Verslag (initiatief)wetsvoorstel (nader) : Verslag
35 555 Wijziging van de Pensioenwet, de Wet verplichte beroepspensioenregeling, de Wet op het financieel toezicht, de Wet inkomstenbelasting 2001 en de Wet op de loonbelasting 1964 in verband met de introductie van de mogelijkheid om een deel van de waarde van de aanspraken op ouderdomspensioen of op periodieke uitkeringen van oudedagsvoorzieningen in de derde pijler op de ingangsdatum daarvan te laten afkopen, de tijdelijke versoepeling van de pseudo-eindheffing bij regelingen voor vervroegde uittreding en de uitbreiding van de fiscale ruimte voor het sparen van bovenwettelijk verlof (Wet bedrag ineens, RVU en verlofsparen)
Nr. 5
                   VERSLAG
            
Vastgesteld 23 september 2020
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, belast met het voorbereidend
                     onderzoek van voorliggend wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen
                     van haar bevindingen.
                  
Onder het voorbehoud dat de in het verslag opgenomen vragen en opmerkingen afdoende
                     door de regering worden beantwoord acht de commissie de openbare behandeling van het
                     wetsvoorstel voldoende voorbereid.
                  
Inhoudsopgave
                         
                         
blz.
                         
                         
                         
1.
Inleiding
2
2.
Introductie keuzerecht bedrag ineens
3
3.
Tijdelijke versoepeling van de RVU-heffing
14
4.
Uitbreiding fiscale ruimte voor het sparen van bovenwettelijk verlof
18
5.
Gegevensbescherming
19
6.
Doenvermogentoets
19
7.
Financiële gevolgen
20
8.
Regeldruk
23
9.
Internetconsultatie
23
10.
Toezicht- en uitvoeringstoetsen
23
11.
Overig
11
-
Artikelsgewijs
24
1. Inleiding
               
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het  wetsvoorstel Wijziging van de Pensioenwet,
                  de Wet verplichte beroepspensioenregeling, de Wet op het financieel toezicht, de Wet
                  inkomstenbelasting 2001 en de Wet op de loonbelasting 1964 in verband met de introductie
                  van de mogelijkheid om een deel van de waarde van de aanspraken op ouderdomspensioen
                  of op periodieke uitkeringen van oudedagsvoorzieningen in de derde pijler op de ingangsdatum
                  daarvan te laten afkopen, de tijdelijke versoepeling van de pseudo-eindheffing bij
                  regelingen voor vervroegde uittreding en de uitbreiding van de fiscale ruimte voor
                  het sparen van bovenwettelijk verlof (Wet bedrag ineens, RVU en verlofsparen). Dit
                  wetsvoorstel is onderdeel van het in 2019 gesloten pensioenakkoord en dient daarom
                  in zijn samenhang te worden gezien. Deze leden hebben nog enkele vragen en opmerkingen.
               
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de Wet bedrag ineens, RVU en verlofsparen. Deze leden zijn
                     geen voorstander van de maatregel om 10% van het pensioen op de pensioendatum uit
                     te keren en maken zich zeer veel zorgen om de mogelijke gevolgen van deze maatregel.
                     Het sparen voor het pensioen op een gereguleerde wijze kent per definitie een beschermingsfunctie.
                     Als werknemers in staat zouden zijn om allemaal en gedurende het gehele werkende leven
                     precies genoeg geld opzij te zetten voor hun pensioen, dan zou er geen gereguleerde
                     pensioenvoorzieningen nodig zijn. Dan beleggen alle werkenden, al dan niet op collectieve
                     wijze, bij een bank of andere instelling. Door een tiende deel van het pensioen alvast
                     uit te keren, wordt de beschermingsfunctie van het pensioen aangetast en dat schaadt
                     het fundament van het pensioenstelsel. Waarom zou je immers niet 10% minder opbouwen
                     als die 10% toch niet nodig is voor het levenslange pensioen?
                  
De leden van de CDA-fractie merken hierbij op dat de mogelijkheid om 10% ineens te
                     kunnen uitkeren niets toevoegt ten opzichte van de bestaande hoog-laagconstructie
                     en praktisch altijd financieel veel ongunstiger uitpakt. De marginale druk is immers
                     veel hoger bij een uitkering ineens, dan bij een hogere pensioenuitkering gedurende
                     een aantal jaar. Daar komt nog bij dat de hoogte van de inkomstenbelasting afhangt
                     van het moment waarop het pensioen ingaat. Deelnemers die in december met pensioen
                     gaan betalen meer dan het dubbele aan inkomstenbelasting over de eenmalige uitkering
                     dan deelnemers die in januari met pensioen gaan.
                  
De uitkering van een bedrag ineens heeft dus rare financiële gevolgen en is eigenlijk
                     alleen nuttig in zeldzame uitzonderingsgevallen, terwijl het risico groot is dat andere
                     deelnemers, voor wie de maatregel helemaal niet gunstig is, uit onwetendheid ook ervoor
                     zullen kiezen om 10% van hun pensioen alvast uit te keren. De maatregel legt dan ook
                     een grote verantwoordelijkheid neer bij pensioenuitvoerders, pensioenfondsen, verzekeraars
                     en financieel planners om vanuit hun zorgplicht deelnemers goed voor te lichten. Voor
                     een financieel adviseur is dat geen probleem, want die kan in een individueel geval
                     voorrekenen of opname ineens een financieel verstandige keuze. Een pensioenuitvoerder
                     kan echter alleen wijzen op de eventuele negatieve fiscale gevolgen, zonder dat dit
                     concreet wordt voorgerekend, en pensioendeelnemers zonder eigen financieel adviseur
                     hebben dan ook over het algemeen niet voldoende informatie om een verstandige keuze
                     te kunnen maken. De leden van de CDA-fractie merken hierbij op dat het pensioen voor
                     de meeste mensen al ingewikkeld genoeg is en er geen reden is om dit onnodig nog complexer
                     te maken.
                  
Deze leden merken op dat de in dit wetsvoorstel genoemde drie maatregelen onderling
                     geen duidelijke samenhang hebben en een andere beoogde inwerkingstredingsdatum kennen.
                     Zij verzoeken de regering daarom conform de motie Hoekstra1 (34 300, nr. O) te motiveren waarom de verschillende maatregelen in één wetsvoorstel zijn ondergebracht.
                  
De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de Wet bedrag ineens, RVU en verlofsparen.
                  Deze leden zien dit wetsvoorstel als een van de vele belangrijke stappen die moeten
                  worden gezet om het pensioenakkoord dat na lang onderhandelen door alle sociale partners
                  is ondertekend te formaliseren. De leden van de D66-fractie hechten in het bijzonder
                  aan de keuzevrijheid die dit pensioenakkoord beoogd te creëren en hebben daar bijzondere
                  aandacht voor.
               
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij vinden het belangrijk
                  dat werkenden die niet gezond de eindstreep kunnen halen eerder kunnen stoppen met
                  werken. Deze leden hebben nog wel vragen bij dit wetsvoorstel.
               
De leden van de SP-fractie hebben met veel interesse kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Zij hebben
                  hierover nog enkele vragen en opmerkingen. Genoemde leden lezen dat er steeds meer
                  mensen een grotere mate van flexibiliteit willen ten aanzien van de aanwending van
                  hun pensioen. Zij vragen de regering op welke cijfers dit gebaseerd is. Tevens constateren
                  deze leden dat dit wetsvoorstel meerdere opzichzelfstaande voorstellen bevat. Zij
                  vragen waarom er niet gekozen is om deze drie uiteenlopende voorstellen in aparte
                  wetsvoorstellen te behandelen.
               
De leden van PvdA-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel Wet bedrag ineens, RVU en verlofsparen.
                  Naar aanleiding van dit wetsvoorstel hebben zij nog enkele vragen en opmerkingen.
               
2. Introductie keuzerecht bedrag ineens
               
2.1. Aanleiding
               
De leden van de CDA-fractie lezen in de memorie van toelichting dat deelnemers en pensioengerechtigden in Nederland
                     minder keuzevrijheid hebben dan in andere landen. Nederland is een van de weinige
                     landen waarin het pensioen in de regel volledig wordt uitgekeerd in de vorm van een
                     levenslange annuïteit. Deze leden vinden dit een weinig overtuigend argument. Nederland
                     is immers ook het land met de laagste armoede onder ouderen. Kan de regering aangeven
                     waarom zij de levenslange annuïteit als iets negatiefs zien? De leden van de CDA-fractie
                     dachten dat de regering juist trots was op het Nederlandse pensioenstelsel als een
                     van de beste in de wereld. Deelt de regering de mening dat een levenslange annuïteit
                     juist de zekerheid biedt dat je juist op zeer oude leeftijd altijd van voldoende inkomen
                     verzekerd bent? De leden van de CDA-fractie wijzen erop dat dit de belangrijkste functie
                     is van het pensioen: een inkomensvoorziening voor als je zelf niet meer in staat bent,
                     door ouderdom, om een inkomen te verdienen. Dat risico is groter aan het einde van
                     het leven dan vlak na de pensioeningangsdatum. Kan de regering daarom aangeven in
                     het kader van de inkomensvoorzieningsfunctie van het pensioen waarom het wenselijk
                     is dat deelnemers de mogelijkheid krijgen om een aanzienlijk deel van het pensioen
                     naar voren te schuiven?
                  
De regering verwijst in de memorie van toelichting naar het eerdere onderzoek dat
                     zij in juni 2019 heeft gedaan over de keuzemogelijkheid om een deel van het pensioen
                     eerder uit te keren. Zoals deze leden al eerder in overleggen over het pensioenstelsel
                     hebben laten weten, achten zij de conclusie van dit onderzoek, namelijk we gaan opname
                     ineens mogelijk maken, niet in overeenstemming met de rest van het onderzoek, waarin
                     namelijk zeer veel nadelen worden beschreven.
                  
Zo beschrijft de regering in dit onderzoek de volgende risico’s:
– Deelnemers kunnen een te sterke achteruitgang in de hoogte van de levenslange pensioenuitkering
                           ondervinden;
                        
– De solidariteit binnen pensioenfondsen kan onder druk komen te staan, doordat vooral
                           mensen met een lage levensverwachting gaan kiezen voor de opname ineens;
                        
– Deelnemers krijgen een extra keuze, die niet gemakkelijk is, voor hun kiezen. Dit
                           staat haaks op de aanbevelingen van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid
                           (WRR) die adviseren om de keuzedruk voor burgers te reduceren, verleidingen die een
                           groot beroep doen op de zelfcontrole van burgers te verminderen en terughoudend te
                           zijn met het bieden van grote keuzevrijheden op het gebied van essentiële financiële
                           voorzieningen, zoals het pensioen.
                        
Na het beschrijven van al deze risico’s komt de regering tot de conclusie dat dus
                     «het faciliteren van de mogelijkheid tot het opnemen van een bedrag ineens wenselijk
                     is». De leden van de CDA-fractie kunnen deze redenering niet volgen.
                  
