Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over het ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit gebruik meststoffen ter uitvoering van het zesde actieprogramma Nitraatrichtlijn en tot wijziging van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet teneinde een grondslag op te nemen voor het uitsluitend verstrekken van gegevens via de elektronische weg (Kamerstuk 33037-372)
2020D38443 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Binnen de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit hebben de onderstaande
fracties de behoefte vragen en opmerkingen voor te leggen aan de Minister van Landbouw,
Natuur en Voedselkwaliteit over het ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit gebruik
meststoffen ter uitvoering van het zesde actieprogramma Nitraatrichtlijn en tot wijziging van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet teneinde een grondslag op te nemen
voor het uitsluitend verstrekken van gegevens via de elektronische weg (Kamerstuk
33 037, nr. 372).
De voorzitter van de commissie, Kuiken
De adjunct-griffier van de commissie, Verhoev
Inhoudsopgave
blz.
I
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
5
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
5
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
6
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie
8
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie
9
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie
9
II
Antwoord/Reactie van de Minister
10
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het ontwerpbesluit en de nota
van toelichting. Deze leden hebben eerder al, samen met het CDA, schriftelijke vragen
gesteld over specifiek de afspoelingsmaatregelen en het niet (voldoende) meenemen
van de input van de sector door de Minister.1 Uit de antwoorden op de vragen wordt niet duidelijk waarom de voorgestelde maatregelen
de sector het gevoel geven dat hun input niet of onvoldoende is meegenomen. Kan de
Minister verklaren waarom boeren onvoldoende betrokken zijn?
Is de Minister van mening dat zij met het toevoegen van een derde optie en het verbreden
van de eerste twee opties voldoende tegemoet is gekomen aan de zorgen van de sector
over de uitvoerbaarheid van de afspoelingsmaatregelen? Zo nee, waarom niet? Zo ja,
waarom wel? De leden van de VVD-fractie zijn nog niet overtuigd van dit gegeven en
maken zich zorgen over de alsmaar toenemende regeldruk die de Minister van Landbouw,
Natuur en Voedselkwaliteit de boeren en tuinders in ons land oplegt.
De leden van de VVD-fractie weten dat de Minister een voorstander is van vereenvoudiging
van regelgeving. De leden zijn van mening dat de voorgestelde maatregelen allesbehalve
zorgen voor een vereenvoudiging van de regelgeving en dat het voor zowel de boer als
voor de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) alleen maar lastenverzwarend
werkt en daarmee zorgt voor een toename van de regeldruk. Deelt de Minister deze mening?
Zo nee, waarom niet? Zo ja, graag een toelichting op de vraag waarom de Minister dit
gedetailleerde maatregelenpakket verdedigt. Welke andere opties hebben op tafel gelegen
en welke stappen heeft de Minister in de voorbereiding van dit maatregelenpakket gezet
om de regeldruk te verminderen? Deze leden zijn van mening dat het juist de boer is
die kennis en ervaring heeft over de beste teeltmethode voor het specifieke stukje
akkerland met zorg voor de watergebieden daaromheen. Waarom dan toch deze gedetailleerde
maatregelen en niet een breder pakket aan maatregelen, dat ruimte geeft aan de boer
om de akker te bewerken op de manier die op basis van ervaring en kennis het beste
past? Waarom durft de Minister niet op deze ervaring af te gaan?
Daarnaast vragen de leden van de VVD-fractie of de Minister pilots of proeven heeft
uitgevoerd om te ervaren hoe de voorgestelde maatregelen uitwerken in de praktijk.
