Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over voortgang programma Ruimte voor Regie (Kamerstuk 31293-541)
2020D33699 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hebben enkele fracties
de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen over de brief van de Minister
voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media d.d. 16 juni 2020 inzake Voortgang programma
Ruimte voor Regie (Kamerstuk 31 293, nr. 541).
De voorzitter van de commissie, Tellegen
De adjunct-griffier van de commissie, Verouden
Inhoud
blz.
I
Vragen en opmerkingen uit de fracties
2
•
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
2
•
Inbreng van de leden van de CDA-fractie
2
•
Inbreng van de leden van de D66-fractie
3
•
Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie
4
•
Inbreng van de leden van de SP-fractie
5
•
Inbreng van de leden van de PvdA-fractie
6
II
Reactie van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media
7
I Vragen en opmerkingen uit de fracties
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brieven
met betrekking tot de voortgang programma Ruimte voor Regie en hebben hier nog enkele
vragen over.
De leden zijn verheugd te lezen dat 24 scholen zich hebben aangemeld voor het Experiment
Ruimte in Onderwijstijd (ERiO). Ook lezen zij dat er 20 scholen daadwerkelijk mee
doen aan het experiment, dat zijn er 4 minder. Wat is de reden dat zij uiteindelijk
niet mee doen aan het experiment? Aan welke voorwaarden en eisen hebben zij eventueel
niet voldaan? Deze leden ontvangen graag per school een toelichting. Daarnaast vragen
de leden welke rol de Inspectie voor het Onderwijs (hierna: Onderwijsinspectie) speelt?
Zijn zij toegerust met de juiste kennis en expertise op deze manier van onderwijs
geven? Welke eisen stellen zij aan dit experiment? Wanneer is het experiment geslaagd
en wanneer niet? Hoe ziet het beoordelingsformulier er voor deze scholen uit? Is dit
hetzelfde als voor scholen die niet aan het experiment mee doen?
Voornoemde leden lezen dat administratieve taken en zorgen over leerlingen met gedragsproblemen
een sterk effect hebben op de ervaren werkdruk. Als advies wordt gegeven om een brede
discussie te voeren over de volledige tijd die leraren aan schoolwerk besteden. Hoe
kijkt de Minister hier tegenaan en wat gaat de Minister hieraan doen, zo willen deze
leden weten.
De gevolgen van de uitbraak van het coronavirus hebben experimenten voor scholen lastiger
gemaakt. Ook het project Anders Organiseren heeft het lastig, zo lezen deze leden.
Waar lopen de scholen nu tegen aan met betrekking tot dit project? Hoeveel kan er
van dit project nu niet doorgaan? Welke onderdelen zijn niet uit te voeren? Wat betekent
het coronavirus voor de voortzetting van dit project?
Het animo voor de SIOF-beurzen (Schoolleiders Innovatie en Ontwikkelfonds) was bijzonder
groot, zo lezen de leden. Hoe gaat de Minister vervolg geven aan dit animo? Hoe heeft
de Minister de keuze gemaakt wie er wel of niet in aanmerking kwam voor de beurs,
zo vragen deze leden.
Inbreng van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van onderhavige brief van de Minister.
Deze leden hebben nog enige vragen.
De leden lezen in de brief dat er 24 scholen zich hebben aangemeld voor het Experiment
Ruimte in Onderwijstijd. Van deze 24 scholen zijn er zeven van de acht scholen die
ook met het vorige experiment ERiO meededen. Kan de Minister aangeven wat de reden
is dat de achtste school zich niet opnieuw heeft aangemeld voor het experiment?
