Lijst van vragen : Lijst van vragen over de kabinetsreactie op het advies van de Adviesraad Internationale Vraagstukken en Commissie van Advies inzake Volkenrechtelijke Vraagstukken over het leveren en financieren van “niet-letale steun” aan niet-statelijke, gewapende groepen in het buitenland (Kamerstuk 32623-299)
2020D36626 LIJST VAN VRAGEN
De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken heeft een aantal vragen voorgelegd aan
de Minister van Buitenlandse Zaken over de brief van de Minister van Buitenlandse
Zaken d.d. 31 augustus 2020 houdende de Kabinetsreactie op het advies van de Adviesraad
Internationale Vraagstukken en Commissie van Advies inzake Volkenrechtelijke Vraagstukken
over het leveren en financieren van «niet-letale steun» aan niet-statelijke, gewapende
groepen in het buitenland (Kamerstuk 32 623, nr. 299).
De voorzitter van de commissie, Pia Dijkstra
De griffier van de commissie, Van Toor
Nr.
Vraag
1
Als uit een grondige analyse naar de aard en het gedrag van niet-statelijke gewapende
groepen blijkt dat deze samenwerken met strijdgroepen/organisaties die op de nationale
of internationale terrorismelijsten staan, is dat voor Nederland dan reden om steunverlening
te weigeren?
2
In hoeverre wordt bij het toetsen van niet-statelijke strijdgroepen nagegaan of (en
in welke mate) deze materieel of financieel gesteund worden door onvrije-landen, die
in hun mensenrechtenbeleid niet veel afwijken van de dictatoriale regimes waartegen
de steun ontvangende strijdgroepen juist worden ingezet?
3
Berust de analyse naar de aard en het gedrag van een niet-statelijke strijdgroepen
volledig op informatie van onze eigen inlichtingen- en veiligheidsdiensten of stelt
Nederland zich hierbij mede afhankelijk van andere landen?
4
Klopt het dat de interne volkenrechtelijke adviezen binnen het Ministerie van Buitenlandse
Zaken over het Non-Lethal Assistance (NLA)-programma wezen op spanning met het non-interventiebeginsel? Zo ja, waarom heeft de Minister, in een situatie dat Nederland mogelijk
het volkenrecht dreigde te schenden, juist toen niet de Extern Volkenrechtelijk Adviseur
(EVA) om advies gevraagd?
5
Heeft de Nederlandse regering bij het NLA-programma logistieke steun gegeven aan Syrische
rebellen in het kader van de gewapende strijd tegen het Assad-regime? Zo nee, hoe
kan het leveren van ruim 300 voertuigen dan gekwalificeerd worden?
6
Deel u de opvatting van de AIV en CAVV dat de relevante juridische kaders staten verplichten
om gepaste maatregelen te nemen om te voorkomen dat schendingen van internationaal
humanitair recht en de mensenrechten worden gefaciliteerd, en dat het derhalve essentieel
is dat het verlenen van steun aan gewapende groepen die deelnemen aan een gewapend
conflict gepaard gaat met een grondige analyse van de aard en het gedrag van deze
groepen? Vindt u dat hier bij het NLA-programma op adequate wijze invulling aan is
gegeven? Welke lessen bent u bereid te trekken?
7
Is het verlenen van niet-letale steun aan Syrische rebellen die door het OM gekwalificeerd
worden als terroristische organisatie in strijd met het internationaal recht? Zo nee,
waarom niet?
8
Welke protocollen bestaan er over communicatie richting de Kamer over verlening van
de NLA in Syrië? Kan dit met de Kamer worden gedeeld? Zo nee, waarom niet?
9
Waarom is ervoor gekozen enkel heel summiere informatie over het NLA-programma met
de Kamer te delen?
10
Welk beleid gold er precies voor het informeren van de Kamer over NLA in Syrië? Hoe
is dit beleid tot stand gekomen?
11
Voldoet u naar uw oordeel met de interne inrichting van uw volkenrechtelijk advies
aan de aanbeveling van de Commissie Davids?