Zo ja, kan de Minister de resultaten toelichten? Zo nee, waarom niet? Deze leden zien
een gedetailleerd pakket maatregelen op de boeren afkomen, dat lastenverzwarend, ingewikkeld
en lastig controleerbaar is, en vragen op basis waarvan de Minister het besluit heeft
genomen tot de maatregelen in het ontwerpbesluit. Zijn de maatregelen in de praktijk
ook uitvoerbaar? Met welke extra kosten voor de boer gaat implementatie van de maatregelen
gepaard? Is met uitvoerbaarheid en het kostenplaatje rekening gehouden? Zo ja, op
welke manier? Zo nee, waarom niet? Deze leden verwijzen in het kader van de uitvoerbaarheid
tevens naar de derogatieverlening van de Europese Commissie die boeren ertoe verplicht
om de sleepvoetbemester niet te gebruiken bij een temperatuur van boven de 20 graden
Celsius, wat tot gevolg heeft dat boeren soms ’s nachts mest moeten uitrijden. Graag
ook op dit punt een reactie van de Minister over de uitvoerbaarheid van de maatregel.
In het Ontwerpbesluit worden verschillende maatregelen aangekondigd die per 1 januari
2021 in werking treden. De leden van de VVD-fractie maken zich zorgen over de snelheid
waarmee boeren de maatregelen in hun systemen (zowel praktisch als digitaal) moeten
implementeren. Deze leden vragen naar mogelijke gevolgen als implementatie op een
later moment geschiedt. Waarom is de Minister van mening dat implementatie per 1 januari
2021 moet plaatsvinden?
De leden van de VVD-fractie hebben ook verschillende vragen over de specifieke wijzigingen.
Deze leden zijn groot voorstander van precisiebemesting, maar geven tegelijkertijd
ook aan dat er op dit vlak nog verschillende stappen gezet moeten worden voor een
optimale werking. Zij lezen dat de sector geen moeite heeft met het verschuiven van
de uitrijperiode, maar krijgen uit de sector juist andere signalen. Zij vinden het
dan ook opvallend dat de Minister deze conclusie trekt en hebben verschillende vragen
en opmerkingen. Waarom verkort de Minister de uitrijperiode van drijfmest en vloeibaar
zuiveringsslib van 15 februari-15 september naar 1 april-15 september? Waar is deze
maatregel op gebaseerd en acht de Minister deze maatregel uitvoerbaar voor de boer?
Weet de Minister dat een verkorting van de uitrijperiode kostenverhogend werkt voor
de boer vanwege de benodigde extra aanwendingscapaciteit? Zij ontvangen graag een
toelichting hierop. Is de Minister op de hoogte van het feit dat de boer ook extra
tijd kwijt is aan het plannen en uitvoeren van de bemesting, zeker gezien de kortere
periode die hiervoor beschikbaar is? Waarom is er niet gekozen voor een uitrijperiode
van 1 maart-15 september of 15 maart-15 september? Kan de Minister toelichten welk
verschil in stikstofbenutting een uitrijdatum van 1 maart, 15 maart en 1 april ten
opzichte van elkaar heeft en of de, in antwoord op de vragen van de leden Lodders
en Geurts genoemde wetenschappelijke onderbouwing, hier hetzelfde over concludeert?
Deze leden krijgen signalen dat het genoemde percentage van 80% in februari en maart
in vergelijking met april in zelfs het Handboek Snijmais al verschillend wordt uitgelegd
(zie tabel 5.20).2 Kan de Minister uitgebreider ingaan op de wetenschappelijke onderbouwing van de maatregelen?
Waarom zijn de voorgestelde maatregelen volgens de genoemde rapporten – zie de beantwoording
van vraag vier van onze eerdergenoemde schriftelijke vragen – goed uitvoerbaar? Zijn
er ook nog wetenschappers die andere conclusies trekken? Zo ja, welke en waarom bent
u hier niet op ingegaan? Deze leden vragen zich af hoe een boer moet handelen als
hij bijvoorbeeld twee of meerdere gewassen op hetzelfde perceel teelt. Zijn hier afspraken
over gemaakt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke?
Welke rol heeft innovatie gespeeld in dit actieprogramma? De leden van de VVD-fractie
zijn benaderd door verschillende particuliere initiatieven die een aantal interessante
ontwikkelingen delen. Ontwikkelingen die een bijdrage kunnen leveren om de emissies
(ook naar grondwater) kunnen terugdringen. Waarom worden deze praktijkontwikkelingen
niet betrokken in het actieprogramma? Tot slot op dit punt vragen deze leden hoe het
kan dat de sector in eerste instantie verrast was door deze maatregel. Heeft de Minister
overleg gehad met de sector over het verkorten van de uitrijperiode? Zo nee, waarom
niet?
