2009
31,5%
29,3%
2012
33,1%
31,6%
2015
35,4%
28,4%
2018
34,7%
28,0%
298
Vraag: Kunt u aangeven welke kosten uw ministerie heeft gemaakt ten behoeve van het
Koninklijk Huis in 2020 en welke uitgaven worden voor 2021 voorzien?
Antwoord:
In de BZK-begroting 2020 is voor € 15,9 mln. aan kosten opgenomen, bestaande uit rente
en afschrijvingen € 7,9 mln., onderhoud € 6,4 mln. en kleine investeringen € 1,6 mln.
De begroting voor 2021 kent met een totaalvolume van € 16,0 mln. een vergelijkbaar
kostenniveau.
299
Vraag: Hoeveel panden kregen een versterkingsadvies in 2013, 2014, 2015, 2016, 2017,
2018, 2019 en in 2020?
Antwoord:
In de jaren 2013 tot en met 2020 kreeg het volgende aantal adressen een versterkingsadvies:
t/m 2018 (NAM/CVW)
6.739
2019 (Transitiejaar)
932
2020 (NCG)
2.5761
Totaal
10.247
X Noot
1
De cijfers representeren het aantal adressen op peildatum 31 augustus 2020.
300
Vraag: Hoeveel van die panden hebben nu geen (licht) verhoogd risico volgens het HRA-model?
Antwoord:
De NCG stelt de risicoprofielen vast op basis van de nieuwste inzichten uit de HRA
en de verrijking op basis van de criteria van het SodM. Dit risicoprofiel is een belangrijk
uitgangspunt in de prioritering van de opnames en beoordelingen. Uit de meest recente
HRA-run blijkt dat er in het aardbevingsgebied geen gebouwen meer zijn met een verhoogd
risicoprofiel (P50). Rekening houdend met de door het SodM geadviseerde onzekerheidsmarge
(de P90) zijn er 80 tot 160 gebouwen met alleen een licht verhoogd risicoprofiel.
Dit betreffen uitsluitend schuren bij boerderijen. Dit aantal zal naar verwachting
met de verdere afbouw van de winning verder afnemen. Zie hierover ook de Kamerbrief
van de Minister van EZK over de resultaten risicoanalyse 2020–2021 d.d. 31 maart 2020
(Kamerstukken II 2019/20, 33 529, nr. 740).
Desalniettemin is de bestuurlijke afspraak uit 2018 dat een eerder vastgesteld risicoprofiel
niet naar beneden wordt bijgesteld. Dit betekent dat eventuele lagere inschatting
van het risico in een latere HRA-run niet leidt tot een aanpassing van het vastgestelde
risicoprofiel van een adres. Het daadwerkelijke aantal adressen dat als P50 als P90
gelabeld is daardoor hoger.
301
Vraag: Binnen welke kaders functioneert de NCG? Waar zijn deze kaders te vinden voor
gedupeerden?
Antwoord:
De NCG functioneert op basis van bestuurlijke afspraken. Daarnaast werkt de NCG binnen
geldende wet- en regelgeving en handelt de NCG binnen de «Kaders Uitvoeren Versterken».
Deze kaders zijn van toepassing op de hele versterkingsopgave. De kaders zijn te vinden
op de website van de NCG, in een brief van de NCG aan de Maatschappelijke en Bestuurlijke
Stuurgroep d.d. 7 december 2017 (zie https://www.nationaalcoordinatorgroningen.nl/downloads/publicaties/2017…). Daarnaast kennen de projecten Heft in Eigen Hand en Eigen Initiatief nog een aantal
specifieke kaders die voortvloeien uit toezeggingen aan de bewoners hierover bij de
start van het programma. Deze kaders zijn eveneens te vinden op de website van de
NCG.
302
Vraag: Wat houdt onbeperkt mandaat voor de NCG precies in?
Antwoord:
De algemeen directeur Dienst Nationaal Coördinator Groningen heeft het mandaat om
te doen wat nodig is voor de veiligheid. Het mandaat omvat tevens het nemen van beslissingen
die de versterkingsoperatie bevorderen of die vanwege overwegingen van redelijke en
billijke aard nodig zijn. Hiervoor geldt geen financieel maximum.
303
Vraag: Gaan de cijfers op het Dashboard van de NCG over adressen of panden? Wordt
een gesloopt pand als «versterkt» meegeteld?
Antwoord:
De cijfers in het dasboard gaan over adressen. Adressen die al gesloopt zijn maar
nog niet nieuwgebouwd zitten nog in de realisatiefase en worden onder die categorie
meegenomen in het dashboard. Deze adressen worden dus niet als versterkt meegeteld.
In het dashboard wordt gesproken over het aantal adressen dat is «afgerond». Dit betreft
de adressen die zijn versterkt of zijn gesloopt en vervolgens nieuwgebouwd.
304
Vraag: Wanneer gaan de verschillen in de overzichten van cijfers van NCG, Mijnraad
en alle gemeenten op elkaar afgestemd worden? Evenals de verschillen in cijfers die
zijn ontstaan door veranderen van definities?
Antwoord:
De afgelopen periode is hard gewerkt aan de doorontwikkeling van het dashboard van
de NCG en eenduidigheid in de definities. De cijfers en definities zoals weergegeven
in het dashboard van de NCG (www.nationaalcoordinatorgroningen.nl/over-ons/dashboard) worden gehanteerd bij de uitvoering van de versterkingsoperatie en zijn per gemeente
doorvertaald en inzichtelijk gemaakt.
305
Vraag: Wanneer worden doorlooptijden per processtap in tijd uitgezet op het Dashboard?
Antwoord:
Een aantal zaken is van invloed op de doorlooptijd van een processtap. Ten eerste
bestaan verschillende mogelijke vormen van versterking, die allen een verschillend
versterkingsproces kennen. Ten tweede is tussen verschillende adressen een groot verschil
in de te nemen versterkingsmaatregelen. Het geven van een gemiddelde doorlooptijd
zal daardoor niet in alle gevallen een realistisch beeld per individueel adres geven.
Op dit moment wordt niet voorzien in het uitzetten van de doorlooptijden per processtap
in het dashboard. Dit staat ook niet op de planning. Momenteel wordt door de NCG in
samenwerking met de gemeenten gewerkt aan een meerjarig versterkingsplan. Het meerjarig
versterkingsplan vormt de gezamenlijke visie van gemeenten en de NCG op het verloop
van de versterkingsopgave. Hierbij zijn de gemeentelijke plannen leidend.
306
Vraag: Kan aan het Dashboard een kwalitatieve rapportage worden toegevoegd waarin
antwoorden staan op vragen als: hoe ingrijpend zijn de versterkingsmaatregelen? Hoeveel
bewoners moeten hun huis verlaten? Voor hoe lang? Wat zijn de gevolgen voor straten,
buurten en dorpen? Hoe zijn de processen verlopen? Waar zaten welke dilemma’s en hoe
is daar mee omgegaan?
Antwoord:
Het doel van het dashboard is om maandelijks in één oogopslag inzicht te geven in
de voortgang van de versterkingsoperatie. De toevoeging van een dergelijke kwalitatieve
rapportage zal worden betrokken bij het volgend jaarverslag van de NCG. In het jaarverslag
van 2019 wordt reeds ingegaan op een deel van deze onderwerpen.