12
Is deze wijziging van beleid van extern volkenrechtelijk advies naar uw oordeel in
lijn met het advies van Commissie Davids?
13
Welke nadelen van het afstappen van één EVA kunt u benoemen?
14
Hoe wordt omgegaan indien de leden van de groep volkenrechtelijk experts verschillende
opvattingen hebben? Gaat u bij gebrek aan consensus mee met één van de opvattingen?
15
In geval één van de volkenrechtelijk experts uit de groep stelt dat een bepaalde inzet
van Nederland niet verenigbaar is met het volkenrecht, is dit advies dan zwaarwegend
genoeg om van deze inzet af te zien?
16
Klopt dat het langer zal duren voor een groep volkenrechtelijk experts advies kan
geven, dan als dezelfde vraag bij een individu werd neergelegd?
17
Klopt het dat u de EVA in eerste instantie buiten advisering rond het NLA-programma
in Syrië hebt gehouden?
18
Valt de NLA steun zoals gegeven in Syrië onder de zeer uitzonderlijke situaties waarbinnen
het naar oordeel van het kabinet rechtmatig is, mede gelet op het feit dat de verplichting
bestaat om het humanitair oorlogsrecht te respecteren?
19
Kan uiteengezet worden op welke «recente praktijk van andere staten» het kabinet doelt,
als het spreekt over de ondersteuning van de meer flexibelere interpretatie? Is het
Nederlandse NLA-programma zelf onderdeel van die recente statenpraktijk waar het kabinet
naar verwijst? Naar welke staten wijst het kabinet nog meer?
20
Kan het kabinet toelichten waarom de steun aan Syrische gewapende oppositiegroepen
door andere staten, waaronder westerse, erop zou wijzen dat er geen statenpraktijk
is waarmee afgeleide aansprakelijkheid zou ontstaan voor deze steun? Welke relevantie
heeft de zinsnede «waaronder westerse» voor de aan- of afwezigheid van een statenpraktijk?
21
Zal het kabinet alvorens over te gaan tot het leveren van NLA in een toekomstige situatie,
deze steun vooraf laten toetsen op compatibiliteit met het volkenrecht door een volkenrechtelijk
adviseur, of groep volkenrechtelijk adviseurs?
22
In het geval de Staat een staatsgeheim programma wil laten toetsen door een EVA alvorens
het in de praktijk te brengen, brengt het voorleggen van een dergelijke juridische
vraag aan een groep experts geen extra risico met zich mee en dus een drempel om deze
vraag voor te leggen?
23
Welke redenen heeft u om de positie van EVA af te schaffen, terwijl dat niet voortvloeit
uit het onderzoek van de CAVV?
24
Hoe kijkt het kabinet, in het licht van dit advies, naar de berichtgeving van Nieuwsuur
en Trouw van 10 september 2018 waarin wordt beweerd dat Nederland «terroristische
gewapende groeperingen» heeft gesteund?
25
Is er volgens het kabinet nog voldoende ruimte om democratische bewegingen, zoals
bijvoorbeeld die in Belarus, te steunen in het licht van dit advies?
26
Indien het advies in strenge zin geïnterpreteerd wordt, welke beperkingen ontstaan
er dan op het toekomstige Nederlands buitenlandbeleid?
27
Is het in het oog van het advies nog mogelijk om buitenlandse NGO’s en partijen in
het maatschappelijk middenveld te ondersteunen in het geval zij kritisch zijn op de
zittende macht in het land waar zij actief zijn?
28
Heeft het kabinetsstandpunt invloed op de positie van Nederland bij samenwerking in
Europees verband, bijvoorbeeld bij het steunen van het maatschappelijk middenveld
in derde landen?
29
Is het kabinet van mening dat een collectief advies van meerdere internationaal juristen
meerwaarde heeft ten opzichte van dat van een enkeling?
30
Hoe weegt het kabinet het vetorecht van de permanente leden van de VN Veiligheidsraad
in het licht van de juridische kwalificaties bij het leveren van niet-letale steun?
31
Hanteren vergelijkbare Westerse landen een toetsingskader bij het leveren van niet-letale
steun?
