Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg inzake Verkenning governance Commissariaat voor de Media
32 827 Toekomst mediabeleid
Nr. 199 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 4 september 2020
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen en
opmerkingen voorgelegd aan de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media
over de brief van 10 juni 2020 over de verkenning governance Commissariaat voor de
Media (Kamerstuk 32 827, nr. 196).
De vragen en opmerkingen zijn op 29 juni 2020 aan de Minister voor Basis- en Voortgezet
Onderwijs en Media voorgelegd. Bij brief van 3 september 2020 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Tellegen
De adjunct-griffier van de commissie, Bosnjakovic
Inhoud
blz.
I
Vragen en opmerkingen uit de fracties
2
•
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
2
•
Inbreng van de leden van de D66-fractie
5
II
Reactie van de Minister voor Basis-, Voorgezet Onderwijs en Media
6
I Vragen en opmerkingen uit de fracties
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de brief «Verkenning
governance Commissariaat voor de Media» en van het «Briefadvies Op weg naar een toekomstbestendige
en slagvaardige toezichthouder». Wel hebben de leden nog enkele vragen
Brief verkenning governance Commissariaat voor de Media
De leden van de VVD-fractie vragen welke concrete stappen er met betrekking tot het
CvdM1 zijn gezet sinds de evaluatie van zbo’s2. De leden vinden het belangrijk en goed dat de Europese Richtlijn voor Audiovisuele
Mediadiensten meer handvatten biedt aan het CdvM om zich te richten op nieuwe ontwikkelingen
in het mediaveld. De leden vragen echter wel of deze richtlijn wel voldoende handvatten
biedt. Is de Minister van mening dat deze richtlijn voldoende handvaten biedt? Daarnaast
lezen de leden dat de Europese Richtlijn ook snel kan verouderen. Op welke manier
zet de Minister zich in Europees verband in om ervoor te zorgen dat de audiovisuele
richtlijnen, indien er sprake is van veroudering, wordt vernieuwd? Kan de Minister
hier concrete voorbeelden van geven, zo vragen de leden. De leden lezen dat om in
te spelen op nieuwe ontwikkelingen in het mediaveld een goede taak-en omgevingsanalyse
nodig is. Het CvdM is het traject hiervoor gestart en praat nu met alle relevante
stakeholders. De leden vragen wie deze stakeholders zijn en wat de voortgang is binnen
dit traject. Bovendien vragen de leden of ze periodiek geïnformeerd kunnen worden
over de voortgang binnen dit traject.
De leden lezen dat de bedrijfsvoering van het CvdM niet op orde is hetgeen ertoe heeft
geleid dat een duidelijke aansturing en prioritering ontbreekt. Welke gevolgen heeft
dit gehad voor de taken van het CvdM? Hebben de relevante stakeholders hier nadelen
door ondervonden? Op welke manier wordt er «hard aan gewerkt» om de bedrijfsvoering
op voldoende niveau te brengen? Wanneer stelt de Minister zich als doel dat het «voldoende
niveau» in de bedrijfsvoering bereikt moet worden?
Voorts vragen de leden hoe ver het CvdM is met het opstellen van een Expert Panel
en een Raad van Advies. De leden vragen wanneer hun werkzaamheden van start gaan.
Op wat voor manier werd het geld dat het CvdM nu gaat steken in de twee externe organen
voorheen besteed, zo vragen de leden. Verder vragen de leden hoe de samenwerking van
het CvdM met andere Europese toezichthouders verloopt. Hoe verhouden de taken en het
mandaat van andere Europese toezichthouders zich tot die van Nederland? Zijn deze
toezichthouders beter ingespeeld op het veranderende medialandschap en op een al groeiende
digitalisering? Wat kunnen we leren van de internationale toezichthouders? Is het
CvdM nog wel in staat om zijn taken naar behoren uit te voeren nu er steeds meer internationale
toetreders zijn in het Nederlandse medialandschap, zo vragen de leden.
Briefadvies: Op weg naar een toekomstbestendige en slagvaardige toezichthouder
Ontwikkelingen in het toezichtsveld
De leden van de VVD-fractie lezen dat het CvdM nog zoekend is naar haar rol op nieuwe
terreinen, zoals sociale media en naar de werkwijze die daarbij hoort. Op wat voor
manier is het CvdM zoekend? Hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat het CvdM nu eindelijk
aansluit op het medialandschap van de 21ste eeuw? Als onderdeel van deze nieuwe werkwijze wordt het gebruik van data middels
algoritmen genoemd. Op welke manier gaat het CvdM dat doen? Hoe gaan andere Europese
toezichthouders om met deze nieuwe rol? Zijn er best practices die wij hier kunnen
overnemen?
