Verslag (initiatief)wetsvoorstel (nader) : Verslag
35 554 Wijziging van de Mediawet 2008 met het oog op de versterking van het toekomstperspectief van de publieke omroep
Nr. 5
VERSLAG
Vastgesteld 18 september 2020
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, belast met het voorbereidend
onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder
het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen
zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel genoegzaam
voorbereid.
Inhoudsopgave
I.
ALGEMEEN
2
1.
Inleiding
2
2.
Versterking van de pluriformiteit
4
2.1.
Een open en dynamisch bestel
4
2.2.
Andere legitimatiecriteria naast lidmaatschappen
6
2.3.
Een betekenisvolle ledenbijdrage
7
2.4.
Betere benutting van buitenproducenten
8
3.
Meer flexibele programmering en distributie
10
3.1.
Meer flexibel programmeren: ruimte voor verschuiving van lineair naar «on demand»
11
3.2.
Sterke en onafhankelijke (onderzoeks)journalistiek
11
4.
Vermindering van het reclame-aanbod
12
5.
Versterken van de bestuurlijke organisatie
13
5.1.
Versterking van de rol van het college van omroepen
14
5.2.
Bundeling van toezicht
15
5.3.
Passende bestuurlijke inrichting van omroeporganisaties
15
6.
Meer aandacht voor regionale programmering
15
7.
Toezicht en handhaving
16
8.
Financiële gevolgen
16
9.
Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid
17
10.
Regeldruk
17
II.
OVERIG
17
I. ALGEMEEN
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de Wijziging van
de Mediawet 2008 met het oog op de versterking van het toekomstperspectief van de
publieke omroep (hierna: het wetsvoorstel). Wel hebben zij nog een aantal vragen.
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van onderhavig
wetsvoorstel en kunnen zich op hoofdlijnen goed hierin vinden. De nadruk op de regio,
de afschaffing van reclame rond kinderprogrammering en het versterken van de unieke
externe pluriformiteit van onze publieke omroep zijn voor deze leden van belang.
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de voorgestelde
wijziging van de Mediawet 2008. Net als de regering benadrukken zij het belang van
een stevige en onafhankelijke publieke omroep in het Nederlandse mediabestel. Een
publieke omroep die de pluriformiteit van de samenleving weerspiegelt en tegelijkertijd
flexibel weet in te spelen op een snel veranderend medialandschap. Deze leden hebben
over onderhavig wetsvoorstel nog enkele vragen.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben veel waardering voor media, cultuur en journalistiek.
Zij zijn van groot belang voor een democratische samenleving. Door het vertellen van
verhalen houden media de maatschappij een kritische spiegel voor en leren we de complexe
wereld om ons heen beter begrijpen. Ook niet onbelangrijk; we leren elkaar beter begrijpen.
Deze leden zijn echter van mening dat een goedwerkend Nederlands mediabestel geen
vanzelfsprekendheid is. De disruptieve aanwezigheid van grote buitenlandse technologieplatforms
vormt een risico voor private mediaorganisaties en ook de publieke omroep. Zodoende
hebben voornoemde leden nog vragen over onderhavig wetsvoorstel.
De leden van de SP-fractie hebben onderhavig wetsvoorstel gelezen en hebben hierover
nog enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de PvdA-fractie hechten aan een sterke publieke omroep, landelijk, regionaal
en lokaal. Vanuit deze grondhouding hebben zij met belangstelling kennisgenomen van
onderhavige wetsvoorstel.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het
wetsvoorstel. Zij steunen de inzet van de regering om de publieke omroep te versterken.
Juist in deze tijd, waarin het medialandschap sterk is veranderd en grote, internationale
spelers aan invloed winnen, is een sterke publieke omroep van groot belang. Voor deze
leden is daarbij onafhankelijke nieuwsvoorziening, pluriformiteit en maatschappelijke
verankering essentieel. Deze leden hebben nog enkele vragen ten aanzien van het wetsvoorstel.
De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel.
Deze leden waarderen de inzet van de regering positief om de publieke omroep reclamevrij
te maken. Zij hebben vragen bij de noodzaak en toekomstbestendigheid van andere maatregelen
en wijzen ook op het belang van een goed geregelde klachtenfunctie voor journalistiek
bij de publieke omroep.
1. Inleiding
De leden van de CDA-fractie vinden het positief dat de regering met wijzigingsvoorstellen
is gekomen ten opzichte van de visiebrief1 om zo het draagvlak voor het wetsvoorstel te vergroten. Deze leden stellen vast dat
de wijzigingen instemming hebben van de omroepen en de NPO2. De voortvarendheid waarmee NPO Regio op NPO2 en afschaffing van de reclamezendtijd
rond kinderprogramma’s en online door hen wordt uitgevoerd, is een compliment waard.
De volledige uitvoering van de visiebrief3 vergt naast de onderhavige wetswijziging ook vertaling in algemene maatregelen van
bestuur (AMvB), prestatieafspraken met de publieke omroep en nadere wetgeving. Voornoemde
leden dringen met oog op de komende concessieperiode aan op tijdige besluitvorming
en vragen de regering de Kamer te informeren over de vervolgstappen en de tijdsplanning
daarvan. Is de regering hiertoe bereid, zo vragen deze leden.
De leden van de D66-fractie constateren dat niet alle onderdelen uit de visiebrief
mediabeleid4 van juni 2019 met dit wetsvoorstel worden uitgevoerd. Hiervan is eerder een spoorboekje
uitgegeven, maar enige concretisering van wanneer de overige voorstellen verwacht
worden zouden deze leden waarderen. Hierbij brengen zij het advies van het Adviescollege
toetsing regeldruk (ATR) in herinnering, waaruit bleek dat op deze manier alle betrokkenen
een beter beeld krijgen wanneer andere voorstellen verwacht worden. Kan de regering
het tijdpad van de voorstellen die niet in deze wetswijziging zijn opgenomen concretiseren?
Voorts herinneren voornoemde leden zich het akkoord gesloten tussen publieke en private
partijen5. Het akkoord bevatte voorstellen die al essentieel bleken voor een toekomstbestendig
mediabestel, maar hebben door de coronacrisis en de economische tegenwind alleen maar
aan belang gewonnen. Kan de regering de uitwerking en het tijdpad van de plannen uit
het gesloten akkoord tussen publieke en private partijen toelichten, zo vragen deze
leden.
De leden van de SP-fractie zien het belang van een sterke publieke omroep met goede
onderzoeksjournalistiek, die een stem geeft aan zowel de stad als de regio en de wereld
van mensen groter maakt en informeert. Deze leden hebben twijfels of deze wijziging
van de mediawet de publieke omroep sterker maakt. De onduidelijke verhouding tussen
de NPO en de omroepen blijft in stand. De kritiek van de Afdeling advisering van de
Raad van State hierop wordt door de regering makkelijk weggewuifd. Kan de regering
hier nader op ingaan en de kritiek van de Afdeling van een uitgebreidere argumentatie
voorzien, zo vragen deze leden.
De leden van de ChristenUnie-fractie hechten grote waarde aan de interne en externe
pluriformiteit die bestaat dankzij dit omroepenbestel. Hierdoor kan elke geleding
van de samenleving een stem krijgen, ook minderheden. Het is van belang om dit «marktplein»
te koesteren, waar alle lagen van de samenleving elkaar ontmoeten. Voor deze leden
is daarbij levensbeschouwing een zeer belangrijke pijler. De publieke omroep heeft
een belangrijke taak om hier ook aandacht aan te besteden. Genoemde leden vragen de
regering om te bevestigen dat brede levensbeschouwelijke programmering een belangrijke
plaats zal houden bij de publieke omroep en zij vragen hoe dat geborgd zal worden.