32
Hanteren vergelijkbare Westerse landen het onderscheid letale en niet-letale steun,
en zo ja, hoe?
33
Vindt er in vergelijkbare Westerse landen een discussie plaats over niet-letale steun,
en hoe verloopt deze?
34
Waarom draagt u zelf geen andere elementen aan voor een Toetsingskader dan degene
die door de AIV en CAVV aangedragen zijn, voornamelijk van volkenrechtelijke aard?
Bent u bereid alsnog zelf een Toetsingskader op te stellen? Zo nee, waarom niet?
35
Hoe beoordeelt u de door de AIV en CAVV genoemde gevaren van conflictescalatie en
precedentwerking bij het verlenen van steun aan rebellengroepen en hun pleidooi voor
uiterste voorzichtigheid in deze (blz. 9 advies)? En hun advies, aansluitend bij de
eerdere adviezen over humanitaire interventie en R2P, tot terughoudendheid bij het
willen scheppen van of bijdragen aan nieuwe juridische interventiemogelijkheden? Waarom
pleit u dan toch voor een flexibele interpretatie van het non-interventiebeginsel
en legitimeert u zelfs het verlenen van logistieke steun aan rebellen bij de gewapende
strijd, zoals bij het NLA-programma gebeurd is?
36
Deelt u het pleidooi van de AIV en CAVV tot terughoudendheid bij het willen scheppen
van of bijdragen aan nieuwe juridische interventiemogelijkheden? Waarom doet u dit
toch? Wordt de wereld er veiliger en stabieler op als landen als Rusland, China en
Turkije ook het recht opeisen om rebellen met NLA te gaan steunen?
37
Hoe beoordeelt en beantwoordt u de vraag die de AIV en CAVV hebben opgeworpen op blz.
8 van hun advies: «De vraag rijst of Nederland met het NLA-programma een nieuwe interpretatie
voorstaat van de internationaal gewoonterechtelijke regel betreffende het non-interventiebeginsel»?
38
Deelt u de opvatting dat uit de Nicaragua zaak volgt dat «steunverlening bij het overnemen
van overheidstaken als grensbewaking of handhaving van de openbare orde door een gewapende
groep die het oogmerk heeft de zittende regering omver te werpen een inbreuk is op
de soevereiniteit van de staat, nu grensbewaking of handhaving van de openbare orde
een aangelegenheid lijkt te zijn waarover een staat vrijelijk mag beslissen.» (blz.
7 advies)
39
Zijn er andere landen bij u bekend die het non-interventiebeginsel zo flexibel interpreteren
als Nederland? Zo ja, welke? Zo nee, waarom beroept u zich dan op ontwikkeling van
het gewoonterecht?
40
Kan het besluit NLA te verlenen aan een niet-statelijke gewapende groep naar uw mening
worden gerechtvaardigd, indien de steun ontvangende groep «effectief gezag uitoefent»
puur op basis van islamitische wet- en regelgeving?
41
Herinnert u zich het standpunt van prof. Nollkaemper, destijds tevens extern volkenrechtelijk
adviseur van de Minister van Buitenlandse Zaken, dat de aard van de geleverde goederen
waarmee gewapende acties van rebellen worden ondersteund niet relevant is? En dat
op basis van de Nicaragua zaak, de algemene beginselen die het Internationaal Gerechtshof
formuleerde zonder meer van toepassing waren op het NLA-programma? Deelt u deze opvatting?
Erkent u derhalve dat de civiele aard van de geleverde goederen niet beslissend was
voor de vraag of het non-interventiebeginsel geschonden werd, maar de vraag of ze werden ingezet in het kader van
gewapende handelingen? (Inbreng prof. Nollkaemper, Decaan en hoogleraar Internationaal
Publiekrecht, Universiteit van Amsterdam, bij het rondetafelgesprek van de Vaste Kamercommissie
Buitenlandse Zaken over Nederlandse steun aan gewapende oppositie in Syrië, 27 september
2018)
42
Deelt u de opvatting van de AIV en CAVV dat de «kernvraag» om te bepalen of bepaalde
steun verboden is: «of het materieel en de intelligence wordt ingezet in het kader
van de gewapende acties en of de verleende steun de vijandelijkheden beïnvloedt»?