Uit de gesprekken binnen het CvdM blijkt, dat het CvdM de nieuwe ontwikkelingen op
het terrein van de media wel ziet en contacten legt in nationaal en internationaal
verband om deze te bespreken of verkenningen uit te voeren, maar dat de concrete doorvertaling
naar de organisatie en het toezicht nog niet is uitgewerkt. De leden vragen hoe deze
vertaling wel concreet door verwerkt gaat worden. Ook het instrumentarium om op deze
ontwikkelingen op het terrein van digitalisering en innovatie toezicht te houden,
is nog niet uitgewerkt. De leden vragen welk instrumentarium de Minister denkt dat
hiervoor nodig is.
In het rapport wordt aangegeven dat bij de uitwerking van de strategie en visie van
het CvdM het verstandig is om het Ministerie van EZK3 te betrekken. De leden vragen of en op welke manier EZK ook daadwerkelijk betrokken
gaat worden. Ook lezen de leden dat het personeelsverloop bij het CvdM nog steeds
heel groot is. Wat zijn hiervoor de redenen en waarom is het verloop zo groot? Ook
deze leden onderschrijven het belang van het CvdM. Zij lezen echter dat de meningen
verschillen over of het CdvM zelfstandig moet blijven, of deze ook een Kamer van het
ACM4 kan worden. De leden vragen wat de Minister hiervan vindt.
Een punt dat regelmatig terug scheen te komen in de interviews was de ervaren dubbeling
in het toezicht op de publieke omroepen van het CvdM en de NPO5, met name in het financiële toezicht. Hoe ziet de Minister dit? Erkent de Minister
deze dubbeling? Bij de vorige schriftelijke inbreng6 merkten de leden al op dat er cases zijn waarin niet het CvdM, maar de NPO zelf onderzoek
doet naar salarissen en nevenfuncties bij de NPO. Het verbaasde de leden destijds
dat het CvdM hierin geen rol speelde; de leden gaven aan liever te zien dat een onafhankelijk
CvdM deze constructies beoordeelt en hierop handhaaft. Nu vragen de leden of hier
nog steeds sprake van is. Ook vragen de leden of de Minister de mening deelt dat dit
opmerkelijk is en dat de handhaving niet bij de NPO zou moeten liggen. Hoe beoordeelt
de Minister de doeltreffendheid van het CvdM hierin, zo vragen de leden.
De interne organisatie
De leden van de VVD-fractie merken op dat het rapport aangeeft dat gezien de ordegrootte
van de organisatie het niet voor de hand ligt dat het CvdM de volledige bedrijfsvoering
in eigen beheer houdt. De leden vragen bij welke onderdelen van het CvdM sprake zal
zijn van outsourcing. Ook vragen zij hoe bepaald wordt wie de taken overneemt. Was
het niet verstandig geweest om eerder intensievere samenwerkingen met derden aan te
gaan? Ook vragen de leden of de Minister denkt dat het eerder outsourcen van de bedrijfsvoering voor een betere taakuitvoering had gezorgd. Daarnaast vragen
de leden hoe het outsourcen zich verhoudt tot de optie om het CvdM onder te brengen bij het ACM. Ook lezen de
leden dat de locatie in Hilversum niet als ideaal wordt gezien. Heeft de Minister
een andere locatie in gedachte en zo ja welke?
De leden lezen dat er uit interviews is gebleken dat er nog beter gebruik gemaakt
zou kunnen worden van de MTB7. Wat vindt de Minister hiervan en gaat de Minister hier actie op ondernemen? Ook
lezen de leden over de intensieve deelname van het CvdM in de internationale gremia.
Wat zijn de bezwaren voor de intensieve deelname? Wat vindt de Minister van de deelname;
zou deze geïntensiveerd of juist verminder moeten worden? Graag ontvangen zij een
uitleg van de Minister. Ook lezen de leden dat de signaalfunctie van de toezichthouder,
als zijnde de ogen en oren van het departement van OCW8 steviger ingevuld kan worden, erkent de Minister dit? Gaat de Minister stappen ondernemen
om deze invulling te verbeteren?
