Advies Afdeling advisering Raad van State en Reactie van de initiatiefnemer(s) : Advies Afdeling advisering Raad van State en Reactie van de initiatiefnemer(s)
35 296 Voorstel van wet van de leden Koerhuis en van Toorenburg tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering in verband met het wijzigen van de rechterlijke procedure voor de beoordeling van de rechtmatige binnentreding van een woning of lokaal met als doel het verwijderen van personen alsmede voorwerpen die daar worden aangetroffen (Wet handhaving kraakverbod)
Nr. 4 ADVIES VAN DE AFDELING ADVISERING VAN DE RAAD VAN STATE EN REACTIE VAN DE INITIATIEFNEMERS
Hieronder zijn opgenomen het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State
d.d. 6 december 2019 No. W04.19.0315/I en de reactie van de initiatiefnemers d.d.
18 september 2020, aangeboden aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.
Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State is cursief afgedrukt.
Bij brief van de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal van 3 oktober
2019 heeft de Tweede Kamer, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging
aanhangig gemaakt het voorstel van wet van de leden Koerhuis en Van Toorenburg tot
wijziging van het Wetboek van Strafvordering in verband met het wijzigen van de rechterlijke
procedure voor de beoordeling van de rechtmatige binnentreding van een woning of lokaal
met als doel het verwijderen van personen alsmede voorwerpen die daar worden aangetroffen
(Wet handhaving kraakverbod), met memorie van toelichting.
De initiatiefnemers zijn van mening dat een te lange periode bestaat tussen de aankondiging
van ontruiming en de daadwerkelijke ontruiming van plaatsen waar huis-of lokaalvredebreuk
heeft plaatsgevonden, of die zijn gekraakt. Op grond van door het Openbaar Ministerie
(OM) gehanteerde beleidsregels worden overtreders van het kraakverbod op dit moment
in de gelegenheid gesteld om, na aankondiging van de ontruiming, een kort geding aanhangig
te maken. De uitkomst hiervan moet worden afgewacht zodat tot die tijd geen ontruiming
kan plaatsvinden. De initiatiefnemers stellen nu een wettelijke procedure voor waarbij
de rechter-commissaris de bevoegdheid krijgt om binnen 72 uur een machtiging te verlenen
aan de officier van justitie. Deze kan vervolgens opsporingsambtenaren bevelen om
te ontruimen, aldus de initiatiefnemers.
De Afdeling advisering van de Raad van State begrijpt de wens van de initiatiefnemers
om de handhaving van het kraakverbod zo effectief mogelijk te maken, in die zin dat
een geconstateerde overtreding zo snel mogelijk en met inachtneming van procedurele
waarborgen ongedaan gemaakt wordt. De Afdeling maakt evenwel opmerkingen over de effectiviteit
van de door de initiatiefnemers voorgestelde procedure, in vergelijking met de huidige
praktijk. Zij acht het voorstel met het oog daarop onvoldoende gemotiveerd. Indien
alsnog een toereikende motivering zou kunnen worden gegeven, acht de Afdeling aanpassing
van het wetsvoorstel noodzakelijk vanwege de verhouding tussen dit voorstel en artikel
13 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden
(EVRM). Daarbij is met name de vraag relevant of de door de initiatiefnemers voorgestelde
procedure voldoet aan de eis dat aan personen die te maken krijgen met een mogelijke
schending van het huisrecht, een effectief rechtsmiddel moet worden geboden.1 In verband met deze opmerkingen adviseert de Afdeling het voorstel niet in behandeling
te nemen, tenzij het is aangepast.
De initiatiefnemers zijn de Afdeling advisering van de Afdeling erkentelijk voor het
advies. Aan de hand van de opmerkingen uit dit advies is zowel de wetstekst als de
memorie van toelichting op diverse punten aangevuld en verduidelijkt. Hierbij is de
werking van de nieuwe procedure verduidelijkt, is de verwachte tijdswinst ten opzichte
van de huidige praktijk verduidelijkt en is verduidelijkt hoe voldaan wordt aan het
recht op een effectief rechtsmiddel als bedoeld in artikel 13 EVRM. De initiatiefnemers
zijn van mening dat kraken veel leed veroorzaakt bij eigenaren van een woning, erf
of bedrijfspand. Dit leed is zowel emotioneel als financieel van aard. Daarnaast wegen
zij mee dat het recht op eigendom een fundamenteel recht binnen de Nederlandse rechtstaat
is. In de huidige praktijk wordt kraken in de ogen van de initiatiefnemers onvoldoende
effectief bestreden. Dit is in strijd met het rechtsgevoel van de meeste burgers in
Nederland en verdient daarom verbetering. De initiatiefnemers zien daarin voldoende
aanleiding het verbeterde wetsvoorstel in verdere behandeling te nemen.
