Lijst van vragen : Lijst van vragen over het Nationaal Groeifonds (Kamerstuk 35300-83)
2020D36495 LIJST VAN VRAGEN
De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister
van Financiën over zijn mede door de Minister van Economische Zaken en Klimaat toegezonden
brief van 7 september 2020 over het Nationaal Groeifonds (Kamerstuk 35 300, nr. 83).
De ondervoorzitter van de commissie, Geurts
Adjunct-griffier van de commissie, Schukkink
Nr.
Vraag
1.
Zal er binnen de drie onderwerpen waarop het Nationaal Groeifonds (NGF) gericht is,
meer focus worden aangebracht?
2.
Hoe en door wie wordt beslist over een eventuele aanpassing van de verdeling van de
middelen tussen de onderwerpen kennisontwikkeling, infrastructuur en onderzoek, ontwikkeling
en innovatie?
3.
Is er, naast huidige leden die ervaring in het bedrijfsleven en bij universiteiten
meebrengen, ruimte om de Commissie uit te breiden met leden die actief zijn in of
een achtergrond hebben bij hogescholen, organisaties die zich bezighouden met infrastructuur
en toegepast onderzoek? Is er ruimte voor leden met ervaring op het gebied van projectmanagement,
-evaluatie en dergelijke?
4.
Is het de bedoeling dat de investeringen een structureel karakter krijgen?
5.
Hoe zal worden voorkomen dat het NGF ten koste gaat van de reguliere investeringen
in kennisontwikkeling, onderzoek en ontwikkeling (R&D) en innovatie, en infrastructuur?
6.
Waarom heeft het kabinet ervoor gekozen het bbp-effect leidend te laten zijn in de
beoordeling van de voorstellen binnen de drie als prioritair aangemerkte deelgebieden,
terwijl het fundamentele karakter van veel innovatieve investeringen de grote onzekerheidsmarge
met betrekking tot de uitkomsten is, en dus ook met betrekking tot het effect op het
toekomstig verdienvermogen van ons land?
7.
In hoeverre mag de beoordelingscommissie afwijken van de wens om harde bbp-effecten
als leidraad te nemen om ruimte te geven aan fundamenteel onderzoek en waar wordt
op dit punt wat betreft het kabinet een grens bereikt?
8.
Is het kabinet zich ervan bewust dat econoom Simon Kuznets, de ontwerper van het bbp
een kleine eeuw geleden, reeds zeer kritisch was op het gebruik van het bbp als maatstaf
der dingen en moet de Kamer vanuit deze geschiedenis concluderen dat het kabinet geen
kennis genomen heeft van de boodschap van Kuznets of deze bewust terzijde geschoven
heeft?
9.
Hoe komt het advies van de Europese Commissie om meer te investeren in «hernieuwbare
energie, energie-efficiëntie en strategieën ter vermindering van broeikasgasemissies»
actief terug in de doelstellingen van het NGF?
10.
Waarom is het advies van de Europese Commissie om meer te investeren in «hernieuwbare
energie, energie-efficiëntie en strategieën ter vermindering van broeikasgasemissies»
niet als separate, vierde pijler opgenomen in de deelgebieden waar het NGF zich op
zal richten?
11.
Op welke manier zal de beoordelingscommissie nadere criteria vaststellen als het niet
mogelijk is om een kwantitatieve schatting van het bbp-effect te berekenen?
12.
Hoe zal de beoordelingscommissie om dienen te gaan met de grote onzekerheidsmarge
die er in veel innovatieve projecten zal zijn t.a.v. het effect op het toekomstige
verdienvermogen?
13.
Op welke manier worden de indieners van voorstellen bekendgemaakt met de nadere criteria
als het niet mogelijk is om een kwantitatieve schatting van het bbp-effect te berekenen?
14.
Welke experts en wetenschappers zijn het afgelopen jaar gevraagd inhoudelijk betrokken
te zijn bij de inhoudelijke vormgeving van het fonds?
15.
Heeft u een nadere onderbouwing hoe u het zich wenst dat de beoordelingscommissie
een afweging maakt tussen voorstellen met een hogere onzekerheidsmarge t.a.v. het
effect op het toekomstige verdienmodel en een hoger positief effect op dit toekomstige
verdienmodel als het voorstel slaagt, versus een voorstel met een lagere onzekerheidsmarge
doch een evenredig lager positief effect op het toekomstige verdienmodel, daar beiden
in een standaard rationeel keuzemodel (kans maal nut) een even hoog nut zouden genereren?
16.
Kan de doeltreffendheid en de doelmatigheid van een jaarlijkse verplichting van 4
miljard euro voor de periode van vijf jaar onderbouwd worden, vis-á-vis een bedrag
van 15 miljard euro, 23 miljard euro, 25 miljard euro of 30 miljard euro, of ieder
ander bedrag, voor dezelfde periode en welke kwantitatieve analyse is onderliggend
aan de keuze voor dit bedrag?
17.
Op welke manier zal de beoordelingscommissie een afweging maken in een hypothetisch
geval waarbij een snelweg, een watersluis en een hyperloop, alle drie vormen van infrastructuur,
een zelfde, kwantitatief meetbaar, bbp-effect hebben?
18.
Kunt u toelichten hoe voorkomen wordt dat relatief meer kapitaalintensieve projecten
vis-á-vis relatief minder kapitaalintensieve projecten het budget uitnutten en hoe
wordt voorkomen dat relatief minder kapitaalintensieve projecten geen aanspraak meer
kunnen maken op het fonds omdat deze reeds gebruikt is voor relatief meer kapitaalintensieve
projecten?
19.
Kan aangegeven worden waar een bijdrage aan de duurzame klimaatneutrale economie genoemd
wordt als positief criterium in de lijst van criteria waaraan een project moet voldoen,
gegeven dat de Minister van EZK bij de presentatie van het NGF letterlijk gezegd heeft
dat een onafhankelijke commissie kijkt of het voorstel bijdraagt aan een duurzame
klimaatneutrale economie?
20.
Bent u van mening dat het bruto binnenlands product een normatief geladen concept
is omdat het bepaalde materiële dingen wel meetelt als waardevol en andere, zowel
materiële als minder materiële dingen, zoals een schone lucht, niet als zodanig meetelt
en betekent dit volgens u dat met het sturen op bbp-groei als hoofddoel een normatief
geladen doelstelling nagestreefd wordt?
21.
Waarom stelt u het toekomstig verdienvermogen van Nederland gelijk aan structurele
groei in bbp-termen, terwijl het bbp heel veel dingen, zoals de manier waarop we omgaan
met financiële klimaatrisico’s, die van grote invloed zijn op het toekomstig verdienvermogen
van Nederland, niet of niet adequaat meet?
22.
Waarom heeft het kabinet er bewust voor gekozen bijvoorbeeld de adviezen van beroemde
economische experts, zoals die van de Stiglitz-Sen-commissie, die wijzen op de tekortkomingen
van het bbp, niet te gebruiken terwijl het kabinet in andere gevallen, zoals de corona-uitbraak,
erop hamerde dat we naar experts moeten luisteren?
23.
Kunt u garanderen dat er geen enkele investering binnen het NGF gedaan zal worden
die, bijvoorbeeld volgens de meetlat van het do-no-harm-principe van de groene taxonomie
van de Europese Commissie, schadelijk zal zijn voor het klimaat?