De leden lezen dat er in de praktijk twee bestuursmodellen genoemd worden die als
vergelijking dienen voor het aansturen van kleine zbo’s. Gaat de Minister één van
deze twee modellen overnemen bij de herstructurering van het CvdM? Zo ja, welke? Zo
nee, waarom niet? Zijn er specifieke onderdelen van de modellen die de Minister wil
gaan toepassen op het CvdM? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
De leden lezen over het model van de Kansspelautoriteit, waarbij het bestuur gevormd
wordt door een tweehoofdige leiding, die gezamenlijk tevens als directie de organisatie
aansturen maar waarbij vergunningverlening enerzijds, en handhaving en toezicht anderzijds,
functioneel gescheiden zijn. Daarmee vallen de directeurs- en bestuurslaag samen.
De leden lezen dat dit vroeger ook het geval bleek te zijn bij het CvdM. Klopt dit?
Waarom is dit veranderd, zo vragen de leden, en denkt de Minister erover na om dit
terug in te voeren. Graag ontvangen zij een onderbouwing van de Minister.
Relatie met OCW
De leden van de VVD-fractie lezen dat uit het bestuursreglement van het CvdM blijkt
dat er geen afspraken zijn gemaakt over een hiërarchie tussen de collegeleden, bij
bijvoorbeeld de besluitvorming. Deelt de Minister de mening van de leden dat dit vrij
opmerkelijk is en dat hier iets aan gedaan moet worden? Zo ja, wat gaat de Minister
eraan doen? Zo nee, waarom niet?
Ook lezen de leden dat blijkt dat uit de gesprekken dat er tussen het CvdM en het
ministerie sprake is van een patstelling met betrekking tot de financiering, hierdoor
schijnen de juiste afwegingen en besluiten niet te worden gemaakt. Vindt de Minister
dit ook niet een probleem dat zo snel mogelijk moet worden opgelost? Hoe is de Minister
van plan om dit op te lossen? Verder lezen de leden dat het CvdM onvoldoende duidelijk
kan maken waar ze haar geld aan besteedt. Hoe kan het dan zo zijn dat het ministerie
alsnog achter de keuzes van het CvdM staat? Wat gaat de Minister eraan doen om ervoor
te zorgen dat het geld rechtmatiger en doelmatiger wordt besteed en wat gaat de Minister
eraan doen om meer inzicht te krijgen in de bestedingen, zo vragen de leden.
Conclusies
De leden van de VVD-fractie vragen op welke manier de Minister de conclusies van het
rapport onderschrijft. De leden lezen dat gedurende de transitieperiode het model
met een tweehoofdige leiding zonder directeur het beste lijkt; deelt de Minister deze
bevinding? Waarom wel of niet?
De leden onderschrijven de conclusie dat een belangrijke voorwaarde voor het volwaardig
functioneren van het mediatoezicht is dat de relatie met de eigenaar en opdrachtgever
goed functioneert. De leden lezen dat een onderdeel hiervan de aanpassing van de tariefstructuur
is, waarbij een deel van het benodigde budget uit de markt verkregen kan worden. Is
de Minister het hiermee eens? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet? Ook lezen de
leden dat er weinig doorvertaling is door het CvdM van de plannen en documenten als
antwoord op de gesignaleerde vraagstukken. Wat is volgens de Minister de oorzaak hiervan?
Wat gaat de Minister hiertegen doen, zo vragen de leden. Daarnaast lezen de leden
dat door de situatie waarin het CvdM zich bevindt, er ook geen sprake is van een goede
terugkoppeling vanuit de praktijk ten behoeve van het departement. Hoe heeft de Minister
het gebrek aan onvolledige informatie ervaren? Wat gaat de Minister hiertegen doen?
De leden lezen ook dat OCW een taak hoort te hebben in het voeren van de personeelsgesprekken
met het College van het CvdM. Gaat de Minister dat doen? Wie voert nu de personeelsgesprekken?
Waarom is OCW niet eerder gestart met het zelf voeren van de gesprekken, zo vragen
de leden.
Aanbevelingen
De leden van de VVD-fractie vragen of de Minister van plan is om de negen aanbevelingspunten
over te nemen. Kan de Minister per punt aangeven of hij dat punt wel of niet overneemt,
met daarbij uitgelegd hoe hij dat gaat doen. Mocht de Minister een punt niet overnemen
dan ontvangen deze leden graag een onderbouwing over waarom niet. Welke partijen gaat
de Minister betrekken bij zijn besluit om aanbevelingen wel of niet over te nemen,
zo vragen de leden.