307
Vraag: Wat merken de duizenden gedupeerden met gezondheidsproblemen precies van het
NPG? Welk perspectief krijgen zij door dit programma?
Antwoord:
Aardbevingsgemeenten en GGD Groningen hebben € 5,4 mln. ontvangen voor sociaal-emotionele
ondersteuning in Groningen. De kosten hiervan zijn 50/50 verdeeld tussen het NPG en
het Rijk. De 7 aardbevingsgemeenten besteden hun deel aan directe ondersteuning van
inwoners door de inzet van een scala aan ondersteuningsmogelijkheden, zoals: aardbevingscoach,
welzijn op recept, zorg nabij en projecten gericht op kinderen. In de decentralisatie-uitkering
is er voor gekozen om maatwerk per gemeente mogelijk te maken. Met deze inzet wordt
bewoners weer perspectief op de toekomst geboden. Daarnaast heeft de Minister van
EZK eerder € 300.000 ter beschikking gesteld aan geestelijke verzorging en heeft de
Minister van VWS afgelopen jaar nog eens € 250.000 gelabeld met hetzelfde doel. Op
deze manier wordt ook geïnvesteerd in geestelijke verzorging en zingevingsvraagstukken
waar bewoners in het aardbevingsgebied mee worstelen. Daarnaast blijft de RUG onderzoek
doen naar de sociaal en emotionele gezondheid van de Groningers.
308
Vraag: Wie heeft de AcVG opgericht? Wie heeft de leden aangesteld? Welke invloed hebben
gedupeerden hier kunnen uitoefenen dat mogelijk zou kunnen leiden tot herstel van
vertrouwen?
Antwoord:
Het AcVG is opgericht bij koninklijk besluit van 17 december 2019, op voordracht van
de Minister van Economische Zaken en Klimaat, mede namens de Minister van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties. Het ontwerpbesluit heeft conform de Kaderwet adviescolleges
vier weken bij de Eerste en Tweede Kamer voorgehangen. De leden zijn ook op 17 december
2019 bij koninklijk besluit op voordracht van beide Ministers benoemd.
De leden zijn geselecteerd om hun deskundigheid op de relevante terreinen.
Het onafhankelijke ACVG adviseert, gevraagd en ongevraagd, de Ministers van EZK en
BZK over:
– De wijze waarop een risicoprofiel voor een gebouw en de actualisatie daarvan wordt
vastgesteld;
– De wijze waarop vastgesteld of een gebouw voldoet aan de veiligheidsnorm;
– De wijze waarop wordt vastgesteld welke maatregelen nodig zijn om een gebouw aan de
veiligheidsnorm te laten voldoen.
Het adviescollege raadpleegt bij de voorbereiding van zijn adviezen de colleges van
burgemeesters en wethouders van de betrokken gemeenten en de inspecteur-generaal der
mijnen over de uitvoerbaarheid van de adviezen en de doeltreffendheid van de adviezen
in de praktijk.
Het is de overtuiging van het kabinet dat vertrouwen in het beleid van de overheid
ten aanzien van de veiligheid het beste is gediend door dit te baseren op het advies
van onafhankelijke deskundigen.
309
Vraag: Wanneer zijn alle 1110 te versterken woningen die aangepakt worden volgens
de praktijkaanpak en bouwimpuls, versterkt? Wat is de tijdlijn?
Antwoord:
De versterking van de adressen heeft afhankelijk van de aard en de zwaarte van de
versterking een verschillende tijdlijn. Dit jaar wordt met de uitvoering van de eerste
adressen gestart, de start van de uitvoering van de versterking van de rest is gepland
in 2021. De verwachting is dat bouwkundige versterking gemiddeld een jaar looptijd
heeft. Sloop nieuwbouw heeft naar verwachting een doorlooptijd van gemiddeld drie
jaar.
310
Vraag: Welk deel van NPG-gelden is bestemd voor het herstel van de gezondheid van
duizenden gedupeerden? Binnen welke projecten wordt hier specifiek aan gewerkt?
Antwoord:
Aardbevingsgemeenten en GGD Groningen hebben € 5,4 mln. ontvangen voor sociaal-emotionele
ondersteuning in Groningen. De kosten hiervan zijn 50/50 verdeeld tussen het NPG en
het Rijk. De 7 aardbevingsgemeenten besteden hun deel aan directe ondersteuning van
inwoners door de inzet van een scala aan ondersteuningsmogelijkheden, zoals: aardbevingscoach,
welzijn op recept, zorg nabij en projecten gericht op kinderen. In de decentralisatie-uitkering
is er voor gekozen om maatwerk per gemeente mogelijk te maken. Met deze inzet wordt
bewoners weer perspectief op de toekomst geboden. Daarnaast heeft de Minister van
EZK eerder € 300.000 ter beschikking gesteld aan geestelijke verzorging en heeft de
Minister van VWS afgelopen jaar nog eens € 250.000 gelabeld met hetzelfde doel. Op
deze manier wordt ook geïnvesteerd in geestelijke verzorging en zingevingsvraagstukken
waar bewoners in het aardbevingsgebied mee worstelen. Daarnaast blijft de RUG onderzoek
doen naar de sociaal en emotionele gezondheid van de Groningers.
311
Vraag: Welk deel van NPG-gelden is bestemd voor het herstel van vertrouwen van gedupeerde
Groningers? Binnen welke projecten wordt hier specifiek aan gewerkt?
Antwoord:
Het NPG is een samenwerkingsprogramma tussen regio en Rijk waarbij de overheden zich
inzetten om gezamenlijk het vertrouwen van de Groningers terug te winnen. Dat kan
alleen als de projecten samen met de Groningers worden ontwikkeld. Daarom staat in
het programmakader van het NPG participatie van Groningers als harde randvoorwaarde
opgenomen voor alle projecten. Een voorbeeld waarbij de participatie van bewoners
ten volste wordt benut is «Toukomst» (zie ook www.toukomst.nl).
312
Vraag: Welk deel van de NPG-gelden is bestemd voor het herstel van ontwrichte gemeenschappen?
Binnen welke projecten wordt hier specifiek aan gewerkt?
Antwoord:
Zoals eerder aangegeven wordt vanuit het NPG geïnvesteerd in de gezondheid van de
Groningers. Maatschappelijke ontwrichting heeft echter niet alleen invloed op de persoonlijke
gezondheidssituatie; ook dorpen en steden worden ontwricht door de aardbevingsproblematiek.
Daarom worden vanuit het NPG dorpenprogramma’s ingericht waarin gemeenten, samen met
bewoners en andere partijen kijken naar mogelijkheden om hun dorp mooier te maken
zoals in Woltersum en Ten Post.
313
Vraag: Hoeveel geld is er in 2014, 2015, 2016, 2017, 2018, 2019 en 2020 uit de aanvullende
post van het Ministerie van Financiën bestemd voor Groningen? Waar is dat aan uitgegeven?
Antwoord:
Er hebben vanaf 2018 uitgaven plaats gevonden vanaf de aanvullende post van het Ministerie
van Financiën bestemd voor Groningen. Deze middelen zijn bij verschillende suppletoire
begrotingen toegevoegd aan de begrotingen van EZK en BZK. In de tabel hieronder zijn
deze weergeven.