24.
Hoe gaat het kabinet in technisch opzicht vaststellen, meten dan wel bepalen dat er
binnen het NGF geen investeringen gedaan worden die schadelijk zijn voor het klimaat
en de biodiversiteit?
25.
Klopt het vanuit de prioritering van het groeifonds dat een zeer innovatief project
voor duurzame energieopwekking, dat geen private financiering kan aantrekken doch
van grote waarde is voor het behalen van de Parijsdoelstellingen, niet in aanmerking
kan komen voor gelden uit het NGF omdat dit project niet binnen de drie prioritaire
gebieden valt?
26.
Bent u bereid om binnen het NGF ruimte te bieden om de ontwikkeling van nieuwe energieoplossingen,
die niet direct binnen R&D, Kennisontwikkeling of Infrastructuur passen, te financieren?
27.
Waarom wordt het nodig geacht dat het fonds «op gepaste afstand van de politiek» komt
te staan? Wat betekent dit überhaupt?
28.
Wat betekent «de politiek» in de zinsnede «gepaste afstand van de politiek»? Het kabinet?
de Staten-Generaal? De Gemeenteraad?
29.
Hoe verklaart het kabinet dat de governance van het NGF simpel gehouden is, gegeven
een toegangspoort met een rol voor ministeries, een beoordelingscommissie met drie
verschillende mandaten, acht te hanteren criteria, een getrapte structuur tussen de
beoordelingscommissie en de verschillende pools van deskundigen, een separate rol
voor het Centraal Planbureau (CPB) en een finale toets door het kabinet zelf, terwijl
één nadrukkelijk door het kabinet genoemd advies is om de governance vooral simpel
te houden?
30.
Hoe zal omgegaan worden met het uitgangspunt dat het CPB niet meebeslist over investeringsvoorstellen
terwijl er, op het moment dat het CPB negatief oordeelt over legitimiteit, doeltreffendheid
en doelmatigheid, een ongemakkelijke situatie ontstaat waarbij het CPB alsnog een
grote invloed kan hebben op of een project wel of geen toekenning van gelden krijgt?
31.
Welke procedure is opgezet voor de situatie waarin de beoordelingscommissie positief
maar het CPB negatief is over de legitimiteit, doeltreffendheid en doelmatigheid van
voorstellen?
32.
Bent u van mening dat de democratisch gekozen politiek zelf niet het best aangewezen
orgaan is om keuzes te maken die in het belang zijn van het toekomstige verdienvermogen
van Nederland en hoe verklaart u vanuit het antwoord op deze vraag dat u letterlijk
zegt dat het fonds gericht moet zijn op toekomstig verdienvermogen en «daarom» (p.
3) «op gepaste afstand van de politiek» moet komen te staan?
33.
Waarom vindt u het belangrijker dat keuzes ten behoeve van het toekomstig verdienvermogen
van Nederland in apolitieke handen liggen dan dat er ex ante controle politieke controle
mogelijk gemaakt wordt t.a.v. projecten met potentieel een gigantische omvang en gefinancierd
met geld van de belastingbetaler?
34.
Bent u van mening dat keuzes over het toekomstige verdienmodel van Nederland inherent
een afweging zijn waarin politieke waardeoordelen een rol spelen of vindt u dat deze
keuzes op een niet-normatieve manier gemaakt kunnen worden en hoe moet in dit licht
de prominente rol voor de beoordelingscommissie bezien worden?
35.
Waarom heeft u er, los van de competenties die de leden van de vaste beoordelingscommissie
hebben, voor gekozen om geen mensen in de vaste beoordelingscommissie te benoemen
die zelf in hun dagelijkse praktijk investeringsbeslissingen nemen over innovatieve
projecten?
36.
Waarom heeft u op dit moment nog geen enkel aanwijsbaar project geselecteerd?
37.
Welke investeringen zullen gedaan worden door het NGF die met bestaande regelingen
en instrumenten niet mogelijk zouden zijn?
38.
Kunt u het verschil aangeven tussen de doelen van het NGF en de doelen van het Toekomstfonds,
en het artikel «Bedrijvenbeleid: innovatie en ondernemerschap voor duurzame welvaartsgroei»
op de begroting van EZK?
39.
Kunt u het verschil aangeven tussen investeringen die vallen onder het Infrastructuurfonds
en het domein infrastructuur binnen het NGF?
40.
Kunt u het verschil aangeven tussen de investeringen die vallen onder het artikel
«Onderzoek en wetenschapsbeleid» op de OCW-begroting en investeringen onder het domein
R&D binnen het NGF?
41.
Kunt u het verschil aangeven tussen de investeringen die vallen onder het artikel
«Onderzoek en wetenschapsbeleid» op de OCW-begroting en investeringen onder het domein
Kennisontwikkeling binnen het NGF?
42.
Wat is op dit moment vastgelegd over hoe precies getoetst gaat worden op criterium
5 van de toegangspoort, waarin is opgenomen dat «een voorstel niet logischerwijs in
aanmerking voor één van de andere regelingen van de overheid» komt? Op welke regelingen
wordt hier gedoeld?
43.
Kunt u een opsomming geven van alle instrumenten in den brede (zoals subsidieregelingen,
belastingfaciliteiten, fondsen, garant- en borgstellingsregelingen, etc.) die op dit
moment een publieke financiële bijdrage leveren aan R&D en innovatie, kennisontwikkeling
en infrastructuur, inclusief een orde van grootte van hun budgettaire omvang?
44.
Waarom worden investeringen die binnen de bestaande rijksbegroting blijven eerst op
het fonds verantwoord en dan weer overgeboekt naar een andere begroting? Is rechtstreeks
toedelen van middelen aan de begroting van de betreffende bewindspersoon niet eenvoudiger
en transparanter?
45.
Hoe gaat het kabinet concreet invulling geven aan de eigen constatering dat hogere
economische groei geen doel op zich is, maar een middel om maatschappelijke doelstellingen
en welvaart in brede zin te bevorderen?
46.
Hoe kan en zal straks bij de keuzes voor projecten rekening worden gehouden met aspecten
van brede welvaart?
47.
Welk deel van de totale fondsbegroting zal op termijn naar verwachting rechtstreeks
worden uitgegeven aan derden en welk deel zal gebruikt worden om door te boeken naar
andere begrotingen?
48.
Zijn er naast de lessen uit het Fonds Economische Structuurversterking (FES) (bijlage
E) ook lessen getrokken uit de Nederlandse Investeringsinstelling; een private organisatie
van en voor institutionele beleggers die met een tijdelijke opstartondersteuning van
de overheid directe investeringen in de Nederlandse economie mogelijk moest maken?
49.
Hoe wordt voorkomen dat bijdragen van ten minste 30 miljoen euro uit het NGF worden
aangemerkt als ongeoorloofde staatssteun of leiden tot concurrentievervalsing?
50.
Wordt naast een minimumbijdrage van 30 miljoen euro ook een maximum gesteld aan een
projectbijdrage uit het fonds?
51.
Wordt bij de subsidiariteitstoets (criterium 8) alleen gekeken naar alternatieve financiering
vanuit lokale overheden, of ook naar financiering door de EU (zoals het in het bijlage
G genoemde Europees Sociaal Fonds (ESF), het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling
(ERDF) en Horizon 2020)?
