Nota n.a.v. het (nader/tweede nader/enz.) verslag : Nota naar aanleiding van het verslag
35 458 Wijziging van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme BES en de Wet financiële markten BES in verband met het aanpakken van geconstateerde risico’s op witwassen en financieren van terrorisme op de BES en het in overeenstemming brengen van deze wetgeving met de aanbevelingen van de Financial Action Task Force
Nr. 6
OTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Ontvangen 23 september 2020
Inleiding
Ik ben de vaste commissie voor Financiën erkentelijk voor de aandacht die zij aan
het onderhavige wetsvoorstel heeft geschonken en voor de door haar daarover gestelde
vragen. Deze vragen worden beantwoord in de volgorde van het door de commissie uitgebrachte
verslag, met de nummering uit de memorie van toelichting van het voorstel. Voor zover
vragen, vanwege overeenkomst in onderwerp, gezamenlijk beantwoord zijn, is dit vermeld.
Deze nota naar aanleiding van het verslag wordt mede namens de Minister van Justitie
en Veiligheid gegeven.
Algemeen
1. Inleiding
De leden van de VVD-fractie vragen of de regering een accurate inschatting van de
omvang van de witwasproblematiek in de Caribische delen van het Koninkrijk kan geven?
Kan dit ook gegeven worden voor de BES-eilanden, als bijzondere delen van Nederland?
Zo nee, waarom niet? De leden van de VVD-fractie wijzen erop dat ook in de National
Risk Assessment BES (NRA BES) het gebrek aan kwantitatieve data over de omvang van
witwassen als verbeterpunt wordt beschreven. Welke stappen worden gezet om tot meer
kwantitatieve data over de omvang van de witwasproblematiek te komen? Kan de regering
aangeven welke stappen gezet zijn, gezet worden en men voornemens is te zetten, al
dan niet in samenwerking met de andere landen in het Koninkrijk, om witwassen tegen
te gaan?
De exacte omvang van witwassen is ook op de BES-eilanden niet vast te stellen. Uit
onderzoek, verricht in opdracht van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum
(WODC) door prof. dr. Unger in 20181 blijkt dat in Nederland jaarlijks naar schatting circa 16 miljard euro wordt witgewassen.
Hierbij merkt de onderzoeker op dat Aruba, Bonaire, Curaçao, Sint Maarten, Sint Eustatius
en Saba niet in de dataset zijn opgenomen. Het Veiligheidsbeeld BES benoemt dat respondenten
die zich bezighouden met de bestrijding van witwassen er niet aan twijfelen dat er
wordt witgewassen op Bonaire. De onderzoeker geeft aan dat het niet de vraag is of
er wordt witgewassen op Bonaire, maar hoeveel.2 Verder hebben de onderzoekers in de NRA BES een grotere rol voor kwantitatieve onderzoeksresultaten
bepleit bij het vaststellen van de prevalentie en potentiële impact van risico’s op
de BES-eilanden bij de volgende NRA BES.3 Het WODC is al begonnen met de voorbereiding voor het opstellen van een geactualiseerde
versie van de NRA BES. Daarbij wordt voorgaande meegenomen, onder meer door het aantal
interviews te verhogen en meer aandacht te geven aan de achtergrond van de casuïstiek.
In het plan van aanpak witwassen4 staan verschillende maatregelen beschreven die Nederland treft om witwassen in Caribisch
Nederland beter tegen te gaan. Onderhavig wetsvoorstel maakt daar onderdeel van uit,
evenals het vergroten van de informatiepositie, kennis en capaciteit met betrekking
tot de aanpak van financieel-economische en ondermijnende criminaliteit. Om aan dat
laatste gevolg te geven is vanuit de najaarsnota 2019 1 mln. euro ter beschikking
gesteld.
De leden van de VVD-fractie wijzen erop dat de BES-eilanden nog grotendeels «cash
economies» zijn. Hoe wordt daar in dit wetsvoorstel rekening mee gehouden? Op welke
specifieke wijze wordt «cash» witwassen tegengegaan?
Het feit dat Caribisch Nederland nog relatief grotendeels cash economies zijn heeft
een tweeledig karakter. Enerzijds betekent dit dat er risico’s zijn op witwassen met
cash betalingen of via het fysiek verplaatsen van cash geld. Anderzijds betekent dit
dat de ingezetenen van Caribisch Nederland voor hun transacties nog sterk afhankelijk
zijn van contante betalingen, bijvoorbeeld bij het uitbetalen van salaris of bij huurbetalingen.
Het is daarom belangrijk een balans te vinden tussen het tegengaan van witwassen en
het niet onnodig beperken of bemoeilijken van het reguliere betalingsverkeer in Caribisch
Nederland waar de bewoners in hun dagelijks leven afhankelijk van zijn. Middels onderhavig
wetsvoorstel wordt cash witwassen beter tegen gegaan. Zo wordt het hoofdstuk grensoverschrijdende
geldtransporten herzien, waardoor de Douane aanvullende bevoegdheden krijgt om het
fysieke transport van contant geld op te sporen. Ook wordt voorgesteld om de lijst
indicatoren opgenomen in de regeling ter voorkoming van witwassen en financieren van
terrorisme BES aanzienlijk te vereenvoudigen waardoor dienstverleners naar verwachting
eerder een cash transactie als ongebruikelijk zullen aanmerken en melden bij de FIU-Nederland.
De leden van de VVD-fractie wijzen erop dat in de NRA BES wordt gewezen op het risico
van de instabiliteit van Venezuela op witwasrisico’s op de BES-eilanden, maar wijzen
erop dat er nauwelijks specifiek beleid hierop lijkt te zijn. Kan de regering hierop
reflecteren? Acht zij specifiek beleid noodzakelijk?
De onderzoekers hebben in de NRA BES aangegeven dat experts in de verdiepende interviews
de voortdurende instabiliteit in Venezuela noemden die in de toekomst kan leiden tot
een toenemende instroom van illegaal verkregen geld in de economie van Caribisch Nederland.
Hierbij merk ik allereerst op dat het primair aan de Venezolaanse autoriteiten is
om criminaliteit en illegale geldstromen aan te pakken. De huidige en voorgestelde
gewijzigde wetgeving beoogt te voorkomen dat het financiële stelsel op de BES-eilanden
wordt gebruikt voor het witwassen van illegaal verkregen vermogen, ongeacht waar dat
is verkregen. Uitgangspunt van de Wwft BES is dat dienstverleners risico’s identificeren
en mitigerende maatregelen treffen. Dat betekent dat dienstverleners verplicht zijn
het doel van de zakelijke relatie vast te stellen, voortdurende controle op de zakelijke
relatie en transacties uit te voeren en zo de herkomst van de financiële middelen
dienen te onderzoeken. In bepaalde gevallen kan dat uitmonden in het niet aangaan
of het beëindigen van een zakelijke relatie dan wel het niet uitvoeren van een transactie
(zie artikel 2:4, tweede en derde lid, van de Wwft BES). Dat geldt ook in het geval
een dienstverlener in het kader van zijn dienstverlening bloot staat aan risico’s
gerelateerd aan de situatie in Venezuela en vaststelt deze niet te kunnen mitigeren.