Kan de regering bevestigen dat de weerspiegeling van levensbeschouwing in het media-aanbod
onderdeel is en blijft van de algemene mediaopdracht van de publieke omroep, zoals
bij een eerdere wijziging van de Mediawet is aangegeven? Is de regering van mening
dat ook voor de nieuwe concessieperiode de afspraken moeten gelden die gemaakt zijn
in de huidige concessieperiode, namelijk dat er bij de NPO een geoormerkt bedrag van
€ 12 miljoen is voor representatie van levensbeschouwelijke stromingen en dat in de
prestatieovereenkomst met de NPO afspraken dienen te worden gemaakt over ruimte en
budget voor brede levensbeschouwelijke programmering, zo vragen deze leden.
2. Versterking van de pluriformiteit
De leden van de PvdA-fractie lezen dat de regering aangeeft externe pluriformiteit
belangrijk te vinden, terwijl de Afdeling advisering van de Raad van State constateert
dat er ook veel maatregelen worden genomen die ten koste kunnen gaan van de externe
pluriformiteit. Wat zou de regering nog willen doen om de externe pluriformiteit te
versterken, zo vragen deze leden.
De leden van de SGP-fractie vragen naar de visie van de regering op de status van
de omroepvereniging. Naast lovende woorden is ook fundamentele kritiek te lezen. Enerzijds
zouden omroepverenigingen middenin de samenleving staan, terwijl anderzijds wordt
aangegeven dat de ledeneis onvoldoende waarborg is voor maatschappelijke verankering.
De wens om het ledenvereiste los te laten als uitgangspunt voor maatschappelijke verworteling
roept de vraag op naar de houdbaarheid van de verenigingsvorm als uitgangspunt van
de Mediawet. Overweegt de regering om ook stichtingen toe te laten indien andere methoden
voor het bepalen van de maatschappelijke verworteling beschikbaar zouden zijn? Deze
leden vragen ook hoe de regering in de huidige maatschappelijke omstandigheden oordeelt
over de motivering voor het verplichten van de verenigingsvorm, namelijk dat daarmee
de meest democratische structuur van verantwoording gegeven zou zijn.
2.1. Een open en dynamisch bestel
De leden van de VVD-fractie lezen dat met ingang van de komende erkenningsperiode
omroepen jaarlijks getoetst worden over de wijze waarop zij in het afgelopen jaar
uitvoering hebben gegeven aan hun missie en identiteit, zowel in de programmering
als in hun beleidsplan. De manier waarop deze toets wordt vormgegeven zal in overleg
gebeuren met de omroepen en het Commissariaat voor de Media (hierna: het Commissariaat).
Op welke manier wordt ook de Kamer bij dit proces betrokken? Daarnaast lezen deze
leden dat de ledeneis voor aspirant-omroepen wordt verlaagd naar 50.000, waarop is
dit getal gestoeld? Is de regering van mening dat met 50.000 leden er wel sprake is
van een binding met een bepaalde groep in de samenleving? Is dat bijvoorbeeld ook
het geval bij 40.000 leden of 60.000 leden? Dezelfde vraag geldt ook voor bestaande
omroeporganisaties, waarop is het getal 100.000 leden gebaseerd, zo vragen deze leden.
De leden van de CDA-fractie lezen dat met ingang van de komende erkenningsperiode
de omroepen jaarlijks rapporteren over de wijze waarop zij in het afgelopen jaar uitvoering
aan hun missie en identiteit hebben gegeven en hebben bijgedragen aan de pluriformiteit.
Dat laatste moet bij een aanvraag voor een erkenning ook aangetoond worden in een
beleidsplan. Uiteindelijk is het de bedoeling dat hier ook een toets op plaatsvindt,
die consequenties kan hebben voor de erkenning. Kan de regering schetsen hoe de toets
eruit gaat zien? Wat zullen de consequenties zijn indien uit de toets blijkt dat onvoldoende
is bijgedragen aan de pluriformiteit. Zal dit ook betekenen dat de erkenning tussentijds
kan worden ingetrokken? Hoe verhoudt de terechte nadruk op de profilering van ledenomroepen
zich tot de coördinerende taak van de NPO wat betreft de zenderprogrammering? Hoe
biedt de NPO in de toekomst voldoende ruimte voor de specifieke maatschappelijke identiteit
van ledenomroepen?
Deze leden zijn verder positief over het gegeven dat de ledeneis voor een volwaardige
erkenning voor aspirant-omroepen wordt verlaagd naar 50.000 leden. Wanneer zal de
officiële meting van de leden plaatsvinden voor de komende erkenningsperiode? Deze
leden lezen verder dat het totale budget dat beschikbaar is voor de garantiebudgetten
op een andere manier wordt verdeeld. Kan de regering per omroep concreet schetsen
wat deze nieuwe verdeling betekent qua financiën? Wat betekent deze wijziging voor
aspirant-omroepen die straks aansluiten bij een bestaande «stand alone»- of samenwerkingsomroep? Welke rechtsvormen zijn momenteel toegestaan en uitgesloten
om een samenwerkingsomroep vorm te geven, zo vragen deze leden.
De leden van de D66-fractie zijn het eens dat het publieke omroepbestel open en dynamisch
moet zijn om de externe pluriformiteit te kunnen waarborgen. Dat betekent dat toetreding
niet onmogelijk is, maar ook dat omroepen wanneer zij niet aan de legitimatiecriteria
en de toets voor hun bijdrage aan de externe pluriformiteit voldoen, uit het bestel
kunnen vallen. Wel hebben de leden nog enkele vragen over de borging van het onderscheidend
vermogen van nieuwe omroepen. De regering wenst immers dat omroepen als ze zijn toegetreden,
onderscheidend blijven en hun profiel scherp onderscheidend houden. In hoeverre wordt
dit geborgd voor nieuwe omroepen binnen de kaders van een samenwerkingsomroep, als
het gaat om beheer van een eigen zogenaamde portal (het aanbodkanaal), van de beschikking
over hun garantiebudget en de besteding van de aan de omroepvereniging toegekende
organisatiekosten, zo vragen deze leden.
De leden van de GroenLinks-fractie zijn van mening dat de publieke omroep onderscheidend
is vanwege de pluriformiteit. Weinig publieke omroepen in de wereld hebben zo’n divers
bestel als de Nederlandse. Toch zijn de voornoemde leden van mening dat een pluriform
bestel geen vanzelfsprekendheid is. Doordat meerdere omroepen afgelopen jaren zijn
gefuseerd, is het dikwijls een uitdaging om een eigen geluid te laten horen. Sterker,
de voornoemde leden vrezen dat deze fusie het pluriforme geluid geen goed heeft gedaan.
De Raad van State waarschuwt dat de verplichte aansluiting bij bestaande «stand alone» omroepverenigingen of samenwerkingsomroepen op gespannen voet staat met de gewenste
externe pluriformiteit van het omroepbestel. Waarom heeft de regering hiervoor gekozen?
Is de regering het met deze leden eens dat omroepen redactioneel zo vrij mogelijk
moeten zijn om te voorkomen dat identiteit en missie verloren gaan? Voornoemde leden
zien voordelen in samenwerking, maar willen er voor waken dat intensieve samenwerking
het pluriforme karakter van individuele omroepen schaadt. Waarom kiest de regering
er niet voor een erkenning per omroep uit te geven? In hoeverre staat dat een samenwerking
in de weg, zo vragen deze leden.