52.
In de brief is sprake van projectsubsidie of -aanbesteding (p.5) en een subsidieregeling
en een bijbehorend subsidieplafond (p.7); wanneer wordt meer duidelijkheid geboden
over mogelijke subsidieregelingen en plafonds?
53.
Is het mogelijk dat een project naast financiering uit het NGF ook deels bekostigd
wordt uit andere publieke middelen, bijvoorbeeld van decentrale overheden, waterschappen
of de EU?
54.
Zijn twee afgewezen aanvragen voor marktfinanciering voor u afdoende bewijs voor marktfalen
dat vervolgens volledige financiering uit publieke middelen rechtvaardigt zonder dat
daar ontvangsten tegenover staan?
55.
Kunnen projecten naast een directe bijdrage uit het NGF ook gelijktijdig in aanmerking
komen voor andere overheidsinstrumenten zoals belastingfaciliteiten, een overheidslening
of een garant- of borgstelling?
56.
Heeft het kabinet de Europese Commissie en het Internationaal Monetair Fonds (IMF)
actief gevraagd naar suggesties voor deelterreinen voor investeringen die zouden kunnen
dienen voor het NGF; en waarom wel/niet?
57.
Klopt het dat ambtenaren van het Ministerie van Financiën negatief geadviseerd hebben
over het model waarbij ondanks de lage rente, geld geleend wordt van kapitaalmarkten
om hier subsidies mee uit te delen en zo ja, kunt u onderbouwen wat er vervolgens
met dit negatieve advies is gedaan?
58.
Klopt het dat u besloten heeft het idee van het investeringsfonds intern door te zetten
ondanks negatief advies van uw ambtenaren over verschillende variaties in vormgeving
van een dergelijk fonds, en kan het antwoord op deze vraag met ambtelijke stukken
onderbouwd worden?
59.
Bent u het met de Algemene Rekenkamer eens dat er wezenlijke verschillen zijn tussen
de vormgeving van het NGF als begrotingsfonds en als niet-departementale begroting?
60.
Zijn er mensen die gevraagd zijn voor een plek in de vaste beoordelingscommissie maar
hiervoor bedankt hebben en zo ja, om hoeveel personen gaat dit?
61.
Is op enig moment overwogen dat het kabinet in het kader van het NGF zelf concrete
projecten aanwijst en zo ja, waarom is dit in eerste instantie overwogen en is hier
later vanaf gezien?
62.
Heeft u het afgelopen jaar de Raad van State en de Algemene Rekenkamer betrokken bij
de vormgeving van het fonds en was u reeds voordat de Raad van State en Algemene Rekenkamer
begin september een negatief advies gaven over de uiteindelijk gekozen vormgeving
van het fonds bekend met de kritische houding van beide Hoge Colleges van Staat op
de gekozen vormgeving?
63.
Waarom blijft u in uw reactie op het negatieve advies van de Raad van State over de
vormgeving van het fonds hameren op het argument van snelheid, terwijl u weet dat
de Algemene Rekenkamer verschillende opties heeft uitgewerkt waarmee aan de gewenste
snelheid van uitbetaling subsidies recht gedaan kan worden en het fonds bovendien
alsnog als begrotingsfonds vormgegeven kan worden?
64.
Deelt u de zorg van de Algemene Rekenkamer dat er, nu het NGF vormgegeven is als niet-departementale
begroting, en de doelen, doeltreffendheid en doelmatigheid ieder jaar in de memorie
van toelichting uiteengezet moeten worden, een risico bestaat dat deze informatie
bedoeld of onbedoeld over tijd verandert en zo nee, kunt u onderbouwen waarom de zorgen
van de Rekenkamer op dit punt ongegrond zijn?
65.
Bent u bereid alle ambtelijke memo’s die geschreven zijn sinds het moment dat het
idee van een investeringsfonds ter sprake kwam aan de Kamer te doen toekomen en waarom
wel/niet?
66.
Geldt de gemaakte keuze om het NGF volledig uit de generale middelen te financieren
en buiten de uitgavenplafonds te houden voor de gehele komende periode van vijf jaar?
Waarom is op dit punt niet vooraf advies gevraagd aan de Studiegroep Begrotingsruimte?
67.
Bestaan er voor leden van de commissie, net als voor ministers en Kamerleden, integriteitsregels?
Zo ja, hoe zijn deze vormgegeven? Zo nee, waarom niet?
68.
Hoe wordt voorkomen dat er (onbedoeld) belangenverstrengeling ontstaat nu gekozen
is voor personen die nauw verbonden zijn met, of soms werkzaam zijn in, sectoren waarover
zij zwaarwegende adviezen moeten uitbrengen over toekenning van grote bedragen aan
die sectoren?
69.
Wat is die meetlat waarover in de brief wordt gesteld dat alle voorstellen langs dezelfde
meetlat worden gelegd door de commissie?
70.
Was voor dit fonds, dat al in de voorgaande Miljoenennota is aangekondigd, het afgelopen
jaar niet de tijd beschikbaar om te zorgen voor de benodigde wijziging van de Comptabiliteitswet
of het voorbereiden van een instellingswet voor een fondsbegroting?
71.
Welke eisen worden aan nieuwe bedrijven (startups) gesteld om aanspraak te kunnen
maken op het NGF?
72.
Hoe groot is het effect van het NGF op de staatschuld in 2025 in procenten van het
bbp?
73.
Wat is het effect van NGF op het houdbaarheidssaldo van de overheid?
74.
Waarom is de keuze gemaakt om geen verduurzamingseisen te stellen aan investeringen?
Kan het antwoord worden toegelicht, ook in het licht van de keuzes gemaakt door o.a.
Duitsland en Frankrijk, die wel klimaateisen stellen aan herstelinvesteringen?
75.
Hoe wordt gegarandeerd dat investeringen niet tegenstrijdig zijn aan de klimaatdoelen?
Zijn hier criteria over opgesteld en, zo ja, welke zijn dat? Zo nee, op welke wijze
wordt dit dan beoordeeld?
76.
Is er overwogen een deel van het budget te oormerken voor directe investeringen in
verduurzaming? Kan dit alsnog gerealiseerd worden? Kan het antwoord worden toegelicht?
77.
Op welke wijze gaat dit investeringsfonds bijdragen aan het halen van de klimaatdoelen,
dan wel het versnellen van de energietransitie? Kan hier een concreet antwoord op
worden gegeven?
78.
Waarop is de aanname gebaseerd dat economische groei leidt tot een brede welvaart?
Op welke wijze gaat concreet invulling worden gegeven aan het bevorderen van brede
welvaart?
79.
Hoe leidt economische groei tot groene groei? Is dit in het huidig economisch systeem
niet tegenstrijdig aan elkaar? Kan hier verder op worden ingegaan?
80.
Valt de begroting en de waarborging van het budgetrecht van de Kamer in dezen onder
de Minister van EZK of de Minister van Financiën? Op welke momenten en op welke wijze
kan de Kamer haar budgetrecht uitoefenen en wanneer dat wenselijk wordt geacht amenderen?
81.
Welk percentage van het budget moet minimaal naar regio’s buiten de Randstad gaan?
Hoe wordt dit geborgd?