De leden van de VVD-fractie lezen verder dat er een uitzondering wordt gemaakt voor
de teelt van maïs volgens een biologische productiemethode en de teelt van suikermaïs
onder folie. Waarom worden uitzonderingen gemaakt voor deze twee teelten? De maatregel
tot het inkorten van de uitrijdperiode is bedoeld om tot een vermindering van de nitraatuitspoeling
te komen. Deze leden vragen op welke manier de uitzondering voor de twee eerdergenoemde
teelten zorgt voor een vermindering van de nitraatuitspoeling.
De leden van de VVD-fractie vragen waarom de Minister afwijzend staat tegenover het
gebruik van de woeltand. De Minister is bang voor de praktische uitvoerbaarheid, terwijl
dit voorstel juist door de sector zelf wordt voorgesteld. Kan de Minister nader onderbouwen
waarom zij het gebruik van de woeltand praktisch niet uitvoerbaar acht en waarom de
sector het gebruik van de woeltand juist wel uitvoerbaar acht? Deze leden lezen ook
dat handhaafbaarheid hiervoor een reden is. Waarom is het gebruik van de woeltand
niet handhaafbaar, maar het aanleggen van drempeltjes of een opvanggreppel wel? Zij
vinden het excuus van handhaafbaarheid te makkelijk, gezien het wel kunnen handhaven
van andere, hiervoor genoemde maatregelen.
De leden van de VVD-fractie vragen of de Minister een uitputtende lijst kan delen
met maatregelen die dan wel deel van dit besluit uitmaken dan wel bij ministeriële
regeling worden geregeld. Waarom kiest de Minister ervoor een deel van de maatregelen
apart van dit besluit en bij ministeriële regeling te regelen? Deze leden vragen,
mede naar aanleiding van de onrust in de sector over de in dit ontwerpbesluit genoteerde
maatregelen, tot een voorhangprocedure op de nadere ministeriële regeling.
De leden van de VVD-fractie lezen over de extra lasten voor de RVO. Welke kosten gaan
hiermee gepaard, hoeveel extra fte is hiervoor nodig en weegt dit op tegen de regeldrukverhogende
maatregelen voor de boer? Welke aanpassingen moeten in de ICT-systemen worden doorgevoerd
en op welke manier is de RVO voornemens de wijzigingen naar de sector tijdig en op
een goede manier te communiceren? Acht de Minister de toenemende druk op de RVO met
ook het doorgeven van de meldingen voor 15 februari, werkbaar? Hoe wordt voorkomen
dat de RVO onbereikbaar wordt? Deze leden verwijzen naar het artikel «Onderbetaalde
arbeidskrachten bij de overheid: «Ik wil doorgroeien dus schop ik geen stennis»» uit
de Volkskrant van 30 september 2020.3 Zij lezen dat de RVO zelf te weinig personeel in dienst heeft om de bezwaren rond
het fosfaatrechtenstelsel af te handelen. Wat betekenen deze achterstanden en hoe
kan, met deze tekorten in het achterhoofd, worden gegarandeerd dat de RVO de maatregelen
zoals voorgesteld in dit ontwerpbesluit wel voldoende kan implementeren en behandelen?
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van het Ontwerpbesluit tot wijziging
van het Besluit gebruik meststoffen en tot wijziging van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet
en willen de Minister nog enkele vragen voorleggen.
De effecten van de voorgenomen wijzigingen op het bedrijfsleven en op het milieu zijn
nog zeer onzeker. Kan de Minister toezeggen dat er eerst proefprojecten uitgevoerd
worden, zodat ondernemers ervaring kunnen opdoen met de wijzigingen, voordat de wetswijziging
in werking treedt? De inwerkingtreding van deze wetswijziging is beoogd op 1 januari
2021. In hoeverre is deze datum realistisch als er software-aanpassingen gedaan moeten
worden?