De leden van de fractie van de PvdA nemen kennis van het voornemen de ledeneis voor
een volwaardige erkenning voor aspirant-omroepen te verlagen naar 50.000 leden om
de pluriformiteit te bevorderen. Kan de regering toelichten wat de implicatie is voor
aspirant-omroepen mocht dit wetsvoorstel niet worden aangenomen voor het einde van
de concessieperiode, zo vragen deze leden.
De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat niet alle omroepen nog een duidelijke
identiteit hebben. Veel omroepen hebben teruglopende ledenaantallen en slagen er nog
maar beperkt in om binding te houden met een achterban. Genoemde leden vinden het
essentieel dat omroepen een stevige en aantoonbare maatschappelijke verankering hebben.
Zij zien een toekomst voor zich waarbij omroepen in de maatschappij hun steun zoeken
bij organisaties en allianties aangaan. Het is terecht dat de regering aangeeft dat
lidmaatschap mee blijft tellen, maar het is goed dat er ook gekeken wordt naar (aanvullende)
vormen om maatschappelijke verankering te meten. Deze leden vragen of de regering
dit nader toe kan lichten en voorbeelden kan geven van andere vormen van maatschappelijke
verankering. Zij vragen daarnaast hoe het parlement betrokken zal worden bij deze
nieuw in te richten beoordelingssystematiek. Genoemde leden onderstrepen dat ook bij
bestaande omroepen kritisch moet worden gekeken naar de maatschappelijke verankering,
niet alleen bij nieuwe omroepen. Zij vragen wat in de door de regering voorgestelde
plannen de consequenties zijn als de maatschappelijke verankering niet afdoende blijkt
te zijn, terwijl een omroep nog wel genoeg leden heeft.
De leden van de SGP-fractie vragen waarom de regering het niet wenselijk vindt om
in enige mate te differentiëren tussen het ledenvereiste voor de aspirant-status en
dat voor de volwaardige erkenning. In hoeverre mag er rekening mee worden gehouden
dat juist het verkrijgen van de aspirant-status tot een positie leidt die ledengroei
vergemakkelijkt en die daarom ook van aspiranten gevraagd mag worden? Waarom is geen
tussenweg gezocht? Eveneens vragen deze leden of de regering de suggestie wil onderbouwen
dat de ledeneis van 150.000 leden onrealistisch lijkt. Is dit aantal teveel gevraagd
van aspiranten die een landelijk omroeppodium krijgen voor een bevolking van 17,5
miljoen burgers? Deze leden wijzen erop dat andere maatschappelijke organisaties met
minder bereik en middelen wel in staat zijn dergelijke aantallen te genereren. Kan
de regering ook ingaan op het risico dat het verlagen van drempels juist verdere erosie
van het ledencriterium in de hand werkt en sprake is van een zichzelf vervullende
profetie?
Voornoemde leden vragen of de regering inzichtelijk wil maken wat de voorgestelde
verdeelsleutel concreet zou betekenen in het huidige omroeplandschap.
2.2. Andere legitimatiecriteria naast lidmaatschappen
De leden van de VVD-fractie lezen dat in de eerstkomende erkenningsperiode omroepen
in hun beleidsplan moeten opnemen waaruit hun binding in de samenleving blijkt anders
dan uit het ledenaantal. Kan de regering een aantal voorbeelden hiervan geven? Bovendien
lezen deze leden dat de criteria «betekenisvol» moet zijn, maar dat daarmee interactie
op social media niet wordt meegerekend. Waarom kiest de regering voor deze ouderwetse
methode? Is het voor omroepen die juist binding zoeken met jongeren niet veel beter
dat ze veel interactie hebben via social media of bijvoorbeeld beelden die viral gaan of gebruikt worden als meme? Hoe zorgen we er tegelijkertijd voor dat degene die deze plannen moet beoordelen
ook snapt wat «betekenisvolle» binding met de achterban is? Daarnaast lezen deze leden
dat er eventueel aansluiting wordt gezocht met de manier waarop subsidie wordt verleend
binnen de culturele basisinfrastructuur. Kan de regering nader toelichten hoe zij
die methode bij de publieke omroepen wil gebruiken, zo vragen deze leden.
De leden van de CDA-fractie lezen dat de regering de aanzet geeft voor de mogelijkheid
voor omroepen om hun maatschappelijke binding in aanvulling op ledentallen ook op
andere manieren aan te tonen. In de eerstkomende erkenningsperiode, die aanvangt in
2022, moeten omroepen in hun beleidsplan, als onderdeel van de erkenningsaanvraag,
aangeven waaruit hun binding in de samenleving blijkt anders dan uit het ledenaantal.
Hoe worden de criteria vastgesteld waarop wordt getoetst en wie gaat dit toetsen?
Wanneer wordt hier een besluit over genomen, zo vragen deze leden.
De leden van de D66-fractie constateren dat naar aanleiding van kritiek van de Afdeling
advisering van de Raad van State, het voorstel dat bij AMvB inhoudelijke criteria
worden gesteld om naast ledenaantallen vast te stellen of een omroepvereniging voldoende
draagvlak heeft in de samenleving, is geschrapt. Hoewel deze leden de kritiek van
de Afdeling zien, begrijpen zij niet de keuze van de regering om het voorstel dan
maar helemaal te schrappen. Het kan hier immers net zo goed om een niet-inhoudelijke
toets gaan. Het draagvlak van omroepen zou ook op andere, niet-inhoudelijke manieren
getoetst kunnen worden, zoals aantallen clicks, de hoeveelheid views, het aantal abonnementen
op nieuwsbrieven, samenwerking met maatschappelijke organisaties en vele andere niet-inhoudelijke
manieren waaruit de binding van een omroep met de samenleving blijkt. Op deze manier
zou aan de fundamentele kritiek van de Afdeling tegemoet kunnen komen, te weten «dat voorkomen moet worden dat de overheid het maatschappelijk draagvlak vaststelt
op basis van een inhoudelijke beoordeling» en daarentegen de beoordeling zou moeten plaatsvinden aan de hand van objectieve
maatstaven. Objectieve maatstaven die, zoals hiervoor betoogd, volgens deze leden
te bedenken zijn. Waarom heeft de regering niet op de niet-inhoudelijke toets aan
de hand van objectieve criteria ingezet om tegemoet te komen aan de kritiek van de
Afdeling?
Voorts constateren voornoemde leden dat op basis van de beleidsplannen van de omroepen
de komende tijd gezocht zal worden naar geschikte criteria en een geschikte systematiek
om de legitimatiecriteria van omroepen te toetsen. Welke gremia en vertegenwoordigers
zijn nog meer betrokken in het bepalen van deze criteria? Is de regering voornemens
hierin ook groepen te betrekken die minder vanzelfsprekend bereikt worden door de
publieke omroep en/of door de gebruikelijke aanbodkanalen, zoals minderheden of jongeren,
bijvoorbeeld via het Jongerenparlement, zo vragen deze leden.
De leden van de SP-fractie lezen dat er naast de ledeneis ook andere eisen komen waar
omroepen aan moeten voldoen om hun binding met de samenleving aan te tonen. Hoewel
genoemde leden onderschrijven dat het essentieel is voor de werking van omroepen dat
zij maatschappelijk geworteld zijn, vrezen zij dat het een verplicht afvinklijstje
gaat worden. Daarbij zijn de eisen nog steeds niet nader ingevuld. Kan de regering
hier nader op ingaan? Hoe wordt voorkomen dat het een verplichting wordt waar naartoe
geredeneerd wordt? Hoe wordt een te grote mate van subjectiviteit voorkomen? Hoe kan
de Kamer instemmen met een eis waarvan de invulling nog niet bekend is en waar zelfs
nog geen voorzet voor is, zo vragen deze leden.
Het is de leden van de SGP-fractie niet duidelijk wat de visie van de regering op
het lidmaatschap is. Zij hebben de indruk dat de toelichting op twee gedachten hinkt.