43
Hoe verhoudt zich dit standpunt volgens u tot het NLA-programma, in het kader waarvan
de Nederlandse regering Syrische rebellen voorzag van goederen die ingezet zijn in
het kader van de gewapende strijd in Syrië, waaronder meer dan 300 (soms deels bepantserde)
voertuigen, zelfs versterking van de frontlinie, alsmede mitrailleurvesten en laptops,
die gebruikt werden voor het selecteren van militaire doelwitten?
44
Is in elk geval een deel van de aan de Syrische rebellen geleverde NLA, zoals de ruim
300 voertuigen, ingezet in het kader van gewapende acties en/of heeft deze steun de
vijandelijkheden beïnvloed?
45
Deelt u de opvatting van de AIV en CAVV over de flexibelere interpretatie van het
non-interventiebeginsel, waarbij de ondergrens van dwang de situatie is waarin een
staat steun verleent aan gewapende acties gericht tegen een vreemde staat? Hoe valt
deze «ondergrens» te rijmen met het NLA-programma, dat voorzag in de leverantie van
onder meer ruim 300 voertuigen, bedoeld zelfs om de frontlinie te versterken, alsmede
mitrailleurvesten en laptops, die gebruikt werden voor het selecteren van militaire
doelwitten?
46
Deelt u de opvatting van de AIV en CAVV over de flexibelere interpretatie van het
non-interventiebeginsel, waarbij de ondergrens van dwang de situatie is waarin een
staat steun verleent aan gewapende acties gericht tegen een vreemde staat? Heeft het
NLA-programma voorzien in steun aan gewapende acties gericht tegen het Assad regime
in Syrië?
47
Sluit u uit dat door Nederland geleverde NLA aan gewapende groepen in Syrië is ingezet
in het kader van gewapende acties of dat dit de vijandelijkheden heeft beïnvloed?
Zo ja, op basis waarvan sluit u dit uit?
48
Als u uitsluit dat door Nederland geleverde NLA is ingezet in het kader van gewapende
acties of dat dit de vijandelijkheden heeft beïnvloed, hoe is dit dan onafhankelijk
vast te stellen, door een andere organisatie dan de regering zelf?
49
Kunt u bevestigen dat de CAVV en AIV niet uitsluiten dat door Nederland geleverde
NLA in Syrië is ingezet in het kader van gewapende acties of dat dit de vijandelijkheden
heeft beïnvloed? Zo ja, waarom is dit niet uitgesloten?
50
Is het ook uw opvatting dat er geen algemeen aanvaarde rechtsovertuiging bestaat die
een flexibele interpretatie van het non-interventiebeginsel ondersteunt? Zo nee, waarom
niet?
51
Deelt u de opvatting van de AIV en CAVV dat momenteel nog geen algemeen aanvaarde
rechtsovertuiging bestaat die een flexibele interpretatie van het non interventiebeginsel
ondersteunt, en dat de recente praktijk van staten niet eenduidig is? Zo nee, waarom
niet? Zo ja, waarom beroept u zich dan op de flexibele interpretatie om het NLA-programma
te rechtvaardigen en om ook in de toekomst opnieuw NLA te kunnen geven?
52
Als het de verwachting van het kabinet is dat het verlenen van niet-letale steun door
Nederland aan gewapende groepen ook in de toekomst alleen in uitzonderlijke situaties
zal worden overwogen, hoe kan zich dan een praktijk van staten ontwikkelen, en daarmee
de ontwikkeling van een gewoonterechtelijke regel, te meer nu er geen algemeen aanvaarde
rechtsovertuiging bestaat die een flexibele interpretatie van het non-interventiebeginsel
ondersteunt, de AIV en CAVV de statenpraktijk «niet eenduidig» noemen en veruit de
meeste landen hun steun aan de rebellen in Syrië hebben beëindigd?