De leden van de VVD-fractie vragen hoe in dit wetsvoorstel recht gedaan wordt aan
de breed in de Kamer gesteunde motie-Van der Linde (Kamerstuk 31 477, nr. 45) die oproept om de straffen voor witwassen te verhogen.
De Wwft BES is gericht op het versterken van de poortwachtersrol van financiële en
andere dienstverleners met als doel het voorkomen dat het financiële stelsel wordt
gebruikt door diegenen die zich schuldig maken aan witwassen en terrorismefinanciering.
De normadressanten van deze wet zijn daarmee de dienstverleners zelf en het overtreden
van de preventieve regels uit de Wwft BES betekent niet per definitie dat sprake is
van witwassen. Is dat wel het geval dan kan daarvoor strafrechtelijk worden vervolgd.
Dit wetsvoorstel voorziet overigens in een verruiming van de verplichtingen die gelden
voor dienstverleners om witwassen te voorkomen, alsmede een uitbreiding van het instrumentarium
voor de toezichtautoriteiten ten behoeve van de naleving van deze verplichtingen.
De leden van de SP-fractie vragen de regering hoe de Wwft BES zich verhoudt tot soortgelijke
wetgeving van de hen omringende landen. Welke negatieve effecten verwacht de regering
als resultaat van de invoering van deze wetgeving, waarbij bijvoorbeeld valt te denken
aan het waterbedeffect? Voorts vragen zij de regering te verduidelijken welke economische,
culturele en geografische verschillen met Europees Nederland invloed hebben op de
risico’s.
De leden van de CDA-fractie lezen dat er wordt gesteld dat de risico’s op witwassen
en financiering van terrorisme kleiner zijn in het Caribische gedeelte van Nederland
dan in het Europese deel, onder meer omdat de eilanden kleiner zijn dan Nederland.
De leden van de CDA-fractie vragen de regering om uiteen te zetten waarom het risico
kleiner is vanwege de omvang van het eiland. Deze leden menen dat de hoogte van het
risico vooral bepaald wordt door de mate van regelgeving en handhaving en minder het
formaat van een gebied. Ook constateren de leden van de CDA-fractie dat de NRA BES
juist grotere risico’s op witwassen in het Caribische gedeelte van Nederland constateert,
waarbij de omvang van het witwassen in veel gevallen wel kleiner is. De leden van
de CDA-fractie vragen hoe de regering dat ziet.
De leden van de VVD-fractie vragen de regering nader in te gaan op de opmerking dat
«vooral vanwege de verwevenheid van de financiële sector van de openbare lichamen
met Curaçao en Sint-Maarten [...] als uitgangspunt van de Wwft BES [geldt] dat zo
veel mogelijk is aangesloten bij de (voorziene) wetgeving van die landen». Hoe verhoudt
zich dit tot de eerdere constatering van de FATF dat de wetgeving op bijvoorbeeld
Sint-Maarten niet adequaat is? Hoe verhoudt zich dit tot de constatering van de FATF
dat Sint-Maarten structureel verzuimd heeft om zijn wetgeving te updaten naar de eisen
van de FATF?
Het uitgangspunt van het onderhavig wetsvoorstel is het in overeenstemming brengen
van de Wwft BES met de standaarden van de FATF en het adresseren van gesignaleerde
witwasrisico’s. Een aandachtspunt daarbij is dat er een gelijk speelveld blijft voor
dienstverleners binnen de voormalige Nederlandse Antillen, dat de regelgeving daar
waar dat kan op elkaar blijft aansluiten en dat wordt voorkomen dat een waterbedeffect
ontstaat in de regio. Het belang dat de regelgeving in Caribisch Nederland voldoet
aan de internationale standaarden en gesignaleerde risico’s adresseert staat echter
voorop en staat los van de regelgeving in de andere landen in het Koninkrijk. Curaçao,
Aruba en Sint Maarten zijn zelf verantwoordelijk voor wetgeving op dit terrein. Sint
Maarten voldeed op het moment van het wetsontwerp inderdaad niet aan de eisen van
de FATF, maar dit betrof specifiek het herhaaldelijk niet tijdig invoeren van de herziening
van Landsverordening Strafvordering en niet de lokale equivalent van de Wwft BES.
Inmiddels is de publieke verklaring van CFATF over de risico’s van Sint Maarten ingetrokken.
Curaçao en Aruba voldoen op dit moment in voldoende mate aan de FATF-standaarden en
worden respectievelijk in 2024 en 2021 geëvalueerd door de CFATF.
Voor Caribisch Nederland is een afzonderlijke NRA uitgevoerd vanwege de aanzienlijke
verschillen tussen het Caribische en Europese deel van Nederland wat betreft geografische,
demografische, economische en sociaal-culturele kenmerken (ofwel contextfactoren)
die gebieden kwetsbaar kunnen maken voor witwassen en terrorismefinanciering. De geringe
omvang van de eilanden heeft zijn weerslag op de economie, die ook kleinschaliger
is. Daarnaast is de financiële sector in Caribische eilanden klein en sterk gericht
op de lokale markt. Dit geldt ook voor de overige diensten die de Wwft BES reguleert.
Financiële instellingen bieden over het algemeen alleen financiële basisproducten
aan zoals betaaldiensten, hypotheek(kredieten) en een beperkt aantal soorten verzekeringen.
Dit biedt criminelen minder mogelijkheden om via complexe constructies illegaal verkregen
vermogen te verplaatsen en te verhullen. In de NRA BES zijn wel andere specifieke
risico’s geïdentificeerd, die onderhavig wetsvoorstel waar nodig adresseert.
1.1. Opzet Wwft BES
De leden van de VVD-fractie vragen hoe dit wetsvoorstel zich verhoudt tot de reguliere
Wwft, daar de regering stelt dat deze wetten «grotendeels» overeenkomen. Zijn de verplichtingen
vergelijkbaar, identiek of bij de ene wet strenger dan bij de andere wet? Indien dit
laatste, kan de regering dan nader op de verschillen ingaan? Hoe wordt omgegaan met
het verhoogde risico op witwassen op de BES-eilanden, en hoe wordt omgegaan met het
probleem van «too small to comply»? De leden van de VVD-fractie vragen welke onderdelen
van de vierde anti-witwasrichtlijn als niet relevant worden beschouwd voor de BES-eilanden,
en waarom. Kan een uitputtende lijst gegeven worden?
In de FATF-standaarden zijn op mondiaal niveau verplichtingen neergelegd ter voorkoming
van het gebruik van het financiële stelsel voor witwassen en het financieren van terrorisme.