Enerzijds stelt de regering dat het ledenaantal een belangrijk criterium blijft, terwijl
anderzijds wordt aangekondigd dat al binnen afzienbare tijd een geheel andere wijze
ingevoerd zal worden om maatschappelijke verworteling aan te tonen. Is de logische
conclusie hieruit niet veeleer dat de zeggingskracht van het lidmaatschap volgens
de regering bijna ten einde is? Hoe verhouden beide voorstellen zich tot elkaar, zo
vragen deze leden.
2.3. Een betekenisvolle ledenbijdrage
De leden van de VVD-fractie lezen dat de contributie voor leden wordt verhoogd van
€ 5,72 naar € 8,50. Is de regering van mening dat uit dit bedrag wel een daadwerkelijke
binding met de omroep naar voren komt? Waarop is die aanname gebaseerd, zo vragen
deze leden.
De leden van de CDA-fractie lezen dat het bedrag van de minimumcontributie wordt verhoogd
naar € 8,50. Kan de regering nader toelichten waarom voor deze verhoging is gekozen?
De eventuele extra inkomsten uit de verhoogde ledenbijdragen kunnen gebruikt worden
om de vereniging te versterken en te besteden aan het maken van programma’s waarmee
de vereniging zich vanuit haar identiteit en missie kan profileren. Kan de regering
aangeven of de vereniging vrij is in de keuze waaraan zij de eventuele extra inkomsten
besteedt? Kan de regering aangeven welke omroepen op dit moment de minimumcontributie
bij leden in rekening brengen en welke omroepen een hoger bedrag aan haar leden vragen,
zo vragen deze leden.
De leden van de D66-fractie hebben vragen over de keuze om het minimumbedrag voor
lidmaatschap van een omroep vast te leggen op € 8,50. Waarom heeft de regering in
het licht van de WFPP6 gekozen voor dit bedrag? Waarom moet de drempel om lid te zijn van een omroep minder
hoog zijn dan lidmaatschap van een politieke partij (minimaal € 12)?
Voorts vragen deze leden op dit punt of de regering bereid is de indexatie van het
lidmaatschapsgeld van omroepen op te nemen in de wet.
De leden van de GroenLinks-fractie vernemen dat de minimumcontributie omhoog gaat.
Tevens wordt de contributie vanaf iedere erkenningsperiode voorts geïndexeerd. Deze
leden vinden dit een onbegrijpelijke keuze. De regering stelt de pluriformiteit te
willen verbeteren, tegelijkertijd wordt de drempel om je aan te sluiten hoger. Voornoemde
leden vragen waarom de regering er niet voor heeft gekozen de contributiegelden af
te schaffen en dit alleen op basis van vrijwilligheid door te voeren. Zou het afschaffen
van de contributiegelden juist niet bijdragen aan verjonging van de achterban van
omroepen, zo vragen deze leden.
De leden van de SGP-fractie vragen waarom de regering vanuit de gedachte van een herkenbare,
betekenisvolle bijdrage niet gekozen heeft voor de gedachte van het tientjeslid. Deze
leden vragen eveneens in hoeverre onderzoeken bekend zijn welke effecten verhoging
van lidmaatschapsbijdragen hebben bij omroepen of andere vergelijkbare organisaties.
2.4. Betere benutting van buitenproducenten
De leden van de VVD-fractie lezen dat de regering onderschrijft dat op dit moment
nog niet alle geluiden vertegenwoordigd zijn in het media-aanbod. Welke geluiden zijn
dat en welke concrete stappen gaat de Minister nemen om dit alsnog te bewerkstelligen?
Deze leden lezen dat de NPO de opdracht krijgt om meer gebruik te maken van buitenproducenten,
ook in het kader van hun publieke taak als opdrachtgever. Sinds kort maakt de NPO
gebruik van het format «Jouw Idee op TV». Wel is hierover kritiek gekomen, omdat deelnemers
gedwongen worden om alle rechten van hun idee over te dragen aan de NPO. In het licht
van publieke taak als opdrachtgever, hoe beoordeelt de regering deze spelregels? De
NPO heeft beterschap belooft, maar op welke manier gaat de regering hierop toezien
en ervoor zorgen dat mensen die een idee aandragen ook fatsoenlijk worden behandeld,
zo vragen deze leden.
De leden van de CDA-fractie lezen dat in de Mediawet 2008 de bandbreedte waarbinnen
het percentage onafhankelijk product bepaald wordt, op tenminste tien en ten hoogste
vijfentwintig procent wordt bepaald. Kan de regering schetsen wat dit praktisch inhoudt
en wat de gemiddelde televisiekijker hiervan naar inschatting zal gaan merken? Waarom
is gekozen voor het percentage van ten hoogste vijfentwintig procent? De bestedingen
aan media-aanbod dat betrekking heeft op sport en aan media-aanbod dat het karakter
van een spel heeft tellen op dit moment niet mee bij het berekenen van het percentage.
Voorgesteld wordt door de regering om deze bestedingen voortaan wel mee te laten tellen
voor de berekening. Wat is hier de achterliggende gedacht van en wat zijn de praktische
effecten hiervan? Kunt u per omroep schetsen welk percentage van haar programmering
door buitenproducenten wordt geproduceerd? De Algemene Rekenkamer (ARK) heeft in haar
rapport «Hilversum in beeld – Doelmatigheid bij de publieke omroep»7 aangegeven dat er sprake is van substantiële kostenstijgingen als de productie van
programma’s uitbesteed wordt aan buitenproducenten en dat omroepen en de NPO onvoldoende
in staat zijn hierop te sturen. Hoe weegt de regering dit door de Algemene Rekenkamer
geïdentificeerde risico in relatie tot het vergroten van de bandbreedte, zo vragen
deze leden.
De leden van de D66-fractie zijn voorstander van de uitbreiding van de ruimte voor
buitenproducenten. Wel maken zij zich zorgen over de praktische uitwerking van deze
regeling, onder andere naar aanleiding van het Rapport van de Algemene Rekenkamer
uit december 2019 over doelmatigheid bij de publieke omroep8. Hierin wordt gesteld dat het percentage voor buitenproducenten in grote mate wordt
gevuld met uitbestedingsconstructies met dure productiehuizen van bekende presentatoren.
Hiermee schiet de regeling wat deze leden betreft haar doel voorbij, daar deze regeling
ten doel heeft werkelijk een betere toegang voor buitenstaanders te realiseren. Hoe ziet de regering dit? Op welke wijze wordt deze regeling zo ingericht,
dat dergelijke ongewenste constructies met productiehuizen van bekende presentatoren
voorkomen kunnen worden? Welke mogelijkheden zijn er bijvoorbeeld om onderscheid te
maken tussen verschillende categorieën externe producenten (groot versus klein, verkapt
intern versus extern)?
Is de regering overigens nog voornemens de antwoorden op de feitelijke vragen d.d.
17 januari 2020 over het betreffende rapport van de ARK9 naar de Kamer te zenden? Welke elementen uit dit rapport zijn meegenomen in de totstandkoming
van onderhavig wetsvoorstel?
Voornoemde leden vragen op dit punt of de regering kan weergeven op welke grondslag
kosten onder het percentage buitenproducenten mogen vallen. Zo zijn er verschillende
vormen producties met buitenproducenten, waarbij door de omroepen soms grote bijdragen
worden gedaan en soms enkel begeleidingskosten worden gemaakt, bijvoorbeeld als een
format uit het buitenland vrijwel volledig wordt overgenomen. De aan het woord zijnde
leden wensen eenduidigheid over de maatstaf die hierbij gehanteerd wordt. Welke kosten
mogen wel en welke niet onder het percentage gerekend worden? Zijn er verschillende
normbedragen voor verschillende soorten producties? Kan de regering aangeven welke
richtlijnen hier worden gehanteerd als het gaat om de rechten van dergelijke producties
van externe producenten?