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Minister over
het ontwerpbesluit houdende wijziging van het Besluit gebruik meststoffen ter uitvoering
van het zesde actieprogramma Nitraatrichtlijn en tot wijziging van het Uitvoeringsbesluit
Meststoffenwet en we willen de Minister nog enkele vragen voorleggen.
Uitrijperiode en registratieverplichting
De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat de meldingsplicht voor zand- en lössgronden
op 15 februari ervoor zal zorgen dat de boeren in hun vrijheid en vakmanschap worden
beperkt. Deze leden vragen of de Minister heeft nagedacht over de praktische uitvoerbaarheid
van deze regel. Wat is het exacte doel van deze regel en heeft de Minister ook andere
opties overwogen om dit doel te bereiken? Kan de datum voor het melden niet geheel
worden verschoven naar 31 maart in plaats van 15 februari, aangezien boeren tot 31 maart
wijzigingen door kunnen geven? Zo niet, waarom niet? Wanneer er pas na 31 maart door
onvoorziene omstandigheden blijkt dat mais de enige optie is voor een late teelt op
een perceel terwijl dit niet is doorgegeven aan de RVO, wat zijn de mogelijkheden
dan?
De leden van de CDA-fractie lezen dat uit inventarisatie van CLM Onderzoek en Advies
BV is gebleken dat wet- en regelgeving vanuit de rijksoverheid de transitie naar natuurinclusieve
landbouw hindert. Er wordt zelfs specifiek benoemd dat het de boer met een natuurinclusieve
bedrijfsvoering helpt wanneer er geen beperkende data gelden voor het bemesten van
hun grond om zo bodemleven en flora en fauna boven de grond te kunnen stimuleren.
Kan de Minister aangeven hoe voorliggend ontwerpbesluit zich verhoudt tot deze constatering?
De leden van de CDA-fractie zien in de Nota van Toelichting onder hoofdstuk 5 dat
boeren, volgens de Minister, in geval van een opslagtekort de mogelijkheid hebben
om de mest af te voeren, inclusief de daarbij behorende kosten. Heeft de Minister
onderzocht of de opslagcapaciteit voldoende is om te kunnen voldoen aan deze aangepaste
uitrijdperiode? Deze leden vragen of de Minister heeft overwogen boeren een vergoeding
te laten krijgen voor het afvoeren van mest bij een tekort aan opslagcapaciteit als
gevolg van de aangepaste uitrijdperiode Zo nee, waarom niet?
De leden van de CDA-fractie merken op dat aanpassing van de mestuitrijperiode ook
betekent dat er extra uitrijcapaciteit benodigd is. Is dit voldoende beschikbaar en
heeft de Minister het financiële effect hiervan in beeld en wat het betekent als er
een natte periode in maart plaatsvindt? Betekent het dan niet dat er onder minder
gunstige omstandigheden mest moet worden uitgereden met verslechtering van bodemkwaliteit
en benutting van mineralen tot gevolg?
Voorkomen afspoeling ruggenteelten op klei- en lössgrond
Met betrekking tot de regeling om uitspoeling te voorkomen heeft LTO Nederland voorgesteld
om doelen te stellen in plaats van middelenvoorschriften. LTO Nederland stelde voor
om boeren zelf de keuze te laten maken tussen drie opties, waarmee ze uiteindelijk
dezelfde doelen behalen. Wat zijn de overwegingen van de Minister om dit voorstel
niet over te nemen? Heeft de Minister in beeld of hetgeen ze voorstelt in de praktijk
ook uitvoerbaar is en wat de extra kosten van deze maatregelen voor de ondernemers
zijn? Hoe moet een akkerbouwer bijvoorbeeld handelen als hij meerdere gewassen op
één perceel heeft? Heel specifiek, de leden van de CDA-fractie zijn erop gewezen dat
bij de biologische teelt van pootaardappelen planten vele keren bekeken worden op
aanwezigheid van eventueel virusverloop. Dit vindt plaats met een zogenaamde selectiekar.