Uit het internationaal vergelijkend onderzoek naar de urennorm blijkt volgens de Minister
geen lineair verband tussen de urennorm en leerresultaten, maar wordt onder andere
wel geconcludeerd dat meer onderwijstijd voor achterstandsleerlingen belangrijk is,
dat de onderwijstijd effectief wordt ingezet en dat daarnaast de urennorm minder bepalend
is voor de werkdruk dan zaken als bureaucratie, oudergesprekken etc. Deze leden vragen
de Minister in hoeverre de constatering van het belang van meer onderwijstijd voor
achterstandsleerlingen ook zal leiden tot bijvoorbeeld onderzoek of experimenten naar
meer differentiatie in onderwijstijd die leerlingen wordt aangeboden of meer flexibiliteit
bij de invulling van de onderwijstijd voor leerlingen die minder tijd nodig hebben
en zich bijvoorbeeld ook kunnen bezighouden met andere vakken?
Voornoemde leden vragen de Minister of in het vergelijkend internationale onderzoek
ook is gekeken naar de ontwikkelmogelijkheden van leraren in landen met een lagere
urennorm en de mogelijkheden die zij hebben om bijvoorbeeld eigen lesmateriaal te
ontwikkelen of andere zaken die de onderwijskwaliteit ten goede komen, maar ook de
professionele ontwikkeling van de leraar. Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat waren de
inzichten die hieruit naar voren komen?
Een van de aanbevelingen uit het vergelijkend onderzoek is dat de discussie over de
urennorm in het bredere perspectief van werkdruk geplaatst moet worden. Deze leden
vragen de Minister wat hij met deze aanbevelingen gaat doen en of hij bereid is om
verder te verkennen hoe de werkdruk omlaag kan met name op het gebied van administratie,
maar ook bijvoorbeeld meer ruimte voor eigen beslissingen die leraren kunnen nemen
over afwijkingen van regels voor bepaalde leerlingen en meer vertrouwen in de professionaliteit
van de leraren.
Inbreng van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de voortgang programma
Ruimte voor Regie en willen de Minister nog enkele vragen voorleggen.
Algemeen
Deze leden zijn het eens met de stellingname van de Minister dat het van belang is
dat basisscholen meer regie voelen en nemen in de invulling en organisatie van hun
onderwijstijd. De coronacrisis heeft aangetoond dat scholen dit aankunnen. Deze leden
vragen de Minister of dit leidt tot wijzigingen in het beleid. Hoe kijkt de Onderwijsinspectie
de komende periode naar onderwijstijd? Betekent dit dat leerlingen die tijdelijk niet
fysiek naar school kunnen, bijvoorbeeld door ziekte, afstandsonderwijs kunnen blijven
volgen, zo vragen deze leden.
Experiment ruimte in onderwijstijd
Voornoemde leden lezen dat het Experiment Ruimte in Onderwijstijd wordt doorgezet.
Deze leden vragen de Minister of in dit onderzoek de ervaring van leraren wordt meegenomen,
bijvoorbeeld het werkplezier en de werkdruk. Voorts vragen deze lezen of er onderscheid
wordt gemaakt in scholen die kiezen voor meer les om achterstanden in te halen en
scholen die kiezen voor minder lesuren omdat ze het efficiënter kunnen inrichten.
Internationaal vergelijkend onderzoek
Deze leden vragen de Minister of er een samenhang is tussen het aantal lesuren en
het aantal fulltime werkende leraren, aangezien er in Nederland regelmatig te horen
is dat leraren parttime werken om op hun vrije dag aan het onderwijs te werken. Deze
leden lezen dat onderwijstijd niet een op een te koppelen is aan leerresultaten en
vragen of er wel sprake is van een verband tussen onderwijstijd en de kwaliteit van
de leraar.
Ook lezen deze leden dat achterstandsleerlingen profijt hebben van meer onderwijstijd.
Hoe kijkt de Minister in dit licht naar de wettelijke eisen ten aanzien van vakanties
en met name de zes weken zomervakantie voor het basisonderwijs?