De leden van de D66-fractie vragen ten slotte op dit punt of de genoemde vraagstukken
(percentage buitenproducenten, afspraken over rechten et cetera) worden betrokken
bij de totstandkoming van de samenwerkingscode tussen NPO en externe producenten.
Wat is de stand van zaken rondom de totstandkoming van deze code? Wordt de zogenaamde
pitchmodulen voor de komende concessieperiode herzien?
In de visiebrief10 gaf de regering aan het van groot belang te vinden dat programmamakers – gelet op
hun kwetsbare positie en tegelijkertijd hun belangrijke bijdrage aan producties –
binnen de publieke omroep een stem hebben en hun inspraak derhalve te willen vergroten.
Deze leden constateren dat dit voornemen niet in onderhavig wetsvoorstel is opgenomen.
Wat is hiertoe de reden? Welke verkenning heeft de regering hiertoe al gedaan? Op
welk moment kunnen we vergroting van de stem van de makers in het publieke omroepbestel
verwachten, zo vragen deze leden.
De leden van de SP-fractie lezen dat wordt vastgehouden aan een aandeel van 25 procent
van buitenproducenten. Tegelijkertijd moeten omroepen meer eigen geluid laten horen
en wordt het budget voor de omroepen verlaagd. Hoe ziet de regering dit voor zich?
Hoe kunnen omroepen hieraan voldoen, zo vragen deze leden.
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat de regering meer ruimte wil geven aan
buitenproducenten door omroepen te verplichten om een groter deel van het budget te
besteden aan de producties van buitenproducenten. Buitenproducenten vervullen inderdaad
een belangrijke rol en leveren kwalitatief hoogwaardige programma’s. Het roept wel
vragen op over de verhouding tussen omroepen en buitenproducenten. Juist omroepen
zijn in staat om vanuit hun worteling in de maatschappij een specifiek geluid te laten
horen en het wetsvoorstel heeft juist tot doel dat de profilering van omroepverenigingen
versterkt wordt. Hoe verhoudt dat zich tot deze maatregel? Hoe wordt de maatschappelijke
worteling van buitenproducenten beoordeeld en in hoeverre gaat dit meewegen? Wordt
het bestel niet uitgehold als de rol van buitenproducenten telkens groter wordt? Hoe
kan gezorgd worden dat omroepen en buitenproducenten elkaar versterken en niet beconcurreren,
zo vragen deze leden.
De leden van de SGP-fractie constateren dat de regering in de toelichting verwijst
naar kritiek uit het evaluatierapport over de periode 2013–201711, terwijl de mogelijkheid om buitenproducenten te betrekken pas sinds 2016 bestaat.
Bovendien wordt vermeld dat de bestaande mogelijkheid effect blijkt te hebben. Waarom
zijn deze gegevens geen aanleiding om voorlopig in te zetten op het beter benutten
van de bestaande mogelijkheid in plaats van het voorstellen van een dubbele aanpassing?
Kan de regering aangeven vanuit welke hoek bij haar is aangedrongen op het doorvoeren
van deze wijzigingen, zo vragen deze leden.
3. Meer flexibele programmering en distributie
De leden van de PvdA-fractie onderkennen dat de positie van de makers een belangrijke
factor vormen bij een sterke publieke omroep. Makers werken echter veelal op flexibele
basis, terwijl zij ook behoefte hebben aan vaste contracten. Welke consequenties voorziet
de regering bij de flexibele programmering die zij beoogt, voor de mate waarin makers
zeker kunnen zijn van een vast contract? Wat zal dit op lange termijn betekenen voor
een sterke publieke omroep, zo vragen deze leden.
3.1. Meer flexibel programmeren: ruimte voor verschuiving van lineair naar «on demand»
De leden van de CDA-fractie vinden het verstandig dat er ruimte komt voor verschuiving
van lineair naar «on demand». Het kijkgedrag is immers snel aan het veranderen. Deze leden steunen in dat kader
de aanpassing van de verplichting om ten minste drie lineaire algemene televisienetten
te verzorgen naar ten minste twee. Verwacht de regering dat de NPO op kortere termijn
al gebruik zal maken dan deze grote flexibiliteit? Hoe wenst de regering zelf rekening
te houden bij prestatieafspraken of anderszins met de mogelijkheid dat de NPO meer
«on demand» zal programmeren? Zou dit betekenen dat online meer publiek aanbod te vinden moet
zijn? Zou de regering tevens een update kunnen geven van de samenwerking tussen publieke
en commerciële partijen bij het platform «NLZIET», zo vragen deze leden.
De leden van de D66-fractie herinneren zich het standpunt van de regering in de visiebrief12 van juni 2019 dat een kritische herbezinning van aanbodkanalen door de NPO zou plaatsvinden
in het komende Concessiebeleidsplan. Kan de regering in aanloop daartoe een overzicht
bieden van de huidige non-lineaire aanbodkanalen (themakanalen) van de NPO met daarbij
de jaarlijkse kosten en het bereik per kanaal sinds de start van ieder kanaal, zo
vragen deze leden.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen waarom het aantal lineaire televisienetten
wordt teruggebracht van drie naar twee. Wat voor doel dient dit als de regering aangeeft
wel een derde net te willen behouden? In hoeverre kan de regering garanderen dat er
altijd een toereikend en divers aanbod van jongerenprogramma’s is op de publieke omroep?
Deelt de regering de opvatting dat de publieke omroep alleen toekomstbestendig is
als groot wordt ingezet op het bereiken van jongeren? Tevens vragen voornoemde leden
in hoeverre de toegankelijkheid van regionale televisieomroepen is gewaarborgd. Wordt
de programmering van regionale omroepen bijvoorbeeld ook te allen tijden ondertiteld?
Onderhavig wetsvoorstel verweeft de content van regionale omroepen immers meer in
het landelijke aanbod.
3.2. Sterke en onafhankelijke (onderzoeks)journalistiek
De leden van de VVD-fractie lezen dat in de wettelijke beschrijving van de taakopdracht
van de publieke omroep journalistiek als onderdeel expliciet wordt toegevoegd. Eerder
in de tekst van het wetsvoorstel stelde de regering dat op dit moment nog onvoldoende
sprake is van een divers aanbod binnen de publieke omroep, die recht doet aan alle
geluiden in de samenleving. Hoe waarborgt de regering dat in het geval van diepgravende
journalistiek ook recht wordt gedaan aan alle geluiden in de samenleving? Waarbij
zowel de overheid als het stimuleringsfonds voor de journalistiek en het fonds bijzondere
journalistieke projecten zich neutraal dient op te stellen.
De leden van de D66-fractie zijn verheugd te constateren dat journalistiek expliciet
wordt toegevoegd in de wettelijke beschrijving van de taakopdracht van de publieke
omroep. Kan de regering toelichten hoe deze wettelijke taak ertoe leidt dat in de
volgende concessieperiode dit ook wordt omgezet in de prioriteiten van de publieke
omroep? Kunnen deze leden ervan uitgaan dat in de komende prestatieovereenkomst meer
geld gereserveerd wordt voor onderzoeksjournalistiek om deze wettelijke taak te vervullen?
Welke rol ligt hier voor de Kamer, zo vragen deze leden.