82.
Welke type investeringen wordt momenteel bemoeilijkt door departementale begrotingen?
83.
Kunnen (kennisintensieve) investeringen in de gezondheidszorg die een positief effect
hebben op het bbp ook meedingen voor het NGF?
84.
Kunnen (kennisintensieve) investeringen in de defensie-industrie die een positief
effect hebben op het bbp ook meedingen voor het NGF?
85.
Op welke wijze wordt recht gedaan aan het budgetrecht van de Tweede en Eerste Kamer?
86.
Is het ernstig wanneer er samenloop gaat ontstaan met investeringen vanuit Invest-NL?
87.
Zijn er mogelijkheden om samen met andere EU-lidstaten projecten te doen vanuit het
NGF?
88.
Bestaat er voor een Kamerlid het recht op amendement met betrekking tot het NGF? Zo
nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
89.
Wat is in staatsrechtelijke zin de status van de commissie?
90.
Hoe is de ministeriële verantwoordelijkheid vorm gegeven?
91.
Dient macro-economische vakinhoudelijke kennis niet noodzakelijk aanwezig te zijn
in de beoordelingscommissie?
92.
Zijn er andere landen die een type fonds als het NGF hebben?
93.
Wat zijn de overeenkomsten en verschillen met het Sovereign Wealth Fund van Noorwegen?
94.
Klopt het dat bij het Sovereign Wealth Fund bij een investeringsvoorstel gemeten wordt
wat het beleggingsrendement van dat bedrag zou zijn geweest?
95.
Waarom is het beleggingsrendement van het geïnvesteerde bedrag niet een betere maatstaf
dan het geschatte effect op het structureel bbp van Nederland in verhouding tot de
beoogde investeringsomvang, wat de maatstaf is van het NGF?
96.
Kan in de praktijk de volgende zin «De commissie kan daarnaast een redelijke spreiding
van investeringen in de verschillende regio’s door de tijd meewegen in de advisering.»
betekenen dat sommige regio’s door de tijd geen geld uit dit fonds ontvangen?
97.
Hoe redelijk is het wanneer je in bijvoorbeeld Groningen woont en er worden telkens
met jouw belastinggeld projecten in de Randstad gefinancierd?
98.
Waarom krijgt het CPB een speciale rol binnen de commissie?
99.
Welke ervaringen heeft het CPB met het nemen van investeringsbeslissingen?
100.
Kunt u drie voorbeelden noemen van aanbevelingen van het CPB rond een investeringsbeslissing
die geleid hebben tot een positief effect op het structureel bbp van Nederland in
verhouding tot de beoogde investeringsomvang?
101.
Wie van de leden in de commissie heeft in het verleden omvangrijke investeringsbeslissingen
genomen die effect hebben gehad op het eigen inkomen en vermogen van het commissielid?
102.
Wat is de invloed van het parlement in het proces waarbij het kabinet op voordracht
van de fondsbeheerders beslist welke projecten uit het fonds worden gefinancierd,
om de uitgave van publieke middelen te controleren?
103.
Als de manier van parlementaire controle de goedkeuring van de verdeling van de budgetten
over de verschillende terreinen is, wordt deze controle dan voldoende geborgd als
hiervan bij de selectie van investeringsvoorstellen kan worden afgeweken?
104.
Kunnen op de drie investeringsterreinen concrete voorbeelden worden gegeven van projecten
die zouden kwalificeren voor het fonds, waarbij financiering nodig is omdat sprake
is van marktfalen?
105.
Wordt de brede welvaart meegenomen bij de keuze voor projecten, in plaats van alleen
het effect op verdienvermogen? Zo ja, hoe gebeurt dit concreet?
106.
Waarom wordt niet direct vanuit het fonds geïnvesteerd, maar worden de middelen eerst
naar een andere begroting overgeboekt?
107.
Hoe wordt voorkomen dat ministeries de middelen in het groeifonds als een aanvulling
op hun begroting gaan zien?
108.
Waarom bedragen de feitelijke uitgaven vanuit het fonds 14 miljard euro tot aan 2025
in plaats van 20 miljard euro?
109.
Zal worden geprobeerd bijdragen vanuit het fonds te koppelen aan financiering van
marktpartijen om de impact te vergroten?
110.
Wat houden de «financiële kaders» bij criterium 8 van het beoordelingskader concreet
in? Is er een maximum investeringsbedrag per project?
111.
Kunnen projecten die uit het fonds worden gefinancierd ook in aanmerking komen voor
aanvullende financiering vanuit het Europese herstelfonds?
112.
Wie controleert de (zelfontwikkelde werkwijze van de) commissie? Wordt de eigen werkwijze
van de commissie nog ter goedkeuring voorgelegd aan de Kamer?
113.
Hoe worden de onafhankelijkheid en integriteit van de leden van de commissie geborgd?
114.
Waarom is nog niet eerder begonnen met het instellen van het fonds, aangezien de plannen
hiervoor al geruime tijd bekend zijn?
115.
Hoe verhoudt het feit dat «het fonds richt nadrukkelijk richt op investeringen met
een publiek belang die ten dienste staan van het verdienvermogen van Nederland, maar
waarop geen voldoende privaat rendement kan worden behaald» zich tot het criterium
4 uit Bijlage B dat het voorstel vooral «additioneel moet zijn aan private investeringen?
116.
Op welke manier(en) gaan de fondsbeheerders beoordelen of de vakdepartementen onbevooroordeeld
zijn?
117.
Hoe wordt geborgd dat geaccepteerde voorstellen, die het verdienvermogen vergroten
maar een langere adem nodig hebben van bijv. tien jaar of meer, niet na vijf jaar
al bij de evaluatie al worden gestopt?
118.
Wie voert de vooranalyse uit voordat investeringsvoorstellen worden doorgeleid naar
de onafhankelijke commissie?
119.
Op welke manier(en) wordt vastgesteld dat de geraamde bijdrage aan het verdienvermogen
wordt gerealiseerd?
120.
In hoeverre wordt een groei in het aantal bedrijven meegenomen als indicator voor
de groei?
121.
In hoeverre speelt een bijdrage aan de exportwaarde een rol in de beoordeling van
het verdienvermogen?
122.
Hoe verhoudt de wens om afstand tot de politiek te bewaren zich tot de toets aan kabinetsbeleid/de
ambities van het kabinet?
123.
Klopt het dat de pool van experts uitsluitend bestaat uit vertegenwoordigers van (semi-)publieke
organisaties? Hoe wordt recht gedaan aan de rol van private partijen, zoals ondernemers
en (mkb-)bedrijven?
124.
Kunt u aangeven wat de concrete ambitie is van het NGF?
125.
Hoeveel procent moet het bbp binnen hoeveel tijd toenemen door het NGF?
126.
Welke bijdrage aan het verdienvermogen van Nederland verwacht u voor 2040 te behalen?
127.
Welke projecten ter bestrijding van werkloosheid kunt u noemen?
128.
Waarom kiest u niet voor een probleemgerichte aanpak binnen het NGF, zoals klimaatverandering,
vergrijzing, veranderende arbeidsmarkt en coronacrisis?
129.
Waarom heeft u gekozen voor de huidige vorm van het NGF en kijkt u niet naar landen
als Duitsland en Frankrijk, die in feite hetzelfde beogen maar concreter (en mogelijk
effectiever) aanpakken?