Inbreng van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de uitgevoerde
verkenning naar de governance van het CvdM en de voorgenomen stappen naar aanleiding
van dit advies. Zij onderstrepen het belang van een goede en krachtige toezichthouder
op het domein van media, welke wat betreft kennis en capaciteit voldoende toegerust
is toezicht te houden op zowel traditionele als nieuwe media. Zij hebben naar aanleiding
van de verkenning nog enkele vragen.
De leden hebben met interesse de verkenning gelezen. Zij lezen dat bij de totstandkoming
hiervan gesproken is met 42 personen. Welke externe stakeholders zijn hiertoe geconsulteerd?
Naar aanleiding van de verkenning worden door de Minister twee nieuwe, externe organen
in het leven geroepen ter ondersteuning van het CvdM. De leden hebben hier enkele
vragen over.
De leden vragen wat de precieze taakomschrijving van enerzijds de Raad van Advies
en anderzijds het Expert Panel wordt. Op welke basis zij contact hebben met het CvdM;
is dat op reguliere basis of enkel wanneer daar vanuit één van de partijen behoefte
aan is? Op welke basis worden de leden van zowel de Raad van Advies als het Expert
Panel benoemd? Voor welke termijn? Heeft het CvdM voldoende middelen om zelf in de
bekostiging hiervan te voorzien? Ontstaat hiermee geen afhankelijkheid die de onafhankelijke
advisering kan belemmeren? Houdt één van de twee organen tevens toezicht op de werkzaamheden
en interne aangelegenheden binnen het CvdM of is dat belegd bij het ministerie? Hoe
verhouden de Raad van Advies en het Expert Panel zich tot het ministerie? Op welke
wijze dragen beide organen concreet bij aan het voorkomen van de problematiek waarmee
het CvdM eerder kampte, zo vragen zij.
De leden lezen dat de Minister het bezoldigingsbesluit zal aanpassen. Welke aanpassingen
kunnen de leden hierin concreet verwachten?
De leden van deze fractie horen graag van de Minister op welke wijze de uitvoering
van de motie van de leden Sneller en Den Boer9, waarin de regering wordt verzocht de benoemingsprocedures voor de belangrijkste
democratische instituties (waaronder zbo’s) te herzien, betrokken wordt bij de hervorming
van de governancestructuur van het CvdM.
Deze leden lezen dat de komende twee jaar als transitieperiode zijn aangemerkt. Na
welke resultaten is de Minister voornemens te concluderen dat de transitieperiode
tegen die tijd is afgerond? Raakt deze transitieperiode tevens aan het voornemen om
het CvdM beter te laten acteren op de nieuwe ontwikkelingen in het medialandschap
en zo ja, hoe wordt hier invulling aan gegeven?
De leden lezen tot slot dat met betrekking tot de financiering van het CvdM sprake
lijkt te zijn van een patstelling tussen het CvdM en het Ministerie van OCW. Het CvdM
kan momenteel onvoldoende duidelijk maken waar ze haar geld aan besteedt en de noodzakelijke
onderbouwing voor aanpassing van de tariefstructuur ontbreekt. Op welke wijze worden
de aanbevelingen die in de verkenning hiertoe zijn gedaan opgepakt om deze patstelling
te doorbreken en belangrijker, te voorkomen dat het CvdM onnodig geld laat liggen,
zo vragen de leden.
II Reactie van de Minister voor Basis-, Voorgezet Onderwijs en Media
Ik dank de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voor de schriftelijke
inbreng van de fracties over mijn brief over de Verkenning governance van het Commissariaat
voor de Media (hierna: Commissariaat) en het «Briefadvies Op weg naar een toekomstbestendige
en slagvaardige toezichthouder». De leden van de fracties van VVD en D66 hebben met
belangstelling kennisgenomen van mijn brief en het briefadvies en hierin aanleiding
gezien om vragen en opmerkingen aan mij voor te leggen. Hieronder zal ik antwoorden
op de vele vragen die de leden stellen.
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
Brief verkenning governance Commissariaat voor de Media
De leden van de VVD-fractie vragen welke concrete stappen er met betrekking tot het
CvdM zijn gezet sinds de evaluatie van zbo’s.
Verschillende stappen zijn gezet die uiteindelijk moeten leiden tot een andere structurele
aanpak:
• Het Commissariaat voor de Media (hierna: Commissariaat) heeft een nieuw zaaksysteem
en personeelsadministratiesysteem ingevoerd om doorlooptijden te monitoren, heeft
onderzoek laten doen naar het personeelsverloop en de gewenste kwalitatieve en kwantitatieve
personeelssamenstelling en zet zich in internationaal verband in voor de ontwikkeling
van digitale toezichtinstrumenten.