1. Achtergrond en doel van het voorstel
In 2010 trad de Wet kraken en leegstand in werking. Hiermee werd kraken als misdrijf
strafbaar gesteld.2 Daarnaast werd ontruiming op strafrechtelijke titel mogelijk. 3
Na invoering van de Wet kraken en leegstand kwam jurisprudentie tot stand waaruit
volgde dat de rechter de uitzetting vooraf moet kunnen toetsen. De Hoge Raad gaf daarbij
aan dat de wetgever weliswaar in abstracto het huisrecht van de kraker tegen andere
belangen, waaronder het eigendomsrecht, heeft afgewogen, maar dat er ook in het concrete
geval een proportionaliteitstoets moet worden verricht.4 Dit vloeit voort uit artikel 13 EVRM, in samenhang met artikel 8 EVRM, op grond waarvan
bij een dreigende inbreuk op in casu het huisrecht, een effectief rechtsmiddel beschikbaar
moet zijn.
Het aanspannen van een kort geding wordt door de Hoge Raad als een effectief rechtsmiddel
beschouwd. Dit betekent dat de krakers in de gelegenheid moeten worden gesteld om
een kort geding aanhangig te maken voordat tot uitzetting wordt overgegaan. Als een
kort geding eenmaal aanhangig is gemaakt, dan moet de uitspraak daarin worden afgewacht
voordat uitzetting kan plaatsvinden.
Aangezien ontruiming een ernstige beperking van het huisrecht is, is het volgens de
Hoge Raad alleen bij hoge uitzondering denkbaar dat ontruiming zonder voorafgaande
rechterlijke toetsing plaatsvindt. Hiervan kan bijvoorbeeld sprake zijn wanneer de
openbare veiligheid een zodanig snelle ontruiming eist dat zelfs de uitspraak van
de voorzieningenrechter niet kan worden afgewacht. Deze uitzonderingen moeten nauwkeurig
zijn omschreven, hetzij in een wettelijke regeling, hetzij in gepubliceerde beleidsregels.5 De beleidsbrief van het College van Procureurs-Generaal die op 2 december 2010 in
de Staatscourant werd gepubliceerd voldeed volgens de Hoge Raad aan de vereisten.6
De initiatiefnemers stellen dat de huidige procedurele waarborgen rond uitzetting
ruimte laten voor het in hun ogen te langdurig voortzetten van strafbare kraakactiviteiten.7 Tenzij er sprake is van de in de beleidsregels omschreven uitzonderingen moeten krakers
op basis van de bovengenoemde rechtspraak de tijd krijgen om een kort geding aanhangig
te maken en de uitkomst hiervan af te wachten. Op grond van de hiervoor aangehaalde
beleidsregels vermeldt het OM in de aankondiging van de ontruiming dat deze zal plaatsvinden
binnen acht weken na de aankondiging. Eventueel, maar niet noodzakelijk, wordt daarbij
de precieze ontruimingsdatum vermeld. In ieder geval vindt de ontruiming niet plaats
binnen zeven dagen na de aankondiging van de ontruiming, zodat de krakers de tijd
krijgen om een kort geding aan te spannen.
De initiatiefnemers noemen enkele voorbeelden waarbij (wederrechtelijk) een huisrecht
werd gevestigd en er gebruik werd gemaakt van de mogelijkheid tot kort geding om het
verblijf te verlengen. Soms wordt de uitkomst van het kort geding afgewacht, soms
wordt dit op het laatste moment ingetrokken. Vervolgens vertrekken de krakers naar
het volgende pand om ook daar weer het huisrecht te vestigen en opnieuw een kort geding
aanhangig te maken, aldus de initiatiefnemers. 8
Het wetsvoorstel beoogt te regelen dat ontruiming sneller kan plaatsvinden, met behoud
van vereiste minimumwaarborgen. Daartoe wordt voorgesteld de toetsing die nu nog door
de voorzieningenrechter wordt verricht, te laten verrichten door de rechter-commissaris
in een machtigingsprocedure die maximaal 72 uur in beslag neemt. Deze machtiging wordt
gevorderd door de officier van justitie, die na verlening van de machtiging ontruiming
zou kunnen bevelen. Volgens het voorstel moeten de personen die van kraken worden
verdacht in beginsel worden gehoord, maar kan hier in dringende omstandigheden van
afgeweken worden.9
Het voorstel voorziet tot slot in de mogelijkheid om tegen de beslissing van de rechter
commissaris hoger beroep in te stellen bij de rechtbank. Het instellen van hoger beroep
heeft echter geen schorsende werking. Dit laatste aspect van het voorstel wijkt niet
af van het huidige beleid; ook na uitspraak in kort geding kan onmiddellijk tot uitzetting
worden overgegaan, zonder het hoger beroep af te wachten.