Ook Caribisch Nederland is gebonden aan de FATF-standaarden. Deze FATF-standaarden
zijn ook neergelegd in de vierde anti-witwasrichtlijn en op sommige punten aangevuld
met nadere regels of voorschriften specifiek voor de EU-lidstaten. Dit maakt dat de
verplichtingen voor de Wwft BES vergelijkbaar met de verplichtingen zoals die zijn
opgenomen in de Wwft voor Europees Nederland. Verder zij opgemerkt dat de vierde anti-witwasrichtlijn alleen betrekking heeft op Europees Nederland en geen implementatie behoeft
in de regelgeving voor Caribisch Nederland
De memorie van toelichting bevat een bijlage met een schematisch overzicht van de
maatregelen in het onderhavige wetsvoorstel en hoe deze zich verhouden tot de Europees
Nederlandse Wwft. Voorts is zo veel mogelijk in de toelichting bij de afzonderlijke
maatregelen ingegaan hoe de maatregelen zich verhouden tot de FATF-standaarden, de
regelgeving van de andere landen van het Koninkrijk en Europees Nederland. Enkele
maatregelen voortvloeiend uit de witwasrichtlijn zijn niet overgenomen in de Wwft
BES. Maatregelen uit de vierde anti-witwasrichtlijn die zien op uitwisseling tussen
de toezichthouders in de EU-lidstaten en de verhouding tot de Europese toezichthouders
zijn niet opgenomen in de Wwft BES. Voorts is de verplichting voor EU-lidstaten om
aparte meldkanalen op zetten voor inbreuken op de richtlijn niet overgenomen. Daarnaast
komt de verplichting om een verwijzingsportaal bankgegevens in te richten uit de gewijzigde
vierde anti-witwasrichtlijn niet terug in het wetsvoorstel. Tot slot wordt middels
dit wetsvoorstel geen UBO-register opgezet. Deze verplichting uit de (wijziging van
de) anti-witwasrichtlijn volgt niet uit de FATF-standaarden.
Kan de regering meer informatie geven over de ongebruikelijke transacties vanuit de
BES-eilanden de laatste jaren, zo vragen de leden van de VVD-fractie. Hoeveel ongebruikelijke
transacties waren er? Bij hoeveel transacties leidde dit tot een daadwerkelijk opgespoord
misdrijf of overtreding? Worden er relatief veel ongebruikelijke transacties gevonden,
of juist relatief weinig? Hoe groot is het probleem van non-compliance of niet-melden,
en hoe wordt dit tegengegaan?
Het aantal meldingen van ongebruikelijke transacties door Caribisch Nederlandse dienstverleners
wordt jaarlijks gepubliceerd in de openbare jaaroverzichten van de FIU-Nederland,
die ook aan uw Kamer worden aangeboden.5 Daaruit blijkt dat dat aantal de laatste drie jaar schommelt zo rond de 1.000. Het
aantal verdacht verklaarde transacties betrof verder in 2019 267, in 2018 174 en in
2017 337. Gelet op het verschil in aard en omvang van de meldplichtige dienstverleners
in Caribisch Nederland, is geen vergelijking te maken de situatie in Europees Nederland.
De instanties betrokken bij de strafrechtelijke opsporing en vervolging van misdrijven
maken op verschillende manieren gebruik van verdachte transacties, onder meer als
sturingsinformatie, als (onderdeel van) startinformatie voor een strafzaak of als
onderdeel van bewijs in een strafzaak. Bij hoeveel verdachte transacties dit tot een
daadwerkelijk opgespoord misdrijf of overtreding heeft geleid, is niet bekend. De
toezichthouders zien erop toe of dienstverleners voldoen aan de verplichtingen uit
de Wwft BES, waaronder hun meldplicht, en kunnen bestuursrechtelijk optreden als verplichtingen
niet worden nagekomen. Ook is het mogelijk strafrechtelijk op te treden indien de
Wwft BES niet wordt nageleefd. In de NRA BES is een casus opgenomen waarvan een veroordeling
bekend is.
1.2. Achtergrond wetsvoorstel
Knelpunten in de praktijk
De leden van de VVD-fractie vragen welke bevoegdheden de Financial Intelligence Unit
(FIU) heeft als het gaat om de BES-eilanden (en de andere landen van het Koninkrijk).
Zijn die vergelijkbaar of identiek met de bevoegdheden in Nederland? Hoe komt het
dat er weinig sprake was van uitwisseling van informatie?
Meldingsplichtige dienstverleners in Caribisch Nederland zijn net als de meldingsplichtige
instellingen in Europees Nederland verplicht ongebruikelijke transacties te melden
bij de FIU-Nederland. In beide gevallen analyseert de FIU-Nederland deze meldingen
en kan deze, na nadere analyse, verdacht verklaren. De verdacht verklaarde transacties
worden eveneens in beide gevallen ter beschikking gesteld aan diverse (bijzondere)
opsporingsdiensten en inlichtingen- en veiligheidsdiensten.
De huidige wet biedt op dit moment beperkte mogelijkheden waardoor bepaalde informatie
niet uitgewisseld kan worden. Met de wijziging van de Wwft BES wordt beoogd om de
bevoegdheden van de FIU in Europees Nederland en Caribisch Nederland meer met elkaar
in overeenstemming te brengen, zodat de FIU meer mogelijkheden heeft om informatie
uit te wisselen met de toezichtautoriteiten en opsporingsinstanties. Daartoe zijn
de bevoegdheden van de toezichthouders om informatie uit te wisselen uitgebreid, is
de bevoegdheid van de FIU om naar aanleiding van een melding van een ongebruikelijke
transacties meer informatie op te vragen bij dienstverleners in overeenstemming gebracht
met Wwft, kan de FIU informatie over meldgedrag voortaan delen met het OM en kunnen
opsporingsinstanties informatie verzoeken bij de FIU in verband met het tegengaan
van witwassen en financieren van terrorisme.
2. Inhoud wijzigingen
2.1. Risicogebaseerde benadering
De leden van de VVD-fractie begrijpen dat poortwachters dezelfde risicogebaseerde
aanpak moeten volgen als poortwachters in Nederland. Betekent dit ook, zo vragen zij,
dat die risicoanalyse even gedetailleerd en diepgaand zal zijn? Hebben de poortwachters
de schaalvoordelen die nodig zijn om dat waar te maken? Hoe is invulling gegeven aan
de motie-Alkaya/Van der Linde (Kamerstuk 35 245, nr. 15)?
De leden van de GroenLinks-fractie vragen de regering naar de mate waarin en de manier
waarop de verplichting om gedragslijnen, procedures en maatregelen op te stellen geharmoniseerd
worden over verschillende instellingen heen. De eenvormigheid in de risicoprotocollen,
zo lijkt de memorie van toelichting op dit moment te suggereren, gaat immers pas gelden
als daadwerkelijke risico’s geïdentificeerd zijn; onduidelijk blijft of in de manier
waarop een instelling haar infrastructuur om risico’s in eerste instantie überhaupt
te identificeren geharmoniseerd wordt. Welke standaarden gelden op dit punt, zo vragen
de leden van de GroenLinks-fractie.
In de wet is opgenomen dat de intensiteit van de risicobeoordeling wordt afgestemd
op de mate waarin risico’s voorzienbaar zijn, alsmede op de aard en omvang van de
dienstverlener. Alle financiële instellingen die binnen de reikwijdte van de Wwft
BES vallen worden verplicht om hun risico’s op witwassen en financieren van terrorisme
in kaart te brengen. Het betreft de risico’s die zijn verbonden aan de dienstverlening
en producten van de instelling en het type cliënten dat door de instelling wordt bediend.
Daarmee verschilt de risicobeoordeling per individuele financiële instelling. Gelet
op de schaal van de overige dienstverleners is het niet proportioneel deze eis voor
hen te laten gelden.