De leden van de SGP-fractie vragen of de regering onderkent dat het van belang is
dat met het verankeren van betrouwbare, onafhankelijke journalistiek ook de mogelijkheid
van klachten hierover duidelijk geregeld is. Deze leden vinden het niet voor de hand
liggen om deze functie afhankelijk te maken van interne regelingen van de publieke
omroep. Zij wijzen erop dat daardoor bijvoorbeeld enige tijd onduidelijkheid heeft
bestaan over de status en het voortbestaan van de ombudsman van de NOS. Deze leden
vragen op welke wijze de regering de klachtenfunctie in de Mediawet wil verankeren.
4. Vermindering van het reclame-aanbod
De leden van de VVD-fractie lezen dat het reclame-aanbod wordt verminderd, bijvoorbeeld
bij het niet langer toestaan van reclame rond televisieprogramma’s voor kinderen.
Waarop baseert de regering zijn aanname dat reclame rond kinderprogramma’s een negatieve
invloed heeft op kinderen?
Deze leden vragen of de regering kan uitsplitsen wat de inkomsten derving is bij elke
maatregel om de reclames te beperken, bijvoorbeeld rondom kinderprogramma’s en online.
De leden van de CDA-fractie zijn het met de regering eens dat de landelijke publieke
omroep een veilige en niet-commerciële plaats moet zijn voor het publiek. Zeker voor
kinderen. Deze leden vinden het daarom zeer positief dat de reclame rond televisieprogramma-aanbod
dat in het bijzonder is bestemd voor kinderen jonger dan twaalf jaar niet langer toegestaan
zal zijn. Voornoemde leden hebben al langer deze wens, omdat zij van mening zijn dat
jongere kinderen bescherming verdienen bij commerciële beïnvloeding. Deze leden lezen
dat het aandeel reclame op de televisieprogrammakanalen wordt gehalveerd en alle reclame
rond non-lineair video-aanbod wordt beëindigd. Deze leden zijn benieuwd of de maatregelen
van de regering ervoor gaan zorgen dat er meer rust ontstaat rond reclame-inkomsten
bij de publieke omroep, gezien de grote schommelingen die hierbij zichtbaar zijn.
Wat zijn de verwachtingen van de regering op dit punt? In hoeverre is bij dit plan
rekening gehouden met de effecten die ontstaan door de coronacrisis? Sluit het beleid
rond vermindering van (online) reclame-inkomsten uit dat de NPO in de toekomst zou
kunnen delen in reclameopbrengsten die gegenereerd wordt op basis van NPO content
op platforms van derden, zo vragen deze leden.
De leden van de D66-fractie zijn positief over het voornemen van de regering om het
reclame-aanbod bij de publieke omroep te verminderen, zowel gezien de financiële grilligheid
die uit deze afhankelijkheid voortkomt als de perverse prikkel die de combinatie van
reclame en kijkcijfers met zich meebrengt. Zij hebben over de afbouw van het percentage
reclame nog enkele vragen. Zo lezen deze leden dat een halvering plaatsvindt in de
komende erkenningsperiode, van tien procent naar vijf procent. Welke stappen vinden
daarna plaats? Is het voornemen van de regering dat in de erkenningsperiode die daarop
volgt wordt afgebouwd van vijf procent naar nul procent? Voornoemde leden wensen op
dit punt meer rechtszekerheid over het voorgestelde pad in het aanpassen van deze
percentages na 2025. In artikel 9.14e, derde lid is immers opgenomen dat dit artikel
vervalt na 2025. Waarom is dit zo? Kan de regering toelichten waarom niet gekozen
is voor een verlenging van deze regeling? Op welke regeling wordt na 2025 teruggevallen?
Deze leden lezen dat de nieuwe maximumnorm voor reclame-aanbod vijf procent wordt.
Hierbij wordt geschreven dat het daarbij blijft gaan om een percentage ten opzichte
van de totale duur van het aanbod op een televisieprogrammakanaal per jaar. Kan de
regering dit concretiseren? Hoeveel minuten minder reclame gaan we per kanaal per
jaar zien, zo vragen deze leden.
De leden van de GroenLinks-fractie zijn blij dat het reclame-aanbod wordt verminderd
rond televisieprogramma’s voor minderjarigen. Deze leden zijn echter van mening dat
de derving volledig gecompenseerd moet worden. De regering slaagt hier niet in en
geeft te kennen dat een deel van de inkomstenderving bespaard moet worden «waarbij
de programmering moet worden ontzien». Op welke kosten moet de publieke omroep dan
besparen?
Tevens hebben voornoemde leden vragen bij het reclamevrij maken van online aanbodkanalen
van NPO. De regering geeft als reden aan dat gepersonaliseerde reclame, op basis van
algoritmen en gebaseerd op persoonlijk kijkgedrag, niet bij de publieke omroep past.
Voornoemde leden zijn het daarmee eens, echter geven de NPO en Ster te kennen dat
er geen gebruik van gepersonaliseerde reclame en/of advertentiecookies wordt gemaakt.
Is de regering hiervan op de hoogte? Zo ja, wat is de reden voor het afschaffen van
online advertenties, zo vragen deze leden.
De leden van de SP-fractie zijn altijd blij met minder reclame. Genoemde leden vrezen
echter met de nieuwe voorstellen dat er op primetime extreem veel reclame zal worden
getoond, omdat de normen daarvoor meer worden losgelaten. Vindt de regering dit wenselijk?
Deze leden vragen hoe de regering dit wil tegengaan.
De leden van de ChristenUnie-fractie delen de inzet van de regering om stapsgewijs
toe te werken naar een reclamevrije publieke omroep, omdat de huidige systematiek
voor een onvoorspelbare financiering van de publieke omroep zorgt. Zonder de onzekere
reclame-inkomsten kan de financiering betrouwbaarder en stabieler worden. Genoemde
leden vinden daarbij dat (gepersonaliseerde) reclame op de online kanalen niet past
bij het publieke karakter van de publieke omroep. Deze leden zijn zeer te spreken
over het voorstel om reclame rond kinderprogramma’s volledig te verbieden. Zij vragen
of dit verbod direct en volledig zal gelden vanaf het begin van de nieuwe concessieperiode,
of dat hierbij ook sprake zal zijn van een stapsgewijze afbouw. Dezelfde vraag stellen
deze leden inzake het verbod op reclame op de online kanalen.
De leden van de SGP-fractie vragen waarom de regering gekozen heeft voor de leeftijd
van twaalf jaar voor een reclamevrije omgeving in plaats van andere wettelijke leeftijden
inzake reclame van bijvoorbeeld 16 of 18 jaar. Deze leden wijzen erop dat het beperken
van reclame juist ook relevant is voor de doelgroep tieners.
5. Versterken van de bestuurlijke organisatie
De leden van de CDA-fractie vinden het verstandig dat gekeken is naar een goede balans
tussen de NPO en de omroepen. Dit is van groot belang om een betere balans binnen
de publieke omroep te bevorderen. Deze leden steunen daarom de versterking van de
rol van het college van omroepen (hierna: college). Kan de regering aangeven of zij
verwacht dat deze rol voldoende wordt versterkt om een goede balans te creëren?
Welke redenen heeft de regering om geen uitvoering te geven aan de motie van de leden
Van der Molen en Aartsen13 over de kosten van signaaldoorgifte van NLPO/lokale omroepen? Dit terwijl de motie
de regering vraagt bij een volgende wijziging van de Mediawet (het onderwerp van dit
verslag) mee te nemen dat volstrekt helder wordt gemaakt dat de kosten van signaaldoorgifte
van NLPO/lokale omroepen beperkt zijn tot de doorgiftekosten aan de Mediahub.