130.
Hoe wordt de 20 miljard euro van het NGF verdeeld over de drie gebieden waarin geïnvesteerd
mag worden (kennisontwikkeling, onderzoek en ontwikkeling en innovatie en infrastructuur)?
Kunt u dit uitsplpitsen?
131.
Waarom heeft de politiek geen zeggenschap over de besteding van het belastinggeld
dat gemoeid is met het NGF en wordt besteding van het geld in beginsel in handen gelegd
van tien personen?
132.
Is de deadline voor indienen van 1 november niet te vroeg om tot kwalitatief goede
voorstellen te komen?
133.
Bij wie komt de uiteindelijke verantwoordelijkheid te liggen? Is dat de Minister?
Hoe kan de Minister verantwoordelijk gehouden worden?
134.
Hoe verhoudt dit fonds zich tot reeds bestaande fondsen op nationaal (o.a. Invest-NL,
Dutch Venture Initiative) en Europees (o.a. Horizon2020, Just Transition Fund) niveau?
135.
Heeft het kabinet geen eigen visie voor bestedingsdoelen die de economie zouden aanjagen?
136.
Welke rol spelen de ministeries in het aandragen van en informatie verschaffen over
projecten?
137.
Hoe worden de commissieleden geselecteerd?
138.
Hoe is de onafhankelijkheid van de individuele commissieleden vastgesteld?
139.
Welk financieel belang hebben de commissieleden bij gecontinueerde deelname aan de
commissie (salaris, (reis)kostenvergoedingen, bonussen etc.)?
140.
Hoe verhoudt de financiële compensatie zich tot de tijdsbesteding van de commissieleden?
141.
Hebben de commissieleden naast hun functie als commissielid nog tijd om een volledige
voltijdsfunctie daarnaast te bekleden?
142.
Wat gebeurt er als een project mislukt?
143.
Is het opportuun om slechts tien mensen in deeltijd te laten beslissen over besteding
van 20 miljard euro?
144.
Hoe wordt voorkomen dat projecten worden gefinancierd die normaal gesproken vanuit
de reguliere begroting worden gefinancierd?
145.
Werpen projecten van 30 miljoen euro die een uitgebreide voorbereiding en uitvoering
behoeven, niet een te grote drempel op voor de doelgroep mkb en start-ups?
146.
Hebben omringende landen een vergelijkbaar investeringsfonds (aangekondigd)? Zo ja,
welke criteria zijn leidend bij het selecteren van projecten?
147.
Aan welke investeringsterreinen komt het fonds tegemoet (zie bijv. Frankrijk dat inzet
op klimaattransitie en bevordering sociale cohesie, en Duitsland dat inzet op digitalisering
en vergroening)?
148.
Hoe wordt strijdigheid van voorstellen met de ambities van het kabinet op de gebieden
vestigingsklimaat, ruimtelijke ordening en het klimaat voorkomen? Wat als een project
wel strijdig is met ambities, maar desondanks de economie kan aanjagen?
149.
Hoe verhoudt het feit dat niet is vastgelegd hoe de commissie tot beslissingen komt
en aan welke criteria projecten moeten voldoen zich met de onafhankelijkheid van de
commissie en transparantie omtrent besluitvorming?
150.
Waarom was er zo weinig aandacht voor «groene projecten» in de persconferentie? Klopt
het dat dit wel een belangrijk thema in het NGF?
151.
Is het een doel om in elke regio projecten te selecteren?
152.
Hoe zorgt u ervoor dat de discipline blijft bestaan om niet uit de pas te lopen met
het toegekende budget van het groeifonds en waarom heeft de regering niet de aanbeveling
van de Algemene Rekenkamer overgenomen?
153.
Worden de beheers- en onderhoudskosten van geselecteerde projecten ook gedekt door
het toegekende budget en, zo ja, hoe lang?
154.
Wordt het parlement actief geïnformeerd over de toegewezen en afgewezen projecten?
Zo ja, wanneer en is dat structureel?
155.
Kunt u een reactie geven op de stelling van de Algemene Rekenkamer en de Raad van
State dat een wettelijk verankerd begrotingsfonds beter recht kan doen aan de controlefunctie
van het parlement, aangezien «de reeds in 2021 gewenste investeringen op reguliere
wijze via die departementale begrotingen» zouden kunnen lopen?
156.
Welke overwegingen heeft u gehanteerd, naast de specifieke deskundigheid van de leden,
bij het samenstelling van de commissie die de groeifondsaanvragen gaat beoordelen?
157.
Ziet u het risico dat de bestaande commissie te veel de gevestigde orde vertegenwoordigt?
158.
Hoe gaat u het groeifonds benutten om klimaatverandering te helpen bestrijden?
159.
Hoe gaat u het groeifonds benutten om de wooncrisis te bestrijden?
160.
Hoe gaat u het groeifonds benutten om de grote tekorten in de publieke sector (zoals
het aantal zorgmedewerkers, leraren en politieagenten) op te lossen?
161.
Kunt u de route van een suggestie tot een daadwerkelijke investering schetsen?
162.
Kunt u uitleggen hoe de Kamer kan besluiten tot een investering uit het groeifonds?
163.
Kunt u de rol van de Kamer bij het groeifonds uitleggen?
164.
Hoe wordt het budget verdeeld over de drie terreinen kennisontwikkeling, R&D en innovatie
(R&D&I) en fysieke infrastructuur? Is daarbij een balans leidend of de kwaliteit van
de individuele projecten?
165.
Hoe worden de bestedingen vanuit het NGF getoetst op artikel 3.1 van de Comptabiliteitswet?
166.
Komen projecten die maatschappelijke doelstellingen en welvaart in brede zin bevorderen
zonder een bijdrage aan het bbp ook in aanmerking voor financiering vanuit het fonds?
167.
Welke stevige groei op lange termijn moet behaald worden, afgezet tegen de verschillende
CPB-scenario’s rond de economische gevolgen van COVID-19?
168.
Welke positieve bijeffecten van investeringen in het verdienvermogen kunnen naar verwachting
op korte termijn de economie stimuleren?
169.
Komt de toekenning van budgetten op projecten op tijd om ons uit de crisis te investeren
(anticyclisch)?
170.
Hoe is geborgd dat bijdragen vanuit het NGF daadwerkelijk moeten bijdragen aan extra
economische groei en verdienvermogen?
171.
Hoe wordt omgegaan met structurele kosten die eventueel uit infrastructuurprojecten
voortkomen?
172.
Wat is het effect van meer investeringen in productiviteitsgroei op verdergaande mechanisering
en daarmee indirect op scheppen van, dan wel verdwijnen van, werkgelegenheid?
173.
Wat is na de groeistrategie van een jaar geleden nu de stand van zaken op de brede
agenda van het kabinet, verder dan het NGF, om het duurzaam verdienvermogen op de
lange termijn te versterken?
174.
Kunt u buiten de noodzakelijke extra investeringen van incidentele en niet-reguliere
aard, een overzicht geven van de juist reguliere en niet-incidentele investeringen
over de gehele rijksbegroting op de drie genoemde groeiversnellers (kennisontwikkeling,
innovatie/R&D, infrastructuur)?
175.