53
Welke landen voldoen op dit moment aan de voorwaarde dat deze worden bestuurd door
«dictatoriale regimes die door internationale instanties geverifieerde ernstige schendingen
van de mensenrechten en het humanitair oorlogsrecht hebben begaan»? Kunt u daar een
overzicht van geven?
54
Waarom maakt de voorwaarde dat steun aan niet-statelijke gewapende groepen in het
Nederlands belang moet zijn, geen onderdeel uit van het toetsingskader?
55
Waarom mag Nederland volgens u wel niet-letale steun geven aan Syrische rebellen en
blijft dat volgens u binnen het internationale recht, maar mag Rusland geen niet letale
steun geven aan separatisten in Oekraïne en is dat volgens u in strijd met het internationale
recht?
56
Vindt u het de moeite waard te onderzoeken of er mogelijke gronden voor aansprakelijkheid
zijn voor Nederland naar aanleiding van het verlenen van NLA aan niet-statelijke gewapende
groepen in Syrië? Zo nee, waarom niet? Indien dit al onderzocht is, kunt u de bevindingen
daarvan dan met de Kamer delen?
57
Kunt u toelichten onder welke zeer uitzonderlijke situaties naar uw opvatting het
non-interventiebeginsel zo kan worden geïnterpreteerd dat het besluit NLA te verlenen
aan een niet-statelijke gewapende groep kan worden gerechtvaardigd?
58
Deelt u de opvatting van de AIV en CAVV dat de recente praktijk van staten inzake
NLA aan niet-statelijke, gewapende groepen niet eenduidig is? Waarom wel/niet? Hoe
kunt u dit rijmen met uw conclusie dat het volkenrecht ruimte biedt voor een flexibele
interpretatie van het non interventiebeginsel, «mede gezien de recente praktijk van
andere staten»? Vindt u de recente praktijk van staten dan wél eenduidig? Zo ja, kunt
u dit onderbouwen?
59
Kunt u deze zinsnede nader toelichten: «De AIV en CAVV hebben die statenpraktijk onderzocht
en stellen dat als zich mogelijk een regel ontwikkelt die bepaalde vormen van steun
toelaatbaar acht, (…)»? Erkent u dat de AIV en CAVV hiermee juist benadrukken dat
zo'n (gewoonterechtelijke) regel er nu juist niet is? En dat het onzeker is of zo'n
regel – en daarmee de flexibele interpretatie van het non-interventiebeginsel – zich
ontwikkelt?
60
Deelt u de opvatting van de AIV en CAVV dat áls zich mogelijk een regel ontwikkelt
die bepaalde vormen van steun toelaatbaar acht, onder specifieke omstandigheden en
slechts aan bepaalde gewapende oppositiegroepen, het dan van groot belang is dat een
dergelijke verruiming van geoorloofde steunverlening strikt ingekaderd wordt, op basis
van drie voorwaarden:
• alleen in situaties waarin groepen strijden tegen dictatoriale regimes die door
internationale instanties geverifieerde ernstige schendingen van de mensenrechten
en het humanitair oorlogsrecht hebben begaan;
• alleen die gewapende oppositiegroepen die de capaciteit hebben om de burgerbevolking
tegen deze schendingen te beschermen;
• alleen steun ten behoeve van de burgerbevolking, waaronder in ieder geval steun
van humanitaire aard, en daarnaast ook steun voor het bewaren van de openbare orde
in die gebieden waar de groep controle uitoefent, grensbewaking, en eventueel gevangenenbewaking
waarbij naleving van de mensenrechten dient te zijn gegarandeerd?
Kunt u heel uitgebreid toelichten waarom het NLA-programma volgens u voldeed aan de
door de AIV en CAVV geformuleerde voorwaarden, in het bijzonder de derde? Viel het
leveren aan Syrische rebellen van ruim 300 voertuigen en andere spullen die ingezet
zijn in het kader van de gewapende strijd tegen het Assad regime hieronder, of ging
dat juist veel verder dan het handhaven van de openbare orde of grensbewaking?