Zij merken daarbij nog op dat de regering in dit onderzoek verzuimd heeft om te kijken
                     of de mogelijkheid van een opname ineens wel voldoende voordeel biedt ten opzichte
                     van de bestaande mogelijkheid om de eerste vijf jaar een hoger pensioen uit te laten
                     keren (hoog-laagconstructie), die fiscaal voor mensen veel gunstiger uitkomt. En zij
                     merken op dat de regering nog uitputtender had kunnen zijn in het onderzoeken van
                     de risico’s. Zo missen zij nog het risico dat deelnemers het beeld kunnen krijgen
                     dat die 10% van hun pensioen helemaal niet nodig is voor de pensioenopbouw, aangezien
                     de overheid het wettelijk mogelijk maakt dit geld consumptief te besteden aan bijvoorbeeld
                     een leuke reis, en dus dat de mogelijkheid van de opname ineens zorgt voor een afbreuk
                     aan het algemene draagvlak voor pensioenopbouw. Ook missen zij in het onderzoek het
                     expliciete benoemen van het risico dat mensen te maken krijgen met door hen niet voorziene
                     hoge aanslagen inkomstenbelasting en terugbetalingen van toeslagen. De regering gaat
                     ervanuit dat de mogelijkheid van een bedrag ineens de welvaart van deelnemers vergroot,
                     doordat de aanwending beter aansluit op de persoonlijke situatie. De leden van de
                     CDA-fractie zien daartegenover echter ook het risico van een lagere welvaart, omdat
                     een deel van de deelnemers die kiest voor de opname ineens zich niet bewust is van
                     de grote fiscale gevolgen die dat kan hebben. Deze leden verwijzen daarbij ook naar
                     de problematiek van de afkoop van kleine pensioenen voor de pensioeningangsdatum,
                     die heeft laten zien dat de fiscale gevolgen van een afkoop zeer groot kunnen zijn
                     en dat er soms niets, of in sommige gevallen zelfs een negatief bedrag, overblijft.
                     Bij opname van een bedrag ineens vindt de afkoop meestal niet voor de AOW-gerechtigde
                     leeftijd plaats, maar dat neemt niet weg dat de fiscale gevolgen nog steeds groot
                     kunnen zijn. In het geval van een AOW-overbrugging kunnen de fiscale gevolgen nog
                     groter zijn, omdat de gedeeltelijke afkoop dan wel plaatsvindt voor de AOW-gerechtigde
                     leeftijd.
                  
De leden van de CDA-fractie vragen daarom de regering het geheel van de hiervoor beschreven
                     vijf risico’s serieus te wegen tegen het geschetste voordeel van de grotere keuzevrijheid
                     voor de deelnemer en daarbij expliciet mee te nemen dat de keuzevrijheid ten opzichte
                     van de bestaande hoog-laagconstructie maar zeer beperkt toeneemt.
                  
In ditzelfde onderzoek heeft de regering ook geconcludeerd dat het te complex is voor
                     de uitvoeringspraktijk om een verplicht bestedingsdoel te koppelen aan de opname ineens.
                     De leden van de CDA-fractie kunnen zich de uitvoeringsproblemen bij een verplichte
                     besteding goed voorstellen, maar zij merken op dat dat de enige manier geweest was
                     om het pensioenkarakter van het opgenomen bedrag ineens te behouden. Wanneer deelnemers
                     de keuze geboden wordt om op de pensioeningangsdatum maximaal 10% van het pensioen
                     op te nemen om daarmee de hypotheek op de eigen woning af te lossen of andere schulden
                     af te lossen, moet nog steeds goed bekeken worden of dat financieel de meest gunstigste
                     optie is, maar draagt het vermogen in ieder geval op een andere manier, namelijk via
                     lagere lasten, bij aan een goed pensioen en draagt het bij aan het verminderen van
                     de private schulden. Er is dan sprake van een verschuiving binnen de pijlers van het
                     pensioen in plaats van een verschuiving van pensioenvermogen naar overig vermogen.
                     Zeker bij een oudere hypotheek met een hogere rente kan het aflossen dan voordeliger
                     zijn.
                  
De leden van de CDA-fractie vragen de regering dan ook of zij toch een mogelijkheid
                     ziet om de opname van een bedrag ineens alsnog te koppelen aan het aflossen van de
                     hypotheek op de eigen woning.
                  
De leden van de D66-fractie zijn positief over het niet opnemen van een verplicht bestedingsdoel. Deze leden
                  vragen of deze maatregel een incidenteel (positief) economisch effect teweegbrengt.
                  Genoemde leden constateren immers dat de potentiële bestedingsruimte van een grote
                  groep pensioengerechtigden ineens wordt vergroot.
               
De leden van de GroenLinks-fractie verwijzen naar het commentaar van de Autoriteit Financiële Markten (AFM), het Register
                     Belastingadviseurs (RB), de Pensioenfederatie en de Raad van State. De AFM hecht veel
                     waarde aan duidelijke en begrijpelijke informatieverstrekking aan deelnemers, ook
                     over de indirecte gevolgen bij inkomensafhankelijke regelingen. Het Register Belastingadviseurs
                     noemt het bedrag ineens een zeer giftige cocktail voor mensen met een inkomen tot
                     modaal. De Pensioenfederatie vraagt hoe de regering haar zorgplicht op dit punt vorm
                     gaat geven. De Raad van State acht de kans groot dat betrokkenen onvoldoende zijn
                     geïnformeerd en op basis van onjuiste aannames beslissingen nemen die uiteindelijk
                     nadelig voor hen uitpakken. Kan de regering reageren op bovenstaande punten?
                  
Genoemde leden vragen welke mogelijkheden de regering heeft overwogen om ook voor
                     mensen met een laag inkomen een aantrekkelijke regeling te maken. En wat wordt er
                     geregeld voor mensen die noodgedwongen een AOW-overbrugging hebben om een onvoorzien
                     AOW-gat op te vullen met aanvullend pensioen? Of is deze regeling alleen bedoeld voor
                     rijke mensen?
                  
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de pensioenuitvoerders wel genoeg informatie
                     hebben over het financiële plaatje van deelnemers om te voldoen aan de zorgplicht.
                     In hoeverre is het redelijk om van mensen met lagere inkomens te verwachten dat zij
                     een financieel adviseur kunnen inschakelen?
                  
Voorst vragen zij wat het zou kosten om het bedrag ineens buiten beschouwing te laten
                     bij het toekennen van toeslagen. Kunnen de voor- en nadelen hiervan in beeld worden
                     gebracht?
                  
Genoemde leden vragen de regering om de optie in beeld te brengen om een vast belastingtarief
                     toe te passen over het afkoopbedrag en om het bedrag verder buiten beschouwing te
                     laten voor de toeslagen. Wat zijn hiervan de voor- en nadelen, kosten en complexiteitsreductie?
                  
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de uitvoeringskosten van het bedrag ineens
                     ten koste gaan van het pensioen van de gehele groep pensioengerechtigden of alleen
                     van de gebruiker van het bedrag ineens.
                  
Zij vragen de regering nader in te gaan op het uitgangspunt van DNB dat het bedrag
                     ineens geen gevolgen heeft voor het individu of het collectief in het pensioenfonds.
                     Hoe wordt dit tijdens de transitiefase vormgegeven?
                  
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of het collectief genoeg wordt beschermd.
                     Wat gebeurt er in het scenario dat de helft van de mensen gebruik zou maken van het
                     bedrag ineens? Is met deze mogelijkheid rekening gehouden in de risicoanalyse?
                  
Zij vragen hoe er wordt gewaarborgd dat deelnemers niet (tijdelijk) emigreren om het
                     bedrag ineens tegen een gunstig laag tarief te kunnen ontvangen. Hoe pakt de regering
                     deze vorm van belastingontwijking aan?
                  
Genoemde leden vragen de regering of het mogelijk is dat een deelnemer bij zijn ene
                     aanspraak bij fonds A een hoog/laag structuur toepast en bij fonds B een bedrag ineens.
                     Hoe wordt stapeling voorkomen tussen verschillende pensioenuitvoerders?
                  
De leden van de GroenLinks-fractie vragen de regering te reageren op de suggestie
                     van de Vakcentrale voor Professionals (VCP) om deeltijdpensioen uit te sluiten en
                     het bedrag ineens alleen mogelijk te maken wanneer een deelnemer volledig met pensioen
                     gaat.
                  
Tevens vragen zij de regering te reageren op het advies van de Pensioenfederatie om
                     ten behoeve van complexiteitreductie het bedrag ineens alleen mogelijk te maken voor
                     pensioenvormen die ook in aanmerking komen voor hoog-laagconstructies.
                  
De leden van de SP-fractie lezen dat het gebruik van de keuzemogelijkheden de afgelopen jaren omtrent pensioenregelingen
                     is toegenomen. Kan dit worden toegelicht? Welke voordelen heeft extra keuzevrijheid
                     in andere Europese landen ten opzichte van Nederland?
                  
Genoemde leden lezen dat het keuzerecht niet kan worden ingeperkt door pensioenuitvoerders,
                     sociale partners of medezeggenschapsorganen. Kan er worden bevestigd dat alle pensioenuitvoerders
                     aangegeven hebben dat zij in staat zijn om uitvoering te geven aan dit keuzerecht?
                     Wat voor gevolgen heeft dit voor de uitvoeringskosten van de pensioenuitvoerders?
                     Komen mogelijke extra uitvoeringskosten ten laste van de pensioenpot van de deelnemers?
                  
De leden van de SP-fractie lezen dat er onder andere voor een percentage van 10% afkoop
                     is gekozen omdat «het risico hiermee beperkt wordt dat door het afkopen van een te
                     groot deel van de waarde van de aanspraken op ouderdomspensioen een (extra) beroep
                     op overheidsvoorzieningen moet worden gedaan». Wat voor voorzieningen worden hiermee
                     bedoeld, en waarom wordt dit zo gesteld?
                  
Waarom is het alleen mogelijk om een bedrag ineens op te nemen op de pensioeningangsdatum,
                     en is er niet gekozen om dit op meerdere momenten mogelijk te maken? Wat wordt er
                     bedoeld met «selectie effecten» die invloed zouden hebben op de solidariteit binnen
                     een pensioenfonds? Kan er worden toegelicht waarom de keuzevolgorde een bevoegdheid
                     is van de pensioenuitvoerder?
                  
De leden van de SP-fractie lezen ook dat de toenemende administratieve lasten voor
                     de pensioenuitvoerders ten grondslag heeft gelegen aan het besluit om een stapeling
                     van keuzes niet toe te staan. Deze leden erkennen dat een toename van de administratieve
                     lasten een onwenselijke situatie is, maar vragen of deze kostenbesparing ten goede
                     komt aan de pensioendeelnemers van de fondsen of van de pensioenuitvoerders. Graag
                     een toelichting van de regering hierop.
                  
De leden van de SP-fractie constateren dat er toestemming moet zijn van de partner
                     bij een gedeeltelijke afkoop omdat dit ook kan leiden tot een verlaging van een partnerpensioen.
                     Wat voor gevolgen gaat deze toestemmingsvereiste hebben op de pensioenuitvoerders
                     in fte en in kosten? Hebben pensioenuitvoerders kenbaar gemaakt deze voorwaarden uit
                     te kunnen voeren? Hoe gaat er gecontroleerd worden of de afkoop niet gaat leiden tot
                     benadeling van de tot verevening gerechtigde partner? Hoe wordt het bedrag ineens
                     uitgekeerd aan de tot verevening gerechtigde partner?
                  
Genoemde leden lezen dat conform de huidige wet- en regelgeving generieke en persoonlijke
                     informatie zowel schriftelijk als elektronisch mag worden verstrekt. Hebben pensioenuitvoerders
                     al aangegeven op welke manier zij de deelnemers gaan informeren? Worden zij verplicht
                     om deelnemers altijd schriftelijk te informeren? Is de extra informatie over het verschil
                     in periodieke levenslange pensioenuitkering met en zonder gebruik van het keuzerecht
                     kosteloos? Kan dit worden bevestigd door de pensioenuitvoerders? Wat is het concrete
                     tijdstip dat pensioenuitvoerders deze informatie verstrekken?
                  
Zijn er signalen van het niet nakomen van de normen voor informatievoorziening die
                     in de Pensioenwet (PW) en Wet verplichte beroepspensioenregeling (Wvb) worden gehanteerd?
                     Zo ja, hoe worden deze gerapporteerd en wat zijn de gevolgen voor pensioenuitvoerders
                     bij het niet nakomen van de normen?
                  
De leden de PvdA-fractie hebben zorgen over de mogelijk negatieve gevolgen van het uitbetalen van een bedrag
                     ineens voor deelnemers met een laag of middeninkomen. Het laten uitbetalen van een
                     bedrag in een keer zorgt ervoor dat inkomensgerelateerde toeslagen (zoals de huur-
                     en zorgtoeslag) ook lager worden met als gevolg dat deze regeling nadeliger uitpakt
                     voor mensen met een lager inkomen. Mensen met een laag inkomen houden daardoor netto
                     minder over dan mensen met een hoog inkomen. Deelt de regering deze zorgen? Is de
                     regering bereid om meer inzichtelijk te maken wat de gevolgen zijn van het opnemen
                     van een lumpsum? Kan de regering meer gedetailleerd laten zien welke effecten en in
                     verschillende varianten de lumpsum heeft op alle inkomensgerelateerde toeslagen? Ziet
                     de regering, net als deze leden, ook het risico dat er vanwege de lumpsum er forse
                     terugbetalingen van eerdere uitgekeerde toeslagen mogelijk het gevolg zijn? Kan aan
                     de hand van voorbeelden worden aangegeven voor welke inkomensgroepen deze lumpsum
                     wel financieel voordelig uitpakt?
                  