De voorgestelde drempels zijn een belemmering voor deze noodzakelijke werkzaamheden.
Is de Minister hiervan op de hoogte, is het beleid van de Minister tegenstrijdig met
andere geldende eisen rondom teelt van pootaardappelen en wat adviseert zij deze ondernemers
te doen?
Implementatiebeleid
De leden van de CDA-fractie vragen hoe de Minister de implementatie van het nieuwe
mestbeleid voor zich ziet. Hoe wordt de overgangstermijn ingericht? Worden er pilots
gedraaid en worden de resultaten gemonitord en geëvalueerd? In hoeverre schat de Minister
in dat de nieuwe regels op 1 januari 2021 in werking kunnen treden? Welke uitdagingen
ziet de Minister bij het halen van de deadline?
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het wijzigingsbesluit gebruik
meststoffen en het uitvoeringsbesluit Meststoffenwet zesde actieprogramma Nitraatrichtlijn.
Deze leden hebben hier nog enkele vragen over.
De leden van de D66-fractie zien dat de mestproblematiek tot problemen leidt in het
grondwater onder zandgronden en löss. Met de voorliggende maatregelen worden nieuwe
beperkingen opgelegd aan boeren terwijl er ook de mogelijkheid bestaat om meer duidelijkheid
te scheppen over welke gewassen en welke gewasrotaties nog wel op uitspoelingsgevoelige
gronden kunnen en welke niet. Is de Minister het met deze leden eens dat boeren vooral
duidelijkheid nodig hebben over wat wel en niet kan en dat in het licht van de hervorming
van het mestbeleid wederom de kern van de problematiek, namelijk drijfmest, hiermee
niet wordt besproken? Is de Minister het ook met hen eens dat drijfmest de kern is
van het mestprobleem in Nederland? Vindt de Minister ook dat een verbod op drijfmest
duidelijkheid biedt aan boeren en mestverwerkers en daarmee de nodige innovaties kan
stimuleren?
Precisiebemesting uitgangspunt
De leden van de D66-fractie vinden het positief te lezen dat precisiebemesting het
uitgangspunt is van de wijzigingen. De toelichting van precisiebemesting past tot
op zekere hoogte bij de definitie die deze leden voor zich zien: «de juiste mest wordt
op de juiste plaats, op de juiste manier, op het juiste tijdstip en in de juiste hoeveelheid
toegediend om zo precies mogelijk te voorzien in de behoefte van gewas en bodem en
daarmee emissies zoveel mogelijk te beperken». De voorliggende wijzigingen missen
echter de link met de kringlooplandbouwvisie van de Minister.
De leden van de D66-fractie lezen dat de uitrijperiode van drijfmest en vloeibaar
zuiveringsslib rondom de teelt van maïs op zand- en lössgronden wordt aangepast van
15 februari tot en met 15 september naar 1 april tot en met 15 september. Deze leden
zijn enigszins positief over deze verkorting van het uitrijden van rotte mestproducten
op het land om uit- of afspoeling door neerslag van stikstof en nitraat te voorkomen,
omdat een verbod op drijfmest niet voor ons ligt. Zij vragen of de gemaakte uitzondering
alleen voor de biologische productiemethode moet gelden, daar de omslag van gangbare
naar kringlooplandbouw ook het doel heeft om de bemestingsmethode aan te passen waarbij
groenbemesters en het gebruik van organisch materiaal de overhand hebben. Hoe passen
de voorliggende wijzigingen in de kringlooplandbouwvisie van de Minister? Wat zijn
de precieze doelen waarop wordt gestuurd? Hoe wordt de omslag naar kringlooplandbouw
gestimuleerd? Ziet de Minister de mogelijkheid om de meldingsplicht uit te bouwen
met kringlooplandbouwmethoden, zoals het gebruik van groenbemesters?