* bedragen in miljoenen
Dep.
2018
2019
2020
2021
2022
2023
NCG organisatiekosten
BZK
10,0
Jaarlijkse compensatie voor Provincie/gemeenten (lopende afspraak)
BZK
6,0
6,0
10,0
10,0
10,0
TCMG/IMG (vacatiegelden en secretariaat)
EZK
1,6
1,5
2,0
ACVG (organisatie en programmabudget)
EZK
4,0
3,3
Apparaatsbudget projectdirectie Groningen EZK
EZK
1,7
2,5
2,5
1,7
1,7
Werk- en onderzoekbudget projectdirectie Groningen EZK
EZK
4,0
2,5
1,7
1,7
Apparaatsbudget projectdirectie Groningen BZK
BZK
2,9
2,9
2,9
Werk- en onderzoekbudget projectdirectie Groningen BZK
BZK
2,0
Werk- en onderzoekbudget projectdirectie Gastransitie Groningen EZK
EZK
Extra capaciteit voor de SodM
EZK
0,6
0,7
0,7
0,7
Woonbedrijf (aankoopbudget en jaarlijkse kosten)
BZK
10,0
Inpassingskosten pilot
BZK
10,0
Batch 1588 aandeel Rijk
BZK
42,0
10,0
Vliesgevel woningen Appingedam
BZK
5,7
Gemetselde woningen Appingedam
BZK
2,0
Scholenprogramma
BZK
20,0
BTW-Compensatie NAM voor schade
EZK
3,3
8,0
Vergeten hoek Appingedam en zandplaten Zuid Delfzijl
BZK
6,4
6,4
6,3
314
Vraag: Waarop zijn de bedragen in de meerjarenbegroting gebaseerd als het gaat om
de verplichtingen? Idem voor de uitgaven?
Antwoord:
De bedragen zijn gebaseerd op:
– De middelen die van EZK zijn overgekomen voor versterking. Deze maakten deel uit van
de originele in 2017 voor de NCG gevormde financiële enveloppe.
– De middelen die zijn toegevoegd vanuit de aanvullende post van het Ministerie van
Financiën.
– De bijdrage van NAM aan het Nationaal Programma Groningen.
Van de nu opgenomen middelen is de besteding voor het merendeel vastgelegd in bestuurlijke
afspraken zoals de waardevermeerderingsregeling, de opkoopregeling en de compensatie
aan provincie en gemeenten voor aardbevingsactiviteiten. De nog niet vastgelegde ruimte
wordt gevormd door het werk- en onderzoeksbudget met inachtneming van de verplichtingen
die op het moment van begrotingsopstelling waren verwerkt.
315
Vraag: Waarom zijn de bedragen in 2021 en verder zoveel lager dan in 2020? Wat zegt
dit over de versterkingsoperatie? Waar worden de ontvangsten in dat geval aan besteed?
Antwoord:
De bedragen zijn lager omdat in de begroting 2021 alleen de middelen die zijn overgekomen
van EZK en de middelen van de aanvullende post overgemaakt door het Ministerie van
Financiën zijn opgenomen.
Alle kosten die nodig zijn om gebouwen aan de veiligheidsnorm te laten voldoen worden
in rekening gebracht bij NAM. De bedragen hiervoor – zowel aan de uitgavekant als
de ontvangstenkant – zijn nu nog niet opgenomen in de begroting, maar worden – voor
zover het 2020 betreft – bij de tweede suppletoire begroting 2020 opgenomen. De ramingen
voor latere jaren worden in daaropvolgende begrotingsmomenten opgenomen. Dit heeft
echter geen effect op de uitvoering van de versterkingsoperatie.
De ontvangsten die nu zichtbaar zijn in de begroting betreffen de bijdrage van NAM
aan het Nationaal Programma Groningen.
316
Vraag: Waarom worden op de post «ontvangsten» alleen de kosten van de NAM voor het
NPG genoemd?
Antwoord:
Voor de versterkingskosten die worden doorbelast en tot een additionele ontvangstenreeks
leidt, was het op het op het moment van opstellen van de begroting nog niet mogelijk
om een goede onderbouwing te maken.
Daarom is er voor gekozen om in het najaar op basis van de dan bekende realisaties
een raming op de nemen in de tweede suppletoire begroting voor wat betreft de kosten
van de versterking die in 2020 in rekening worden gebracht bij NAM.
Deze kosten worden door middel van declaraties in rekening gebracht bij NAM en worden
vanaf de tweede suppletoire begroting zichtbaar op de post «ontvangsten».
Het gevolg hiervan is dat nu alleen de bijdrage van NAM aan het NPG wordt genoemd.
317
Vraag: Hoe verlopen de andere ontvangsten van de NAM voor de versterking begrotingstechnisch?
Antwoord:
Alle ontvangsten van NAM voor de versterkingsoperatie, de bijdrage aan batch 1588
en het Nationaal Programma Groningen worden zichtbaar op de ontvangsten van artikel
10 Groningen versterken en perspectief. De ontvangsten van de NAM voor de apparaatskosten
van de NCG zullen zichtbaar worden op artikel 11.
318
Vraag: Waarom zijn de ontvangsten (NAM ten behoeve van NPG) 2021 t/m 2025 volledig
gelijk aan te uitgaven NPG?
Antwoord:
Deze reeks betreft de bijdrage van NAM aan het NPG, waarbij met de NAM indertijd afspraken
zijn gemaakt over het betaalritme van de bijdrage over de jaren heen. Bij de suppletoire
begrotingen zal bekeken worden hoe de uitvoering en realisatie van de projecten staan
en of het nodig is met betrekking tot het uitgave budget mutaties voor te stellen.
319
Vraag: Is er al een knelpuntenbudget NCG opgenomen in de begroting? Zo nee, waarom
niet? Zo ja, waar is dit terug te vinden?
Antwoord:
Op dit moment vindt overleg plaats tussen het kabinet en regionale bestuurders over
de verdere uitvoering van de versterkingsoperatie. De financiering van maatwerk aanvullend
op wat sec nodig is voor de veiligheid is onderwerp van gesprek evenals een knelpuntenbudget
voor de NCG.
320
Vraag: Er vindt op dit moment nog overleg plaats met de regio, hoe en wanneer gaat
dit verwerkt worden in de begroting?
Antwoord:
Het overleg met de regio wordt momenteel gevoerd. De uitkomst hiervan wordt in de
volgende (suppletoire) begrotingen verwerkt.
321
Vraag: Wat wordt precies verstaan onder «versterkingsoperatie»? Hoeveel panden vallen
daar onder? Hoeveel van die panden vallen in het «reguliere proces»? Hoeveel panden
vallen er onder batches, pilots en andere groepen?
Antwoord:
De versterkingsoperatie is erop gericht om gebouwen in het aardbevingsgebied Groningen
aan de veiligheidsnorm (Meijdamnorm) te laten voldoen. In het kader daarvan worden
alle adressen uit de scope opgenomen en beoordeeld. Wanneer daaruit blijkt dat een
adres niet aan de norm voldoet, wordt het versterkt. Dit kan worden gezien als het
reguliere proces.