Om nadelige inkomensgevolgen te voorkomen vragen de leden van de PvdA-fractie of de
                     regering bereid is, net zoals bij de afkoop van een klein pensioen, het bedrag ineens
                     buiten het toetsingsinkomen voor inkomensafhankelijke regelingen te houden.
                  
Als laatste vragen deze leden of de regering bereid is, als blijkt dat de introductie
                     van een lumpsum slecht uitpakt voor groepen deelnemers, bijvoorbeeld deelnemers met
                     een laag inkomen, hier in 2023 opnieuw over te spreken.
                  
2.2. Doel van het keuzerecht
               
De regering heeft als doel met het keuzerecht om meer flexibiliteit te bieden in de
                     aanwending van het pensioenvermogen. Daarbij geeft zij de volgende voorbeelden van
                     bestedingen: de aflossing van schulden (zoals een hypotheek), reizen, zorgvoorzieningen
                     of de verbouwing van de eigen woning. De leden van de CDA-fractie kunnen zich best iets voorstellen bij de laatste twee genoemde bestedingen. De opname
                     uit het pensioenvermogen behoudt dan een soort van pensioenfunctie, bijvoorbeeld doordat
                     de woning wordt aangepast zodat deze geschikt is voor senioren. De vraag is dan wel
                     of die verbouwing van de eigen woning of die zorgvoorziening op de pensioeningangsdatum
                     zo dringend is dat niet beter de hoog-laagconstructie zou kunnen worden gebruikt.
                     Hetzelfde geldt voor het aflossen van schulden. De leden van de CDA-fractie vragen
                     de regering dan ook voor welke gevallen het opnemen van de 10% op de pensioeningangsdatum
                     gunstig is. Zij vragen hierbij om zeer specifieke voorbeelden, want zij kunnen zich
                     haast geen voorstelling maken van dit soort gevallen. De enige gevallen waarin de
                     opname financieel gunstig zou kunnen zijn is als de gepensioneerde meer dan ongeveer
                     € 70.000 inkomen, na aftrekposten, per jaar heeft, want anders is de marginale druk
                     te hoog. Daarbij geldt dan nog dat de pensioendeelnemer het geld eerder nodig moet
                     hebben dan de vijf jaar van de hoog-laagconstructie en dat hij het geld op de pensioeningangsdatum
                     zelf niet gespaard heeft. Een andere uitzonderingssituatie zou kunnen zijn wanneer
                     de gepensioneerde hoge schulden tegen een hoog rentepercentage heeft. In dat geval
                     weegt de hogere belasting minder zwaar dan de hoge rentelast. Deze situaties die nauwelijks
                     voorkomen, wegen om die reden niet op tegen het risico dat de meerderheid van de gepensioneerden
                     die zich niet in deze uitzonderingsposities bevinden een financieel ongunstige keuze
                     maakt waar ze later spijt van kunnen krijgen.
                  
Nu de regering zo specifiek wijst om de mogelijkheid om schulden af te lossen, vragen
                     de leden van de CDA-fractie wat de gevolgen zijn van de voorgestelde maatregel voor
                     mensen met schulden. Meer specifiek vragen zij de regering of een pensioendeelnemer
                     door een schuldeiser gedwongen kan worden om de maximale 10% van zijn pensioen op
                     te nemen, ook al is dat in zijn situatie geheel niet financieel gunstig, bijvoorbeeld
                     om in aanmerking te komen voor de schuldsanering, een betalingsregeling of andere
                     afspraken over het afbetalen van schulden.
                  
Zoals eerder beschreven zijn de leden van de CDA-fractie geen voorstander van het
                     naar voren halen van pensioenvermogen voor consumptieve doeleinden, zoals reizen.
                     Zij merken daarbij nog op dat gezien de negatieve financiële gevolgen van het naar
                     voren halen dit sowieso alleen in beeld kan komen als de deelnemer zelf geen vermogen
                     heeft voor het reizen.
                  
Een andere situatie waarin de gedeeltelijk afkoop op de pensioeningangsdatum gunstig
                     kan zijn is als de gepensioneerde terminaal is of op de pensioeningangsdatum overtuigd
                     is dat hij minder dan vijf jaar heeft te leven. In dit geval is niet zozeer sprake
                     van het vergroten van de keuzevrijheid, maar van het toestaan van risicoselectie.
                     Het voorstel leidt daarmee tot een lagere solidariteit en mogelijk tot een lager pensioen
                     voor mensen die langer leven. Kan de regering bevestigen dat het meer toestaan van
                     deze risicoselectie niet beoogd is met het wetsvoorstel?
                  
De leden van de D66-fractie vragen of de maatregelen directe werking hebben op alle pensioenen, ook van alle
                  pensioengerechtigden in Nederland die thans al een pensioenuitkering genieten. Deze
                  leden vragen dus of ook alle huidige pensioengenieters nog over kunnen gaan op gedeeltelijke
                  afkoop. Zo nee, waarom niet? Tevens vragen deze leden of kan worden toegelicht voor
                  welke groepen dit niet mogelijk is omdat zij niet meer kunnen voldoen aan, bijvoorbeeld,
                  voorwaarde 1 of 4. De leden van de D66-fractie vragen of het voor ouderen die op hun
                  pensioenleeftijd wel voldeden aan de voorwaarden, maar nu niet meer omdat zij bijvoorbeeld
                  al 20 jaar pensioen genieten, niet ook deze maatregel zou moeten kunnen toepassen.
                  Genoemde leden vragen waarom andere vormen van pensioen, zoals nabestaandenpensioen
                  en arbeidsongeschiktheidspensioen worden uitgesloten van de mogelijkheid tot het opnemen
                  van het bedrag ineens.
               
2.3. De uitwerking van het keuzerecht
               
De leden van de VVD-fractie merken op dat de zij zich lang hebben ingezet voor de mogelijkheid om een bedrag
                  ineens op te nemen. Zij betreuren het evenwel dat die optie niet kan worden gecombineerd
                  met de bestaande mogelijkheid voor een hoog-laaguitkering. Nu de Raad van State dit
                  probleem ook indringend constateert, vragen deze leden of de regering ruimte ziet
                  beide alsnog geheel of gedeeltelijk te combineren. Waarom zouden de risico’s op een
                  te laag pensioeninkomen niet op een andere manier kunnen worden ondervangen, bijvoorbeeld
                  door de combinatie van een eenmalige uitkering en een hoog-laag uitkering binnen bepaald
                  bandbreedtes toe te staan? Dergelijke voorwaarden gelden nu ook al bij de hoog-laag
                  uitkering en leiden niet tot problemen in de praktijk. Ook vragen zij waarom in het
                  wetsvoorstel de mogelijkheid strikt gekoppeld is aan de ingangsdatum. Welke onaanvaardbare
                  selectie-effecten treden op wanneer hier bijvoorbeeld een periode van een jaar voor
                  wordt gehanteerd? Geldt de voorwaarde van toestemming van de partner ook voor de bestaande
                  hoog-laag uitkering? Zo nee, wat is het verschil tussen de gevolgen voor het partnerpensioen
                  bij een bedrag ineens ten opzichte van een hoog-laag uitkering?
               
De keuzemogelijkheid tot een opname ineens van 10% is wettelijk gezien een recht op
                     afkoop van 10% van de waarde van de aanspraken op het ouderdomspensioen, zo lezen
                     de leden van de CDA-fractie in paragraaf 2.3.1. Genoemde leden zijn allereerst positief over het voorstel dat
                     het recht op afkoop niet gaat gelden voor het nabestaandenpensioen en het arbeidsongeschiktheidspensioen.
                     Het recht op afkoop kan zowel zien op 10% op de waarde van de aanspraken op het ouderdomspensioen
                     of op 10% van het kapitaal dat is opgebouwd voor het ouderdomspensioen. Het pensioenakkoord
                     gaat uit van een premieovereenkomst en dan zal dus vaker sprake zijn van 10% van het
                     kapitaal. De leden van de CDA-fractie vragen de regering of het pensioenakkoord gevolgen
                     heeft voor de uitvoering van de maatregel om een deel van het pensioen te mogen afkopen.
                     Was het niet logischer geweest om deze maatregel pas uit te voeren na de overgang
                     naar het nieuwe stelsel? De waarde van 10% van het kapitaal is niet zo’n ingewikkelde
                     berekening, maar 10% van de waarde van de aanspraak is echter veel ingewikkelder.
                     Wat betekent dit voor de kortingen die gespreid zijn in de tijd? Verwacht de regering
                     dat pensioenuitvoerders over die berekening van de waarde van de aanspraak vaker discussie
                     zullen krijgen met deelnemers? Op welke wijze kan de deelnemer de berekening van 10%
                     van de waarde van de aanspraken controleren?
                  
De leden van de CDA-fractie lezen in paragraaf 2.3.4. dat als voorwaarden worden voorgesteld
                     dat de afkoop niet meer mag bedragen dan 10%, de afkoop moet plaatsvinden op de ingangsdatum
                     van het pensioen, er mag geen stapeling plaatsvinden met het hoog-laagpensioen, het
                     pensioen mag na de gedeeltelijke afkoop niet onder de afkoopgrens komen te liggen
                     en de partner van de deelnemer moet met de afkoop instemmen indien dit leidt tot een
                     lager partnerpensioen.
                  
De regering heeft voor een tiende deel van het pensioen gekozen om aan de ene kant
                     zoveel mogelijk keuzevrijheid te bieden en aan de andere kant te voorkomen dat het
                     resterende pensioen onvoldoende is en de deelnemer een (extra) beroep moet doen op
                     overheidsvoorzieningen. De leden van de CDA-fractie zijn benieuwd of de regering bij
                     het gekozen maximum van 10% kan aangeven wat het geraamde effect is op de overheidsvoorzieningen.
                  
De regering geeft aan dat de pensioenuitvoerder zelf mag bepalen of de gedeeltelijke
                     afkoop plaatsvindt voor of na het toepassen van andere keuzemogelijkheden zoals uitruil.
                     De leden van de CDA-fractie vragen de regering aan te geven wat de gevolgen zijn van
                     het voor of na andere keuzemogelijkheden toepassen van de gedeeltelijke afkoop.
                  
De leden van de CDA-fractie zijn positief over de voorwaarde dat de gedeeltelijke
                     afkoop niet gecombineerd kan worden met de hoog-laagconstructie. Bij die combinatie zijn er te veel mogelijkheden om het pensioen naar
                     voren te halen, waardoor de kans te groot wordt dat er onvoldoende over is om de overige
                     jaren van te leven. De regering geeft aan dat de pensioenuitvoerder de deelnemer nu
                     gericht moet informeren over de keuzemogelijkheden en de gevolgen voor de deelnemer.
                     Genoemde leden merken ten overvloede daarbij op dat de keuze voor de deelnemer ingewikkelder
                     wordt met meer opties met verschillende gevolgen. Zij vragen de regering daarom naar
                     het risico dat de deelnemer, die door het bomen het bos niet meer ziet, eerder geneigd
                     kan zijn om te kiezen voor de gedeeltelijke afkoop, omdat die eenvoudiger oogt dan
                     de hoog-laagconstructie, ook al is de gedeeltelijke afkoop financieel gezien bijna
                     altijd minder aantrekkelijk.
                  
Ook de voorwaarde dat de resterende levenslange pensioenuitkering na de gedeeltelijke
                     afkoop boven de afkoopgrens van kleine pensioenen moet liggen achten deze leden logisch.
                     Anders zou feitelijk de afkoopgrens verhoogd worden door onderhavig wetsvoorstel.
                  