2. Noodzaak en effectiviteit van de voorgestelde procedure
De initiatiefnemers gaan er blijkens de toelichting van uit dat een snelle uitzetting
het kraken op een volgende locatie zal ontmoedigen. Het voorstel is dan ook in het
bijzonder gericht op tijdwinst in vergelijking met de huidige praktijk. De vraag is
echter in hoeverre de beoogde tijdwinst met dit voorstel effectief zal worden bereikt
en in hoeverre deze eventuele tijdswinst opweegt tegen het inrichten van een geheel
nieuwe procedure zoals voorgesteld. Gelet daarop acht de Afdeling met het oog op de
vergelijking tussen de huidige situatie en de door de initiatiefnemers nagestreefde,
toekomstige situatie een nadere motivering van het voorstel noodzakelijk. Zij merkt
daarover het navolgende op.
Uit de toelichting wordt allereerst niet duidelijk hoeveel tijd er in de huidige situatie
zit tussen aankondiging van een uitzetting en de daadwerkelijke uitzetting. De initiatiefnemers
refereren aan een termijn van acht weken.10 Dit is de maximumtermijn die vermeld staat in de door het OM gehanteerde beleidsregels.
In de toelichting wordt echter niet ingegaan op de toepassing van deze beleidsregels
in de praktijk. Zo vermeldt de toelichting niet hoe vaak er gebruik wordt gemaakt
van de bevoegdheid om, zonder tussenkomst van de rechter, met spoed te ontruimen.
Daartoe zal worden overgegaan in geval van bijvoorbeeld openbare ordeverstoringen
of huisvredebreuk.11
Verder gaan de initiatiefnemers niet in op de mogelijkheid dat de periode tussen aankondiging
van een uitzetting en de daadwerkelijke uitzetting in de praktijk korter kan zijn
dan acht weken. Daarvan kan bijvoorbeeld sprake zijn als de uitspraak van de voorzieningenrechter
binnen een kortere termijn dan acht weken plaatsvindt. Zo deed de voorzieningenrechter
in twee recente uitspraken binnen respectievelijk zes en zeven weken na de aankondiging
tot uitzetting uitspraak.12 De Afdeling merkt op dat voordat het bestaande beleid wordt vervangen door de voorgestelde
wettelijke procedure, nader zou moeten worden onderzocht in hoeverre er mogelijkheden
bestaan om door middel van afspraken binnen de huidige procedure tot verdere tijdwinst
te komen.
Daarnaast blijkt uit de toelichting dat het huidige voorstel voornamelijk is ingegeven
door de wens om effectiever op te treden tegen het kraken als «woonmodel»: het kraken
als middel om te voorzien in tijdelijke woonruimte op steeds een andere locatie.13 Hierbij moet worden aangetekend dat ook in de huidige praktijk er mogelijkheden zijn
om hier tegen op te treden. De initiatiefnemers verwijzen in dit kader zelf naar de
uitspraak van de voorzieningenrechter van 25 juni 2018, waarin is aangegeven dat de
rechtsbescherming niet kan worden misbruikt om een woonmodel te onderhouden.14 Deze recente rechtspraak zou erop kunnen wijzen dat een zodanig gebruik van het kraakinstrument
op dit moment al verder ingeperkt wordt.
De Afdeling gegevens over het functioneren van de huidige procedure moeten worden
afgezet tegen de daadwerkelijke tijdwinst die redelijkerwijs verwacht mag worden van
de nu voorgestelde procedure bij de rechter-commissaris. Allereerst moet daarbij worden
opgemerkt dat de officier van justitie in de huidige situatie bevoegd is om, in samenspraak
met het lokale gezag, te besluiten tot een spoedontruiming in uitzonderlijke omstandigheden.