In totaal zitten er 26.272 adressen in de scope van de versterkingsoperatie. Voordat
de operatie publiek werd is er gewerkt met batches. Bij elkaar bedragen de batches
ca. 9000 adressen die deel uitmaken van de totale scope. 1787 panden vallen onder
het zorgprogramma, 166 scholen vallen onder het scholenprogramma, 39 panden vallen
onder het programma voor dorpshuizen en 276 adressen vallen onder de projecten Heft
in Eigen Hand en Eigen Initiatief. Alle overige panden vallen onder het reguliere
proces.
De cijfers van de voortgang van de versterkingsopgave die maandelijks worden geüpdatet
zijn te vinden in het dashboard op de website van de NCG (https://www.nationaalcoordinatorgroningen.nl/over-ons/dashboard/voortga…).
322
Vraag: Waar bestaat het niet juridisch verplichte deel van opdrachten uit?
Antwoord:
Het betreft het deel van de middelen voor werk- en onderzoeksbudget van de NCG en
de projectdirectie Groningen waarvan de bestedingen nog niet vastliggen in bestuurlijke
afspraken of andere verplichtingen. (zie ook antwoord op vraag 314).
323
Vraag: Hoeveel huiseigenaren worden verwacht gebruik te maken van de 7,000 euro per
woning voor verduurzaming?
Antwoord:
In totaal is er € 42,5 mln. beschikbaar. Met dit bedrag kunnen ongeveer 6.000 huishoudens
de komende jaren gebruik maken van deze subsidie.
324
Vraag: Hoe wordt omgegaan als er meer huizen dan begroot mee willen doen met de 7.000
euro verduurzamingsregeling?
Antwoord:
Vooralsnog wordt eerst het beschikbare budget ingezet. De verduurzaming van huizen
in de versterkingsoperatie biedt een mooie koppelkans en wordt daarom gestimuleerd
door middel van deze subsidie. Momenteel is er nog voldoende budget aangezien tot
nu toe ruim 200 eigenaren de subsidie hebben aangevraagd, waarvan er 126 zijn uitgekeerd
(voor € 867.000) en 54 aanvragen zijn vastgesteld.
325
Vraag: Zijn er geen kosten bekend van versterkingsprojecten van eerdere jaren bekend
op basis waarvan uitgaven begroot kunnen worden?
Antwoord:
De versterkingsprojecten uit de eerdere jaren zijn uitgevoerd door het CVW in opdracht
van NAM. De kosten uit deze projecten zijn niet openbaar gemaakt.
326
Vraag: Wat zijn de gemiddelde kosten van de versterking van een pand voordat dit in
publieke handen was?
Antwoord:
Deze versterkingen werden uitgevoerd door het CVW in opdracht van NAM. De gemiddelde
kosten van de versterking van een pand zijn niet openbaar gemaakt.
327
Vraag: Wat zijn de gemiddelde kosten van een te slopen en opnieuw te bouwen pand voordat
dit in publieke handen was?
Antwoord:
Deze versterkingen werden uitgevoerd door het CVW in opdracht van NAM. De gemiddelde
kosten van sloop/nieuwbouw van een pand zijn niet openbaar gemaakt.
328
Vraag: Wat heeft de versterkingsoperatie in voorgaande jaren, voor zo’n 1.000 woningen,
gekost in totaal?
Welk deel daarvan waren proceskosten? Welk deel waren de versterkingskosten?
Antwoord:
De versterkingsoperatie in de voorgaande jaren is uitgevoerd door het CVW in opdracht
van NAM.
De laatste keer dat NAM hiervoor informatie publiek maakte was in de halfjaarrapportage
van de NCG juli-december 2018. Hierin is aangeven dat op dat moment voor 920 mln.
aan kosten waren gemaakt voor versterking. Daarbij is niet afzonderlijk inzichtelijk
gemaakt welk deel hiervan is uitgeven aan proceskosten.
329
Vraag: Kan op basis van die gegevens geen begroting worden gemaakt? Kan het antwoord
toegelicht worden?
Antwoord:
De versterkingsprojecten uit de eerdere jaren zijn uitgevoerd door het CVW in opdracht
van NAM. De kosten uit deze projecten zijn niet openbaar gemaakt.
De versterkingsopgave is per 1 januari 2020 publiek gemaakt. De kosten van de versterkingsprojecten
die in uitvoering worden genomen zijn afhankelijk van diverse factoren. Het is daarom
nog te vroeg om op basis van de eerste declaraties aan de NAM een beeld te krijgen
van de totale uitgaven in 2020 en verder. Om die reden is er voor gekozen om nu geen
bedragen op te nemen in de begroting.
Naar verwachting bestaat er in het najaar een beter zicht op het totaal van de uitgaven
voor 2020. Bij de tweede suppletoire begroting 2020 wordt de post versterkingsoperatie
bijgesteld op basis van het actuele verloop van de uitgaven en de inschatting van
de nationaal coördinator Groningen (NCG). De uitgaven voor de versterkingsoperatie
worden voorgeschoten door het Rijk en achteraf in rekening gebracht bij NAM. In 2020
gebeurt dat door middel van een declaratie, wanneer de wet Groningen in werking treedt
zal dat plaatsvinden via een heffing.
In de begroting wordt dit zichtbaar op de regeling «Versterkingsoperatie» en op de
ontvangsten, die van de NAM komen.
330
Vraag: Wie betaalt welk deel van de versterking van «Het Vergeten Hoekje» in Appingedam?
Wie betaalt welk deel van de versterking van de Zandplatenbuurt in Delfzijl? Betalen
gemeenten hieraan mee? Zo ja, waarom?
Antwoord:
De kosten voor de versterking die nodig zijn vanuit veiligheid worden bij het vergeten
hoekje en Zandplatenbuurt Zuid voorgefinancierd door het Rijk en vervolgens bij NAM
in rekening gebracht. De NAM betaalt daarmee de kosten voor de versterkingsmaatregelen
die noodzakelijk zijn omwille van de veiligheid. De politiek-bestuurlijke wens was
echter om een stap verder te gaan dan puur de veiligheid en over te gaan op sloop/nieuwbouw.
Hiervoor is aansluiting gezocht bij de prijslijst sloop/nieuwbouw van batch 1588.
De meerkosten voor sloop/nieuwbouw t.o.v. versterkingsmaatregelen omwille van de veiligheid
in de Zandplatenbuurt Zuid bedragen circa € 40 mln. en de meerkosten van het Hart
van Opwierde bedragen circa € 20 mln. Deze meerkosten worden deels betaald door de
betreffende corporaties, uit de subsidie verduurzaming bij versterken en voor Delfzijl
ook uit de in 2019 toegekende subsidie voor aardgasvrije wijken. Aanvullend draagt
het Rijk € 19,1 mln. bij. Omdat in de Zandplatenbuurt Zuid tevens sprake is van herstructurering
van de wijk levert de gemeente Delfzijl ook een financiële bijdrage.
331
Vraag: Waarom is er voor gekozen om nu geen bedragen op te nemen in de begroting?
Antwoord:
Tijdens het opstellen van de begroting 2021 was het nog niet mogelijk om tot een goede
onderbouwing van de versterkingskosten aan te leveren.
Daarom is er voor gekozen om in het najaar op basis van de dan bekende realisaties
een raming op de nemen in de tweede suppletoire begroting 2020 voor wat betreft de
kosten van de versterking die dit jaar in rekening worden gebracht bij NAM.