De leden van de CDA-fractie lezen in paragraaf 2.3.5. dat bij de berekening van de
                     afkoopwaarde geen rekening wordt gehouden met positieve of negatieve buffers, omdat
                     deze buffers variëren tot de pensioeningangsdatum. Het niet meenemen van de buffers
                     heeft volgens de berekeningen een beperkt effect op de dekkingsgraad. Deze leden merken
                     op dat ook deze vormgeving weer een negatief selectierisico met zich meebrengt. Bij
                     een pensioenfonds dat onder water staat, dus met een lage dekkingsgraad, ontvangt
                     de deelnemer een hogere bruto-pensioenuitkering bij gedeeltelijke afkoop dan als hij
                     het pensioen levenslang laat uitkeren. Genoemde leden kunnen hier geen rechtvaardiging
                     voor bedenken. Kan de regering berekenen hoe groot dit effect is voor een deelnemer
                     bij een dekkingsgraad van 80%?
                  
De leden van de CDA-fractie lezen in paragraaf 2.3.8. dat de regering regelt dat de
                     gedeeltelijke afkoop op de pensioeningangsdatum van maximaal 10% niet leidt tot een
                     heffing over de hele pensioenaanspraak en dat geen revisierente verschuldigd is. Dat
                     is echter de situatie in Nederland. Kan de regering aangeven of dit anders kan zijn
                     als de pensioendeelnemer in het buitenland woonachtig is? Kan dan eventueel wel revisierente
                     verschuldigd zijn?
                  
De leden van de CDA-fractie merken op dat belastingverdragen vaak aparte regels kennen
                     voor de belastingheffing over pensioenuitkeringen dan over een gedeeltelijke afkoop.
                     Als de pensioendeelnemer in het buitenland woont kunnen de fiscale gevolgen van de
                     afkoop dus nog groter zijn dan in Nederland. Is hier bij de informatieverstrekking
                     aandacht voor? Kan de regering aangeven hoe de verdeling van de heffingsrechten over
                     de afkoop van pensioen is geregeld bij de landen waar veel Nederlanders wonen (België,
                     Duitsland, Frankrijk, Spanje)?
                  
Naar aanleiding van paragraaf 2.3.4. hebben de leden van de D66-fractie de volgende vragen en opmerkingen.  Inzake voorwaarde 1. Genoemde leden vragen waar
                     de aanname op wordt gebaseerd dat met 10% een bedrag kan worden opgenomen om aan de
                     verschillende consumptiebehoeften bij te dragen. Bestaat er inzicht in die consumptiebehoeften
                     en wil de regering deze delen? Daarnaast vragen deze leden of ook is gekeken naar
                     andere grenzen dan de 10%-grens. Wat is bijvoorbeeld het effect op de bestedingsruimte
                     van pensioengerechtigden en de dekkingsgraad van pensioenfondsen wanneer een grens
                     van 12% of 15% wordt gehanteerd?
                  
Inzake Voorwaarde 2. De leden van de D66-fractie vragen wat de gevolgen zouden zijn
                     wanneer pensioengerechtigden het bedrag ineens 5 jaar voorafgaand aan hun pensioendatum
                     zouden kunnen opnemen. Deze leden vragen tevens waarom het bezwaarlijk is als een
                     deelnemer pas later dan de pensioendatum zou besluiten gebruik te maken van een bedrag
                     ineens. Zij vragen of de selectie-effecten kunnen worden toegelicht wanneer voorwaarde
                     2 niet van toepassing zou zijn. De leden van de D66-fractie benadrukken dat met deze
                     regel de optie bekend moet zijn bij de pensioengerechtigde. Deze leden vragen daarom
                     wat eraan wordt gedaan om pensioengerechtigden op de hoogte te stellen van deze optie.
                  
Inzake Voorwaarde 3. De leden van de D66-fractie vragen waarom gebruikers van een
                     hoog-laag-pensioen worden uitgesloten van afkoop. Zij vragen de regering nader te
                     onderbouwen waarom dit onwenselijk zou zijn. Waarom acht de regering mensen niet zelf
                     in staat te bepalen of dit wenselijk is? Hoeveel personen worden door deze voorwaarde
                     uitgesloten van afkoop? Ook vragen deze leden of er geen tussenoplossing mogelijk
                     is bijvoorbeeld een combinatie van het hoog-laagpensioen en de gedeeltelijke afkoop
                     met als ondergrens bijvoorbeeld de 75% van het hoog-laagpensioen, of de afkoopgrens
                     van kleine pensioenen. De leden van de D66-fractie vragen of de selectie-effecten
                     kunnen worden toegelicht wanneer voorwaarde 3 niet van toepassing zou zijn. Zij vragen
                     waarom de AOW-overbrugging ook wordt uitgesloten van het bedrag ineens. Erkent de
                     regering dat dit betekent dat sommige mensen hierdoor moeten kiezen tussen eerder
                     stoppen of een bedrag ineens?
                  
Inzake Voorwaarde 5. De leden van de D66-fractie constateren dat de begunstigde van
                     een partnerpensioen en de pensioengerechtigde niet altijd met elkaar in contact staan,
                     zoals het geval bij partners die gedurende de levensloop van elkaar zijn gescheiden.
                     Is hier rekening mee gehouden? Deze leden vragen bijvoorbeeld of het pensioenfonds
                     een rol zou kunnen spelen in het verkrijgen van de toestemming. Daarnaast vragen deze
                     leden welke vorm deze toestemming zou moeten kennen. Op welke wijze heeft de pensioenuitvoerder
                     voldoende comfort om over te gaan tot afkoop. De leden van de D66-fractie vragen hoe
                     vaak het voorkomt dat het partnerpensioen wordt afgeleid van de hoogte van het ouderdomspensioen.
                     Tevens vragen deze leden welke andere opties zijn overwogen dat het vragen van de
                     toestemming van de partner om tot afkoop over te kunnen gaan.
                  
Genoemde leden vragen of de regering bereid is de regeling na 3 jaar te evalueren.
                     Kan een pensioengerechtigde ook bezwaar indienen tegen de door het pensioenfonds berekende
                     afkoopwaarde? Daarnaast vragen deze leden of pensioengerechtigden inzicht zouden kunnen
                     krijgen in die berekening. Deze leden vragen tot slot of kan worden bevestigd dat
                     een paar maanden voor de pensioendatum al een indicatie kan worden gegeven door het
                     pensioenfonds van de afkoopwaarde.
                  
De leden van de PvdA-fractie vragen de regering of zij bereid is om het niet mogen stapelen van keuzemogelijkheden
                     in de algemene maatregel van bestuur (AMvB) op te nemen. Deelt de regering de mening
                     dat het verstandig is dat deelnemers over het niet mogen stapelen, zoals dat een lump
                     sum niet in combinatie mag met een hoog-laag-pensioen, worden geïnformeerd door pensioenuitvoerders?
                     Verder vragen deze leden of het deel van de waarde van de aanspraken niet moet worden
                     geconcretiseerd in de AMvB, namelijk maximaal 10%.
                  
Genoemde leden constateren dat een deelnemer zelf een percentage van afkoop kan kiezen
                     met een maximum van 10%. Zij vragen de regering of dit betekent dat een deelnemer
                     bij verschillende uitvoerders verschillende percentages kan laten afkopen. Verder
                     vragen genoemde leden hoe de regering hier toezicht op houdt en of zij het wenselijk
                     vinden dat deelnemers bij verschillende uitvoerders verschillende percentages laten
                     afkopen. Klopt het dat pensioenfondsen hier tot nu toe geen onderlinge gegevensuitwisselingen
                     over doen? Welke maatregelen gaat de regering nemen om deelnemers bij verschillende
                     uitvoerders verschillende percentages te laten afkopen?
                  
Ook constateren deze leden dat een combinatie hoog/laag wordt uitgesloten. Zij vragen
                     of het wel mogelijk is dat een deelnemer bij zijn ene aanspraak bij fonds X een hoog/laag
                     toepast en bij fonds Y een lump sum. Vindt de regering dit wenselijk? Zo nee, is de
                     regering bereid om deze combinatie dan ook uit te sluiten? Deelt de regering de mening
                     dat hierdoor gegevensuitwisseling tussen pensioenuitvoerders van groot belang is?
                     Hoe gaat de regering dit bewerkstelligen? Als laatste horen deze leden graag of de
                     regering zich geen zorgen maakt dat door deze mogelijke stapelingen een deelnemer
                     onvoldoende aanvullend pensioen overhoudt?
                  
Verder vragen deze leden of ook voor het tijdelijk ouderdomspensioen en/of het prepensioen
                     de wettelijk keuze voor het bedrag ineens geldt. Verder hoe wordt omgegaan met deeltijdpensioen
                     (vervroegen en verlaten)? Kan een deelnemer bij deeltijdpensioen dan tweemaal een
                     deel van het bedrag ineens aanvragen? Is het voor de regering wenselijk als er een
                     stapeling plaatsvindt van keuzemogelijkheden?
                  
Ook horen de leden van de PvdA-fractie graag hoe precies wordt omgegaan met de tekorten
                     respectievelijk overschotten bij een fonds en de bepaling van de afkoopwaarde? Klopt
                     het dat hierdoor pensioenfondsen meer liquide middelen moeten hebben? Is dat op dit
                     moment mogelijk binnen hun huidige beleggingsbeleid en daarop afgestemde risicohouding
                     en mag dit binnen het huidige wettelijke kader? Verder vragen deze leden in het bijzonder
                     verduidelijking hoe wordt omgegaan bij een eventueel tekort bij pensioenfonds. Bestaat
                     het risico dat het collectief erop achteruit gaat? Hoe gaat de regering waarborgen
                     dat het collectief wordt beschermd? Genoemde leden vragen daarom ook scenario’s te
                     ontwikkelen waarbij er sprake is dat bijvoorbeeld 40%, 50% en 75% van de deelnemers
                     kiezen voor het uitkeren van een bedrag in een keer.
                  
2.4. Informatieverstrekking over het keuzerecht
               
De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat keuzevrijheid meebrengt dat deelnemers ook goed persoonlijk advies
                  nodig hebben. Deze leden constateren, met de Raad van State, dat de (financiële) drempel
                  voor persoonlijk advies hoog is. Dit geldt niet alleen voor de uitkering ineens, maar
                  ook voor de keuzemogelijkheden in het voorliggende wetsvoorstel pensioenverdeling
                  bij echtscheiding. Het is niet bevredigend dat dit probleem wordt verschoven naar
                  een evaluatie na vijf jaar. Is de regering bereid de Wet op het financieel toezicht
                  (Wft) zodanig aan te passen dat pensioenuitvoerders, als zij dat nodig achten, hun
                  deelnemers persoonlijk advies kunnen geven? Op welke andere manieren worden mensen
                  die met pensioen gaan voorgelicht over de keuzemogelijkheden die zij door deze wet
                  krijgen? Welke afspraken zijn gemaakt met pensioenfondsen en verzekeraars over de
                  voorlichting aan hun klanten? Is het mogelijk om bijvoorbeeld een online rekentool
                  beschikbaar te stellen, zodat mensen de gevolgen voor hun hele financiële situatie
                  (inclusief belastingplicht en recht op toeslagen) kunnen overzien?
               