In de door de initiatiefnemers voorziene procedure dient ook in dergelijke uitzonderlijke
omstandigheden een verzoek te worden ingediend bij de rechter-commissaris.15 Hoewel volgens de toelichting in een dergelijke situatie van het horen van de krakers
kan worden afgezien, kan niet worden uitgesloten dat een procedure bij de rechter-commissaris
in dergelijke spoedgevallen meer tijd in beslag zal nemen dan een spoedontruiming
door het OM in de huidige situatie.
Indien geen sprake is van een situatie waarin een spoedontruiming is vereist, dan
zal de voorbereiding van een vordering bij de rechter-commissaris in veel gevallen
de nodige tijd kosten. De officier van justitie moet voorafgaand aan een eventuele
vordering de belangen van de eigenaar bij een ontruiming immers goed in beeld krijgen.
Mede in het licht van de Wet kraken en leegstand zal de eigenaar duidelijk moeten
maken wat hij concreet met het pand van plan is, zodat het OM kan afwegen of het belang
van de eigenaar een vordering bij de rechter-commissaris, met het oog op ontruiming
op korte termijn, kan rechtvaardigen.
Voorts moet in ogenschouw genomen worden dat ook een procedure bij de rechter-commissaris
aan een aantal waarborgen zal moeten voldoen.16 Ook dit zou kunnen leiden tot een langere procedure. Met het oog daarop is niet zeker
dat de machtiging steeds binnen de beoogde termijn van 72 uur kan worden verleend.17 Ten slotte zal het, indien de rechter-commissaris een machtiging verleent, tijd kosten
om een uitzetting voor te bereiden. Dit vereist een afweging op lokaal niveau in het
licht van de handhaving van de openbare orde en de inzet van politiecapaciteit die
daarmee is gemoeid. Het is gelet op die bestuurlijke afweging niet vanzelfsprekend
dat na de machtiging van de rechter-commissaris, steeds snel tot daadwerkelijke ontruiming
zal worden overgegaan.
Gelet op de het voorgaande acht de Afdeling de noodzaak van introductie van een geheel
nieuwe rechterlijke procedure zoals voorgesteld onvoldoende aangetoond. Zij adviseert
om in de toelichting het voorstel, in het licht van het bovenstaande, nader te motiveren
en met name aan te geven of en in hoeverre er met het voorstel een zodanige substantiële
tijdswinst kan worden behaald in vergelijking met de huidige praktijk, dat het inrichten
van een nieuwe rechterlijke procedure kan worden gerechtvaardigd. Indien gelet op
het voorgaande de noodzaak van het wetsvoorstel niet kan worden aangetoond, adviseert
de Afdeling het voorstel te heroverwegen.
De initiatiefnemers hebben de aanbeveling van de Afdeling ter harte genomen om beter
te motiveren hoeveel tijdswinst er met het wetsvoorstel wordt geboekt. Op verschillende
punten is de memorie van toelichting hierop aangevuld. De eerste versie van de memorie
van toelichting bevatte geen exacte cijfers over de huidige doorlooptijd. Inmiddels
hebben de initiatiefnemers een tabel toegevoegd waarin de doorlooptijd duidelijk wordt.
Hieruit blijkt dat in de huidige praktijk de doorlooptijd van het kort geding gemiddeld
tussen de drie weken en bijna acht weken is. Met het wetsvoorstel wordt dit in beginsel
drie dagen. De initiatiefnemers vinden dit een forse tijdswinst.
De Afdeling geeft voorts aan dat in de huidige situatie spoedontruimingen in uitzonderlijke
omstandigheden mogelijk zijn en dat een procedure bij de rechter-commissaris in spoedgevallen
meer tijd in beslag zal nemen dan een spoedontruiming door het OM in de huidige situatie.
De initiatiefnemers merken op dat een spoedontruiming in dezelfde gevallen nog steeds
mogelijk blijkt. Wel verandert de procedure hiervoor, omdat er in de nieuwe systematiek
geen kort geding bij de voorzieningenrechter meer plaatsvindt. Hierdoor geldt in de
nieuwe procedure dat een rechter-commissaris voor een spoedontruiming een machtiging
moet afgeven, zodat een rechterlijke toets heeft plaatsgevonden op het afwijken van
de beginselplicht tot horen. Het alternatief waarbij de krakers bij een spoedontruiming
alsnog een kort geding zouden kunnen aanpassen, achten de initiatiefnemers niet logisch
en niet wenselijk.