332
Vraag: Waarom is er pas dit najaar meer zicht op de totaal van de uitgaven 2020? Wat
wordt precies bedoeld met najaar, wanneer kan er zicht op zijn?
Antwoord:
In het najaar zijn de cijfers over de drie en mogelijk vier kwartalen bekend. Die
geven een beter inzicht in het verwachte bedrag dat bij NAM in rekening wordt gebracht
voor de versterkingsoperatie in 2020.
In de tweede suppletoire begroting zal dan op basis daarvan een bedrag voor 2020 wordt
opgenomen van de versterkingskosten die in rekening worden gebracht bij NAM.
333
Vraag: Kan dan ook aangegeven worden wat wel en niet gedeclareerd kan worden bij de
NAM? Kan hierover een lijst worden opgenomen in de suppletoire begroting? Hoe wordt
dit weergegeven in de suppletoire begroting?
Antwoord:
De NAM betaalt alle kosten die noodzakelijk zijn om gebouwen te laten voldoen aan
de veiligheidsnorm.
Op basis van dit uitgangspunt worden declaraties ingediend bij NAM. In de tweede suppletoire
begroting zal op basis daarvan een bedrag voor 2020 wordt opgenomen van de versterkingskosten
die in rekening worden gebracht bij NAM.
334
Vraag: Kan al wel een overzicht worden gegeven van de versterkingsoperaties in 2019
en welke kosten daarvan gedeclareerd zijn en betaald door de NAM? Waarom is er niet
voor gekozen op basis van deze cijfers een bedrag op te nemen in de begroting?
Antwoord:
In 2019 werd de versterkingsoperatie uitgevoerd door het CVW in opdracht van NAM.
Het CVW en de NAM hebben deze kosten niet openbaar gemaakt.
335
Vraag: Hoe worden de kosten voor uitvoeringsorganisaties (NCG, etc.) zichtbaar in
artikel 11 centraal apparaat? Waarom is er niet voor gekozen deze op artikel 10 te
verantwoorden? In hoeverre kunnen deze kosten gedeclareerd worden bij de NAM?
Antwoord:
Binnen de begrotingsstructuur van de begroting van BZK worden kosten met betrekking
tot het apparaat geboekt op artikel 11. De NCG valt als uitvoeringsorganisatie direct
binnen de begrotingsstructuur van BZK, waardoor deze kosten ook op artikel 11 dienen
te worden weergegeven. De kosten van de uitvoeringsorganisatie zullen in totaliteit
worden gedeclareerd bij de NAM.
De ontvangsten vanuit de NAM hiervoor zullen ook op artikel 11 worden weergegeven.
336
Vraag: Wat is de benodigde extra bijdrage van het Rijk voor het uitvoeren van sloop/nieuwbouw
in de vergeten hoek van Appingedam en Zandplaten Zuid in Delfzijl voor de jaren 2021
tot en met 2023? Hoeveel middelen staan er nog op de aanvullende post?
Antwoord:
De meerkosten sloop/nieuw ten opzichte wat vanuit veiligheid nodig is voor versterken
bedragen circa € 20 mln. voor het Hart van Opwierde en circa € 40 mln. voor de Zandplatenbuurt
Zuid. Deze meerkosten worden betaald door de betreffende corporaties, uit de bestaande
subsidie verduurzaming bij versterken en in Delfzijl ook uit de in 2019 door BZK toegekende
subsidie aardgasvrije wijken en een gemeentelijke bijdrage. Aanvullend heeft het Rijk
een extra bijdrage geleverd van 19,1 mln. Daarvoor is tweemaal € 6,4 mln. en eenmaal
€ 6,3 mln. toegevoegd aan de begroting van BZK uit de aanvullende post.
In totaal is er op de aanvullende post € 1,5 mld. opgenomen voor Schade en Versterken
binnen het dossier Groningen in het Regeerakkoord (2018). Zoals weergegeven in het
antwoord op vraag 313 zijn de middelen voor de vergeten hoek in Opwierde en de Zandplaten
Zuid in Delfzijl vanaf 2021 toegevoegd. In totaal is tot nu € 237,9 mln. van de aanvullende
post toegekend aan specifieke doelen.
337
Vraag: Zijn de reeds gedane uitgaven tot nu toe in 2020 voor de versterkingsoperatie
reeds opgenomen in de begroting? En zo nee, waarom niet?
Antwoord:
De reeds gedane uitgaven voor de versterkingsoperatie voor zover ze in rekening worden
gebracht bij NAM zijn nog niet opgenomen in de begroting. De reden is dat op moment
van opstellen van de begroting de realisatie cijfers geen representatief beeld gaven.
In de tweede suppletoire begroting zal op basis daarvan een bedrag voor 2020 wordt
opgenomen van de versterkingskosten die in rekening worden gebracht bij NAM.
338
Vraag: Welke orde van grootte voor de kosten van de versterkingsoperatie wordt verwacht?
Antwoord:
Bij de tweede suppletoire begroting 2020 zal een raming wordt gegeven van de kosten
van de versterkingsoperatie op basis van de meest recente realisaties over 2020. Dit
zal een beeld geven van de orde van grootte voor 2020. Deze zal in de daaropvolgende
(suppletoire) begrotingen voor zover mogelijk worden verfijnd.
De kosten van de versterkingsoperatie zullen echter naar de toekomst toe gebaseerd
zijn op aannames over het effect van de daling van de gaswinning en de in dat licht
nog benodigde versterkingsmaatregelen en daarbij behorende kosten. Dat maakt dat er
sprake zal zijn van een inschatting van de kosten die kan veranderen.
339
Vraag: Hoe komt het dat terwijl we inmiddels op 3/4 van 2020 zit, nog steeds geen
duidelijkheid is over de kosten van de versterkingsoperatie?
Antwoord:
Voor de versterkingskosten die worden doorbelast aan NAM was het op het moment van
opstellen van de begroting 2021 nog niet mogelijk een goede onderbouwing te maken.
In de tweede suppletoire begroting zal op basis daarvan een bedrag voor 2020 wordt
opgenomen van de versterkingskosten die in rekening worden gebracht bij NAM.
340
Vraag: Uit welke middelen zullen de aanpassingen voor andere vergeten hoekjes buiten
de twee in de begroting genoemde vergeten hoekjes in Appingedam en Delfzijl, zoals
besproken in de debatten over Groningen, betaald worden?
Antwoord:
Op dit moment wordt het gesprek met de regio gevoerd over «de andere vergeten hoekjes».
De vraag uit welke middelen aanpassingen worden betaald is hier onderdeel van. De
uitkomst van het gesprek met de regio zal waarschijnlijk budgettair worden verwerkt
in de eerste suppletoire begroting 2021.
341
Vraag: Waarom wordt de 17.7 miljoen additionele publieke middelen voor de versterking
niet betaald door de NAM zoals een groot deel van de rest van de versterkingsmaatregelen?
Antwoord:
NAM betaalt alle kosten die noodzakelijk zijn om gebouwen aan de veiligheidsnorm te
laten voldoen. De € 17,7 mln. gaat om kosten de gemaakt worden om maatregelen te dekken
die verder gaan dan nodig voor de veiligheid. Het gaat om de kosten om sloop/nieuwbouw
te realiseren in Appingedam (vliesgevels en gemetselde woningen).