Hoe wordt het expliciet vergroten van de bestedingsruimte van huishoudens en bedrijven
verankerd in het NGF?
176.
Hoe beoordeelt u de politieke besluitvorming omtrent de besteding van gelden in het
Infrastructuurfonds en het Deltafonds op basis van bijbehorende meerjarenprogramma's
die zich ook zouden moeten richten op langetermijndoelen voor bereikbaarheid en veiligheid?
177.
Wat zijn de rentelasten van het NGF de komende 40 jaar?
178.
Hoe wordt het geld voor het NGF aangetrokken? Gebeurt dit jaarlijks? Gebeurt dit in
een keer voor de 20 miljard euro? En wat gebeurt er dan met het geld in de tijd dat
het nog niet wordt uitgegeven aan projecten?
179.
Wie kunnen er allemaal investeringsvoorstellen indienen?
180.
Waarom is er met het fonds wel een schaalsprong mogelijk op de lange termijn en met
de reguliere beleidsbegrotingen niet?
181.
Wat wordt verstaan onder «op gepaste afstand van de politiek»?
182.
Op welke momenten heeft de Tweede Kamer invloed op het NGF?
183.
Waarom is er niet gekozen voor een systematiek en governance à la Invest-NL?
184.
Wat is het verschil qua systematiek, afweging en governance van projecten die bedragen
krijgen toegekend uit SDE+ en het NGF?
185.
Hoe is geborgd dat de middelen uit het fonds doelmatig en doeltreffend worden besteed?
186.
Hoe wordt de bijdrage aan het verdienvermogen in termen van structureel BBP bepaald
en geborgd?
187.
Op welke manier wordt het zwaarwegende advies van de beoordelingscommissie ook voorzien
van een harde analyse op meest impactvolle bijdrage aan het structureel bbp?
188.
Welke alternatieve mogelijkheden zijn overwogen met betrekking tot het borgen van
het budgetrecht van de Kamer? Is bijvoorbeeld het goedkeuren van een projectenlijst
door de Kamer overwogen?
189.
Kunt u uitgebreid ingaan op de verschillen tussen een niet-departementale begroting
en een normaal begrotingsfonds? Wat zijn de wezenlijke verschillen?
190.
Waarom is bij het NGF gebruik gemaakt van een niet-departementale begroting?
191.
Hoe ziet u van de rol van het parlement bij het presenteren van de investeringsplannen
tijdens de jaarlijkse Staat van de Economie?
192.
Hoe verhoudt het NGF zich tot het bestaande Toekomstfonds op de begroting EZK (beleidsartikel
3)?
193.
Wat is de onderbouwing van de 4,5 miljoen euro apparaatskosten per jaar?
194.
Waarop is het bedrag van 4 miljard euro verplichtingen en 1 miljard uitgaven in 2021
op gebaseerd?
195.
In hoeverre geldt er een oneindige eindejaarsmarge voor projecten uit het NGF, die
uiteindelijk via de begroting van de ministeries verlopen?
196.
Waarom wordt ervoor gekozen om de verplichtingen en uitgaven in 2021 gelijkelijk over
de drie beleidsartikelen te verdelen?
197.
Waarom wordt er gewerkt met een bepaling met terugwerkende kracht in een begrotingswet?
Wanneer is dit eerder voorgekomen?
198.
Waarom is als grondslag gekozen voor een reguliere begrotingswet, en niet een begrotingsfonds
met een aparte instellingswet?
199.
Wat zijn de rol en de bevoegdheden van de fondsbeheerders? Wat gebeurt er als de fondsbeheerders
EZK en Financiën het niet met elkaar eens zijn? Wie beslist dan?
200.
Wordt op de jaarlijkse Staat van de Economie ook een stand van zaken gegeven van de
gehele groeistrategie, zoals ook regulier beleid en uitgaven?
201.
Waaruit bestaat de bijzondere aandacht voor de governance bij de eerste tussenevaluatie
twee jaar na oprichting?
202.
Kunnen in de eerste ronde meer projecten dan ten hoogte van 4 miljard euro geselecteerd
worden?
203.
Kan er ongelimiteerd worden afgeweken van de goedgekeurde budgetverdeling tussen de
investeringsterreinen?
204.
Kunt u een overzicht geven van alle reeds bestaande investeringsfondsen van het Rijk
met «economische vooruitgang» als bijkomende doelstelling?
205.
Op basis waarvan en op welke manier kan van de door het parlement goedgekeurde verdeling
van budgetten worden afgeweken?
206.
Is het uitgesloten dat het fonds bij sommige investeringen in de toekomst een revolverend
karakter zou kunnen krijgen?
207.
Klopt het dat het fonds geen rendementsdoelstelling heeft, maar wel als hoofddoelstelling
het behalen van de meeste bbp-groei per geïnvesteerde euro?
208.
In hoeverre acht u objectieve, politiek onafhankelijke oordelen mogelijk ten aanzien
van keuzes voor investeringen in weg- of spoorinfrastructuur, voor investeringen in
waterstof- of CO2-opslaginfrastructuur of voor investeringen in kennisontwikkeling rond kernenergie
of windenergie?
209.
Waarom moet (door het CPB niet mee te laten beslissen bij de selectie van investeringsvoorstellen)
de onafhankelijke positie van het CPB bewaakt worden als de commissie geacht wordt
goede, objectieve en politiek onafhankelijke oordelen te geven?
210.
Wordt de beoogde samenstelling van de commissie vooraf aan de Kamer voorgelegd?
211.
Hoe heeft de selectie van de onafhankelijke commissie plaatsgevonden? Waarom zijn
er ook politiek geprofileerde personen geselecteerd?
212.
Wat betekent een «zwaarwegend en leidend advies»?
213.
Waarom krijgen vakdepartementen een rol in het doorgeleiden van de investeringsvoorstellen?
In hoeverre mogen vakdepartementen investeringsvoorstellen niet doorgeleiden naar
de fondsbeheerders en daarin een eigen afweging maken? Hoe wordt geborgd dat de vakdepartementen
een »onbevooroordeelde en faciliterende rol» spelen? Hoe wordt voorkomen dat vakdepartementen
(alleen) zaken doorgeleiden waar ze op de eigen begroting geen geld meer voor hebben,
maar die daar feitelijk wel thuishoren? Waarom is de stap via het vakdepartement niet
uit het proces gehaald? Worden alle ingediende investeringsvoorstellen bij de vakdepartementen
openbaar gemaakt?
214.
In hoeverre is de getrapte structuur vooraf ingevuld en in hoeverre gedurende de selectie
van projecten?
215.
Is er een verschil in «stap 1» bij het indienen van projecten tussen het eerste jaar
van het fonds en de daaropvolgende jaren?
216.
Hoe wordt gewaarborgd dat dit fonds ook toegankelijk is voor mkb, start-ups en scale-ups?
217.
Krijgt het parlement de mogelijkheid om bepaalde projecten zelf aan te dragen?
218.
Waarom is gekozen voor een reactieve investeringsagenda, in plaats van een proactieve
investeringsagenda in overleg met betrokken vakdepartementen gebaseerd op een integrale
aanpak (Klimaatakkoord, Mobiliteitsfonds/MIRT)?
219.
Welke partijen kunnen precies projecten aandragen?
220.