De intensiteit van de risicobeoordeling kan worden afgestemd op de mate waarin de
risico’s te voorzien zijn en op de aard en de omvang van de instelling. Omdat de Wwft
BES van toepassing is op een breed scala aan financiële instellingen, wordt hiermee
ruimte geboden voor maatwerk. Indien een instelling behoort tot een sector waar de
risico’s op witwassen en financieren van terrorisme gering zijn, kan volstaan worden
met een lagere intensiteit van de risicobeoordeling. Voorts volgt daaruit dat een
kleine instelling zijn risicobeleid afstemt op de omvang.
Zoals ook thans het geval is zullen door de toezichthoudende autoriteiten leidraden
worden opgesteld bij de onderhavige wet- en regelgeving. In de leidraden van de toezichthoudende
autoriteiten kan sectorspecifiek guidance gegeven worden over de op te stellen risicobeoordelingen.
2.4. Uitbreiding reikwijdte
De leden van de VVD-fractie vragen waarop de ondergrens van 11.000 USD gebaseerd is.
Is overwogen om dit bedrag voor de BES-eilanden te verlagen vanwege het hogere risico
op witwassen? Zo nee, waarom niet?
Voor de drempelwaarde van USD 11.000, die bij ministeriële regeling is vastgesteld,
voor het doen van een uitkering uit hoofde van een levensverzekering en de exploitatie
van hazardspelen en handelen in zaken van grote waarde, is aangesloten bij de wetgeving
van Curaçao en Sint Maarten. Uit de NRA volgen geen signalen dat het verlagen van
deze drempelwaarde wenselijk zou zijn om witwassen te voorkomen. Met het oog op een
gelijk speelveld en het beperken van lasten voor de betreffende dienstverleners is
er daarom voor gekozen aan te blijven sluiten bij dit bedrag.
De leden van de CDA-fractie constateren dat uit de NRA BES blijkt dat de kansspelsector
als grootste risico voor witwassen in de BES naar voren komt. Er zijn in de NRA BES
geen concrete signalen gegeven dat er op dit moment ook daadwerkelijk gebruik wordt
gemaakt van dit risico en dat daarom er geen aanleiding wordt gezien om wettelijke
maatregelen te nemen, zo lezen de leden van de CDA-fractie. De leden van de CDA-fractie
verbazen zich hierover, mede gelet op de ruim ontwikkelde kansspelindustrie op andere
– nabijgelegen – eilanden in het Caribisch gebied. Deze leden vragen de regering of
het niet verstandig is om een sector die als groot risico wordt aangewezen juist alvast
te laten vallen onder de reikwijdte van de Wwft BES, juist vóórdat er sprake is van
concrete signalen. De leden van de CDA-fractie wijzen daarbij op het bekende waterbedeffect
waarbij criminelen altijd nieuwe gebieden of sectoren vinden waar zij hun criminele
activiteiten kunnen ontplooien. In het licht van dit waterbedeffect vragen de leden
van de CDA-fractie waarom er niet preventief gekozen wordt om een sector met een hoog
risico te laten vallen onder de reikwijdte van de Wwft BES. Daarbij vragen deze leden
wat de nadelen zouden kunnen zijn van het uitbreiden van de reikwijdte naar ook de
kansspelsector.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen hoe is onderzocht of kansspelen op afstand
wel of niet een risico vormen. De leden van de GroenLinks-fractie vragen de regering
waarom zij er niet voor kiest kansspelen op afstand preventief onder de reikwijdte
van de Wwft BES te laten vallen. Het potentiële risico van deze activiteit is immers
hoog.
Ook de leden van de SP-fractie vragen de regering waarom de kansspelsector niet opgenomen
is als risicosector voor witwassen. Is in het verleden niet regelmatig voorgekomen
dat de kansspelsector onderdeel was van criminele activiteiten? Zij vragen de regering
waarom deze expliciet niet gereguleerd wordt daar er genoeg signalen zijn van verwevenheid
met het criminele circuit en met de bredere financiële sector in Nederland. Voorts
vragen zij de regering wat de effecten van dit ontbreken van regulering zijn op de
online kansspelsector. Kan de regering met zekerheid zeggen dat deze zich niet in
ongewenste mate op deze plekken zal gaan vestigen en dat hier controle en veiligheidsrisico’s
optreden?
Allereerst is van belang aan te geven dat het gelegenheid bieden mee te dingen naar
prijzen en premies in het kader van de exploitatie van hazardspelen, waaronder speelcasino’s,
reeds valt onder de reikwijdte van de Wwft BES en dat DNB, belast met dit toezicht,
op dit moment toezicht houdt op casino’s in Caribisch Nederland. Het openbaar lichaam
is voorts verantwoordelijk voor de vergunningen voor loterijen. Daarnaast blijkt uit
de NRA BES dat het risico op witwassen door kansspelen door de meeste experts als
aannemelijk wordt ingeschat, maar bleek eveneens dat slechts één expert bekend is
met feiten/casussen van het geïdentificeerde witwasrisico kansspelen, waarbij niet
duidelijk is of dit kansspelen op afstand betrof. Het kansspelbeleid van andere –
nabijgelegen – eilanden in het Caribisch gebied en het aanpakken van misstanden hierin
is verder in de eerste plaats een aangelegenheid van deze landen zelf. Met de andere
landen van het Koninkrijk wordt dit onderwerp overigens regelmatig in formele en informele
besprekingen besproken, waaronder het Justitieel Vierpartijen Overleg. Daarnaast wordt
de nodige hulp geboden binnen het bredere verband van de veiligheids- en justitieketen,
die toeziet op een betere aanpak van ondermijning en grensoverschrijdende criminaliteit.
Gelet op voorgaande is er geen aanleiding om verdere maatregelen te nemen.
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat handelaren in bouwmaterialen verplicht
worden cliëntenonderzoek te verrichten. Zij vragen de regering of zij kan ingaan op
de rol die financiële instellingen spelen in deze verplichting voor handelaren. Zijn
instellingen in deze context ergens toe verplicht? Dienen zij handelaren bijvoorbeeld
te ondersteunen in hun onderzoek?
Daarnaast vragen de leden van de GroenLinks-fractie op welke manier een financiële
instelling geïnformeerd wordt over het gegeven dat een handelaar in bouwmaterialen
die klant is bij de desbetreffende instelling een cliëntenonderzoek uitvoert.
Elke dienstverlener is zelfstandig verantwoordelijk voor het nakomen van de verplichtingen
gesteld in deze wet, hoofdzakelijk het doen van cliëntenonderzoek en het melden van
ongebruikelijke transacties. Voor handelaren in bouwmaterialen geldt dat zij onder
de reikwijdte van de wet vallen indien zij een transactie uitvoeren boven het vastgestelde
bedrag van USD 11.000. Deze verplichting voor handelaren in bouwmaterialen met betrekking
tot cliënten van deze handelaren staat los van de verplichting voor financiële instellingen
om hun verplichtingen uit te voeren met betrekking tot hun cliënten. In het geval
dat een handelaar in bouwmaterialen cliënt is van een financiële instelling, kan een
financiële instelling bij controle van de zakelijke relatie en transactiemonitoring
wel inlichtingen opvragen in het kader van het cliëntenonderzoek en het monitoren
van transacties. De financiële instelling beoordeelt op grond van de beschikbare informatie
zelf in hoeverre deze transacties ongebruikelijk zijn en gemeld moeten worden bij
de FIU Nederland.