342
Vraag: Wat zijn de operationele kosten van het Woonbedrijf? En waarom worden die pas
bij de tweede suppletoire begroting 2020 overgeheveld naar het juiste instrument?
Welk instrument betreft dit? Hoe is dat geregeld in 2021 en verder?
Antwoord:
Er is in 2017 € 10 mln. beschikbaar gesteld voor de operationele kosten van het Woonbedrijf.
Daarvan is nog € 8,7 mln. beschikbaar nadat de eerste kosten van het Woonbedrijf zijn
betaald. Bij de overgaan van EZK naar BZK zijn deze per abuis op het verkeerde instrument
terecht gekomen. Dit wordt bij tweede suppletoire begroting gecorrigeerd naar het
instrument Woonbedrijf voor 2020. Bij eerste suppletoire begroting 2021 zal dit voor
verdere jaren het geval zijn.
343
Vraag: De NAM en het Rijk stellen middelen beschikbaar voor het Woonbedrijf. Om welk
bedrag gaat het hier? Hoe is de verdeling van de middelen tussen het Rijk en de NAM
voor het Woonbedrijf?
Antwoord:
Het Rijk heeft in 2017 € 10 mln. beschikbaar gesteld voor de operationele kosten van
het woonbedrijf. Hiervan is nog € 8,7 mln. beschikbaar. Het woonbedrijf voert de opkoopregeling
uit. Hiervoor heeft De NAM heeft tot € 30 mln. beschikbaar gesteld. Daarnaast heeft
het Rijk toegezegd € 20 mln. bij te dragen aan de opkoopregeling.
344
Vraag: Waarom zijn de kosten in het scholenprogramma gestegen?
Antwoord:
Ten opzichte van de originele begroting van het scholenprogramma zijn de afgelopen
jaren de bouwkomsten flink gestegen door indexering en inflatie. Hierdoor ontstond
een tekort dat moest worden gedekt. Hiervoor wordt € 20 mln. ingezet.
345
Vraag: Wat besteed Logius aan externe adviezen en consultants buiten de reguliere
FTE?
Antwoord:
Logius besteedt in 2021 naar verwachting € 0,9 mln. aan externe adviezen en consultants.
Dit gaat om externe audits, consultancy voor systeemwijzingen (bijvoorbeeld als gevolg
van de Wet Digitale Overheid) en Management Advisering op diverse onderwerpen.
346
Vraag: Kunt u nader uiteenzetten hoe de duurzaamheidsambities van het Rijksvastgoedbedrijf
eruit zien voor de komende jaren?
Antwoord:
De duurzaamheidsambities van het RVB voor de komende jaren worden geformuleerd in
routekaarten. Hiermee wordt invulling gegeven aan het kabinetsbeleid op het gebied
van duurzaamheid. De routekaart voor de rijkskantoren is vastgesteld op 6 juni 2019
en aangeboden aan de Tweede Kamer (Tweede Kamer, vergaderjaar 2018/19, 31 490, nr. 256).
347
Vraag: Kunt u aangeven hoe de gemiddelde wachttijd voordat een casus van de huurcommissie
wordt behandeld zich de afgelopen 5 jaar heeft ontwikkeld?
Antwoord:
Onderstaande tabel geeft voor de afgehandelde verzoeken van de afgelopen 5 jaar de
gemiddelde tijd weer tussen de ontvangst van het verzoek en het afdoen van de zaak.
In deze cijfers zijn voor 2020 geen verzoeken meegerekend die nog in behandeling zijn.
Jaar ontvangst verzoek
Duur tot afhandeling verzoek in afgeronde dagen
2016
144
2017
129
2018
193
2019
129
2020
46
348
Vraag: Kunt u aangeven hoe het aantal zaken voor de huurcommissie zich in de afgelopen
5 jaren heeft ontwikkeld?
Antwoord:
De instroom van het aantal zaken voor de Huurcommissie over de afgelopen 5 jaar was:
2016
2017
2018
2019
Prognose 2020
9.292
7.588
10.027
9.991
11.600
349
Vraag: Wat is de stand van zaken omtrent de saneringstrajecten bij Vestia, Stichting
Humanitas Huisvesting en Woonstichting Geertruidenberg?
Antwoord:
Vestia:
Op 9 december 2019 ik u geïnformeerd over de stand van zaken rondom de lopende sanering
van woningcorporatie Vestia (met kenmerk Vergaderjaar 2019–2020, 29 453, nr. 496). Daarin heb ik u geïnformeerd dat naar oordeel van de saneerder Vestia in de afgelopen
jaren grote, betekenisvolle stappen heeft gezet in haar financieel herstel. Wel blijft
Vestia een te grote leningenportefeuille behouden en is de realisatie van de strategie
en het financieel herstel van Vestia aan een aantal risico’s onderhevig. Hierdoor
zal Vestia gedurende een lange periode blijvend scherpe keuzes in haar volkshuisvestelijke
opgave en verduurzamings-opgave moeten maken.
Mede hierom wordt er gewerkt aan de volkshuisvestelijke opgave in de zogenaamde maatwerkgemeenten
in de regio waar Vestia actief is, hierover heb ik u op 12 mei 2020 geïnformeerd (met
kenmerk Vergaderjaar 2019–2020, 29 453, nr. 517). Daar kan ik nog aan toevoegen dat de eerste overdracht van bezit in de maatwerkgemeente
aanstaande is. In Pijnacker-Nootdorp zal woningcorporatie Staedion het bezit van Vestia
overnemen.
Woonstichting Geertruidenberg (WSG):
Op 29 juni 2018 heb ik u geïnformeerd over de oplossing voor de financiële problemen
bij WSG (met kenmerk Vergaderjaar 2017–2018, 29 453, nr. 478). Daarin heb ik u toegelicht dat er een oplossing is gezocht voor de problemen waarbij
al het bezit over gaat naar acht overnemende woningcorporaties die al actief zijn
in de regio. Om dit mogelijk te maken is er een gedeeltelijke saneringssubsidie toegekend.
Per 1 januari 2019 is de afsplitsing en de overdracht van de woningen naar de overnemende
corporaties gereed. Alle huurders van WSG hebben hiermee weer een woningcorporatie
als verhuurder gekregen die zijn volkshuisvestelijke verantwoordelijkheid kan nemen.
In 2020 is er gewerkt aan de verdere afwikkeling van de overgebleven taken van de
resterende stichting. WSW monitort als gemandateerd saneerder de afronding van de
afwikkeling van WSG.
Stichting Humanitas huisvesting (SHH):
SHH heeft geen saneringssteun ontvangen en is daarmee ook geen saneringscorporatie.
Op 24 november 2017 heb ik u geïnformeerd over de oplossing voor de financiële problemen
bij SHH (met kenmerk Vergaderjaar 2017–2018, 29 453, nr. 46). Daarin heb ik u geïnformeerd over het feit dat WSW als gemandateerd saneerder een
afwijzend saneringsbesluit heeft genomen, de reden hiervoor was dat de noodzaak van
de saneringssubsidie voor de voortzetting van de DAEB-werkzaamheden van SHH niet is
vast komen te staan. De voorliggende overdracht van woningen van SHH en Woonbron waarbij
alle verhuureenheden over zouden gaan naar Woonbron kon ook gerealiseerd worden zonder
saneringssubsidie. De totstandkoming van de overdracht was dus onder verantwoordelijkheid
van de schuldeiser WSW als borgingsvoorziening. De overdracht van SHH-woningen aan
Woonbron is uiteindelijk per 1 juli 2019 tot stand gekomen. De huurders van SHH hebben
hiermee weer een verhuurder gekregen die hun volkshuisvestelijke verantwoordelijkheid
kan nemen. De reststichting SHH is op dit moment bezig met de afwikkeling van het
restant van de leningportefeuille.