Hoe is het domein mobiliteit vertegenwoordigd in de beoordelingscommissie van het
NGF? In hoeverre is dit voldoende?
221.
Hoe wordt gewaarborgd dat projecten continueren als de looptijd van de investering
vanuit het NGF voorbij is?
222.
Is het de bedoeling te voorkomen dat als gevolg van de minimumomvang van 30 miljoen
euro alleen grote spelers en gevestigde belangen bediend worden, terwijl kleine, nieuwe
spelers die juist voor innovatieve doorbraken kunnen zorgen het nakijken hebben? Zo
ja, hoe?
223.
Waarom zit er niet een ondergrens in het structureel vergroten van het bruto binnenlands
product en dus het verdienvermogen?
224.
Hoe wordt versnippering van de inzet van middelen voorkomen?
225.
Waarom is gekozen voor een minimale omvang van projecten van 30 miljoen euro en ligt
dat niet veel hoger om versnippering te voorkomen?
226.
Hoe wordt voldoende distantie en ambtelijke onafhankelijkheid geborgd in stap 1?
227.
In welke stap wordt getoetst in hoeverre de gevraagde investering bijdraagt aan het
versterken van bestaande ecosystemen?
228.
Welke controle is er in stap 2, de toegangspoort, zodat ook bij geval van twijfel
over de invloed van de fondsbeheerder op de selectie, deze twijfel kan worden weggenomen?
229.
Gaat u de Kamer via het jaarverslag of de Staat van de Economie informeren over alle
bij de toegangspoort afgewezen projectvoorstellen?
230.
Acht u het voor duurzame versterking van het verdienvermogen, gelet op onder meer
de woningnood in de Randstad en de achterlopende groei in regio's buiten de Randstad,
van belang dat bijzondere aandacht gegeven wordt aan versterking van het verdienvermogen
buiten de Randstad?
231.
Wat wordt bedoeld met de zin «waar opportuun kan hierbij ook worden aangesloten bij
projecten in Europees Nederland»?
232.
Wat gebeurt er als er meer goede projecten (qua financiële omvang) zijn, dan er geld
beschikbaar is? Hoe vindt dan de keuze daarna plaats?
233.
Welke rol speelt het CPB in stap 3?
234.
Welk toetsingskader wordt gehanteerd voor het bepalen van de structurele bbp-bijdrage?
235.
Hoe zal worden getoetst op de voorwaarde dat de geselecteerde projecten niet ingaan
tegen bestaand beleid?
236.
Hoe weegt u investeringen die grote maatschappelijke baten opleveren, zoals infrastructuurprojecten
voor meer verkeersveiligheid (verkeersonveiligheid kostte de maatschappij in 2018
volgens de Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid (SWOV) 17 miljard
euro)?
237.
Kunt u aangeven waarom een apart fonds nodig is, terwijl toekomstgerichte investeringen
met advisering door een commissie ook gefinancierd kunnen worden door een bijdrage
te leveren via bestaande (departementale) fondsen of een departementale begroting?
238.
In hoeverre geldt er een oneindige eindejaarsmarge voor projecten uit het NGF, die
uiteindelijk via de begroting van de ministeries verlopen?
239.
Waarom neemt de verantwoordelijke bewindspersoon de regie over de uitvoering binnen
het daarvoor beschikbaar gestelde budget?
240.
In hoeverre kunnen investeringsvoorstellen van samenwerkende bedrijven in aanmerking
komen voor het NGF? Hoe wordt voorkomen dat er sprake is van staatssteun?
241.
Waarom is het van belang om per geval te kunnen bekijken op welke manier een investering
het beste ondergebracht kan worden, via een begroting of direct vanuit het fonds?
242.
Hoe kunnen grote infrastructuurprojecten waarbij van cofinanciering geen sprake is,
ook aanspraak maken op dit fonds?
243.
Worden geselecteerde infrastructuurprojecten buiten het Meerjarenprogramma Infrastructuur,
Ruimte en Transport (MIRT) om vormgegeven?
244.
Waarom is het noodzakelijk de Comptabiliteitswet te wijzigen?
245.
Gelden de criteria zoals beschreven in de brief van 7 september jl. ook voor projecten
in de eerste ronde (zowel in de toegangspoort als die bij de beoordelingscommissie)
en op welke termijn komt het kabinet met duidelijkheid hierover? Zijn er nog mogelijkheden
om uitgewerkte plannen voor de eerste ronde in te dienen?
246.
Wanneer komt er meer duidelijkheid over de vormgeving van de volgende rondes en kan
het kabinet inzicht geven in de planning?
247.
Wordt het jaarverslag van het fonds gelijktijdig met de Staat van Economie naar buiten
gebracht?
248.
Waarom is ervoor gekozen kansrijke groeibevorderende investeringen op korte termijn
al via het nog in te richten fonds te laten lopen in plaats van de reguliere begroting?
249.
Wat is de bepaalde tijd waarvoor de eerste commissie wordt benoemd?
250.
In hoeverre is er sturing op spreiding over categorieën bij de voorgenomen eerste
presentatie van investeringen begin 2021?
251.
Waarom is ervoor gekozen om het fonds onder te brengen bij Financiën, terwijl het
geld ook direct besteed kan worden aan wetenschap en onderzoek of bijv. sociale zaken?
252.
Kunt u wat betreft investeringen in menselijk kapitaal een indicatie geven van typen
eenmalige investeringsprojecten die zouden kunnen bijdragen aan het verdienvermogen
op de lange termijn en geen reguliere of structurele uitgaven betreffen, en dus in
aanmerking zouden komen voor een bijdrage uit het NGF?
253.
Kunt u wat betreft R&D en innovatie een indicatie geven van typen eenmalige investeringsprojecten
die zouden kunnen bijdragen aan het verdienvermogen op de lange termijn en geen reguliere
of structurele uitgaven van de ministeries EZK en OCW betreffen (Toekomstfonds, Topsectoren,
NWO), en dus in aanmerking zouden komen voor een bijdrage uit het NGF?
254.
Wat zijn nog de stappen van dit kabinet op het genoemde brede actieplan als follow
up op de groeistrategie?
255.
Op welke manier borgt het CPB in zijn doorrekensystematiek de bijdrage van investeringen
in innovatie aan het structureel bbp?
256.
Waarom trekt het kabinet geen vast bedrag uit voor universiteiten en andere onderzoeksinstituten,
maar wacht het in plaats daarvan op aanbod vanuit het maatschappelijk middenveld?
257.
Hoe wordt gezorgd dat in de selectie van projecten de drie pijlers evenredig vertegenwoordigd
worden?
258.
Is het een doel om in elk van de drie pijlers evenredig deelprojecten te selecteren?
259.
Hoe wilt u omgaan met investeringsprojecten rond R&D en innovatie – zoals de hyperloop
of thoriumenergie – die in potentie een grote bijdrage kunnen leveren aan het verdienvermogen
op lange termijn, maar waarbij – inherent aan de R&D-fase – sprake is van grote onzekerheden
omtrent de daadwerkelijke toepassingsmogelijkheden en waarbij geen inschatting is
te geven van het bbp-effect? Op welke wijze is dan een objectieve, onafhankelijke,
niet-politieke beoordeling mogelijk?
260.