Naar aanleiding van paragraaf 2.4.1. Informatievoorziening pensioen tweede pijler,
                     hebben de leden van de CDA-fractie de volgende vragen en opmerkingen. Genoemde leden hebben nog enkele zorgen over communicatie
                     door de pensioenuitvoerder, want een pensioenuitvoerder is geen financiële planner.
                     Dat betekent dat hij geen fiscaal advies kan geven aan de pensioendeelnemer. Het is
                     de vraag of de informatieplicht van de pensioenuitvoerder dan wel voldoende is. De
                     pensioenuitvoerder wordt verplicht om een berekening te geven van de hoogte van het
                     bedrag ineens, de resterende hoogte van de pensioenuitkering en de resterende hoogte
                     van de pensioenuitkering zonder opname ineens. Ook wordt deze verplicht erop te wijzen
                     dat het opnemen van een bedrag ineens invloed kan hebben op de inkomensafhankelijke
                     regelingen en toeslagen. Als de pensioenuitvoering een sterretje bij de berekeningen
                     plaatst met een dergelijke boodschap is de regering dan van mening dat de pensioendeelnemer
                     voldoende geïnformeerd is? Een financiële planner kan een pensioendeelnemer adviseren
                     het bedrag ineens niet op te nemen en voorrekenen hoe hoog de fiscale rekening van
                     de opname ineens is, inclusief eventuele lagere toeslagen. Maar een pensioenuitvoerder
                     is geen financieel adviseur en de meeste pensioendeelnemers hebben geen eigen financieel
                     adviseur. Dus de pensioendeelnemer krijgt wel de berekening van wat de opname ineens
                     hem oplevert, maar hij krijgt niet de berekening van wat het hem kost. Ook de Raad
                     van State wijst erop dat een weloverwogen keuze eigenlijk alleen met behulp van een
                     financieel planner of een andere deskundige zal kunnen worden gemaakt. De Raad van
                     State constateert dan ook het risico dat betrokkenen onvoldoende zijn geïnformeerd
                     en op basis van onjuiste aannames beslissingen nemen die uiteindelijk nadelig uitpakken
                     groot is. Genoemde leden vragen de regering waarom zij van mening is dat een pensioendeelnemer
                     met alleen de informatie van de pensioenuitvoerder een verstandige keuze kan maken.
                  
De leden van de CDA-fractie lezen dat bij een premieovereenkomst of kapitaalovereenkomst
                     de overdragende pensioenuitvoerder de deelnemer informeert over de mogelijkheid tot
                     gedeeltelijke afkoop en dat de ontvangende pensioenuitvoerder de deelnemer informeert
                     over de hoogte van de gedeeltelijk afkoop. Kan de regering aangeven of de pensioenuitvoerder
                     enige vrijheid heeft bij de berekening van de gedeeltelijke afkoop? Met andere woorden
                     als de deelnemer verschillende pensioenuitvoerders vergelijkt en verschillende offertes
                     aanvraagt, kan het dan zijn dat zij tot een andere berekening van de maximale gedeeltelijke
                     afkoop komen?
                  
De leden van de D66-fractie vragen of ook de regering zelf zal inspannen om de mogelijkheden tot afkoop kenbaar
                  te maken aan pensioengerechtigden. Deze leden vragen of de regering op zijn minst
                  bereid is om in het eerste jaar van het van toepassing zijn van deze maatregel aandacht
                  te besteden aan de communicatie hierover richting mensen. De leden van de D66-fractie
                  vragen tevens welke mogelijkheden een pensioengerechtigde heeft om zijn/haar pensioen
                  toch af te kopen na de pensioeningangsdatum wanneer het pensioenfonds heeft verzuimd
                  hem/haar tijdig over afkoop te informeren. Deze leden vragen tevens welke rol de Autoriteit
                  Financiële Markten (AFM) hierin speelt.
               
Zoals de leden van de PvdA-fractie al aangaven, maken zij zich zorgen over de negatieve gevolgen van een bedrag in een
                     keer voor de inkomensgerelateerde toeslagen. Met name voor deelnemers met lage inkomens
                     kan het uitkeren van een bedrag in een keer grote negatieve gevolgen hebben. Deze
                     leden willen graag weten hoe specifiek deze groep deelnemers goed geïnformeerd gaan
                     worden? Deelt de regering de mening dat deze deelnemers niet zomaar de financiële
                     middelen hebben om een financieel adviseur in dienst te nemen? Zij vragen verder,
                     net zoals de Raad van State, naar de zorgplichtaanscherpingen vanuit de overheid jegens
                     de groep die mogelijk negatieve financiële gevolgen ondervinden van de lump sum. Kan
                     de regering ingaan op deze zorgplicht?
                  
Deelt de regering de mening dat de zorgplicht voor uitvoerders vrijwel onmogelijk
                     uitvoerbaar is? Hoe dient een pensioenuitvoerder de financiële informatie te geven
                     zonder dat diezelfde pensioenuitvoerder geen weet hebben over welke toeslagen een
                     deelnemer ontvangt en in welk belastingtarief de deelnemer valt? Kan de regering aangeven
                     hoe zij denkt dat uitvoerders deze zorgplicht gaan uitvoeren? Deze leden vragen de
                     regering daarom om de Sociale Verzekeringsbank (SVB) en/of de Belastingdienst een
                     grotere rol te geven in het informeren van deelnemers bij de gevolgen bij het opnemen
                     van de lump sum. Is de regering bereid een informatie/hulplijn te introduceren waar
                     deze deelnemers met vragen terecht kunnen? Welke aanvullende voorzieningen worden
                     hiertoe in het leven roepen? Is het bijvoorbeeld voor deze groep niet beter pensioenuitvoerders
                     die nog geen hoog/laag aanbieden op te roepen dit wel te doen?
                  
Verder horen deze leden graag per wanneer de informatie in het pensioenregister wordt
                     opgenomen? Is dit haalbaar per 1 januari 2022? Zo nee, wat is dan het moment dat dit
                     wel kan? De Pensioenfederatie geeft namelijk aan dat invoering per 1 januari 2022
                     erg ambitieus is.
                  
Genoemde leden vragen om ook in te gaan op de reactie van de Pensioenfederatie dat
                     de minimum invoeringstermijn in dit wetsvoorstel 12 maanden is, terwijl de meeste
                     pensioenuitvoerders 6 maanden van tevoren al offertes verstrekken aan deelnemers die
                     een half jaar later met pensioen willen gaan. Klopt het dat de facto de invoeringstermijn
                     dan maar 6 maanden is? Erkent de regering dat deze termijn bijzonder kort is? Welke
                     maatregelen gaat de regering nemen om er voor zorg te dragen dat deelnemers pas later
                     dan de gebruikelijke 6 maanden over de keuzes voor het pensioen worden geïnformeerd?
                     Deelt de regering de mening dat hierdoor extra onzekerheid voor deelnemers kan ontstaan?
                  
2.5. Uitgangspunten bij scheiding
               
De leden van de CDA-fractie lezen dat indien de tot verevening verplichte partner gebruik maakt van het recht
                     op gedeeltelijke afkoop, de tot verevening gerechtigde partner derhalve een lagere
                     maandelijkse uitkering ontvangt dan zonder de gedeeltelijke afkoop en dat de laatste
                     partner dan ook een uitkering ineens ontvangt. Deze leden maken hieruit op dat er
                     geen toestemming vereist is voor de gedeeltelijke afkoop van de ex-partner. Gezien
                     de vaak nadelige fiscale gevolgen van de fiscale afkoop achten de leden van de CDA-fractie
                     dit onlogisch. Bovendien kunnen de financiële gevolgen voor de beide ex-partners compleet
                     anders zijn. Het is dus aan de ex-partner die het pensioen heeft opgebouwd om tevens
                     de belangen van zijn of haar ex-partner te behartigen. Daarbij hebben de ex-partners
                     sowieso een tegengesteld belang, want als gevolg van de lagere levensverwachting is
                     het bedrag ineens iets voordeliger voor mannen en extra nadelig voor vrouwen.
                  
Kan de regering aangeven waarom het logisch is dat de gehele beslissingsmacht ligt
                     bij de verdelingsplichtige ex-partner? Waarom moet de partner wel instemmen met de
                     gedeeltelijk afkoop, maar de ex-partner niet, terwijl voor de ex-partner de gevolgen
                     van de afkoop veel groter zijn dan voor de partner? Waarom acht de regering het rechtvaardig
                     dat de ex-partner door de uitkering ineens geconfronteerd kan worden met een hogere
                     aanslag inkomstenbelasting en het wegvallen van toeslagen, zonder dat hij of zij iets
                     te zeggen heeft over het gedeeltelijk afkopen van het pensioen?
                  
De leden van de D66-fractie vragen te bevestigen dat bij de verdeelmethode conversie bij scheiding bij afkoop
                  geen noodzaak meer bestaat om toestemming te krijgen van de (gescheiden) partner.
                  Genoemde leden vragen of de regering heeft overwogen het huwelijksvermogensrecht aan
                  te passen waardoor niet meer automatisch pensioen wordt opgebouwd voor de partner.
                  Deze leden vragen tevens of de regering heeft overwogen deze optie aan de huwenden
                  zelf te laten in plaats van dit automatisch te regelen voor huwende partners.
               
3. Tijdelijke versoepeling van de RVU-heffing
               
3.1. Aanleiding
               
De leden van de CDA-fractie achten het positief dat de RVU-heffing tijdelijk versoepeld wordt door een vrijstelling
                  tot het bedrag van de AOW te introduceren. Deze leden merken hierbij wel op dat de
                  regeling hierdoor niet wint aan consistentie. Er zijn immers werkgevers die bij ontslag
                  om andere redenen een heel aantal jaren voor de AOW-gerechtigde leeftijd toch onder de heffing voor vervroegde uittreding kunnen vallen, terwijl
                  regelingen die bedoeld zijn als vervroegde uittreding zijn vrijgesteld.
               
De leden van de D66-fractie of er een overzicht kan worden verstrekt van de aantal keren per jaar dat de RVU-heffing
                  is geheven sinds de introductie van deze heffing. Tevens vragen deze leden wat de
                  budgettaire opbrengst is van de RVU-heffing.
               
De leden van de GroenLinks-fractie vragen de regering om een nadere onderbouwing in lijn met CW 3.1. Hoeveel werknemers
                     zijn overvallen door de (versnelde) verhoging van de AOW-leeftijd? Hoeveel werknemers
                     zijn niet in staat gezond de AOW-leeftijd te bereiken? Is dit wetsvoorstel voldoende
                     om voor deze hele groep een oplossing te bieden? Op basis waarvan verwacht de regering
                     jaarlijks circa 10 duizend mensen vervroegd uit te kunnen laten treden met dit wetsvoorstel?
                  
Genoemde leden vragen de regering te reflecteren op de opmerking van het Uitvoeringsinstituut
                     Werknemersverzekeringen (UWV) dat de reguliere uitvoering van de WW zich mogelijk
                     moeilijk verhoudt tot de verwachtingen van de sociale partners en de werknemers die
                     vervroegd uittreden. Worden WW-gerechtigden die een aantal jaar voor hun pensioenleeftijd
                     vervroegd zijn uitgetreden geacht te solliciteren op een nieuwe baan?
                  
Deze leden vragen de regering in hoeverre het zeker is dat werkgevers gebruik gaan
                     maken van deze regeling. Wat gaat de regering doen als mensen in zware beroepen wel
                     eerder willen stoppen maar werkgevers hier niet aan mee willen werken, omdat de regeling
                     wel gefinancierd moet worden door de werkgever?
                  
De leden van de GroenLinksfractie vragen de regering om haar langetermijnvisie als
                     het gaat om mensen met zwaar werk. Wat is het plan na 2026? Op basis waarvan verwacht
                     de regering dat het probleem daarna is opgelost door middel van duurzame inzetbaarheid?
                     Houdt de regering de optie open dat deze maatregel (geen RVU-heffing) verlengd kan
                     worden na 2025? Heeft de regering nog vertrouwen in het onderzoek naar «stoppen na
                     45 jaar werken»? Wanneer worden de uitkomsten hiervan bekend?
                  
De leden van de SP-fractie vragen om de oorspronkelijke redenen voor het invoeren van de RVU-heffing kort samen
                     te vatten. Hoeveel mensen hebben moeite om gezond werkend de AOW-leeftijd te halen?
                     Hoever zijn de vorderingen van het onderzoek om het moment van uittreden onder voorwaarden
                     te koppelen aan het aantal dienstjaren?
                  
Genoemde leden lezen dat de maatregelen rondom het vergroten van duurzame inzetbaarheid
                     niet voldoende soelaas bieden voor de groep werknemers die overvallen zijn door de
                     versnelde verhoging van de AOW-leeftijd en die niet in staat zijn gezond de AOW-leeftijd
                     te bereiken. Deze leden vragen welke concrete groep hiermee wordt bedoeld. Vanaf welke
                     periode wordt er verwacht dat de maatregelen rondom duurzame inzetbaarheid effectief
                     zijn? Is er ooit overwogen om de RVU-heffing te verlagen? Zo nee, waarom niet?
                  