61
Wat vindt u van de derde voorwaarde die de AIV en CAVV voorstellen voor NLA aan rebellen,
als zich mogelijk een regel ontwikkelt die bepaalde vormen van steun toelaatbaar acht:
«alleen steun ten behoeve van de burgerbevolking, waaronder in ieder geval steun van
humanitaire aard, en daarnaast ook steun voor het bewaren van de openbare orde in
die gebieden waar de groep controle uitoefent, grensbewaking, en eventueel gevangenenbewaking
waarbij naleving van de mensenrechten dient te zijn gegarandeerd.»
Deelt u de opvatting dat zo'n regel er nu nog niet is en als zo'n regel zich zou ontwikkelen,
logistieke steun aan gewapende rebellengroeperingen in de strijd tegen het Assad-regime
– en dus ook belangrijke onderdelen van het NLA-programma – ver buiten deze voorwaarde
valt en dus in strijd is met het non-interventiebeginsel?
62
Was de regering op het moment van het NLA-programma op de hoogte van onrechtmatig
handelen door rebellengroeperingen die NLA ontvingen? Zo ja, erkent u dat Nederland
mogelijk internationaalrechtelijk aansprakelijk kan zijn en/of worden gesteld?
63
Erkent u dat zelfs de flexibele interpretatie van het non-interventiebeginsel, als deze zich al zou ontwikkelen, géén ruimte biedt voor logistieke
steun aan rebellen in het kader van gewapende strijd tegen een regering? Zo nee, waarom
verschilt u in dit opzicht dan met de AIV en CAVV, die als strikte voorwaarde stellen
dat alleen steun geoorloofd zou zijn ten behoeve van de burgerbevolking, waaronder
in ieder geval steun van humanitaire aard, en daarnaast ook steun voor het bewaren
van de openbare orde in die gebieden waar de groep controle uitoefent, grensbewaking,
en eventueel gevangenenbewaking waarbij naleving van de mensenrechten dient te zijn
gegarandeerd?
64
Bent u, nu de AIV en CAVV aangeven dat terugkijkend feitenonderzoek niet binnen het
mandaat van beide lichamen valt en het advies stelt dat zij daartoe niet zijn geëquipeerd,
bereid alsnog extern onderzoek te laten doen naar de vraag of het NLA-programma binnen de grenzen van het internationaal recht is gebleven? Op welke wijze
bent u bereid invulling te geven aan het verzoek van de motie Omtzigt c.s. Kamerstuk
32 623, nr. 231), die hierom vroeg: «verzoekt de commissies, onder andere als basis hiervoor onderzoek
te doen naar het NLA-programma in Syrië en de feiten en bevindingen van dit onderzoek
te betrekken bij het toetsingskader»?
65
Bent u bereid, aangezien u stelt dat het volkenrecht, mede gezien de recente praktijk
van andere staten, ruimte biedt voor een flexibelere interpretatie, na te gaan in
welke mate bij de VN aangesloten lidstaten NLA-steun zoals in Syrië geleverd een (on)acceptabele
praktijk vinden? Zo nee, waarom niet?
66
Acht u het wenselijk dat, aangezien de AIV en CAVV de elementen voor het toetsingskader
niet hebben toegepast op het Nederlandse NLA-programma in Syrië, andere organisaties
of onderzoekers zich hier alsnog over buigen? Zo nee, waarom niet?
67
Kunt u nader toelichten waarom u stelt dat ten tijde van de besluitvorming rondom
het geven van niet-letale steun aan gematigde gewapende groepen in Syrië, geen toetsingskader
bestond voor dergelijke steun? Erkent u daarmee dat het NLA-programma niet voldoet
aan het nu voorgestelde Toetsingskader? Viel het NLA-programma volledig binnen de
door het AIV en CAVV voorgestelde Toetsingskader? Kunt u heel precies uitleggen waarom
wel of niet?
68
Kunt u de volgende zin nader toelichten: «De risico’s, inclusief juridische risico’s,
die zijn verbonden aan het leveren van dergelijke steun in een complexe en fluïde
context als de Syrische zijn destijds door het kabinet meegewogen»? Erkent u dat het
kabinet daarmee bewust het risico genomen heeft dat het NLA-programma de grenzen van
het internationaal recht zou overschrijden?