Inzichten uit het onderwijsveld als richtsnoer
De aan het woord zijnde leden lezen dat er interdepartementaal wordt nagedacht over
een nauwere samenwerking tussen kinderopvang en basisschool. Wanneer kan de Kamer
de uitkomsten hiervan verwachten? Behoort het overhevelen van kinderopvang van het
Ministerie van SZW naar OCW tot een van de uitgewerkte scenario’s, zo vragen deze
leden.
Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie vinden het positief dat de Minister de ervaringen
die zijn opgedaan in de coronaperiode met betrekking tot afstandsonderwijs en de invulling
van organisatie en onderwijstijd wil onderzoeken. Dit sluit ook aan bij de aangenomen
motie van het lid Westerveld c.s.1 waarin wordt opgeroepen om de ervaringen met afstandsonderwijs te benutten voor de
aanpak van thuiszitters. Voornoemde leden lezen dat er gewerkt wordt aan de opzet
voor een onderzoek. Op welk termijn zal dit onderzoek uitgevoerd worden? Wordt specifiek
het probleem van thuiszitters hierin meegenomen? Is de Minister het met deze leden
eens dat hierin ook structurele problemen (en oplossingen) in het onderwijs moeten
worden meegenomen, die nu nog duidelijker zichtbaar worden door de coronacrisis? Hierbij
denkende aan: te volle klassen, slechte ventilatie en klimaat in schoolgebouwen en
het lerarentekort.
Experiment Ruimte in Onderwijstijd
Voornoemde leden lezen dat twintig basisscholen gaan meedoen met het experiment. De
aanmeldperiode liep van 1 tot en met 31 mei, midden in de coronacrisis. Hebben alle
scholen voldoende kennis en mogelijkheden gehad om zich aan te melden in deze periode,
waarin ze misschien wel met andere zaken bezig waren? Wordt het experiment nog aangepast
vanwege de coronatijd en bijbehorende aanpassingen in het onderwijs? Worden de scholen
in de G5 die ook de ruimte nemen om te experimenteren, zij het met een andere reden
namelijk het lerarentekort, ook gemonitord en geëvalueerd? Deze leden zouden zich
kunnen voorstellen dat hier ook interessante uitkomsten mogelijk zijn, zeker omdat
de context waaronder dit plaatsvindt anders is. Op welke manier wordt zowel bij het
Experiment Ruimte in Onderwijstijd én bij de ruimte die wordt gegeven in de G5 in
de gaten gehouden dat de kwaliteit van het onderwijs goed genoeg blijft? Hoe wordt
de balans gevonden tussen ruimte geven aan experiment en toch ook het behouden van
kwaliteit, zo vragen deze leden.
Internationaal vergelijkend onderzoek naar onderwijstijd en urennorm in het PO
De aan het woord zijnde leden hebben met interesse de conclusies van het onderzoek
naar de onderwijstijd en urennorm gelezen: Nederlandse leerlingen krijgen in vergelijking
met leerlingen in andere landen relatief veel onderwijs, het aantal uur doet er toe,
hoewel de effecten ervan beperkt in omvang zijn. De effecten op leerresultaten zijn
vooral context- en leerling afhankelijk, achterstandsleerlingen en leerlingen uit
economisch minder welgestelde gezinnen hebben meer profijt van meer onderwijstijd.
Is hieruit te concluderen dat het weinig effect zal opleveren als de urennorm in zijn
algemeen iets naar beneden geschroefd zou worden en er per leerling die het nodig
heeft extra bijgeschakeld wordt? Kortom is meer maatwerk het antwoord? Hoe reflecteert
de Minister op deze conclusies? Deze leden lezen ook dat geconcludeerd wordt dat het
aantal lesuren niet bepalend is voor de werkstress bij leraren. Administratieve taken,
communicatie met ouders en zorgen over leerlingen met gedragsproblemen hebben wel
een sterk effect op de werkdruk. Wat gaat de Minister doen met deze inzichten en het
bijbehorende advies om een bredere discussie te voeren over de volledige tijd die
leraren aan schoolwerk besteden, dus niet alleen over de urennorm, zo vragen deze
leden.