350
Vraag: Wat is stand van zaken ten aanzien van de in de brief van 35 077, nr. 13 opgenomen toezeggingen ten aanzien van de tarieven van begraven in gemeenten? Op
welke manier heeft de VNG de uitkomsten van het onderzoek onder de aandacht gebracht
bij gemeenten? Hoe wordt concreet aandacht besteed aan de gevolgen van het tariefbeleid
voor de keuze tussen begraven en cremeren? Wat is de stand van zaken ten aanzien van
de goede transparantie van de kosten en het model kostenonderbouwing lijkbezorgingsrechten?
Antwoord:
In mijn brief van 28 juni 2019 (Kamerstukken II 2018/19, 35 077, nr. 13) heb ik gereageerd op de bevindingen van het rapport van Necker van Naem over de
verschillen tussen de hoogte van de gemeentelijke lijkbezorgingsrechten. In de brief
heb ik het belang van de gemeentelijke autonomie en transparantie onderstreept. Regels
over de transparantie zijn vastgelegd in het Besluit Begroting en Verantwoording provincies
en gemeenten (BBV). De commissie BBV zorgt voor een eenduidige uitvoering en toepassing
van het BBV en werkt momenteel aan een nieuwe notitie Lokale Heffingen, ook over lijkbezorgingsrechten.
Ter gelegenheid van de notitie van de commissie BBV is de VNG voornemens gemeenten
te ondersteunen in het inzicht bieden in de transparantie en zal daarbij ook het rapport
van Necker van Naem betrekken. BZK en VNG informeren binnenkort gemeenten over dit
rapport.
351
Vraag: Welke concrete inspanningen pleegt het kabinet om ervoor te zorgen dat de Oude
Zaal weer op de oorspronkelijke wijze wordt ingericht, in lijn met de motie-Bisschop
(34 293, nr. 92)? Ziet het kabinet het niet mede als taak om de historische functies van de gebouwen
aan het Binnenhof zoveel mogelijk in stand te houden met oog voor de rijke geschiedenis
van de diverse panden?
Antwoord:
Zoals besproken in het VAO Renovatie Binnenhof van 21 november 2019 was de motie Bisschop
betreffende de Oude Zaal een verzoek aan de gebruiker Tweede Kamer zelf. De Staatssecretaris
heeft u in een reactie op een commissiebrief (Kamerstukken II 2019/20, 34 293, nr. 96) aangegeven dat hij in dit bijzondere geval zelf het initiatief heeft genomen tot
het opstellen van een verzoek tot wijziging van het ontwerp. Dit doet hij uiteraard
samen met de gebruiker. Uiteindelijk moet de herinrichting van de Oude Zaal onderdeel
van een definitief ontwerp voor de renovatie gaan uitmaken. Er wordt een commissie
met de gebruiker Tweede Kamer ingesteld in de fase van het definitief ontwerp voor
de precieze inrichting van de commissiezalen en vergaderkamers. In dit proces past
het betreffende verzoek tot wijziging.
Ten aanzien van de historische functies van de gebouwen aan het Binnenhof is één van
de randvoorwaarden van het renovatieproject het ten minste in stand houden van de
monumentale waarde.
352
Vraag: Hoeveel miljoen euro hebben toegelaten instellingen in het kader van ATAD moeten
betalen het afgelopen jaar, en hoeveel zal dit zijn in 2021?
Antwoord:
De effecten van ATAD op de afgedragen of af te dragen vennootschapsbelasting worden
niet apart geregistreerd of berekend, en zijn dus niet bekend.
353
Vraag: Wat is de chronologische volgorde van de goedkeuringsprocedure voor niet-daeb
bezit?
Antwoord:
De goedkeuringsprocedure onder de marktverkenning behelst enkele stappen, waarvan
de openbare publicatie de belangrijkste is. De gemeente publiceert digitaal ten minste
vier weken lang de gewenste investering en de voorwaarden waaronder deze moeten worden
uitgevoerd. De gemeente gaat na of andere marktpartijen interesse hebben in het project.
Vervolgens wordt het goedkeuringsverzoek ingediend met daarbij de algemene bekendmaking.
De Aw besluit binnen acht weken op de aanvraag, waarbij zij overweegt of de niet-DAEB-investering
ten dienste staat aan de DAEB en er voldoende middelen aanwezig zijn. De marktverkenning,
en daarmee deze goedkeuringsprocedure, wordt voor drie jaar opgeschort.
354
Vraag: Voor aanvang van werkzaamheden vraagt een corporatie de Aw goedkeuring voor
niet-DAEB. Wanneer vindt de marktverkenning of openbare publicatie plaats in het geval
dat er geen buitenwerkingstelling is?
Antwoord:
De openbare publicatie vindt plaats zodra blijkt dat een woningcorporatie voornemens
is om een niet-DAEB-activiteit op te pakken.
355
Vraag: Welke stukken moeten corporaties kunnen overleggen aan de Aw die aantonen dat
de niet-daeb-werkzaamheden binnen de ontheffingstermijn van openbare publicatie vallen?
Antwoord:
De opschorting zal zo geregeld worden dat de marktverkenning voor een periode van
drie jaar in feite niet zal gelden. Zolang een woningcorporatie binnen die drie jaar
het voornemen heeft tot het starten van niet-daeb-werkzaamheden, hoeft zij dus niks
aan te tonen. Aan het einde van de periode van drie jaar, zou discussie komen opkomen
over wanneer de woningcorporatie precies een voornemen had voor het starten van niet-daeb-werkzaamheden.
Het is in dat geval van belang dat dat voornemen objectief kenbaar is gemaakt. Dit
kan bijvoorbeeld als het voornemen is vastgelegd in de prestatieafspraken, prognose-informatie
(dPi) of het jaarverslag van de woningcorporatie. Er zal in gesprek worden getreden
met de sector, om te komen tot duidelijke en werkbare afspraken.
356
Vraag: Welke doelstellingen zijn er verbonden aan de € 50 miljoen voor het huisvesten
van kwetsbare groepen?
Antwoord:
De € 50 mln. is bedoeld om huisvesting voor kwetsbare groepen versneld te realiseren.
Goede huisvesting van deze groepen is door de coronacrisis nog belangrijker geworden
om het risico op verspreiding van het virus te verkleinen.
357
Vraag: Wat is de volledige doelgroep voor de huisvesting van kwetsbare groepen?
Antwoord:
. De beschikbare middelen richten zich op de huisvesting van kwetsbare groepen. Deze
doelgroep is niet uitputtend vastgelegd. De regeling is bedoeld voor de huisvesting
van onder andere arbeidsmigranten, dak- en thuislozen, vergunninghouders en spoedzoekers.