69
Beschikt u over aanwijzingen dat (één of meer) door Nederland gesteunde strijdgroepen
in Syrië inmiddels ook buiten Syrië actief zijn, zoals in Libië? Zo ja, welke informatie
kunt u daarover met de Kamer delen?
70
Klopt het dat de interne volkenrechtelijke adviezen van de Directie Juridische Zaken
wezen op mogelijke spanning met het non -interventiebeginsel? Bent u alsnog bereid,
in deze uitzonderlijke situatie waarin een zeer controversieel programma mogelijk
de grenzen van het volkenrecht overschreden heeft, deze adviezen naar de Kamer te
sturen? Zo nee, waarom niet? Hoe kan de Kamer controleren of de besluitvorming binnen
het Ministerie van Buitenlandse Zaken en binnen de regering adequaat heeft plaatsgevonden?
71
Bent u bereid de interne volkenrechtelijke adviezen van Directie Juridische Zaken
van het Ministerie van Buitenlandse Zaken over het NLA-programma, waarin nota bene
is gewezen op de spanning met het non-interventiebeginsel van het geven van niet-letale
steun aan gewapende oppositiegroepen in Syrië (Kamerstuk 35 000 V, nr. 73, blz. 3), alsnog openbaar te maken? Zo nee, waarom niet?
72
Waarom houdt u eraan vast dat het NLA-programma binnen de grenzen van het volkenrecht
is gebleven?
73
Hoe is door anderen dan uzelf te controleren of het NLA-programma binnen de grenzen van het volkenrecht is gebleven?
74
Aangezien juristen serieuze twijfels hebben geuit of het NLA-programma binnen de grenzen
van het volkenrecht is gebleven, bent u bereid een aantal onafhankelijke juristen
toegang te geven tot relevant materiaal zodat de bestaande twijfels over de rechtmatigheid
nader onderzocht kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
75
Wat verandert er in de besluitvorming als in de toekomst wederom NLA wordt geleverd
nu hiervoor een soort van toetsingskader is uitgewerkt?
76
Wat verandert er in de communicatie aan de Kamer als in de toekomst wederom NLA wordt
geleverd nu hiervoor een soort van toetsingskader is uitgewerkt?
77
Kunt u een uitputtend overzicht geven van de opgestelde voorwaarden waar de geleverde
NLA-steun, de inzet van de geleverde goederen en de gematigde gewapende groepen die
de steun ontvingen aan moesten voldoen?
78
Kunt u een overzicht geven van de juridische risico’s die zijn verbonden aan het leveren
van dergelijke steun, in een complexe en fluïde context als de Syrische, die destijds
door het kabinet zijn meegewogen? Zo nee, waarom niet?
79
Hoe luidden de interne adviezen van de Directie Juridische Zaken van het Ministerie
van Buitenlandse Zaken over het NLA-programma? Is het waar dat er gewezen werd op spanning met het non interventiebeginsel?
Is de interne volkenrechtelijke advisering serieus genomen en betrokken bij de besluitvorming
door de toenmalige premier, vicepremier, en de ministers van Buitenlandse Zaken en
Defensie, alsmede de ministerraad?
80
Heeft het systeem van volkenrechtelijke advisering, dat was opgezet na het rapport
van de Commissie Davids, die onderzoek deed naar de besluitvorming over de politieke
steunverlening aan de oorlog in Irak, gefunctioneerd? Deelt u de opvatting van prof.
Nollkaemper, die in september 2018 oordeelde dat «het systeem zoals de commissie-Davids
het had bedacht, in dit geval niet afdoende heeft gewerkt» (https://nos.nl/nieuwsuur/artikel/2252234-volkenrecht-mogelijk-geschonde…) Zo nee, waarom niet?
81
Herinnert u zich dat de extern volkenrechtelijk adviseur op 17 juni 2013 ongevraagd
en op eigen initiatief advies heeft uitgebracht aan de toenmalige Minister van Buitenlandse
Zaken over volkenrechtelijke aspecten van eventuele wapenleveranties aan de Syrische
oppositie? (https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32623-99.html)
Acht u dit ongevraagde advies – de toenmalige Minister van Buitenlandse Zaken ontraadde
destijds een motie die om dit advies vroeg – waardevol? Zo ja, waarom wilt u niet
alleen af van de volkenrechtelijk adviseur, maar bent u ook niet bereid om ongevraagd extern volkenrechtelijk advies opnieuw te introduceren?