Voorkomen afspoeling ruggenteelten op klei- en lössgrond
De leden van de D66-fractie zijn van mening dat binnen kringlooplandbouw de bodem
centraal staat. De methode waarbij organische mest de bodem van de benodigde structuur
voorziet en de grond een hoger organische stofgehalte geeft, zoals in de biologische
landbouw gangbaar is, is onmisbaar. Deze leden zijn van mening dat het verbeteren
en beschermen van ons oppervlaktewater van groot belang is, zeker omdat de gestelde
doelen omtrent de kwaliteit van het oppervlaktewater nog niet zijn behaald. Zij vragen
op welke manier de kringlooplandbouw visie van de Minister past bij de voorgenomen
wijzigingen om afspoeling in de ruggenteelten tegen te gaan.
De leden van de D66-fractie vragen tevens hoe groot het probleem van uit- en afspoeling
die met de voorliggende maatregelen worden opgelost nu is. In de praktijk is er al
een teeltvrijezone op de kopakkers, zodat uitspoeling dwars op de ruggen niet mogelijk
is. In de parallelle zone van de ruggen vindt zeker in de biologische sector geen
tot weinig uitspoeling plaats van meststoffen, daar organische mest wordt gebruikt.
Klopt dit? De maatregelen die worden gepresenteerd omtrent uit- en afspoeling bij
ruggenteelten op klei- en lössgrond maken mechanische onkruidbestrijding onaantrekkelijk
en de onbemeste zone van drie meter breed maakt het onaantrekkelijk voor de gangbare
boer om de overstap te maken naar biologische of kringlooplandbouw. Hoe passen de
gepresenteerde maatregelen in de kringlooplandbouwvisie van de Minister? Wat is de
reden dat de Minister ervoor kiest om eerst deze maatregelen en veranderingen door
te voeren terwijl er onduidelijkheid bestaat over hoe de kringlooplandbouwvisie wordt
meegenomen in het gehele mestbeleid? Is de Minister het met deze leden eens dat omschakeling
naar kringlooplandbouw aantrekkelijk gemaakt moet worden? Zo ja, waarom wordt dan
toch gekozen voor nieuwe drempels? Zo nee, waarom niet? Ziet de Minister de mogelijkheid
om Skal-gecertificeerde bedrijven en kringlooplandbouwbedrijven die gebruikmaken van
organische en/of rijpe mest een uitzonderingspositie te geven op de extra maatregelen
die worden voorgesteld, waarbij een gezonde bodem het uitgangspunt blijft?
De leden van de D66-fractie vragen ook op welke manier de afgekondigde maatregelen
gecontroleerd gaan worden.
Wijziging artikel 6
De leden van de D66-fractie zijn positief over de onderhavige wijziging van dit besluit
waarbij precisiebemesting binnen een perceel mogelijk gemaakt wordt. Deze leden zien
dat Nederland meer te maken heeft en krijgt met extreme weersomstandigheden door onder
andere klimaatverandering. De afgelopen jaren is de droogte in sommige gebieden uitzonderlijk
hoog geweest. Deze leden vragen in hoeverre de droogte meegenomen is in de totstandkoming
van de wijziging in de uitrijperiode.
Regeldruk
De leden van de D66-fractie betreuren het te lezen dat regeldruk en kostendruk omhoog
gaat met de voorgenomen maatregelen. Echter, deze leden zien de meerwaarde in van
deze maatregelen om het oppervlaktewater beter te beschermen en af- en uitspoeling
van nutriënten tegen te gaan. Zij zien hierin een kans om kringlooplandbouw en het
gebruik van organische en rijpe mest toe te voegen als alternatief voor het gebruik
van rotte mest. Waarom is deze visie niet meegenomen in het ontwerpbesluit?
Overige bedrijfseffecten
De leden van de D66-fractie lezen dat de RVO verwacht dat de implementatie van deze
wijziging de nodige impact op de uitvoering en de sector heeft. Er is een aantal aanpassingen
nodig in de ICT-systemen van de RVO, zoals aanpassing van de verschillende registers.
Kunnen deze veranderingen in ICT-systemen op tijd doorgevoerd worden met inachtneming
van de communicatie richting leden?