Hoe gaan het NGF en de beoordelingsadviescommissie zich verhouden tot aanbevelingen
van adviesraden en -commissies omtrent investeringen in de lange termijn, zoals het
rapport van de Taskforce Infrastructuur Klimaatakkoord Industrie?
261.
Hoe verhouden investeringen in mobiliteitsinfrastructuur vanuit het NGF zich tot het
nieuwe Mobiliteitsfonds?
262.
Welke rol ziet u weggelegd voor het NGF als het gaat om investeringen in versterking
van de energie-infrastructuur en de noodzakelijke versnelling ervan met het oog op
de maatschappelijk gewenste verduurzaming van de energievoorziening?
263.
Hoe wordt het aangekondigde toetsingskader vastgesteld? Uit welke criteria en onderdelen
zou dit toetsingskader kunnen bestaan? Bij wat voor andere toetsingskaders wordt aangesloten?
264.
Wat wordt bedoeld met de omschrijving dat de bbp-groei voor het selecteren van projecten
leidend is? Kunt u het woord leidend nader toelichten?
265.
Welke andere indicatoren dan het bbp zijn er om het verdienvermogen te meten?
266.
Wie voert een haalbaarheidstoets uit voor de geselecteerde projecten?
267.
Is een anticyclisch effect van de investering een selectiecriterium?
268.
Hoe wordt voorkomen dat het NGF alleen projecten selecteert met een lange aanlooptijd
zodat in plaats van het gewenste anticyclisch effect een procyclisch effect ontstaat?
269.
Zijn er duurzame groene projecten met een anticyclische werking?
270.
Hoe wordt omgegaan met de niet-budgettaire overwegingen voor de beoordelen van verzoeken
(bijvoorbeeld de Noord-Zuidlijn heeft vele implicaties op ruimtelijke ordening)?
271.
Hoe wordt gewaarborgd dat de commissie de beste voorstellen selecteert terwijl zij
in volgende rondes potentieel betere voorstellen kan ontvangen?
272.
Kunnen voorstellen die in een eerdere ronde niet geselecteerd zijn in een volgende
ronde opnieuw worden ingediend?
273.
Is een interne CO2-beprijzing een nuttige indicator om toe te voegen?
274.
Waarom is er niet voor gekozen het Toekomstfonds zo aan te passen en te versterken
dat de beoogde investeringsimpulsen voor R&D en innovatie via het Toekomstfonds verstrekt
kunnen worden?
275.
Hoe verhoudt het criterium dat een voorstel niet valt binnen een bestaande regeling
van de overheid zich tot de geboden mogelijkheid om de voor het NGF goedgekeurde projecten
te financieren via de begrotingen van vakdepartementen (met bijbehorende verschuiving
van budget)?
276.
Is het ook mogelijk om een project of programma samen te stellen dat uit zowel uit
kennisontwikkeling, research & development en innovatie als infrastructuur bestaat
(bijvoorbeeld in het kader van de energietransitie)?
277.
Hoe moet met voorstellen worden omgegaan die naast het NGF bijvoorbeeld ook een aanvraag
bij het Just Transition Fund, het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling en de
Recovery and Resilience Facility kunnen indienen en is er een duidelijke afbakening
aan te geven (bijvoorbeeld qua looptijd, startmoment, aard van projecten)?
278.
Hoe kan in fondsen de brede welvaart meer worden meegenomen?
279.
Overweegt de regering brede welvaart onderdeel te laten zijn van de toekenning van
fondsen uit het groeifonds?
280.
Hoe zal de toets op het effect op bbp-groei omgaan met evidente tekortkomingen van
deze indicator zoals het feit dat een boom pas economische waarde vertegenwoordigt
als die gekapt wordt of een strand pas waarde toevoegt aan het bbp als er hekken staan
en toegang geheven wordt?
281.
Welke criteria en indicatoren kunnen gebruikt worden om te toetsen op bijdrage aan
de brede welvaart?
282.
Hoe worden projecten beoordeeld die je wel wil op basis van bbp-groei maar in voorbereiding
en uitvoering een doorlooptijd hebben van 10 tot 15 jaar?
283.
Op welke termijn moet bbp-groei worden bereikt om geselecteerd te worden voor dit
fonds?
284.
Hoe wordt «een positieve uitkomst op de maatschappelijke kosten en baten» gedefinieerd
en vastgesteld en hoe zal daarbij omgegaan worden met de onzekerheid rondom onvoorzienbare
baten of onvoorzienbare kosten?
285.
Hoe beoordeelt de commissie of voorstellen niet strijdig zijn met de ambities van
het kabinet?
286.
Hoe heeft het kabinet de roep van burgers om groen en eerlijk herstel meegewogen in
de vormgeving van dit fonds?
287.
Kunnen er nadrukkelijke groene voorwaarden worden gekoppeld aan de uitgaven van het
NGF?
288.
Herinnert u zich dat aantrekkelijke, groene leefomgeving, ook voor volgende generaties,
wordt genoemd als gewenst gevolg van de investeringen van het fonds? Hoort daar ook
bij dat uitgaven in lijn zijn met reductie van 65 procent – en op zijn minst 55 procent
– van de CO2-uitstoot in 2030 ten opzichte van 1990 en dat uitgaven helpen in de aanpak van de
biodiversiteitscrisis? Zo ja, hoe kan dat worden gegarandeerd?
289.
Wat zijn de kaders voor de zogenaamde kwalitatieve kenmerken die worden genoemde naar
mate de effecten op het bbp lastiger zijn vast te stellen?
290.
Welke toetsing op willekeur, en door wie, is er wanneer er zwaarder op kwalitatieve
kenmerken wordt geleund door de commissie?
291.
Welke criteria hebben de Ministers van Economische Zaken en Klimaat en Financiën gehanteerd
bij de selectie van de adviescommissie?
292.
Waarom is het voornemen om advies vanuit instellingen als het Planbureau voor de Leefomgeving
(PBL), het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP), de Nederlandse Organisatie voor
Wetenschappelijk Onderzoek (NWO), de Adviesraad voor wetenschap, technologie en innovatie
(AWTI) en het Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid (KiM) via de beoordelingscommissie
laten lopen, in plaats van rechtstreeks advies?
293.
Wordt het parlement uitgenodigd om zowel de samenstelling als de werkzaamheden van
de adviescommissie te beoordelen?
294.
Hoe wordt de balans gewaarborgd tussen een rationele besluitvorming door een onafhankelijke
commissie en de democratische controle en legitimatie op het budget en beleid?
295.
Is bij de opzet van het NGF gebruik gemaakt van lessen uit andere nationale fondsen
uit het verleden, naast het FES? Zo ja, welke?
296.
Hoe onafhankelijk en bekwaam is de onafhankelijke adviescommissie?
297.
Is het vanuit intergenerationeel denken niet goed om ook jongere mensen toe te voegen
aan de commissie dan de geselecteerde veertigers, vijftigers en zestigers?
298.
Op welke manier wordt de laatstgenoemde FES-les, een duidelijke exitstrategie, geborgd?
299.
Is er een overzicht te geven van de O&O-investeringsintensiteit over de afgelopen
25 jaar, afgezet tegen de mate van productiviteitsgroei en sectoren?
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.L. Geurts, Tweede Kamerlid -
Mede ondertekenaar
M. Schukkink, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.