De Afdeling geeft daarnaast aan dat er al mogelijkheden zijn om op te treden tegen
het kraken als «woonmodel», omdat hier een uitspraak over is gedaan door een voorzieningenrechter.
De initiatiefnemers merken op dat dit een uitspraak was in een kort geding. Het is
onzeker of dit door een hogere rechter wordt bevestigd. Daarnaast beogen de initiatiefnemers
dat in alle gevallen sneller wordt overgegaan tot uitzetting en niet alleen in bij
de meest extreme voorbeelden zoals de «We are here-krakers».
Tot slot merkt de Afdeling op dit onderdeel op dat het tijd zal kosten om een uitzetting
voor te bereiden als de rechter-commissaris een machtiging verleent. De initiatiefnemers
onderschrijven dat, maar merken daarbij op dat het ook nu tijd kost om een uitzetting
voor te bereiden als de voorzieningenrechter een uitspraak heeft gedaan. Dit vraagstuk
betreft meer het algemene vraagstuk rondom de politiecapaciteit dat niet met deze
initiatiefwetsvoorstel kan worden opgelost en continue aandacht vergt. Wel kan de
tijd tot er een uitspraak gedaan wordt versneld worden en dat wordt met dit wetsvoorstel
bereikt. Deze wetswijziging is noodzakelijk om kraken effectiever aan te pakken en
om kraken te ontmoedigen.
3. Verhouding tussen het voorstel en artikel 13 EVRM
a. Inleiding
Zoals de initiatiefnemers in de toelichting aangeven wordt het huisrecht beschermd
door artikel 10 en 12 van de Grondwet en artikel 8 EVRM. Ten aanzien van het huisrecht
heeft het Europees Hof voor de Rechten van de mens (EHRM) aangegeven dat het huisrecht
ook kan toekomen aan personen die wedderrechtelijk op een locatie verblijven.18 Dit huisrecht kan onder bepaalde voorwaarden worden beperkt.19 Het huidige artikel 551a van het Wetboek van Strafvordering voorziet in een wettelijke
basis voor een dergelijke inperking.
De vraag die voorligt is of in een procedure zoals deze wordt voorgesteld door de
initiatiefnemers, de proportionaliteit van de beperking van het huisrecht in een concreet
geval zodanig kan worden getoetst dat sprake is van een effectieve rechtsbescherming.
Zoals hiervoor aangegeven heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het huidige beleid, waarin
gelegenheid wordt geboden voor het aanhangig maken van een kort geding en het afwachten
van de uitkomst hiervan, met het oog daarop voldoende waarborgen biedt. De initiatiefnemers
beogen blijkens de toelichting te voorzien in gelijkwaardige waarborgen in een procedure
bij de rechter-commissaris.20
b. Toetsing van de procedure aan de eisen uit artikel 13 EVRM
i. Algemeen
Uit de jurisprudentie van het EHRM blijkt dat de klager met een «arguable claim» zich
moet kunnen richten tot een onafhankelijke instantie. Er moet een effectief rechtsmiddel
openstaan voor de klagers, waarmee de onomkeerbare gevolgen van een inbreuk voorkomen
kunnen worden.21
De rechter-commissaris voldoet aan het criterium van onafhankelijkheid. Het voorstel
voorziet er eveneens in dat de rechter-commissaris een proportionaliteitstoets kan
uitvoeren alvorens een machtiging aan de officier van justitie wordt verleend om tot
ontruiming te bevelen. In zoverre voldoet het voorstel aan de eisen van artikel 13
EVRM.
Voor wat betreft de inrichting van de procedure geldt op grond van artikel 13 EVRM
dat deze voor de klager kenbaar moet zijn. Zoals hierboven aangegeven zal de rechter-commissaris
in staat moeten worden gesteld om de proportionaliteit van de ontruiming in het concrete
geval op adequate wijze te toetsen. Daarbij geldt dat artikel 13 EVRM vereist dat
de procedure met voldoende waarborgen dient te worden omkleed.22 De Afdeling gaat in het onderstaande daarop nader in. Daarbij maakt zij eveneens
opmerkingen over de termijn die de initiatiefnemers voor de procedure bij de rechter-commissaris
hebben voorzien.
ii. Beginselplicht tot horen
Een proportionaliteitstoets vereist het in kaart brengen en zorgvuldig afwegen van
de relevante belangen. In de regel zullen de belangen van de eigenaar van het gekraakte
object voldoende blijken uit het dossier dat de officier van justitie ter beschikking
moet stellen aan de rechter-commissaris.23 De belangen van de krakers zullen echter niet of niet zonder meer blijken uit dit
dossier. Om die belangen in kaart te brengen en te wegen zal de rechter-commissaris
de krakers moeten horen.