Aanpassing uitrijperiode op percelen voorafgaand aan teelt van maïs
De leden van de D66-fractie vragen wat het effect is van het aanpassen van de uitrijperiode
op de totale uitstoot en uitspoeling, daar zij lezen dat de lachgasemissie wordt verminderd
maar de ammoniakemissie iets kan toenemen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie
Nota van toelichting
Voorkomen afspoeling ruggenteelten op klei- en lössgrond
De leden van de PvdA-fractie begrijpen dat om afspoeling van percelen naar nabijgelegen
watergangen te voorkomen het voor landbouwers met ruggenteelten op klei- of lössgrond
in beginsel verplicht wordt deze afspoeling te bemoeilijken en te voorkomen door middel
van waarneembare hindernissen en maatregelen. Deze maatregelen worden door de biologische
landbouw echter als onwenselijk voor die sector beschouwd. Vanuit deze sector wordt
er onder andere op gewezen dat de opbouw van ruggen pas plaatsvindt na het bemesten,
waardoor de mest juist mooi verdeeld wordt in de grond, hetgeen ertoe zal leiden dat
bij extreem natte omstandigheden minder afspoeling zal optreden. Bovendien wordt in
de biologische landbouw geen kunstmest gebruikt, waardoor de eventuele afspoeling
minder schadelijk zal zijn indien extreem natte omstandigheden optreden. De sector
acht om deze redenen de in het onderhavige besluit genoemde maatregelen voor de biologische
landbouw niet nodig. Kan de Minister hier nader op ingaan?
Daarbij komt dat de voorgestelde maatregelen voor de biologische landbouw niet alleen
als onnodig maar ook als problematisch worden ervaren. Zo levert het opwerpen van
drempels problemen op bij de mechanische onkruidbestrijding, is het graven van geulen
langs akkerlanden schadelijk voor de bodem en de biodiversiteit van de akkerlanden
en riskant voor bestuurders van landbouwwerktuigen. Kan de Minister nader ingaan op
de redenen waarom de door haar voorgestelde maatregelen, anders dan vanuit het oogpunt
van handhaving, ook voor de biologische landbouw zouden moeten gelden? Acht de Minister
het wenselijk en werkbaar om voor die sector een uitzondering te maken?
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben kennisgenomen van de ontwerpbesluiten
tot wijziging van het Besluit gebruik meststoffen en het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet.
Deze leden noemen deze wijzigingen een voorbeeld van «mest-millimeteren»: het zijn
nieuwe regeltjes – waar boeren gek van worden – waarmee net wel (of net niet) aan
een Europese richtlijn voldaan wordt.
De nitraatvervuiling van ons water, de jaarlijkse noodzaak om bij Brussel te bedelen
om derogatie op de Nitraatrichtlijn, maar ook de stikstofcrisis en de gigantische
mestafzetkosten voor boeren (met als gevolg grootschalige mestfraude) worden allemaal
veroorzaakt door één probleem: veel te veel mest. En dat mestoverschot wordt geproduceerd
door veel te veel dieren. Zolang de kern van het probleem niet onder ogen wordt gezien,
blijven we mest-millimeteren. Een latere uitrijperiode op zand en löss, of verplichte
drempels of greppels om afspoeling te voorkomen, zijn doekjes voor het bloeden. Want
hoewel de regels voor boeren zich blijven opstapelen, schiet de melkveesector dit
jaar toch weer door het sectorplafond voor stikstofexcretie. Het wekt geen verbazing
dat boeren zich afvragen of ze het dan nooit goed doen. Met drastisch minder dieren
krijgen zowel het water, de bodem, als de boeren weer een beetje lucht. De leden van
de Partij voor de Dieren-fractie vragen of de Minister de mening deelt dat dit het
moment is – een klein anderhalf jaar voordat de huidige derogatie afloopt – om de
ontwikkeling in te zetten naar fors minder dieren, dus minder mest, zodat we de derogatie
op de Nitraatrichtlijn in de toekomst niet meer nodig hebben. Deze leden ontvangen
hierop graag een reactie van de Minister.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggende ontwerpbesluit.