2.5. Politiek prominente personen
Kan de regering, zo vragen de leden van de VVD-fractie, haar eerste ervaringen delen
met de behandeling van politiek prominente personen (PEP’s) in Nederland? Deze leden
nemen waar dat PEP’s in toenemende mate worden geweigerd als klant, bijvoorbeeld door
kleinere financiële instellingen. Zij hebben hier eerder aandacht voor gevraagd. Dit
klemt omdat ook diplomaten en medewerkers van internationale organisaties worden aangemerkt
als politieke prominenten; de positie van het vestigingsklimaat staat dus ter discussie.
Ook de reikwijdte van het Nederlandse begrip van PEP’s – geen lokale politici en ex-politici,
wel een grote kring van familieleden, bestuurders van grote bedrijven en vrijwilligers
– zou in de ogen van deze leden een nadere discussie waard zijn. Hoe vertalen deze
waarnemingen in Nederland zich naar de situatie op de BES-eilanden? Is dit de reden
om het UBO-begrip in lagere regelgeving uit te werken?
De leden van de VVD-fractie lezen ook dat op advies van de Raad van State aan de definitie
van PEP is toegevoegd dat een persoon niet langer als PEP kwalificeert na ten minste
een jaar na beëindiging van de functie. Is het een overweging om personen in de laagrisicogroep
in te delen in een nieuwe categorie, zodat zij enerzijds niet uit het oog worden verloren
en anderzijds worden onderscheiden van de «echte» PEP’s? Hierbij zou een categorie
toegevoegd kunnen worden van «politically involved persons» (PIP) of «politically
affiliated persons» (PAP).
De leden van de CDA-fractie lezen dat onderhavig wetsvoorstel een wijziging beoogt
voor wat betreft de wijze waarop wordt vastgesteld dat iemand een PEP is. Eén van
de redenen hiervoor is het verhoogde risico op kwalijke conflicterende belangen bij
de politici in Caribisch Nederland, zo lezen de leden van de CDA-fractie. De leden
van de CDA-fractie vragen de regering hoe de voorgestelde wijze van vaststelling van
PEP’s in Caribisch Nederland zich verhoudt tot de wijze waarop dat gedaan moet worden
in het Europese deel van Nederland. Verder vragen de leden van de CDA-fractie of,
de redenatie van de regering volgend, raadsleden in Nederland ook een groter risico
lopen op kwalijk conflicterende belangen vanwege het parttime karakter van het raadslidmaatschap.
Een van de uitgangspunten van de wet is het adresseren van de specifieke risico’s
in Caribisch Nederland zoals gebleken uit de NRA BES en het Veiligheidsbeeld BES.
Een van die specifiek geconstateerde risico’s is corruptie en belangenverstrengeling.
Verscherpt onderzoek naar PEP’s is een van de maatregelen om dit risico te mitigeren.
Daarnaast bleek uit de praktijk dat het hanteren van een voorgeschreven opsomming
van functies voor de identificatie van PEP’s ertoe leidt dat dienstverleners onvoldoende
een eigen risico-inschatting maken. Een en ander heeft ertoe geleid dat ervoor is
gekozen om (1) binnenlandse PEP’s onder de definitie te brengen en (2) aan te sluiten
bij een «open» PEP-begrip zoals dat ook in Curaçao en Sint Maarten gehanteerd wordt
en waar goede ervaringen mee zijn opgedaan. Door middel van het geven van guidance kunnen de toezichthouders dit begrip bovendien nader invullen en toesnijden op de
lokale omstandigheden. Daarnaast verplicht de wet dienstverleners voor elke cliënt
een zelfstandige risicobeoordeling te maken en hier aantoonbaar rekening mee te houden.
Factoren als een voormalige politieke carrière kunnen daarbij worden betrokken, zodat
het niet nodig is een extra PEP-begrip te introduceren. De keuze om het UBO-begrip
in lagere wetgeving uit te werken is omdat dit een meer gedetailleerde, technische
uitwerking betreft. Voor Europees Nederland is dat ook op die wijze wettelijk ingericht.
De mogelijkheden voor belangenconflicten bij politici vanwege het parttime karakter
van hun functie is gesignaleerd in NRA BES door onafhankelijke experts en heeft specifiek
betrekking op de lokale situatie. In de NRA voor Europees Nederland is niet eenzelfde
risico geconstateerd. In 2021 zullen de uitkomsten gedeeld worden van de evaluatie
van de implementatiewet van de vierde anti-witwasrichtlijn met Eerste en Tweede Kamer.
Aan de gevolgen en effectiviteit van de gewijzigde PEP-definitie wordt daarin bijzondere
aandacht gegeven.
2.6. Versterking handhavinginstrumentarium toezichthoudende autoriteiten
De leden van de VVD-fractie lezen dat de verplichting om mee te werken aan een onderzoek
op basis van de Wwft BES wordt aangevuld met de mogelijkheid van een dwangsom of het
opleggen van een boete indien medewerking wordt geweigerd. Kan de regering aangeven
hoe hoog deze boete is en binnen welke termijn actie wordt ondernomen op het moment
dat er niet wordt betaald?
De hoogte van de boete wordt vastgesteld in het Besluit ter voorkoming van witwassen
en het financieren van terrorisme BES. In de voorgestelde wijziging zal deze overtreding
worden ingedeeld in de tweede boetecategorie. Dit is de middelste van de drie categorieën.
Hierbij is aangesloten bij de corresponderende categorie in de Wwft en de Wft, met
dien verstande dat de boetebedragen per categorie uit de Wwft BES lager liggen dan
in Europees Nederland. Dit vanwege de kleinere schaal van de dienstverlening in Caribisch
Nederland. Het maximumbedrag voor deze boetecategorie is USD 20.000. Bij het vaststellen
van de boete in een concreet geval houdt de toezichthouder rekening met de verwijtbaarheid
van de overtreder en de ernst van de overtreding. Of de toezichthouder een boete oplegt
en binnen welke termijn valt binnen de beleidsvrijheid van de toezichthouder en zal
afhankelijk zijn van de individuele feiten en omstandigheden van het geval. Aangezien
de bevoegdheid nieuw is, zullen de toezichthouders hiermee nog ervaring moeten opdoen.
De leden van de VVD-fractie juichen toe dat toezichtautoriteiten gegevens of inlichtingen
kunnen verstrekken aan de Belastingdienst, de Fiscale Inlichtingen en Opsporingsdienst
(FIOD), de Koninklijke Marechaussee, de Nationale Politie, het Meldpunt ongebruikelijke
transacties en het Openbaar Ministerie. Deze leden begrijpen dat deze deling van gegevens
in het voorstel is voorzien van concrete doelbinding, conform AVG-vereisten. Indien aan meer partijen dezelfde informatie kan worden verstrekt kunnen deze
partijen onderling ook deze informatie uitwisselen, bespreken en analyseren. Deze
leden vragen dan ook of er een speciaal platform wordt opgezet dat aansluit bij een
risicogebaseerde aanpak met als doel de informatie-uitwisseling vertrouwelijk, veilig
en efficiënt te laten plaatsvinden.
In Caribisch Nederland vindt uitwisseling plaats tussen de bepaalde toezichthouders
en opsporingsinstanties over geconstateerde risico’s. De huidige wet biedt hiervoor
echter beperkte mogelijkheden waardoor specifieke risico’s niet uitgewisseld kunnen
worden. Om deze uitwisseling te verbeteren is een nieuwe grondslag voorgesteld.