Inbreng van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het rapport «Onderwijstijd: meer
of minder?» en de brief van de Minister over de voortgang van het programma Ruimte
voor Regie. Zij hebben daar nog enkele vragen over.
Beproeving, maar mogelijk met waardevolle inzichten
Allereerst vinden deze leden het een goede zaak dat er wordt gewerkt aan een opzet
van een onderzoek om blijvend te kunnen leren van de opgedane ervaringen met afstandsonderwijs.
Is dit onderzoek tevens onderdeel van de uitvoering van de motie Westerveld c.s.2 die de regering verzoekt om ervaringen van het afstandsonderwijs te benutten voor
de aanpak van thuiszitters? Zo ja, kan de Minister toezeggen dat we de resultaten
van dit betreffende onderzoek voor het debat over de evaluatie van de Wet passend
onderwijs zullen ontvangen? Hoe wordt verder invulling gegeven aan deze motie? Indien
dit niet het geval is, waarom niet en hoe wordt deze motie dan uitgevoerd?
Experiment Ruimte in Onderwijstijd
In het Experiment Ruimte in Onderwijs (ERiO) krijgen scholen de mogelijkheid om andere
professionals dan de bevoegde leerkracht onder voorwaarden voor maximaal honderd uur
per jaar les te laten geven. Deze leden vinden dit een zeer onwenselijke ontwikkeling.
Waarom staat de Minister een experiment toe waarbij mensen zonder onderwijsbevoegdheid
voor de klas mogen gaan staan en dat voor vijf jaar? Hoe verhoudt zich dit tot de
ambitie om onbevoegd lesgeven tegen te gaan? Kan de Minister daarnaast toelichten
hoe precies onderzocht gaat worden wat een onbevoegde professional voor de klas voor
effect heeft op de onderwijskwaliteit? Hoe verhoudt dit experiment zich tot de noodplannen
voor het primair onderwijs in de G5? Waarom wordt het voor de klas zetten van een
onbevoegde professional bij die maatregelen als noodplan gezien, terwijl het op deze
scholen onderdeel van een experiment is? Is de Minister van plan om het inzetten van
professionals zonder onderwijsbevoegdheid uiteindelijk mogelijk te maken voor een
grotere groep scholen, dan wel voor alle scholen, al dan niet in het kader van het
lerarentekort? Wordt de tijd die door mensen die geen docent zijn besteed aan het
voor de klas staan dan ook niet meegerekend als onderwijstijd? Deze leden ontvangen
graag een toelichting. Tevens vragen deze leden wat aanleidingen kunnen zijn voor
de Minister om het experiment vroegtijdig stop te zetten. Is vroegtijdige stopzetting
ook mogelijk per individuele school, zo vragen deze leden.
Internationaal vergelijkend onderzoek naar onderwijstijd en urennorm in het po
In de tabel op pagina 7 van het onderzoek naar onderwijstijd en urennorm in het po
staat in de tabel bij zowel de OESO als EU23 onderwijstijd per thema aangegeven. In
Nederland is dit onbekend, vanwege het flexibele curriculum. Leidt het verdelen van
de onderwijstijd per thema tot hogere leerresultaten bij leerlingen? In het onderzoek
wordt ook aangegeven dat het raadzaam is om nader te onderzoeken hoe het niet-lineair
verband tussen onderwijstijd en leerresultaten er in de Nederlandse onderwijspraktijk
precies uitziet. Gaat de Minister dit verder onderzoeken? Zo ja, kan de Kamer deze
resultaten ontvangen en wanneer kan de Kamer deze resultaten dan verwachten? Zo nee,
waarom niet? Tevens wordt gesteld dat leraren in Nederland nog steeds hoge administratieve
lasten ervaren. Gaat de Minister ook hier bekijken hoe dit nog verder teruggedrongen
kan worden, zoals ook in het onderzoek wordt voorgesteld? Is de Minister dan bereid
om verder te kijken dan brochures met tips die in de praktijk niet altijd gebruikt
(kunnen) worden? Zo ja, wanneer kan de Kamer de resultaten ontvangen? Zo nee, waarom
niet, zo vragen deze leden.