De leden van de PvdA-fractie lezen dat het adviesrecht van het college wordt versterkt
bij de vaststelling van het concessiebeleidsplan en de prestatieovereenkomst van de
NPO. Nieuw wordt een adviesrecht over de jaarplannen met de programmeerstrategie in
het kader van het Coördinatiereglement van de NPO. Hoe verhoudt deze uitbreiding van
het adviesrecht van alle omroepen gezamenlijk zich tot de rapportage van individuele
omroepen over hun missie en identiteit? Betekent dit dat indien een individuele omroep
het niet eens is met een onderdeel van een jaarplan, dit aanleiding is voor het college
van omroepen als geheel hier een negatief advies over te geven? Zo nee, wat moeten
de raad van bestuur en eventueel de raad van toezicht dan met een verdeeld advies,
zo vragen deze leden.
De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat de Afdeling advisering van de
Raad van State stevige vragen stelt bij het wetsvoorstel en de vinger legt bij de
governance. De Afdeling schrijft terecht dat sprake is van een hybride stelsel en
dat het de vraag is of kleine wijzigingen het duidelijker maken of dat een fundamentelere
afweging nodig is over de verhouding tussen NPO en (het college van) omroepen. Deze
leden vragen of de regering hier nader op kan ingaan en in hoeverre een dergelijke
fundamentele afweging is gemaakt. Is versterking van het adviesrecht van het college
van omroepen afdoende om balans te brengen in het stelsel en de positie van de omroepen
te verstevigen ten opzichte van de NPO, zo vragen deze leden.
De leden van de SGP-fractie de regering specifiek de noodzaak te onderbouwen om opnieuw
in te grijpen in de bestuurlijke inrichting van de publieke omroep. Deze leden vinden
het niet bevorderlijk voor het ontwikkelen van een stabiele bestuurlijke cultuur dat
men onophoudelijk bezig moet zijn met het implementeren van wijzigingen. In hoeverre
is hier eerder sprake van een cultuurprobleem dan van een structuurprobleem, zo vragen
zij. Wijst de toelichting er niet op dat vooral de houding van betrokkenen problematisch
is?
Voornoemde leden vragen de regering kritisch te reflecteren op de mogelijkheid dat
de ingewikkelde bestuurlijke structuur en de geconstateerde problemen in belangrijke
mate het gevolg kunnen zijn van fundamentele keuzes die door de wetgever gemaakt zijn.
Deze leden wijzen bijvoorbeeld op de keuze om buitenproducenten een duidelijker aandeel
te laten leveren aan de opdracht van de NPO, maar de uitwerking hiervan vervolgens
onder verplichte regie van de omroepen te plaatsen. Is het risico op haperende betrokkenheid
met dergelijke constructies niet gegeven, zo vragen deze leden.
5.1. Versterking van de rol van het college van omroepen
De leden van de SGP-fractie vragen de regering het totaalplaatje te schetsen van de
bestuurlijke filosofie, met daarin de samenhang tussen de verschillende organen. Wat
is bijvoorbeeld de relatie en het verschil in functie tussen het versterkte college
van omroepen en de raad van toezicht? Deze leden krijgen de indruk dat de aanpassingen
door de jaren heen een hapsnapkarakter dragen. Nadat eerst de grip van het bestuur
van de NPO werd vergroot, kreeg de raad van toezicht een steviger positie, waarna
nu weer een versterking van het college van omroepen volgt. Hierdoor kan een opdrijvend
effect ontstaan dat de slagkracht van de NPO uiteindelijk juist verlamt. Deze leden
vragen of de voortdurende aanpassingen uitdrukking kunnen zijn van de mogelijkheid
dat het bestuurlijke model structureel onbevredigend is.
5.2. Bundeling van toezicht
De leden van de D66-fractie hebben vragen over de overheveling van het toezicht op
het naleven van de gedragscode van de publieke omroep van de commissie integriteit
publieke omroep (CIPO) naar het Commissariaat. Betekent dit dat de CIPO wordt opgeheven?
Hoe is de regering tot dit besluit gekomen? Wat zijn de redenen voor de regering geweest
om te constateren dat de CIPO ontoereikend werkt? Op welke wijze zal het Commissariaat
wél in staat zijn te kunnen handhaven op integriteit, zo vragen deze leden.
5.3. Passende bestuurlijke inrichting van omroeporganisaties
De leden van de SGP-fractie vragen in hoeverre bij de voorgestelde norm van sober,
doelmatig en evenwichtige besteding van middelen relevant is of de bestedingen verricht
worden met publiek geld dan wel met eigen middelen van de omroepvereniging. Hoe respecteert
de regering het privaatrechtelijke karakter van de omroepverenigingen, zo vragen zij.
Eveneens vragen deze leden of de regering voorbeelden kan geven van situaties waarin
andere toezichthouders daadwerkelijk normen stellen over en handhaven op doelmatigheid.
6. Meer aandacht voor regionale programmering
De leden van de CDA-fractie zijn zeer positief dat er meer aandacht komt voor de regionale
programmering. Deze leden lezen dat NPO en RPO14 per 1 januari 2021 starten met NPO Regio, middels een aaneengesloten blok regionale
programmering van twee uur op NPO. Hoe staat het met de voorbereidingen hiervoor?
Kan de regering schetsen hoe deze programmering er precies gaat uitzien en hoe de
regionale omroepen worden betrokken bij de invulling hiervan? De andere maatregel
maakt mogelijk dat de programmering van de regionale publieke omroepen beschikbaar
komt voor terugkijken via de catch-up dienst van de NPO. Vanaf welke datum zal dit
voor gebruikers van NPO Start beschikbaar komen? Maakt regionale programmering ook
deel uit van NPO Plus? Zo ja, welke afspraken zijn er gemaakt met regionale omroepen
inzake de inkomsten van deze dienst tegen betaling?
De RPO heeft per brief van 20 november 2019 in de richting van de Minister voor Basis-
en Voortgezet Onderwijs en Media aangegeven het wenselijk te vinden dat in de Mediawet
wordt geregeld dat de duur van de aanwijzingen van de regionale publieke omroepen
en de concessie van de RPO gelijk worden getrokken. Zij voert als argument daarbij
aan dat op grond van de huidige wet onduidelijk is of regionale omroepen in gezamenlijkheid
met de RPO de concessie kunnen uitvoeren en beleids- en planperiodes lopen met elkaar
uit de pas. Voornoemde leden vragen wat de reden is dat de regering de wetswijziging
niet heeft aangegrepen om de onduidelijkheid in de huidige wet op te heffen.
De leden van de D66-fractie lezen dat er meer aandacht komt voor regionale programmering
op de landelijke publieke omroep. Zij constateren dat deze programmering allereerst
op NPO2 zal starten. Kan de regering toelichten van welke programmering op NPO2 dit
ten koste zal gaan? Klopt het dat op deze wijze de ruimte voor jongeren en de experimenteerruimte
op NPO3 gewaarborgd blijft?
Deze leden hechten grote waarde aan jongeren als doelgroep van de publieke omroep.
Juist deze doelgroep is echter moeilijk te bereiken. Is de regering het eens dat dit
maakt dat jongeren een stevigere positie zouden moeten krijgen in de prestatieovereenkomst?
Zo ja, op welke wijze gaat de regering dit realiseren?
Voornoemde leden constateren dat eerder extra geld is gereserveerd voor de versterking
van regionale programmering, te weten € 15 miljoen. Kan de regering aangeven of dit
bedrag al geoormerkt is? Van welk deel hiervan wordt door de regionale publieke omroepen
zelf bepaald hoe dit besteed wordt? Welk deel ligt vast bij de NPO, zo vragen deze
leden.