Op dit moment is er geen speciaal platform waarbinnen informatie uitgewisseld wordt.
Wel bieden de nieuwe grondslagen toezichthouders en opsporingsinstanties de mogelijkheid
om een dergelijk platform in te richten. Bij de inrichting van een dergelijk samenwerkingsverband
is het van belang dat de toezichthouders en opsporingsinstanties duidelijke protocollen
opstellen in lijn met hun bevoegdheden om informatie uit te wisselen.
2.7 Geheimhoudingsplicht notariaat en advocatuur
De leden van de D66-fractie vragen of er een inhoudelijk overleg met de Koninklijke
Notariële Beroepsorganisatie is geweest met betrekking tot het gegeven dat «voor zowel
de medewerkingsplicht als de meldplicht expliciet wordt opgenomen dat de geheimhoudingsplicht
van het notariaat die volgt uit hoofde van hun beroep niet geldt». Zo ja, wat is uit
dit overleg gebleken?
Terecht lezen de leden van de D66-fractie dat de vertrouwelijkheid tussen rechtszoekende
en advocaat een grondrecht is. Tegelijkertijd wordt ook gezegd dat men op dit moment
de mogelijkheden onderzoekt om de inrichting van het toezicht op het verbreken van
dit grondrecht af te stemmen waarbij gekeken wordt naar de verhouding tussen de geheimhoudingsplicht
en de Wwft. Wanneer is dit onderzoek gereed en worden advocaten ook bij dit onderzoek
betrokken?
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de regering nader kan toelichten wat
de benodigde voorzieningen zijn in de toezichtssfeer om ook advocaten onder het bereik
van de Wwft BES te kunnen laten vallen. Deze leden vragen daarnaast op welke termijn
de regering verwacht meer duidelijkheid te kunnen geven aan de Kamer op dit punt.
Daarnaast vragen zij de regering of laatstgenoemde reeds een beeld kan schetsen van
de verwachte wijzigingen op dit punt. Is het bijvoorbeeld redelijkerwijs te verwachten
dat er op dit punt een wetswijziging noodzakelijk is, zo vragen deze leden.
Tegelijkertijd met deze nota naar aanleiding van het verslag wordt aan de Tweede Kamer
een nota van wijziging toegezonden. Hierin wordt het Wwft-toezicht op de advocatuur
op de BES-eilanden nader geregeld. Zoals ook in de toelichting van de nota van wijzing
te lezen is, zijn bij het opstellen de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA) en de
lokale advocatuur betrokken geweest. Naar aanleiding van dit overleg is besloten dat
het Wwft-toezicht uitgevoerd zal worden door een deken afkomstig uit Europees Nederland,
die wordt aangewezen door het algemeen bestuur van de NOvA. Op deze manier zijn de
onafhankelijkheid van die toezichthouder en de grondrechten van de rechtzoekende geborgd.
De bepalingen voor het notariaat konden wel vrijwel ongewijzigd worden overgenomen
uit de Wwft, omdat voor het toezicht op het notariaat geen additionele voorzieningen
getroffen hoeven te worden en dezelfde waarborgen als op basis van de Wwft reeds gelden.
Nu de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie niet actief is op de BES, is volstaan
met het informeren van het plaatselijke notariaat over deze wijziging tijdens de preconsultatie
van dit wetsvoorstel.
2.8 Grensoverschrijdende geldtransporten
De leden van de GroenLinks-fractie vragen de regering nader toe te lichten waarom
bij onbegeleid transport van liquide middelen gekozen wordt voor een kennisplicht
in plaats van een vorm van verplichting voor de afzender van de goederen.
In Europees Nederland zal op basis van de nieuwe EU-verordening transporten liquide
middelen de verplichting tot kennisgeving voor onbegeleide transporten voor liquide
middelen gaan gelden. Gelet op de uniformiteit is ervoor gekozen om met de herziening
van het hoofdstuk geldtransporten aan te sluiten bij dit nieuwe kader.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen de regering nader in te gaan op de doeltreffendheid
en doelmatigheid (inclusief gewenste en ongewenste neveneffecten) van een verlaging
van het drempelbedrag voor vervoer contanten, in plaats van enkel een clausulering
met betrekking tot kennisgeving bij geldtransporten onder het drempelbedrag.
Bij het vaststellen van het drempelbedrag is rekening gehouden met de standaarden
van de FATF die voorschrijven dat het drempelbedrag maximaal USD 15.000 mag zijn. Verder is meegewogen dat dit bedrag een juiste balans oplevert
tussen administratieve lasten en noodzakelijk toezicht. Tot slot is het wenselijk
om grote regionale verschillen te voorkomen, in verband met een eventueel «waterbedeffect».
In Aruba, Curaçao en Sint Maarten geldt op grond van de Landsverordeningen aanmeldplicht
geldtransporten een drempelbedrag van respectievelijk AFl. 20.000 (ongeveer 11.000),
NAF 20.000 (ongeveer USD 11.000) en NAF 25.000 (ongeveer USD 14.000). Het drempelbedrag
gehanteerd in de Wwft BES leidt daarom niet tot een waterbedeffect.
2.9 Definitie uiteindelijk belanghebbende (UBO)
De leden van de VVD-fractie vernemen graag in hoeverre het UBO-begrip overeen zal
komen met het Nederlandse begrip, in het bijzonder waar het gaat om stichtingen, verenigingen
en kerkgenootschappen.
In de Europees-Nederlandse Wwft is de definitie inmiddels uitgebreid en nader uitgewerkt
sinds de implementatie van de vierde anti-witwasrichtlijn. De Europees-Nederlandse invulling heeft daarom als blauwdruk gediend voor
de uitwerking van het UBO-begrip in de Wwft BES en wordt zo veel mogelijk ongewijzigd
overgenomen. De juridische entiteiten die op grond van het Burgerlijk Wetboek BES
(BW BES) en het Wetboek van Koophandel BES gevormd kunnen worden komen overeen met
de juridische entiteiten die op basis van de Europees-Nederlandse Burgerlijk Wetboek
en Wetboek van Koophandel gevormd kunnen worden. Uitzondering zijn kerkgenootschappen,
deze rechtspersoon bestaat niet in het BW BES en zal daarom niet opgenomen in de uitwerking
van het UBO-begrip voor de BES.
4. Financiële gevolgen en administratieve lasten
De leden van de CDA-fractie signaleren dat FIU-Nederland volgens de Wwft BES-wetgeving
aangewezen is als enige dienst in Caribisch Nederland waar de dienstverleners hun
ongebruikelijke transacties dienen te melden. In hoeverre gaat dit wetsvoorstel leiden
tot een taakverzwaring van de werkzaamheden van de FIU en is hier budgettair in voorzien,
zo vragen de leden van de CDA-fractie.