De leden van de SP-fractie constateren dat er wordt gekozen voor maatwerk op sectoraal
                     niveau. Wat zijn de gevolgen van deze aanpak voor de sectoren waarin de vakbonden
                     minder of slecht vertegenwoordigd zijn? Wat zijn de uitkomsten van de cao’s die vooruitlopen
                     op deze nieuwe wettelijk mogelijkheid? Zijn de cao-partners tevreden met de uitkomst?
                     Wat wordt er gedaan voor oudere werknemers waarvan hun sector er niet in slaagt afspraken
                     te maken over het vervroegd uittreden? Zijn er consequenties voor sectoren die niet
                     slagen om goede afspraken te maken? De leden van de SP-fractie stellen dat het juist
                     de groep mensen met lage lonen en een zwaar beroep is die behoefte heeft aan regelingen
                     om eerder uit te kunnen treden. Genoemde leden constateren ook dat juist deze groepen
                     vaak geen werkgever hebben die bereid is om met hen een regeling voor vervroegd uittreden
                     te treffen vanwege de kosten voor de werkgever. Wat wordt er voor deze werknemers
                     gedaan? Kan er worden bevestigd dat de kans voor mensen in de sectoren met lage lonen
                     kleiner is om een regeling te treffen dan in sectoren met relatief hogere lonen? Deze
                     leden vragen of dit onderdeel van het wetsvoorstel niet vooral een opening biedt om
                     gemakkelijk af te komen van werknemers met een hoog salaris bij bijvoorbeeld de overheid.
                     Kan worden ingegaan op de relevantie van de hoogte van het loon van werknemers bij
                     het treffen van deze regelingen?
                  
Wat heeft ten grondslag gelegen aan de aanname dat de «overige werknemers» voldoende
                     tijd hebben om maatregelen te nemen met het oog op de verhoging van de AOW-leeftijd?
                     Op welke manier kunnen zij zich hierop voorbereiden? Wanneer is het pakket aan maatregelen
                     dat het werken aan duurzame inzetbaarheid structureel verankert in de bedrijven en
                     in de hoofden van werkenden klaar? Wat hebben de hoofden van werken hiermee te maken?
                     De leden van de SP-fractie merken op dat het vooral de lichamen zijn die het te voorduren
                     krijgen wanneer zij tot een hoge leeftijd moeten doorwerken.
                  
Wat wordt er bedoeld met «voorts is het de bedoeling dat per werknemer in totaal maximaal
                     een keer de vrijstelling wordt benut»? Kan er worden bevestigd dat het doel van deze
                     regeling is om iedere werknemer die tussen 2021 en 2025 een leeftijd bereikt waarop
                     de AOW-leeftijd binnen 36 maanden ligt, een uitkering met een RVU-drempelvrijstelling
                     aan te bieden?
                  
De leden van de SP-fractie vragen waarom er gekozen is voor een periode van maar 5
                     jaar voor het vrijstellen van de RVU-heffing. Waarom is er gekozen om deze regeling
                     alleen te treffen voor werknemers die binnen 36 maanden de AOW-leeftijd bereiken,
                     terwijl in de praktijk mensen vanaf hun 60e fysiek zwaar werk al niet meer aankunnen en er een toename is van het aantal arbeidsongeschiktheidsuitkeringen
                     vanaf die leeftijd? Waarom is er niet gekozen voor het opheffen van de RVU-heffing
                     net zo lang totdat de subsidieregelingen in werking treden die op dit moment uitgewerkt
                     worden? Is er overwogen om het opheffen van de boete op vroegpensioen vanaf een vaste
                     leeftijd te laten gelden? Wat zijn de ontwikkelingen van de uitwerking van de subsidieregelingen
                     rondom duurzame inzetbaarheid en het wegnemen van knelpunten bij het realiseren van
                     regelingen die vrijgesteld zijn van de RVU-heffing? Waarom is er gekozen voor een
                     bedrag dat na aftrek van belastingen uitkomt op het AOW-bedrag? Waarom is er niet
                     gekeken naar een mogelijkheid om dit bedrag te verhogen om te voorkomen dat veel mensen
                     achteruitgaan in inkomen? Kan de deelnemer zelf bepalen of de RVU-uitkering eenmalig
                     of periodiek wordt uitgekeerd?
                  
De leden van de PvdA-fractie zijn positief over de versoepeling van de RVU-heffing. Hiermee kunnen mensen met
                     een zwaar beroep ook daadwerkelijk eerder stoppen met werken. Dat is van groot belang
                     om mensen met een zwaar beroep zeker te kunnen laten zijn van een onbezorgde oude
                     dag. Wat de leden van de PvdA-fractie betreft dient deze versoepeling zo snel mogelijk
                     doorgevoerd te moeten worden. In hoeverre kan het tijdelijk versoepelen van de RVU-heffing
                     worden vervoegd?
                  
Deze leden vragen verder of het mogelijk is om een RVU-boetevrije uitkering van de
                     oorspronkelijke werkgever te kunnen krijgen en toch in beperkte mate (bijvoorbeeld
                     één dag) erbij te blijven doorwerken. Zo nee, wat zouden eventuele bezwaren hiervoor
                     zijn?
                  
3.2. Doel van de tijdelijke versoepeling
               
De leden van de D66-fractie vragen waarom is gekozen voor een aflopende periode van de versoepeling. Zij vragen
                  waarom de regering niet heeft gekozen voor een voorwaardelijke afschaffing van de
                  tijdelijke versoepeling, waarbij de versoepeling alleen vervalt wanneer duidelijk
                  wordt dat de afspraken over duurzame inzetbaarheid effect heeft bij de huidige groep
                  oudere werkenden. Tevens vragen deze leden wat het tijdpad is voor aangekondigde maatregelen
                  die de duurzame inzet van alle werkenden zou moeten verhogen. De leden van de D66-fractie
                  lezen dat de tijdelijke versoepeling voor een bepaalde groep werknemers is bedoeld,
                  kan de regering aangeven voor welke groepen zij zelf meent dat deze maatregel is bedoeld.
                  Tevens vragen deze leden of de regering bereid is om de toepassing van deze maatregel
                  na 3 jaar te evalueren.
               
3.3. Uitwerking van de tijdelijke versoepeling
               
De leden van de VVD-fractie zien in een aantal rekenvoorbeelden toegelicht hoe de RVU-vrijstelling werkt. Zij
                  vragen hierbij ook een nadere toelichting hoe de eenmalige uitkering fiscaal uitwerkt
                  voor de werknemer die met vervroegd pensioen gaat. Ook vragen zij de regering te reflecteren
                  op de kritiek van de Raad van State hoe de doelstellingen over duurzame inzetbaarheid
                  behaald worden. Welke concrete afspraken zijn tot nog toe met werkgevers en vakbonden
                  gemaakt over gezond werken tot pensioendatum en op welke aanvullende afspraken zet
                  de regering in?
               
De leden van de CDA-fractie vragen de regering hoe hoog de RVU-drempelvrijstelling voor het jaar 2021 zal bedragen.
                     Is dit gelijk aan het genoemde bedrag van € 1.767 in de voorbeelden? Indien een RVU-uitkering
                     periodiek gedurende drie jaar wordt ontvangen, hoe wordt dan het RVU-drempelvrijstellingsbedrag
                     behorende bij het tweede en het derde jaar berekend? Klopt het dat hiervoor niet de
                     bruto AOW-bedragen voor die jaren als uitgangspunt dienen, aangezien die bedragen
                     nog niet bekend zijn? Betekent dit ook dat er twee RVU-drempelvrijstellingsbedragen
                     per jaar zijn, aangezien de AOW twee keer per jaar wordt geïndexeerd?
                  
De leden van de CDA-fractie hebben naar aanleiding van de in de memorie van toelichting
                     gegeven voorbeelden de volgende vraag. Geldt voor de RVU-drempelvrijstelling ook de
                     voorwaarde dat de periodieke uitkeringen gelijk moeten zijn? Met andere woorden kan
                     de werkgever die een uitkering doet die eerder afloopt dan de AOW-gerechtigde leeftijd
                     de drempelvrijstelling verhogen door na afloop van de periodieke uitkering nog een
                     uitkering te verstrekken van € 1 per maand?
                  
De leden van de D66-fractie vragen of kan worden toegelicht op basis van welke informatie wordt verwacht dat
                  de afspraken omtrent duurzaamheid effect hebben. De leden van de D66-fractie vragen
                  tevens waarom is gekozen voor een termijn van 3 jaar voor de AOW-leeftijd om de tijdelijke
                  versoepeling te kunnen toepassen. De leden van de D66-fractie vragen of de versoepeling
                  een dempend effect op de hoogte van werkloosheid als gevolg van de corona-crisis heeft.
                  De leden van de D66-fractie vragen of de contouren van de subsidieregeling t.b.v.
                  een duurzame inzet van werknemers al bekend zijn. Zij vragen tevens wanneer de regering
                  verwacht de Kamer over deze contouren te informeren.
               
De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering inzage kan geven hoeveel werknemers een inkomen hebben onder
                  de drempelvrijstelling van € 1.767 per maand. Verder vragen deze leden of de regering
                  kan aangeven of deze drempelvrijstelling hoog genoeg is om daadwerkelijk mensen met
                  een zwaar beroep eerder te kunnen laten stoppen met werken. Kan een overzicht worden
                  gegeven welke zware beroepen wel en niet onder de drempelvrijstelling vallen? Ook
                  vragen zij of het mogelijk is om toeslagen, bijvoorbeeld weekend of avondtoeslagen,
                  uit te zonderen van de drempelvrijstelling. Of dat het mogelijk is om de drempelvrijstellig
                  te verhogen om ook toeslagen mee te kunnen laten tellen?
               
4. Uitbreiding fiscale ruimte voor het sparen van bovenwettelijk verlof
               
Welke afspraken heeft de regering met werkgevers en vakbonden gemaakt om te zorgen
                  dat de extra fiscale ruimte voor verlofsparen bijdraagt aan het gezamenlijke en breed
                  gedeelde doel om mensen gezond hun pensioen te laten halen, zo vragen de leden van
                  de VVD-fractie. Op welke wijze wordt bijvoorbeeld het beleid rond tijdige bijscholing hierbij betrokken?
               
De regering stelt voor om de fiscale ruimte voor het sparen van verlof te verhogen
                     van 50 weken naar 100 weken. De leden van de CDA-fractie merken op dat dit fantastisch klinkt, want dat komt neer op de mogelijkheid om ongeveer
                     twee jaar eerder met pensioen. Het is echter de vraag of het in de praktijk mogelijk
                     is om zoveel weken verlof te sparen. Een werknemer met een zwaar beroep kan immers
                     in de jaren voor zijn vervroegd pensioen niet extra gaan werken om meer vakantiedagen
                     op te bouwen. Stel een werknemer in de bouw heeft een ruime regeling in de arbeidsvoorwaarden
                     van 43 vakantiedagen per jaar, waarvan twintig wettelijke dagen en de rest bovenwettelijke
                     dagen. Afhankelijk van de ingangsdatum van het vervroegd pensioen kun je de wettelijke
                     dagen een of twee jaar opsparen. Bovenwettelijke vakantiedagen kun je niet langer
                     dan vijf jaar opsparen. Als de werknemer in zes jaar tijd geen enkele bovenwettelijke
                     vakantiedag heeft opgenomen en in de laatste twee jaar ook geen enkele wettelijke
                     vakantiedag, kan hij of zij maximaal 35 vakantieweken sparen. Daarbij moet bedacht
                     worden dat 43 dagen riant is, want werknemers bouwen gemiddeld maar 25 vakantiedagen
                     per jaar op. De leden van de CDA-fractie vragen de regering op welke wijze een werknemer
                     zoveel weken verlof kan opbouwen. In welke sectoren zitten de sociale partners bij
                     de Cao-onderhandelingen nu al tegen die grens van 50 weken aan? Op welke wijze moeten
                     de sociale partners dit aantal dan ook nog eens verdubbeld zien te krijgen? Welk effect
                     verwacht de regering van deze maatregel in de praktijk?
                  