82
Als u «grote waardering» heeft voor de wijze waarop professor Nollkaemper de functie
van EVA heeft ingevuld, waarom schaft u dan de functie van EVA af, in plaats van naar
een geschikte opvolger te zoeken? Waarom schaft u een functie af die zijn waarde juist
bewezen heeft, ook richting de Tweede Kamer?
83
Herinnert u zich uw brief van 6 mei 2019 (Kamerstuk 35 000 V, nr. 70), waarin u het volgende stelde: «Het contract van prof. Nollkaemper liep af op 30 april
jl. In een gesprek over eventuele verlenging van dit contract heeft dhr. Nollkaemper
aangegeven dat hij zijn contract graag op dat moment zou beëindigen. Hij voegde daaraan
toe dat hij, als de Minister van Buitenlandse Zaken een beroep op hem zou doen, bereid
was aan te blijven tot het verschijnen van het advies van de Adviesraad Internationale
Vraagstukken (AIV) en de Commissie van Advies inzake Volkenrechtelijke Vraagstukken
(CAVV) naar aanleiding van de motie Omtzigt c.s. over een gezamenlijk advies van de
CAVV en de AIV over een toetsingskader (Kamerstuk 32 623, nr. 231). In deze motie worden de commissies verzocht ook de rol van volkenrechtelijk advies,
de openbaarheid daarvan en de mogelijkheden van tegenspraak te betrekken. Ik heb dankbaar
gebruik gemaakt van het aanbod van prof. Nollkaemper.»
Welke rol heeft prof. Nollkaemper in de periode vanaf 30 april 2019 tot het verschijnen
van het AIV/CAVV advies nog gespeeld? Heeft u nog advies ingewonnen bij hem? Is hij
betrokken in de advisering over het NLA-programma of het regeringsstandpunt naar aanleiding
van het CAVV/AIV advies? Zo nee, waarom niet en waarom heeft u dan «dankbaar gebruikt
gemaakt» van zijn aanbod om aan te blijven als EVA?
84
Heeft er een evaluatie plaatsgevonden naar de functie van Extern volkenrechtelijk
adviseur? Zo ja, bent u bereid deze naar de Kamer te sturen? Zo nee, waarom niet en
hoe valt dit te rijmen met het opheffen van de functie?
85
Wat vindt u van het standpunt van de oud-president van de Hoge Raad, Davids, ook wel
de «geestelijk vader» van de functie van extern volkenrechtelijk adviseur genoemd,
die het «risicovol» noemt als de functie zou verdwijnen: «Je hebt één individu met
gezag nodig, die snel kan adviseren. Een groep is daar veel minder goed toe in staat.»
(https://nos.nl/l/2347187)
86
In hoeverre heeft de kritiek die prof. Nollkaemper als EVA geuit heeft op het NLA-programma
een rol gespeeld bij het stoppen met de functie van EVA?
87
Klopt het dat u geen nieuwe Extern Volkenrechtelijk Adviseur aanstelt? Zo ja, waarom
niet? Of wordt dit enkel tijdelijk niet ingevuld?
88
Klopt het dat u de Extern Volkenrechtelijk Adviseur wilt vervangen voor een groep
van juridische adviseurs? Waarom is dat? Hoe gaat dat eruit zien?
89
Ziet u risico’s als de Extern Volkenrechtelijk Adviseur wordt vervangen door een groep
van juridische adviseurs? Zo ja, welke?
90
Kunt u interne memo’s, adviezen etc. over juridische aspecten van het NLA-programma
in Syrië met de Kamer delen, wellicht geanonimiseerd? Zo nee, waarom niet?
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
P.A. (Pia) Dijkstra, voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken -
Mede ondertekenaar
T.J.E. van Toor, griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.