De leden van de PvdA-fractie onderkennen dat ook de regionale en lokale omroepen een
belangrijke taak hebben om verbinding tot stand te brengen tussen alle groepen in
de samenleving en dat deze daarom meer financiële steun verdienen. Kan de regering
nader toelichten wat dit wetsvoorstel gaat betekenen voor de financiële positie van
de regionale en publieke omroepen, zo vragen deze leden.
De leden van de ChristenUnie-fractie zijn enthousiast over het idee om meer ruimte
te geven voor regionaal media-aanbod en het merk NPO Regio verder te ontwikkelen.
In het wetsvoorstel staat een en ander nu wel relatief vrijblijvend geformuleerd.
Op welke wijze wil de regering borgen dat de NPO daadwerkelijk ruimte maakt voor regionaal
aanbod in de programmering? Deze leden vragen hoe wordt omgegaan met potentiële conflicten
op dit punt.
7. Toezicht en handhaving
De leden van de VVD-fractie zien in het wetsvoorstel een uitbreiding van de taken
van het Commissariaat van de Media. In de licht van recente schandalen bij dit Commissariaat
vragen de leden of de regering van mening is dat de taken van dit Commissariaat nog
verder uitgebreid dienen te worden. Hoe waarborgt de regering dat dit op een goede
manier verloopt? Ziet de regering hierin ook een eigen verantwoordelijkheid?
Voornoemde leden vragen wat de inschatting is van de extra kosten doordat het Commissariaat
extra taken toebedeeld krijgt.
De leden van de D66-fractie constateren dat het Commissariaat met deze wetswijzigingen
er twee taken bij krijgt. De regering schrijft echter niets over de lastendruk die
hiermee gepaard gaat. Deze leden herinneren zich daarbij de brief van de regering
van 10 juni jl.15, waarin werd aangekondigd dat per 1 oktober 2020 een nieuwe governancestructuur binnen
het Commissariaat van kracht zal worden. Allereerst zijn de leden benieuwd naar een
stand van zaken, is de huidige inwerkingtreding van deze nieuwe structuur nog steeds
1 oktober 2020? Kan de regering toelichten of het Commissariaat gezien de grondige
interne herstructurering op dit moment voldoende in staat is twee extra taken voortvloeiend
uit dit wetsvoorstel aan haar verantwoordelijkheden toe te voegen, zo vragen deze
leden.
8. Financiële gevolgen
De leden van de CDA-fractie lezen dat de regering heeft besloten de te verwachten
inkomstenderving gedeeltelijk te compenseren uit de structurele verhoging van het
minimumbudget met € 40 miljoen. De overige benodigde financiële middelen zullen in
overleg met de NPO en het college van omroepen uit extra inkomsten of besparingen
gegenereerd moeten worden, waarbij de programmering moet worden ontzien. Kan de regering
dit nader toelichten en zijn hierover afspraken gemaakt, zo vragen deze leden.
De leden van de PvdA-fractie lezen dat de regering erkent dat de wens van de regering
om reclame op de publieke omroep te verminderen, leidt tot inkomstenderving, maar
dat de regering heeft besloten deze inkomstenderving slechts gedeeltelijk te compenseren
uit de structurele verhoging van het minimumbudget met € 40 miljoen. Nu heeft de Minister
van Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media tegenover het college van omroepen en
de raad van bestuur toegezegd dat het minimumbudget gedurende deze concessieperiode
gegarandeerd is. Kan de regering dat in het openbaar herhalen en ook waarmaken? Of
is de conclusie juist dat bij verdere daling van de Ster het minimumbedrag niet wordt
aangepast? Zo nee, wat is dan de waarde van de afspraak die de Minister van Basis-
en Voortgezet Onderwijs en Media met Hilversum heeft gemaakt? Acht de regering het
realistisch om de overige financiële middelen uit besparingen te halen zonder de programmering
aan te tasten, ook als de Ster-inkomsten verder zouden dalen zoals de regering lijkt
te suggereren.? Zo ja, waarop baseert zij deze overtuiging? Moet deze wijziging nog
worden voorgelegd aan de Europese Commissie, met het oog op eerdere afspraken en oordelen
inzake staatssteun voor een publieke omroep, zo vragen deze leden.
9. Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid
De leden van de D66-fractie hebben de kritiek van het Commissariaat op artikel 2.142a
gelezen, waarin wordt gesteld dat de inrichting van de omroeporganisaties sober, evenwichtig
en doelmatig moet zijn. De regering geeft aan dit nader te kunnen invullen bij AMvB.
De aan het woord zijnde leden horen graag op welke wijze de regering voornemens is
deze AMvB in te vullen.
De leden van de PvdA-fractie lezen dat bij AMvB nader kan worden omschreven wanneer
sprake is van een sobere, doelmatige en evenwichtige inrichting van omroeporganisaties.
Met name het woord «sober» lijkt niet objectief vast te stellen. Welke invulling geeft
de regering aan deze term, zo vragen deze leden.
10. Regeldruk
De leden van de CDA-fractie lezen dat het Adviescollege toetsing regeldruk aangeeft
dat de gevolgen voor de regeldruk summier in beeld zijn gebracht. Naar aanleiding
van dit advies is de regeldrukparagraaf uitgebreid. Is het Adviescollege nu van mening
dat de gevolgen voldoende helder zijn, zo vragen deze leden.
II OVERIG
Constitutionele toetsing
De leden van de D66-fractie benadrukken opnieuw het belang van de onafhankelijke pers
in een gezonde democratie. Andere landen, ook op het Europese continent, laten vandaag
de dag zien hoe kwetsbaar en fragiel de onafhankelijke pers kan zijn en dat we dit
bezit in Nederland moeten koesteren. Uiteraard kan financiële noodzaak leiden tot
bezuinigingen, maar deze leden hameren erop dat voor deze pijler van de democratie
een dergelijke beslissing niet ondoordacht genomen mag worden. Deze leden vragen de
regering daarom op deze plek te reflecteren op de stabiliteit van de Rijksmediabijdrage.
Deelt de regering de analyse dat een stabiele Rijksmediabijdrage van essentieel belang
is om het voortbestaan van de onafhankelijke pers te garanderen en dat een voorspelbare
en stabiele bijdrage hiervoor gewaarborgd dient te blijven? Hoe ziet de regering dit
in het licht van de huidige totstandkoming van de Rijksmediabijdrage, zo vragen deze
leden.
De leden van de GroenLinks-fractie merken tot slot op dat door de coronacrisis verschillende
journalistieke private mediaorganisaties in zwaar weer verkeren. Zo merken deze leden
op dat het radiostation BNR Nieuwsradio onlangs een forse reorganisatie heeft aangekondigd.
Kan de regering toelichten welke mogelijkheden zij heeft om private mediaorganisaties
te ondersteunen? Is de regering het met voornoemde leden eens dat ook private mediaorganisaties
bijdragen aan een pluriform medialandschap, zo vragen deze leden.
De voorzitter van de commissie, Tellegen
Adjunct-griffier van de commissie, Verouden
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
O.C. Tellegen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
E.M. Verouden, adjunct-griffier
Stemmingsuitslagen
Aangenomen met handopsteken
Fracties | Zetels | Voor/Tegen |
---|---|---|
VVD | 32 | Voor |
PVV | 20 | Tegen |
CDA | 19 | Voor |
D66 | 19 | Voor |
GroenLinks | 14 | Voor |
SP | 14 | Voor |
PvdA | 9 | Voor |
ChristenUnie | 5 | Voor |
PvdD | 4 | Voor |
50PLUS | 3 | Voor |
DENK | 3 | Voor |
SGP | 3 | Voor |
FVD | 2 | Tegen |
Krol | 1 | Voor |
Van Haga | 1 | Tegen |
Van Kooten-Arissen | 1 | Voor |
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.