• Ik heb door ABDTOPConsult onderzoek laten doen naar de governancestructuur van het
Commissariaat. Over de resultaten van dit onderzoek en mijn besluit op basis hiervan
heb ik uw Kamer schriftelijk geïnformeerd.10 Het Commissariaat is gestart met de wervingsprocedure voor een nieuw college waarvan
de aanstelling dit najaar is voorzien. Het nieuw aan te stellen college zal conform
de aangepaste structuur van start gaan.
• In het licht van de ontwikkelingen in de mediasector is het Commissariaat bezig met
een traject om te komen tot een toezichtstrategie voor de lange termijn (2020–2025).
De resultaten uit de omgevingsanalyse die hier onderdeel van uitmaakt, zal ik gebruiken
om vast te stellen of de huidige taken volstaan of dat een herijking nodig is.
• Met het Commissariaat heb ik gewerkt aan een verantwoordingsprotocol dat moet leiden
tot meer transparantie en inzicht in de doelmatigheid van de organisatie. Dit heeft
geleid tot een nieuwe Regeling financiële verantwoording Commissariaat voor de Media
2020 die in juni van dit jaar is gepubliceerd in de Staatscourant.11
• Het bezoldigingsbesluit voor het college van het Commissariaat heb ik aangepast. Dit
heeft geleid tot een versobering van de arbeidsvoorwaarden, waarbij zo veel mogelijk
aansluiting is gezocht bij de arbeidsvoorwaarden zoals die gelden voor de sector Rijk.
De regeling is op 23 juli 2020 in de Staatscourant gepubliceerd.12
De leden vinden het belangrijk en goed dat de Europese Richtlijn voor Audiovisuele
Mediadiensten meer handvatten biedt aan het CvdM om zich te richten op nieuwe ontwikkelingen
in het mediaveld. Wel vragen de leden vragen zich af of deze richtlijn wel voldoende
handvatten biedt en vernemen graag de mening van de Minister hierover.
De herzieningsrichtlijn, die de Europese richtlijn audiovisuele mediadiensten heeft
gemoderniseerd, en het wetsvoorstel ter implementatie van deze herzieningsrichtlijn
bieden voldoende handvatten. Daarnaast is de herzieningsrichtlijn aangevuld met twee
richtsnoeren, opgesteld door de Europese Commissie in samenspraak met lidstaten en
belanghebbenden. Deze richtsnoeren zien op het toezicht op videoplatformdiensten en
op de promotie van Europese werken. Hoewel deze richtsnoeren niet juridisch bindend
zijn, hebben ze tot doel meer duidelijkheid te verschaffen over de invulling en toepassing
van diverse begrippen. Waar mogelijk zal het Commissariaat hiermee rekening houden
in zijn toezichtbeleid. Internationale samenwerking en afstemming zorgt verder voor
een consistente interpretatie van de bepalingen uit de richtlijn.
Daarnaast lezen de leden dat de Europese Richtlijn ook snel kan verouderen. De leden
vragen op welke manier de Minister zich in Europees verband inzet om ervoor te zorgen
dat de audiovisuele richtlijnen, indien er sprake is van veroudering, wordt vernieuwd.
Ook vragen de leden of de Minister hier concrete voorbeelden van kan geven.
De Europese richtlijn audiovisuele mediadiensten is zo techniek neutraal mogelijk
geformuleerd om snelle veroudering te voorkomen. Ontwikkelingen op audiovisueel gebied
worden op Europees niveau gevolgd en besproken, ook in de bredere context van ontwikkelingen
met betrekking tot platformdiensten. Specifiek in relatie tot de huidige richtlijn
worden actuele ontwikkelingen en de uitdagingen die deze meebrengen voor regulering
en toezicht permanent besproken in het Europees netwerk van mediatoezichthouders,
ERGA. Als er noodzaak bestaat tot aanpassing van bestaande regels zal ERGA dat adresseren
in zijn adviezen aan de Europese Commissie, een en ander in afstemming met het Contact
Comité waarin Nederland als lidstaat zitting heeft.
De leden lezen dat om in te spelen op nieuwe ontwikkelingen in het mediaveld een goede
taak-en omgevingsanalyse nodig is. Het CvdM is het traject hiervoor gestart en praat
nu met alle relevante stakeholders. De leden vragen wie deze stakeholders zijn en
wat de voortgang is binnen dit traject. Bovendien vragen de leden of ze periodiek
geïnformeerd kunnen worden over de voortgang binnen dit traject.