358
Vraag: Op welke wijze wordt er rekening gehouden met de gevolgen van de coronacrisis
met betrekking tot de benodigde middelen voor de huurtoeslag?
Antwoord:
De effecten van de coronacrisis op de uitgaven huurtoeslag zijn nog onzeker. Momenteel
heeft de coronacrisis nog geen zichtbaar effect gehad op de verstrekte voorschotten
over 2020. Dit wordt nauwlettend in de gaten gehouden. Voor de raming van de huurtoeslag
wordt gebruik gemaakt van ramingen van het CPB. Hier worden de effecten van de coronacrisis
op onder andere de economie in verwerkt. Dit wordt dus ook meegenomen in de eerstvolgende
raming van de huurtoeslag begin 2021.
359
Vraag: Kan er per uitgavenpost nader uiteengezet worden hoe de middelen van de eindejaarsmarge
zijn ingezet?
Antwoord:
BZK had een eindejaarsmarge van circa € 42,1 mln. De eindejaarsmarge is ingezet voor
diverse overlopende posten op het gebied van Agenda Stad, digitale overheid en werkgevers-
en bedrijfsvoeringsbeleid. Daarnaast zijn voor een aantal onderwerpen middelen die
in 2019 niet tot besteding zijn gekomen doorgeschoven naar 2020, omdat de middelen
dit jaar benodigd zijn. Het betreft middelen voor de bestrijding van jihadisme, de
stimulering van wooncoöperaties, de woondeals Metropoolregio Amsterdam en regio Arnhem-Nijmegen,
de Toelatingsorganisatie Kwaliteitsborging Bouw, de investeringspost digitale overheid,
de omgevingswet, het democratiefestival en de loonheffingsafdracht over uitzendregelingen.
Ook is een deel van de eindejaarsmarge ingezet voor de uitvoering van het transitieprogramma
SSC-ICT. Tot slot zijn de in 2019 niet-bestede urgendamiddelen meegenomen naar 2020.
De verdeling over de beleids- en niet-beleidsartikelen binnen de begroting van BZK
is als volgt (bedragen x € 1.000):
Artikelnr.
Inzet eindejaarsmarge
1
1.600
2
3.000
3
5.300
4
4.443
5
0
6
10.500
7
1.200
9
0
10
0
11
2.500
12
13.551
13
0
Totaal
42.094
360
Vraag: Kunt u nader ingaan waarom er 50 miljoen van de woningbouwimpuls niet tot besteding is gekomen, en doorschuift naar 2021?
Antwoord:
Op basis van de adviezen van de toetsingscommissie zijn 25 aanvragen afgewezen. Daardoor
is er minder toegekend dan er beschikbaar was. De € 290 mln. is exclusief btw en zal
na afdracht van de btw dan ook nog toenemen. De middelen die niet uitgeput worden
zullen aan latere tranches worden toegevoegd.
361
Vraag: Kunt u nader ingaan op de uitspraak dat het implementeren van de energie-index
in woningen moeizamer gaan dan verwacht, en wat dit betekent voor de ambities om de
gebouwde omgeving klimaatneutraal te maken in 2050?
Antwoord:
In een aantal gevallen bemoeilijkt COVID-19 de afronding van de woningrenovaties die
gefinancierd worden uit de STEP-middelen. Er is vertraging in de levering van materialen
uit China (onder meer zonnepanelen) en soms loopt de woningopname na renovatie vertraging
op, uit voorzichtigheid bij de (oudere) bewoners. Dit heeft geen invloed op de langetermijnambities.
362
Vraag: Kunt u nader ingaan op de kosten die zijn gemaakt voor het huisvesten van de
Hoge Colleges van Staat?
Antwoord:
Zoals in de begroting is aangegeven worden met de beschikbare middelen op de begroting
van BZK, artikel 9 de rente en afschrijving, het onderhoud en kleine investeringen
bekostigd ten behoeve van de huisvesting van de Hoge Colleges van Staat. Het onderhoud
bestaat uit dagelijkse ofwel kleine onderhoudswerkzaamheden.
363
Vraag: Kunt u nader ingaan op wat de financiële consequenties zijn van de vertraging
van de verhuizing voor het project renovatie Binnenhof?
Antwoord:
Zoals vermeld in de vierde voortgangsrapportage (Kamerstukken II 2019/20, 34 293, nr. 94) bedragen de kosten van het jaar uitstel van zomer 2020 naar zomer 2021 circa € 25
mln. Deze kosten betreffen enerzijds kosten van de tijdelijke huisvestingen zoals
algemene bouwplaatskosten en beveiliging. Daarnaast zijn er ook instandhoudingskosten
op het Binnenhof. Deze kosten zijn grotendeels (voor € 20 mln.) opgevangen binnen
het projectbudget door de Grafelijke Zalen niet te renoveren. De overige € 5 mln.
zijn opgevangen door meevallers binnen de begroting van het Ministerie van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties.
364
Vraag: Voor welke activiteiten worden de middelen ten behoeve van het Programma Aardgasvrije
Wijken aangewend?
Antwoord:
Het kabinet heeft € 425 mln. uitgetrokken voor het Programma Aardgasvrije Wijken vanuit
de Klimaatenveloppe. Hiervan is in het kader van Urgenda € 25 mln. bestemd voor de
verduurzaming en ontzorging van maatschappelijk vastgoed en € 25 mln. voor compensatie
van particulieren in de aan- en afsluitkosten bij de overstap naar aardgasvrije koopwoningen.
Beide dragen bij aan het realiseren van de wijkaanpak. De overige middelen zijn bestemd
voor het afdekken van de onrendabele top in de proeftuinen zodat bewoners een betaalbaar
aanbod kunnen krijgen. De middelen gaan dus in hoofdzaak naar het aardgasvrij maken,
isolatie en andere CO2-reducerende maatregelen in woningen. Een beperkt deel gaat naar het Kennis- en Leerprogramma,
programmaondersteuning en uitvoeringskosten.
Voor de eerste 27 proeftuinen is € 120 mln. uitgegeven vanuit de Klimaatenveloppe.
De overige middelen zijn nog niet uitgegeven, maar conform de afspraken in het Klimaatakkoord
wel gereserveerd voor de vervolgtranches in proeftuinen. Voor de tweede uitvraag is
ongeveer € 100 mln. beschikbaar voor circa 20 proeftuinen. Hiervoor hebben zich 71 gemeenten
gemeld. Een derde tranche is aangekondigd voor 2021.
Ondertekenaars
-
, -
Eerste ondertekenaar
E. Ziengs, voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken -
Mede ondertekenaar
F.M.J. Hendrickx, adjunct-griffier
Bijlagen
Stemmingsuitslagen
Aangenomen met handopsteken
Fracties | Zetels | Voor/Tegen |
---|---|---|
VVD | 32 | Voor |
PVV | 20 | Voor |
CDA | 19 | Voor |
D66 | 19 | Voor |
GroenLinks | 14 | Voor |
SP | 14 | Voor |
PvdA | 9 | Voor |
ChristenUnie | 5 | Voor |
PvdD | 4 | Tegen |
50PLUS | 3 | Voor |
DENK | 3 | Voor |
SGP | 3 | Voor |
FVD | 2 | Voor |
Krol | 1 | Voor |
Van Kooten-Arissen | 1 | Voor |
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.