Net als in Europees Nederland en de omliggende landen in het Koninkrijk is er één
instantie aangewezen om meldingen van ongebruikelijke transacties te verzamelen, registreren,
bewerken en analyseren; de FIU.6 Voor Caribisch Nederland is dit de FIU-Nederland. Verwacht wordt dat het wetsvoorstel,
gelet op de uitbreiding van reikwijdte, zal leiden tot een toename in het aantal meldingen
van ongebruikelijke transacties. Deze toename zal naar verwachting echter niet leiden
tot een grote taakverzwaring voor de FIU-Nederland. Gelet op het relatief geringe
aandeel van Caribisch Nederland in het totaal aantal meldingen van ongebruikelijke
transacties, zal dit binnen de huidige capaciteit kunnen worden opgevangen.
4.3 Gevolgen voor de rijksbegroting
De leden van de VVD-fractie vragen meer onderbouwing van de stelling dat dit opgevangen
kan worden binnen de capaciteit van de relevante organisaties. Hoe verhoudt zich dit
tot eerdere signalen dat de organisaties te weinig capaciteit hebben om witwassen
goed te kunnen aanpakken?
Er zijn op dit moment geen signalen dat de toezichthouders te weinig capaciteit hebben
voor hun toezicht gericht op Caribisch Nederland. Mocht dit in de toekomst veranderen
dan zal ik met de betreffende organisaties in overleg treden.
5. Consultatie
De leden van de CDA-fractie lezen in het advies van de Afdeling advisering van de
Raad van State (de Afdeling) dat de huidige wijzigingen vooral gericht zijn op de
compliance aan internationale afspraken, maar dat het van essentieel belang is dat
in de praktijk het stelsel ook effectief is. Daarbij stelt de Afdeling dat financiële
instellingen steeds minder actief zijn in het Caribisch gebied in het kader van hun
de-riskingbeleid. De leden van de CDA-fractie vragen de regering of er meer uitgebreid
ingegaan kan worden op dit zeer reële risico. In hoeverre draagt de terugtrekkende
beweging die te constateren is bij de financiële instellingen bij tot een meer cash-based
samenleving, waarvan bekend is dat dergelijke samenlevingen een hoger risico kennen
op corruptie en witwassen, zo vragen de leden van de CDA-fractie. De leden van de
CDA-fractie vragen de regering in hoeverre zij beleid voert dat bevordert dat financiële
instellingen zich ook vestigen in het Caribisch gedeelte van Nederland.
De leden van de fractie van het CDA wijzen er net als de Raad van State terecht op
dat voor financiële instellingen in het Caribisch gebied het risico bestaat dat financiële
instellingen uit andere landen geen zaken met hen willen doen omdat zij dit niet rendabel
vinden gelet op de hoge compliancekosten (derisking). Dit is onder meer problematisch
omdat Nederlands Caribische financiële instellingen voor de toegang tot het dollar
betalingsverkeer afhankelijk zijn van buitenlandse instellingen die als correspondent-bank
optreden. Zoals ook blijkt uit de berichtgeving waarnaar de Afdeling verwijst, wordt
over het algemeen tot de-risking besloten omdat de correspondent-bank in kwestie de
integriteitsrisico’s bij een tegenpartij als te hoog inschat. Redenen daarvoor kunnen
specifieke risico’s bij de instelling zelf zijn alsmede dat de regelgeving en het
toezicht in de jurisdictie waar de instelling zich bevindt niet van het vereiste niveau
zijn.
De Wwft BES wordt met dit wetsvoorstel aangescherpt om beter te voldoen aan de FATF-standaarden,
die wereldwijd gelden als voorwaarde voor een integere financiële sector. Versterking
van de regelgeving en het toezicht als gevolg van dit wetsvoorstel zullen daarom een
drukkend effect hebben op de-risking. Daarnaast erken ik dat de verplichtingen opgenomen
in dit wetsvoorstel leiden tot een uitbreiding van de bestaande taken voor financiële
dienstverleners in Caribisch Nederland. Er zijn echter geen signalen dat deze specifieke
verplichtingen dienstverleners nopen tot het staken van hun activiteiten in Caribisch
Nederland. Voorts hebben het Ministerie van Financiën en DNB oog voor de verschillende
toezichtkaders binnen de voormalige Nederlandse Antillen en wordt getracht in overleg
met de centrale banken van Curaçao en Sint Maarten en van Aruba (CBCS en CBA) zo veel
mogelijk een gelijk speelveld te behouden en wordt verkend hoe financiële instellingen
actief in verschillende jurisdicties hun bedrijfsvoering zo efficiënt mogelijk kunnen
inrichten. Op deze manier wordt getracht het vestigingsklimaat in Caribisch Nederland
aantrekkelijk te houden. Daarnaast wijzen de leden van de CDA-fractie op risico’s
van corruptie en witwassen van een meer cash-based samenleving. Dit risico wordt onderkend. Met de door de Minister van Justitie en Veiligheid
extra beschikbaar gestelde middelen om ondermijning tegen te gaan is een extra officier
van justitie aangetrokken die zich speciaal zal richten op financieel-economische
criminaliteit. Met deze middelen wordt verder in het kader van de bewustwording van
financieel-economische criminaliteit geïnvesteerd in opleidingen voor medewerkers
van de politie en opsporing. Daarnaast wordt in Caribisch Nederland gewerkt aan de
verbetering van de informatiepositie van de handhavings- en opsporingsdiensten.
In dit verband vragen de leden van de CDA-fractie aan de regering in hoeverre er op
de eilanden Bonaire, Sint-Eustatius en Saba sprake is van zelfstandige financiële
instellingen, of dat banken, verzekeringsmaatschappijen en andere financiële instellingen
feitelijk filialen zijn van bedrijven die opereren vanuit andere landen in het Koninkrijk,
dan wel daarbuiten. Hoe verhouden bijvoorbeeld de bank(filial)en op Saba en Sint-Eustatius
zich tot de banken op Sint-Maarten: zijn dit niet veelal filialen van banken op Sint-Maarten,
zo vragen de leden van de CDA-fractie. Deze leden vragen ook wat dat betekent voor
de wetgeving waaronder deze instellingen vallen: de anti-witwaswetgeving op Sint-Maarten
of die van Nederland?
De bankfilialen op Saba en Sint Eustatius zijn inderdaad bijkantoren van banken gevestigd
op Sint Maarten. Dat betekent dat zij onder uiteindelijk prudentieel toezicht vallen
van de toezichthouder op Sint Maarten, de Centrale Bank van Curaçao en Sint Maarten
(CBCS). Voor wat betreft de verplichtingen om witwassen en terrorismefinanciering
te voorkomen vallen deze bijkantoren onder de Wwft BES en onder toezicht van DNB.
5.3 Reactie Commissie toezicht bescherming persoonsgegevens BES
De leden van de CDA-fractie maken uit de reactie van de Commissie toezicht bescherming
persoonsgegevens BES (Cbp BES) niet op dat de Commissie groot voorstander is van de
voorgestelde wijzigingen. In hoeverre is de regering in gesprek geweest met de Commissie
om bezwaren van de Commissie weg te nemen, al dan niet door wijzigingen aan te brengen
in het wetsvoorstel, zo vragen de leden van de CDA-fractie.
Op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens BES kan de Cbp BES om formeel advies
gevraagd worden over wetsvoorstellen die voor een belangrijk deel betrekking hebben
op de verwerking van persoonsgegevens in de openbare lichamen. Van deze mogelijkheid
is gebruik gemaakt. Naar aanleiding van het advies van de Cbp BES is het wetsvoorstel
aangepast om tegemoet te komen aan de bezwaren van de Cbp BES, onder meer ten aanzien
van de bepalingen omtrent gegevensuitwisseling tussen toezichtautoriteiten en opsporingsinstantie.