Deze leden waarderen de keuze van de Minister om de verplichte rijenbemesting in de
maïsteelt te schrappen. Zij hebben nog wel enkele vragen over de uitwerking van de
alternatieve invulling en over de eisen met betrekking tot ruggenteelten.
Aanpassing uitrijperiode
De leden van de SGP-fractie hebben enkele vragen over het verbod om in het vroege
voorjaar drijfmest te gebruiken op bouwland op zand- en lössgrond indien sprake is
van maïsteelt. Deze leden willen erop wijzen dat het verbod om mest aan te wenden
voor 1 april betekent dat in korte tijd mest uitgereden moet worden op de tienduizenden
hectares maïsland die ons land rijk is. Hoe groot is het risico dat mest dan onder
ongunstige weers- en bodemomstandigheden uitgereden moet worden? Is het middel dan
niet erger dan de kwaal, nog los van de grote druk op loonwerkers? Deze leden vragen
of de Minister bereid is de termijn te verkorten van 1 april naar 15 maart.
De leden van de SGP-fractie horen graag hoe de Minister wil omgaan met de situatie
dat grasland of een groenbemester/voerdergewas in het vroege voorjaar bemest en daarna
gemaaid of geoogst wordt, en daarna omgezet wordt in bouwland ten behoeve van maïsteelt.
Voorkomen afspoeling ruggenteelten
De leden van de SGP-fractie hebben een vraag over de verplichting om op een perceel
met ruggenteelt op klei- of lössgrond naast een watergang te kiezen voor drempels,
greppels of een brede teeltvrij zone. Vanuit de sector is ook de mogelijkheid aangedragen
om te kiezen voor het bewerken van het land tussen de ruggen met woeltanden. Waarom
heeft de Minister hier niet voor gekozen?
Derogatiebeschikking
De leden van de SGP-fractie hebben aanvullend nog enkele vragen over de recente wijziging
van de Uitvoeringsregeling gebruik meststoffen en de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet
in verband met de nieuwe derogatiebeschikking, met name over de aanvullende voorwaarden
met betrekking tot het beperken van de ammoniakemissie.
In hoeverre leidt extra emissie door de derogatie tot extra eutrofiëring, zo vragen
de leden van de SGP-fractie. Is de veronderstelling juist dat deze bijdrage minimaal
is? Hoe weegt de Minister het feit dat meer ammoniakemissie leidt tot minder uitspoeling,
omdat er dan minder stikstof in de mest achterblijft?
Waar in de overwegingen van de derogatiebeschikking aangegeven wordt dat het wat betreft
ammoniakemissie moet gaan om passende maatregelen en waarbij verwezen wordt naar onder
meer de gevolgen voor Natura 2000-gebieden, willen de leden van de SGP-fractie erop
wijzen dat de gekozen maatregelen negatieve effecten kunnen hebben voor de CO2-emissiereductieopgave. Aanscherping van de derogatievoorwaarden kan leiden tot meer
kunstmestgebruik met bijbehorende CO2-footprint. De overstap naar het injecteren van mest in en dus het doorsnijden van
veengrond kan leiden tot snellere afbraak van organische stof en dus meer CO2-emissie. Deelt de Minister de mening dat ook dit aspect in de afwegingen betrokken
had moeten worden?
De leden van de SGP-fractie lezen dat boeren die de sleepvoet willen gebruiken de
mest wanneer het warmer is dan 20 graden Celsius ’s nachts uit moeten rijden. Deze
leden vrezen logistieke problemen en geluidsoverlast voor omwonenden. Heeft de Minister
dit meegewogen en aan de Europese Commissie voorgelegd?
De leden van de SGP-fractie vragen of de Minister bereid is op basis van voornoemde
aspecten en het feit dat bij de vrijstelling voor bovengronds uitrijden van mest aanvullende
emissiebeperkende voorwaarden gelden, opnieuw het gesprek aan te gaan met de Europese
Commissie over de extra voorwaarden in de derogatiebeschikking.
II Antwoord/Reactie van de Minister
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A.H. Kuiken, voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit -
Mede ondertekenaar
M. Verhoev, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.