In het voorstel wordt de beginselplicht tot horen echter op twee manieren gerelativeerd.24 Ten eerste wordt aangegeven dat de krakers «zo mogelijk» door de rechter-commissaris
worden gehoord. Ten tweede kan ingevolge het voorstel bij dringende noodzaak van horen
worden afgezien.25 Volgens de toelichting moeten onder dringende noodzaak in ieder geval de omstandigheden
worden begrepen waaronder ingevolge de huidige beleidsregels het OM meteen kan overgaan
tot ontruiming.26 Onduidelijk is echter in welke andere omstandigheden het horen in de door de initiatiefnemers
voorgestelde procedure achterwege kan blijven.
De Afdeling is zich ervan bewust dat in een procedure bij de rechter-commissaris het
horen niet in alle omstandigheden mogelijk zal zijn. Denkbaar is dat bijvoorbeeld
door toedoen van de krakers zelf, bijvoorbeeld omdat zij niet bereikbaar zijn, van
horen moet worden afgezien. Artikel 13 EVRM impliceert echter dat degene wiens huisrecht
wordt beperkt in beginsel wordt gehoord. De toelaatbaarheid van mogelijke uitzonderingen
kan in dat licht bezien pas worden beoordeeld als de initiatiefnemers concretiseren
wat die inhouden. Daartoe adviseert de Afdeling de initiatiefnemers om in de door
hen voorgestelde wettekst te concretiseren in welke uitzonderlijke gevallen van het
horen kan worden afgezien. Daarbij kan inspiratie worden geput uit de uitzonderingen
die op grond van het huidige beleid toelaatbaar worden geacht.
iii. Overige minimumwaarborgen
Naast de hoorplicht kunnen er uit de jurisprudentie van het EHRM nog een aantal andere
waarborgen worden afgeleid waaraan de procedure bij de rechter-commissaris zou moeten
voldoen. Daarbij geldt dat de procedure aan strengere eisen zal moeten voldoen naarmate
de beweerde inbreuk ernstiger is.27 In het licht hiervan zullen krakers in de praktijk voldoende in de gelegenheid moeten
worden gesteld om hun belangen naar voren te brengen en een reactie te kunnen geven
op de vordering van de officier van justitie. Dit vereist dat zij op tijdige en adequate
wijze worden uitgenodigd om door de rechter-commissaris te worden gehoord. Ook zullen
zij tijdig inzicht moeten krijgen in het dossier. Verder is noodzakelijk dat de krakers
zich moeten kunnen laten bijstaan door een advocaat, zoals ook in andere situaties
waarin de rechter-commissaris een hoorplicht heeft.28
De vraag rijst in hoeverre naast de hoorplicht, ook deze andere procedurele waarborgen
in de wet moeten worden vastgelegd. Waar de procedure bij de voorzieningenrechter
immers in algemene zin in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is genormeerd,
is dit voor de procedure bij de rechter-commissaris niet het geval. Gezien het ingrijpende
karakter van de ontruiming zou moeten worden afgewogen of de hierboven geïdentificeerde
minimumwaarborgen, namelijk de mogelijkheid om gehoord te worden, de mogelijkheid
om kennis te nemen van het dossier, de mogelijkheid om aanwezig te zijn en de mogelijkheid
tot het zich laten bijstaan van een raadsman, in de wet moeten worden vastgelegd.
Voor zover daartoe niet zou worden overgegaan, adviseert de Afdeling om in de toelichting
uiteen te zetten op welke wijze in de praktijk zal worden verzekerd dat aan de genoemde
eisen zal worden voldaan.