De leden van de CDA-fractie vragen daarnaast welke risico’s de werknemer loopt die
                     100 weken aan vroegpensioen bij elkaar wil sparen. Kan de regering aangeven wat er
                     gebeurt als de werknemer onverwachts ontslagen wordt in de jaren waarin hij verlofweken
                     aan het sparen is? Wat gebeurt er als de werknemer wisselt van baan? Wat gebeurt er
                     als de werkgever failliet gaat? Wat gebeurt er als de werkgever terug wil komen op
                     de afspraak dat de verlofweken mogen worden opgespaard en uitbetaald? Wat gebeurt
                     er als de werknemer een aantal jaar verlof weken heeft gespaard en pas zo rond een
                     jaar voor het gewenste vroegpensioen met de werkgever om de tafel gaat en dan blijkt
                     dat de werkgever niet bereid is mee te werken aan het opsparen van verlofweken? In
                     de praktijk gaan werknemer en werkgever immers meestal pas richting de AOW-gerechtigde
                     datum afspraken maken over eerder stoppen met werken. De leden van de CDA-fractie
                     vragen de regering verder wat zij van de optie vindt om het levenlooptegoed desgewenst
                     om te zetten naar bovenwettelijk verlof.
                  
De leden van de D66-fractie vragen of bevestigd kan worden dat de fiscale ruimte voor bovenwettelijk verlof geen
                  leeftijdsgrens kent. Genoemde leden vragen of er inzicht bestaat aan de hoeveelheid
                  personen die jaarlijks gebruikmaakt van onbetaald verlof. Tevens vragen deze leden
                  naar de verwachte budgettaire gevolgen van deze maatregel.
               
De leden van de GroenLinks-fractie vragen de regering te reageren op het commentaar van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs
                  (NOB) over het risico dat werknemers hun opgebouwde verlof kunnen verliezen in het
                  geval van insolventie van de werkgever. Hoe groot is dit risico? Zijn er manieren
                  voor de regering om dit risico te verkleinen?
               
De leden van de SP-fractie lezen dat werknemers het extra gespaarde verlof kunnen gebruiken om gedurende de
                  loopbaan de tijd te nemen voor «omscholing of een sabbatical». Kan bevestigd worden
                  dat hiermee opgespaarde vrije uren, recht op rust, moeten worden gebruikt om het gebrek
                  aan regelingen voor ouderen om op tijd te kunnen stoppen met werken, op te vullen?
                  Zijn afspraken voor extra verlof niet bedoeld om een periode van herstel in te lassen
                  na het verrichten van zware arbeid? Is het niet onverantwoord om werknemers nu te
                  verleiden om geen gebruik te maken van deze hersteltijd, maar deze tijd op te sparen
                  zodat werknemers eerder met pensioen kunnen? Kan er worden aangegeven waarom er is
                  besloten om de fiscale grens te verhogen naar 100 weken? Zijn er nog andere aantal
                  weken ter sprake gekomen?
               
De leden van de PvdA-fractie vragen de regering naar de mogelijkheden om een levensloopsaldo te converteren naar
                  het spaarverlof. Waarom is hier niet voor gekozen? Kan er worden gesteld dat het levensloopsaldo
                  erg veel lijkt op de in dit aangekondigde spaarverlof?
               
5. Gegevensbescherming
               
Kan er worden toegelicht waarom er eerst wordt gesteld dat er bij het vaststellen
                  van de afkoopvoet «geen onderscheid gemaakt wordt tussen mannen en vrouwen» en vervolgens
                  gesteld wordt dat er berekeningen gemaakt moeten worden van de waarde van de aanspraken
                  op ouderdomspensioen op basis van het geslacht, zo vragen de leden van de SP-fractie.
6. Doenvermogentoets
               
6.1. Rapport Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR)
               
De leden van de D66-fractie vragen of naast het rapport van de WRR ook nog internationale rapporten bestaan over
                  de reikwijdte van keuzevrijheden inzake pensioenen. Zo ja, zou kort kunnen worden
                  geschetst wat de conclusies waren van die rapporten?
               
6.2. Keuzerecht bedrag ineens
               
De leden van de CDA-fractie delen niet de interpretatie van de regering van het WRR-rapport over doenvermogens.
                     De WRR is echter heel duidelijk. De overheid doet nu al een te groot beroep op de
                     redzaamheid van mensen. De WRR adviseert om de keuzedruk te verlagen en verleidingen
                     die een beroep doen op de zelfcontrole van burgers te verminderen. De overheid zou
                     terughoudend moeten zijn met keuzevrijheid op het terrein van pensioenvoorzieningen.
                     Het recht op een gedeeltelijke afkoop scoort negatief op al deze punten. De redenering
                     van de regering dat de negatieve gevolgen voor de deelnemer van de gedeeltelijke afkoop
                     door de gestelde voorwaarden beperkt zijn overtuigt dan ook niet. De overheid zou
                     een overwegend slechte optie vooral niet moeten geven in plaats van met voorwaarden
                     bekleden om zo de nadelen te beperken. De leden van de CDA-fractie vragen de regering
                     dan ook op welke wijze de maatregel van het keuzerecht bedrag ineens bijdraagt aan
                     een goede besteding van het doenvermogen van de burger.
                  
De WRR hanteert als definitie van doenvermogen het in staat zijn om plannen te maken,
                     in actie te komen, vol te houden en het (herhaaldelijk) om kunnen gaan met verleidingen
                     en tegenslagen. Op welke wijze denkt de regering dat een deelnemer in staat is om
                     zelf de fiscale gevolgen van de gedeeltelijke afkoop in kaart te brengen en dat af
                     te wegen tegen de verschillende sterfterisico’s en financiële wensen? Ook de Raad
                     van State wijst op het risico dat betrokkenen beslissingen nemen die verkeerd voor
                     hen uitvallen, nu veel betrokkenen, ook na voorlichting door uitvoerders, de gevolgen
                     onvoldoende zullen kunnen overzien.
                  
De leden van de CDA-fractie vinden de maatregel keuzerecht bedrag ineens ook een perfect
                     voorbeeld van een verleiding die een beroep doet op de zelfcontrole van burgers. Het
                     is immers heel aantrekkelijk om nu geld in handen te krijgen en het is maar de vraag
                     of de burger enigszins zou kunnen inschatten hoeveel geld hem dat uiteindelijk extra
                     kost. Het lijkt ook wel een beetje gemeen om een maatregel die maar voor een extreem
                     kleine groep financieel aantrekkelijk is, aan elke pensioendeelnemer aan te bieden.
                     Er is dus een hele grote groep deelnemers die een beroep zal moeten doen op zijn zelfcontrole.
                     De leden van de CDA-fractie ontvangen ook op dit punt van het WRR-advies graag een
                     reactie van de regering.
                  
De leden van de D66-fractie lezen dat met de uitbreiding van de bestaande keuzemogelijkheden en de mogelijkheid
                  om een deel van het pensioen als bedrag ineens op te nemen deelnemers en pensioengerechtigden
                  meer keuzemogelijkheden te bieden, zoals ook gangbaar is in andere landen. Deze leden
                  vragen daarom hoe de keuzemogelijkheden van de Nederlandse deelnemers en pensioengerechtigden
                  zich verhouden tot andere landen met inbegrip van de in dit wetsvoorstel opgenomen
                  maatregelen. Volgt Nederland dan wel de internationale trend of loopt Nederland dan
                  nog steeds achter qua keuzevrijheden?
               
De leden van de SP-fractie delen de mening van de WRR dat een situatie voor een deelnemer op de korte termijn
                  «verstandig» kan lijken, maar op de lange termijn «onverstandig» kan zijn. Waarom
                  is er niet gekozen om in de wet een minimale omvang aan pensioenaanspraken op te nemen,
                  voordat iemand de mogelijkheid krijgt om een bedrag ineens op te nemen? Hiermee kan
                  worden voorkomen dat deelnemers in de knel komen, zo stellen de leden van de SP-fractie.
               
7. Financiële gevolgen
               
7.1. Keuzerecht bedrag ineens
               
Naar aanleiding van paragraaf 7.1.1.1. verwachte hoogte bedrag ineens, hebben de leden
                     van de CDA-fractie de volgende vragen en opmerkingen.  Genoemde leden hebben kennisgenomen van het voorbeeld
                     van de regering van een eenmalige uitkering van 10% van € 20.000 op een pensioenuitkering
                     van normaal € 10.800, naast de alleenstaande AOW, maar de regering werkt dit voorbeeld
                     fiscaal niet uit. De regering doet dus precies hetzelfde als de pensioenuitvoerder
                     die wel voorrekent dat het verschil in maandelijkse uitkering niet heel groot is (bijna
                     gratis geld) en erbij zegt dat het nog wel fiscale gevolgen kan hebben. Kan de regering
                     daarom alsnog de fiscale uitwerking geven van het geschetste voorbeeld? Kan de regering
                     tevens een voorbeeld inclusief de fiscale uitwerking geven van een voorbeeld met een
                     aanvullend pensioen van € 5.000 per jaar, een aanvullend pensioen van € 15.000 en
                     een aanvullend pensioen van € 25.000?
                  
Kan de regering bevestigen dat in het voorbeeld uit de memorie van toelichting de
                     te betalen belasting in het jaar van de eenmalige uitkering procentueel meer dan verdubbelt
                     en dat als deze alleenstaande in een huurhuis woont, hij of zij bijna € 1.600 aan
                     toeslagen niet meer krijgt? Van de bruto eenmalige uitkering van € 20.000 blijft in
                     het voorbeeld van de regering netto € 11.300 over. Inclusief het verlies aan toeslagen
                     is dat dus minder dan de helft, terwijl deze alleenstaande zonder de eenmalige uitkering
                     ongeveer 12% belasting kwijt is. Van de € 20.000 uitkering gaat dus ongeveer € 8.000
                     extra naar de schatkist ten opzichte van de situatie dat niet gekozen wordt voor de
                     eenmalige uitkering. De leden van de CDA-fractie vragen de regering op deze berekening
                     te reageren. Is het reëel van deelnemers te verwachten dat zij in kunnen schatten
                     dat de kosten zo hoog zijn als zij alleen een waarschuwing krijgen dat de eenmalige
                     uitkering fiscale gevolgen zou kunnen hebben?
                  
De leden van de CDA-fractie verwijzen in het kader van dit voorbeeld tevens naar de
                     aanvulling van het Register Belastingadviseur voor het geval de deelnemer een vereveningsplichtige
                     ex-partner is. In dit geval ontvangt de deelnemer van de € 20.000 bruto uitkering
                     € 10.100 netto, waarvan hij € 10.000 naar de vereveningsgerechtigde ex-partner moet
                     overmaken. Bij de belastingaangifte ontvangt de vereveningsplichtige ex-partner € 3.710
                     terug. Per saldo resteert dus een belastingdruk van bijna 63%.
                  
Omdat de scheiding niet op tijd was doorgegeven aan het pensioenfonds, krijgt de vereveningsgerechtigde
                     ex-partner geen pensioencommunicatie. Deze ex-partner heeft ook geen instemmingsrecht,
                     dus deze partner heeft mogelijk geen enkel idee waar dit geld van de vereveningsplichtige
                     ex-partner ineens vandaan komt. Te verwachten is dan ook dat een vereveningsplichtige
                     ex-partner hier misbruik van kan maken en dat deze niet altijd netjes aan de vereveningsplicht
                     zal voldoen. Als de vereveningsgerechtigde ex-partner niet direct doorheeft dat dit
                     geld alimentatie is en moet worden opgegeven bij de belastingaangifte omdat er inkomstenbelasting
                     en zvw-premie over verschuldigd is, loopt deze partner het risico op een navordering
                     door de Belastingdienst. Kan de regering ingaan op de financiële gevolgen van uitkering
                     ineens voor beide ex-partners? Waarom acht de regering het rechtvaardig dat de vereveningsgerechtigde
                     ex-partner niet hoeft in te stemmen met de uitkering ineens en mogelijk dus ook geen
                     enkele informatie ontvangt? Deelt de regering de mening dat de vereveningsgerechtigde
                     ex-partner benadeeld wordt door onderhavig wetsvoorstel omdat hij of zij geen kennis
                     heeft van het al dan niet gebruik maken van de gedeeltelijke afkoop door de ex-partner?
                  