In reactie op het advies is in de memorie van toelichting aangegeven dat de verplichtingen
van toezichtautoriteiten en dienstverleners voortvloeien uit de FATF-standaarden.
Voorts is aangegeven dat de toezichtautoriteiten allen gevestigd zijn in Europees
Nederland of onderdeel zijn van een in Europees Nederland gevestigde instantie. Deze
instanties zijn derhalve reeds gehouden te voldoen aan de eisen van de AVG en de UAVG,
ook voor gegevens die zij verwerken vanuit derde landen (Caribisch Nederland) of voor
gegevensuitwisseling met derde landen. Dit brengt met zich mee dat deze Europees-Nederlandse
instanties in dergelijke gevallen de verplichtingen die voor hen gelden op basis van
de AVG in acht dienen te nemen. De Wwft BES doet geen afbreuk aan deze verplichtingen.
De leden van de D66-fractie vragen of de kanttekeningen van het Cbp BES met betrekking
tot «de uitbreiding van de groep dienstverleners, de term redelijke maatregelen, de
rechtvaardiging van de bevoegdheden om gegevens uit te wisselen en het «algehele gevoel
van controle» dat de wijziging probeert te creëren» alsnog worden meegenomen in het
wetsvoorstel. Terwijl de noodzaak om de groep aanbieders van kansspelen in de Wwft
BES op te nemen wordt onderbouwd in de rapporten NRA BES en het Veiligheidsbeeld BES
is namelijk besloten de uitbreiding naar de groep kansspelaanbieders niet mee te nemen.
Waarom?
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat het Cbp BES aangeeft dat toewijzing van
een type zakelijke relatie of dienstverlening als vormend een hoog risico, een inbreuk
vormt op de persoonlijke levenssfeer van de cliënt. Dit kan volgens het Cbp BES daarom
niet in een ministeriële regeling geregeld worden. De regering stelt dat een ministeriële
regeling wel van toepassing is omdat dergelijke aanwijzing van technische aard is.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen wat bedoeld wordt met «technische aard»
en vragen om een toelichting waarom een aanwijzing die inbreuk vormt op de persoonlijke
levenssfeer gezien wordt als een beslissing van «technische aard». Deze leden verzoeken
de regering in het licht van deze vragen bovendien nader toe te lichten waarom een
ministeriële regeling op dit punt volstaat.
De voorgestelde wijziging van artikel 2.5 van de Wwft BES biedt de grondslag om bij
ministeriële regeling risicofactoren aan te wijzen waarmee een dienstverlener rekening
dient te houden bij het cliëntenonderzoek en deze op te nemen in het risicoprofiel
van de cliënt. Dergelijke factoren kunnen zijn dat een cliënt afkomstig is uit een
aangewezen hoog risico land of dat bepaalde transacties of dienstverlening algemeen
als hoog risico worden aangemerkt. Deze risico’s zijn algemeen en worden opgesteld
op basis van objectieve criteria, en zijn daarmee van technische aard. In een dergelijk
geval is het aan de dienstverlener om aantoonbaar rekening te houden met deze risico’s
bij het opstellen van het risicoprofiel van de cliënt en maken deze onderdeel uit
van de algemene verplichting die voortvloeit uit deze wet. Het eventueel aanwezig
zijn van een hoog risico geeft de dienstverlener geen aanvullende bevoegdheden om
meer gegevens te verzamelen over afzonderlijke cliënten, maar leidt slechts tot de
verplichting voor dienstverlener om aantoonbaar rekening te houden met deze risico’s
bij het cliëntenonderzoek. Voor het gedeelte van de vraag van de leden van de D66-fractie
over kansspelen wordt verwezen naar het antwoord op de vragen over kansspelen onder
punt 2.4.
De leden van de SP-fractie vragen de regering welke extra mogelijkheden de FIU nu
dan met betrekking tot informatie-uitwisseling krijgt. Zij vragen ook hoe dat zich
verhoudt met de mogelijkheden hier. Voorts vragen zij de regering hoe zij gaat toezien
op de juiste behandeling van deze persoonsgegevens en de uitwisseling hiervan tussen
de BES-eilanden en de toezichthoudende instellingen in Nederland, aangezien de AVG
niet van toepassing is op de BES-eilanden.
In navolging van Europees Nederland krijgt de FIU-Nederland op grond van de Wwft BES
de bevoegdheid om het Openbaar Ministerie en overige opsporingsinstanties inlichtingen
te geven over het meldgedrag van de dienstverleners. Op de FIU is voorts, als een
in Europees Nederland gevestigde verwerkende instantie, de Europees Nederlandse privacywetgeving
(AVG en UAVG) van toepassing voor zijn activiteiten in Caribisch Nederland.
Artikelsgewijze toelichting
Artikel 1.14 sub Y en Z
De leden van de VVD-fractie vragen waarom de boete bij besluit geregeld wordt en niet
vastgelegd wordt in de wet.
Net zoals de Wwft is de boetesystematiek voor de Wwft BES geregeld op het niveau van
algemene maatregel van bestuur. Dit geeft de mogelijkheid, indien noodzakelijk, deze
tijdig aan te passen aan veranderende omstandigheden.
Overig
De leden van de VVD-fractie lezen dat Nederland in 2021 door de FATF wordt geëvalueerd,
waarbij ook Caribisch Nederland wordt meegenomen. Deze leden denken dat de evaluatie
met de wijzigingen van de Wwft BES te vroeg zal worden uitgevoerd om iets over de
effectiviteit van de wet te kunnen zeggen. In hoeverre is het mogelijk om de evaluatie
van de Wwft BES in 2022 te laten plaatsvinden? Daarnaast zijn deze leden benieuwd
hoe de regering deze wet gaat evalueren en welke criteria hierbij van toepassing zijn.
Kan de regering een overzicht geven van de toetsingscriteria?
Nederland wordt door de FATF periodiek geëvalueerd, waarin zowel de technical compliance (wet- en regelgeving) als de effectiveness van het beleid ter voorkoming van witwassen en terrorismefinanciering tegen het licht
worden gehouden. In deze vierde evaluatie worden, gelet op de staatkundige hervormingen
van 2010, voor het eerst ook de BES-eilanden meegenomen. Het is de FATF die beslist
over het moment waarop die evaluatie plaatsvindt. De FATF-evaluatie is thans gepland
voor medio 2021, waarbij het rapport begin 2022 wordt vastgesteld.
Voorts worden de risico’s op witwassen en het financieren van terrorisme op de BES
periodiek op nationaal niveau geëvalueerd middels de NRA BES. Daarbij wordt ook de
weerbaarheid van het beschikbare beleidsinstrumentarium meegenomen. Deze analyse levert
zicht op de mate waarin het beleidsinstrumentarium, waaronder de Wwft BES, de risico’s
op witwassen en terrorismefinanciering met de grootste potentiële impact effectief
mitigeert. De voorbereidingen voor de actualisering van de NRA BES zijn al begonnen
en de resultaten worden medio 2021 verwacht.
De Minister van Financiën,
W.B. Hoekstra
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
W.B. Hoekstra, minister van Financiën
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.