De initiatiefnemers hebben in de memorie van toelichting nader verduidelijkt hoe aan
deze voorwaarden wordt voldaan. Daarbij is onder meer de nieuwe procedure verduidelijkt
in een schematische tabel in de memorie van toelichting. Ten aanzien van de haalbaarheid
van deze procedure binnen de voorgestelde termijn, merken de initiatiefnemers op dat
zij de termijn van 72 uur niet onredelijk achten. Zo merkt ook de Afdeling zelf op
dat het breed bekend is dat kraken een misdrijf is. Daarbij is de casus in de meeste
gevallen overzichtelijk: er is een eigenaar van een pand, lokaal of erf en er zitten
krakers in die zich wederrechtelijk toegang hebben verschaft. Er is geen reden om
aan te nemen dat de krakers hun claim op een huisrecht niet zouden kunnen motiveren
na deze daad.
iv. De voorziene termijn van de procedure
De Afdeling acht het niet bij voorbaat onmogelijk dat de voorgaande waarborgen binnen
72 uur worden gerealiseerd. Gelet daarop is deze termijn op zichzelf niet onredelijk.
Kraken is een strafbaar feit en dit is breed bekend. Van krakers mag dan ook worden
verwacht dat zij hun positie en standpunten op korte termijn naar voren kunnen brengen.
Ter verzekering van de hiervoor genoemde waarborgen kan echter niet worden uitgesloten
dat de rechter-commissaris niet in alle gevallen binnen de beoogde 72 uur een machtiging
kan verlenen. Daarvan kan sprake zijn bij een complex of omvangrijk dossier, of bij
een grote groep krakers. In die zin moet de voorgestelde termijn worden beschouwd
als een termijn van orde en niet als een fatale termijn.
De Afdeling adviseert de toelichting aan te vullen.
De initiatiefnemers hebben de interpretatie van de termijn van 72 uur verduidelijkt
in de memorie van toelichting. Zo is aangegeven dat de rechter-commissaris in omvangrijke
of complexe dossiers na een langere termijn kan beslissen dan 72 uur. Hierbij geldt
wel dat het alsnog zo snel als mogelijk na de 72 uur besloten moet worden. Daarnaast
is in de memorie van toelichting ook verduidelijkt dat een rechter-commissaris een
grote groep krakers als één groep kan behandelen en niet iedere kraker individueel
hoeft te horen.
4. De Afdeling verwijst naar de bij dit advies behorende redactionele bijlage.
De initiatiefnemers hebben de redactionele wijzigingen doorgevoerd op een enkele voorgestelde
zinsnede na.
De Afdeling advisering van de Raad van State heeft een aantal bezwaren bij het initiatiefvoorstel
en adviseert het voorstel niet in behandeling te nemen, tenzij het is aangepast.
De initiatiefnemers hebben zowel het wetsvoorstel als de memorie van toelichting aangevuld
en verduidelijkt om de bezwaren van de Afdeling van de Raad van State weg te nemen.
De initiatiefnemers zijn van mening dat het van groot belang is dat het wetsvoorstel
in behandeling wordt genomen en wordt aangenomen om het kraakverbod effectief te handhaven.
De Vice-President van de Raad van State,
Th.C. de Graaf
De initiatiefnemers, Koerhuis Van Toorenburg
Redactionele bijlage bij het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State
betreffende no. W04.19.0315/I
– In het voorgestelde artikel 551a, vijfde lid, de tweede zin laten vervallen
– Aan het voorgestelde artikel 551a, zesde lid, een zin toevoegen, die als volgt luidt:
«Het hoger beroep tegen de beschikking van de rechter-commissaris heeft geen schorsende
werking
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
Th.C. de Graaf, vicepresident van de Raad van State -
Mede ondertekenaar
Madeleine van Toorenburg, Tweede Kamerlid -
Mede ondertekenaar
D.A.N. Koerhuis, Tweede Kamerlid
Stemmingsuitslagen
Aangenomen met handopsteken
Fracties | Zetels | Voor/Tegen |
---|---|---|
VVD | 32 | Voor |
PVV | 20 | Voor |
CDA | 19 | Voor |
D66 | 19 | Tegen |
GroenLinks | 14 | Tegen |
SP | 14 | Tegen |
PvdA | 9 | Tegen |
ChristenUnie | 5 | Voor |
PvdD | 4 | Tegen |
50PLUS | 3 | Voor |
DENK | 3 | Tegen |
SGP | 3 | Voor |
FVD | 2 | Voor |
Krol | 1 | Voor |
Van Kooten-Arissen | 1 | Tegen |
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.