De leden van de CDA-fractie vragen de regering nog naar een andere fiscale berekening.
                     Stel een deelnemer verdient € 40.000 per jaar en hij heeft een partner met een volledig
                     inkomen. Hij heeft een aanvullend pensioen van € 9.000 en de mogelijkheid om 10% af
                     te kopen komt neer op € 16.000. De AOW bedraagt op jaarbasis € 11.400 en de deelnemer
                     stopt met werken op de ingangsdatum van de AOW. Als deze deelnemer met de kerst stopt
                     met werken, dan is 28 december de ingangsdatum van het pensioen. De inkomstenbelasting
                     over de eenmalige uitkering bedraagt dan 50,5%. Als deze deelnemer met oud en nieuw
                     stopt met werken, dan is 2 januari bijvoorbeeld de ingangsdatum van het pensioen en
                     betaalt de deelnemer 23,2% inkomstenbelasting over de eenmalige uitkering van € 16.000.
                     Het tarief van de inkomstenbelasting in het jaar van pensionering hangt namelijk af
                     van de maand waarin de belastingplichtige de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt. Acht
                     de regering deze verschillen rechtvaardig? Ziet de regering daarbij ook het risico
                     dat de eerste situatie zich veel vaker voordoet, omdat werkgevers en werknemers vaker
                     zullen afspreken om aan het einde van het kalenderjaar de dienstbetrekking te beëindigen?
                     Gaan pensioenuitvoerders mensen wijzen op dit grote verschil in belastingdruk? Zou
                     het niet logischer zijn om de gedeeltelijke afkoop altijd plaats te laten vinden in
                     de eerste maand van het jaar na pensionering, zodat alle deelnemers eenzelfde percentage
                     inkomstenbelasting betalen over de eenmalige uitkering?
                  
Naar aanleiding van paragraaf 7.1.2. budgettaire gevolgen voor de overheid. De regering
                     geeft aan dat de netto contante waarde van de opbrengst van de maatregel € 23 miljoen
                     per jaar is. De regering gaat daarbij uit van 20.000 deelnemers die jaarlijks gebruik
                     gaan maken van de regeling. De extra belastingdruk komt daarbij dus op € 1.150 per
                     deelnemer. Hoe komt de regering op dit bedrag? Is er bij de raming uitgegaan van een
                     gemiddeld bedrag dat eenmalig wordt uitgekeerd? Zo ja, welk bedrag is dit? Of is er
                     bij de raming gerekend met verschillende categorieën deelnemers met verschillende
                     inkomens?
                  
De leden van de CDA-fractie vragen de regering naar aanleiding van de opmerking in
                     de memorie van toelichting over de incidentele derving hoeveel deelnemers er volgens
                     de raming gaan emigreren door onderhavig wetsvoorstel.
                  
De leden van de CDA-fractie begrijpen niet zo goed waarom de regering aangeeft dat
                     er voor de raming geen gevolgen zijn door lagere toeslagen, terwijl er wel € 23 miljoen
                     geraamd wordt aan hogere belastingopbrengsten. Zij constateren dat bij het gemiddelde
                     bedrag aan pensioen de gevolgen van de toeslagen waarschijnlijk rond de 15% liggen
                     en dus enkele miljoenen zouden bedragen. Klopt het dan dat de regering in de raming
                     er vanuit gaat dat de regeling alleen door hoge inkomens gebruikt gaat worden?
                  
Naar aanleiding van paragraaf 7.1.3. uitvoeringskosten. De leden van de CDA-fractie
                     wachten met smart op de uitvoeringstoets van de Belastingdienst die helaas nog niet
                     is meegestuurd met het wetsvoorstel. Zij kunnen daardoor ook nog niet zien waar de
                     uitvoeringskosten bij de Belastingdienst uit bestaan. Kan de regering daar meer helderheid
                     over verschaffen?
                  
De leden van de D66-fractie vragen of de financiële gevolgen ook onderdeel zijn van de informatie die pensioenfondsen
                     aan de pensioengerechtigden moeten verstrekken. Deze leden vragen of het pensioenfonds
                     inhoudingsplichtig voor de loonbelasting bij uitkering van het bedrag ineens.
                  
De leden van de D66-fractie lezen dat is overwogen om bij de vaststelling van de AIO-aanvulling
                     de afkoopsom niet tot het inkomen dan wel vermogen van de AIO-gerechtigde te rekenen.
                     Deze leden vragen wat de budgettaire gevolgen zouden zijn als daar wel voor zou worden
                     gekozen.
                  
Genoemde leden vragen of de regering inzicht heeft in de neveneffecten die de uitbetaling
                     van het bedrag ineens heeft op bijvoorbeeld het recht op toeslagen. Heeft de regering
                     inzicht in het netto-effect? De leden van de D66-fractie vragen of de regering de
                     mogelijkheid zou willen overwegen, ter verzachting van de fiscale nadelen, het bedrag
                     ineens een jaar na de pensioendatum uit te laten betalen, bijvoorbeeld een jaar later
                     of bijvoorbeeld twee keer 5% verspreid over twee jaren. Tevens vragen deze leden hoe
                     de regering de zorgplicht op zich neemt om bijvoorbeeld in samenwerking met de Belastingdienst
                     mensen vooraf te informeren over deze negatieve effecten.
                  
Voorts vragen deze leden van de fractie welke tariefschijf in de inkomstenbelasting
                     van toepassing is op het bedrag ineens. Zij vragen of de regering kan bevestigen dat
                     geen AOW-premie is verschuldigd over het bedrag ineens.
                  
Worden de deelnemers bij het geven van informatie door de pensioenuitvoerders ook
                     op de hoogte gebracht van mogelijke veranderingen van de fiscale positie van de deelnemer
                     zelf, zo vragen de leden van de SP-fractie. Wordt het stijgen van het verzamelinkomen door het afkopen van een deel van de waarde
                     van de aanspraken op ouderdomspensioen meegenomen in de berekeningen die pensioenuitvoerders
                     maken en waar deelnemers hun keuze op baseren? Worden deelnemers op de hoogte gebracht
                     van bijvoorbeeld het stopzetten van toeslagen door het opnemen van een afkoopbedrag
                     voordat zij beslissen om een bedrag ineens op te nemen? Genoemde leden lezen ook dat
                     de jaren opvolgend van het jaar van het afkopen van pensioenaanspraken, weer een tegengesteld
                     effect kan hebben op de fiscale positie. Deze leden horen graag of er door middel
                     van een berekening kan worden uitgezocht of deelnemers er gemiddeld gezien op vooruit
                     of achteruitgaan wanneer zij kiezen voor het afkopen van een deel van het pensioen.
                  
De leden van de SP-fractie lezen dat er derving plaatsvindt omdat een deel van de
                     deelnemers zal emigreren om het afkoopbedrag in het buitenlang tegen een gunstig tarief
                     te laten uitkeren. Kan dit worden toegelicht?
                  
7.2. Tijdelijke versoepeling van de RVU-heffing
               
De leden van de D66-fractie vragen of de regering kan toelichten hoe het ontvangen van een RVU-uitkering het recht
                  op de WW belemmert. Daarnaast vragen deze leden aan welke andere aanvullende handhavingsactiviteiten
                  door het UWV wordt gedacht. Tevens vragen zij of het niet in de reden ligt om door
                  middel van voorlichting in plaats van repressie het oneigenlijk gebruik van de WW
                  door personen met een RVU-uitkering te voorkomen.
               
8. Regeldruk
               
De leden van de CDA-fractie lezen dat de regering de structurele regeldrukkosten voor de sector schat op ruim
                  € 7,7 miljoen. Aangezien naar verwachting 20.000 jaarlijks gebruik gaan maken van
                  de eenmalige uitkering gaat het dan om een bedrag van € 385 per deelnemer. Hoe kijkt
                  de regering naar dit bedrag aan regeldrukkosten? Gaan de pensioenuitvoerders dit bedrag
                  in rekening brengen bij de deelnemers die een deel van hun pensioen ineens wensen
                  uit te keren? Of gaat het geheel aan deelnemers moeten betalen voor deze beperkte
                  groep?
               
9. Internetconsultatie
               
De leden van de D66-fractie vragen nader te motiveren waarom het niet wenselijk is de levensloopregeling aan
                  te passen door een fiscaal vriendelijke faciliteit te introduceren waarmee het tegoed
                  kan worden omgezet in verlofsparen.
               
De leden van de SP-fractie lezen dat er in het wetsvoorstel geen wettelijke bepaling is opgenomen voor het in
                  rekening brengen van kosten voor de gedeeltelijke afkoop. Zij vinden dat deze kosten
                  bij de pensioenuitvoerder zou moeten liggen. Waarom is dit niet opgenomen in de wet?
                  Kan er worden bevestigd dat pensioenuitvoerders in praktijk altijd de kosten voor
                  de afkoop moeten betalen?
               
10. Toezicht- en uitvoeringstoetsen
               
De leden van de D66-fractie vragen wanneer de regering verwacht de lagere regelgeving inzake het gedeeltelijk
                     afkopen van een bevroren pensioen in eigen beheer af te ronden en te kunnen publiceren.
                  
De leden van de fractie van D66 vragen wat de rationale is geweest om geen juridische
                     grondslag op te nemen in het algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten om een
                     WW-uitkering te korten als sprake is van een eenmalige uitkering. Genoemde leden lezen
                     dat de regering er bij sociale partners op zal aandringen dat de betalingen in het
                     kader van de RVU zoveel mogelijk de vorm van een periodieke uitkering krijgen. De
                     leden van de D66-fractie vragen waarom vanwege het ontbreken van die juridische grondslag
                     de verantwoordelijkheid voor het borgen van de samenhang van de RVU-uitkering en de
                     WW-uitkering bij de sociale partners wordt gelegd. Tevens vragen zij waarom de regering
                     dan niet heeft overwogen de wetgeving van het algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten
                     aan te passen.
                  
De leden van de PvdA-fractie vragen hoe de regering gaat voorkomen dat het bedrag ineens negatief van invloed
                  is op ANW, AIO-aanvulling etc.
               
11. Overig
               
De leden van de CDA-fractie vragen de regering tevens in te gaan op de vragen en opmerkingen van het Register
                  Belastingadviseurs en de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs in hun commentaren
                  op onderhavig wetsvoorstel.
               
Artikelsgewijs
Is de regering bereid de verschillende AMvB’s en ministeriele regelingen uit dit wetsvoorstel
                  ter voorhang bij de Kamer te leggen, zo vragen de leden van de PvdA-fractie.
               
Artikel VI
Is de regering bereid om eerder dan 2027, bijvoorbeeld in 2023, dit wetsvoorstel,
                  en dan specifiek het voorstel keuzerecht bedrag ineens te evalueren, zo vragen de
                  leden van de PvdA-fractie. Kan de regering in deze evaluatie, naast de individuele effecten, ook ingaan op
                  de effecten op het collectief alsook de effecten voor deelnemers en de mogelijke kosten
                  van de wetswijziging voor deelnemers en het collectief? Kan de regering tevens in
                  de evaluatie ingaan op mogelijke risico’s op de werking van het pensioenstelsel?
               
De voorzitter van de commissie, Rog
Adjunct-griffier van de commissie, Sjerp
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
M.R.J. Rog, voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid - 
              
                  Mede ondertekenaar
E.M. Sjerp, adjunct-griffier 
Stemmingsuitslagen
Aangenomen met handopsteken
| Fracties | Zetels | Voor/Tegen | 
|---|---|---|
| VVD | 32 | Voor | 
| PVV | 20 | Voor | 
| CDA | 19 | Voor | 
| D66 | 19 | Voor | 
| GroenLinks | 14 | Voor | 
| SP | 14 | Voor | 
| PvdA | 9 | Voor | 
| ChristenUnie | 5 | Voor | 
| PvdD | 4 | Voor | 
| 50PLUS | 3 | Voor | 
| DENK | 3 | Voor | 
| SGP | 3 | Voor | 
| FVD | 2 | Voor | 
| Krol | 1 | Voor | 
| Van Haga | 1 | Voor | 
| Van Kooten-Arissen | 1 | Voor | 
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.