Inbreng van de leden van de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie hebben vragen bij de onderhavige brief.
De organisatie en invulling van de onderwijstijd heeft ook gevolgen voor ouders. Zeker
in het primair onderwijs wanneer sprake is van een afstemming onderwijs en opvang.
Het is daarom erg belangrijk dat ouders, naast leerlingen en leraren, betrokken worden
bij het vormgeven van het experiment en dat in de evaluatie wordt gekeken naar de
effecten voor ouders. In hoeverre deelt de Minister deze mening en op welke wijze(n)
geeft hij gestalte aan deze betrokkenheid?
Deze leden begrijpen dat onbevoegde professionals in het Experiment Ruimte in Onderwijstijd
100 uur per jaar voor de klas kunnen worden gezet. Dat is veel onderwijstijd, al snel
meer dan twee uur per week. De lesbevoegdheid bestaat echter met een reden: leraarschap
is een vak. Kennis van professionals uit de praktijk kan wel van grote toegevoegde
waarde zijn in het onderwijs. Deze leden vragen of we niet beter het vak aantrekkelijker
kunnen maken voor professionals werkzaam buiten het onderwijs. Er moet genoeg geld
zijn om zij-instromers scholing te bieden en er moet meer worden geïnvesteerd in leraren:
hoge salarissen, lagere werkdruk en ondersteuning in de klas (het moge inmiddels duidelijk
zijn). Aangezien deze investeringen ontbreken en het lerarentekort groeit, is de angst
dat onbevoegde professionals een deel van de leraren gaat vervangen reëel. Wat zijn
de consequenties van het gerommel met de onderwijstijd, nu er nog altijd geen plan
ligt voor de lange termijn ligt om het lerarentekort structureel aan te pakken? Hoe
denkt de Minister over de overweging dat men hen geen leraar moet laten vervangen,
maar het aantrekkelijker moet maken om leraar te worden?
Er is behoefte aan meer ruimte en beslissingsvrijheid om op individueel niveau af
te mogen wijken, bijvoorbeeld bij talentvolle leerlingen op cultureel of sportgebied,
of leerlingen die een bijzondere leerervaring kunnen opdoen. In hoeverre kan deze
ruimte en beslissingsvrijheid ook werken als een excuus om bij leerlingen die om andere
redenen, waaronder ziekte of handicap, minder onderwijs op school kunnen volgen, af
te wijken van de onderwijstijd, zo vragen deze leden.
Leerlingen met een onderwijsachterstand en leerlingen uit minder welgestelde gezinnen
hebben meer baat bij de onderwijstijd dan andere leerlingen, zo blijkt uit het onderzoek
dat is uitgevoerd door het Centrum Arbeidsverhoudingen Overheidspersoneel (CAOP).
Voornoemde leden vragen op welke wijze de Minister dit gegeven wil benutten zonder
dat de geboden ruimte leidt tot verdere segregatie in het onderwijs?
Uit het onderzoek van het CAOP blijkt bovendien dat communicatie met ouders effect
heeft op de werkdruk die leraren ervaren. Goed contact met ouders is essentieel voor
de samenwerking tussen school, leraar en ouder. Dit contact verloopt niet altijd goed.
Om de werkdruk weg te nemen zou communicatie met ouders meer aandacht verdienen in
de opleiding van de (toekomstige) leraar. Kan de Minister, samen met zijn collega
verantwoordelijk voor de pabo, een plan uitwerken om leraren beter voor te bereiden
op het contact met ouders, zo vragen deze leden.
II Reactie van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
O.C. Tellegen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
E.M. Verouden, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.