Het Commissariaat legt momenteel de laatste hand aan een toezichtstrategie voor de
lange termijn (2020 – 2025). Samen met de belangrijkste stakeholders, waaronder de
landelijke, regionale en lokale publieke omroepen, de commerciële omroepen, een aantal
grote commerciële mediadiensten op aanvraag, het Ministerie van OCW en andere landelijke
toezichthouders, heeft het Commissariaat zich verder verdiept in de trends en uitdagingen
in de mediawereld en is gesproken over de prioriteiten die het Commissariaat ziet
voor de komende jaren. De verwachting is dat dit in het derde kwartaal van dit jaar
leidt tot het finaliseren van een strategie die zowel intern als extern gedragen wordt.
Op grond van de Mediawet 2008 stelt het Commissariaat mij jaarlijks voor 1 november
via de zogeheten Toezichtbrief op de hoogte van het voorgenomen toezicht- en handhavingsbeleid
voor het nieuwe kalenderjaar. De Toezichtbrief zal worden gebaseerd op de meerjarenstrategie
die afhankelijk van de ontwikkelingen in het mediaveld jaarlijks zal worden getoetst
en waar nodig herijkt. De Toezichtbrief is openbaar en te raadplegen via de website
van het Commissariaat.
De leden lezen dat de bedrijfsvoering van het CvdM niet op orde is hetgeen ertoe heeft
geleid dat een duidelijke aansturing en prioritering ontbreekt. Welke gevolgen heeft
dit gehad voor de taken van het CvdM? Hebben de relevante stakeholders hier nadelen
door ondervonden? Op welke manier wordt er «hard aan gewerkt» om de bedrijfsvoering
op voldoende niveau te brengen?
Onder de noemer «huis op orde» zijn door het Commissariaat in afstemming met mij uiteenlopende
projecten gedefinieerd om de bedrijfsvoering en de aansturing van het primaire proces
te verbeteren. Daarbij kunt u denken aan de invoering van tijdschrijven per 1 januari
2020 op basis waarvan prestatie-indicatoren worden geformuleerd, herintroductie van
projectmanagement, het verder standaardiseren van werkprocessen, account- en relatiemanagement,
het inrichten van een compliance functie, het herinrichten van het inkoop- en aanbestedingsproces
en een project voor het terugdringen van het verloop van medewerkers. Deze projecten
worden uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van de interim-voorzitter van het college.
Verwacht wordt dat deze grotendeels voor het eind van het jaar afgerond of in een
ver gevorderd stadium zijn zodat het nieuwe college een goede en stabiele basis heeft
om daar op voort te bouwen.
Wanneer stelt de Minister zich als doel dat het «voldoende niveau» in de bedrijfsvoering
bereikt moet worden?
In het briefadvies wordt het niveau van de bedrijfsvoering gekoppeld aan de mate waarin
het mogelijk is om de inzet van middelen door het Commissariaat te koppelen aan activiteiten
en hier een kostprijs voor te benoemen. Gezien die context zal ik het als «voldoende
niveau» beschouwen wanneer het Commissariaat in haar jaarcyclus een heldere en traceerbare
samenhang opneemt tussen de jaarlijks door het Commissariaat uit te voeren risicoanalyse,
de daarop gebaseerde toezichtstrategie, de daaruit voorvloeiende begroting en het
jaarverslag. Hierdoor wordt beter inzichtelijk welke middelen worden ingezet voor
welke activiteiten en doelstellingen, gekoppeld aan prestatie indicatoren. Voorts
wordt er gewerkt aan het verbeteren van het kostprijsmodel dat het Commissariaat in
staat stelt de kosten van het mediatoezicht aan de verschillende doelgroepen toe te
rekenen. Op die manier ontstaat er een eenduidige grondslag voor sturing op doelmatigheid
en de publieke en private bekostiging van het Commissariaat. Ik houd de vinger aan
de pols bij dit continue proces. Ik heb met het Commissariaat afgesproken dat de begroting
2021 volgens bovenstaande uitgangspunten wordt opgesteld.
Voorts vragen de leden hoe ver het CvdM is met het opstellen van een Expert Panel
en een Raad van Advies. De leden vragen wanneer hun werkzaamheden van start gaan.
Met het instellen van een Expert Panel en een Raad van Advies wordt gewacht totdat
een nieuw college is aangetreden. De aanstelling van het nieuwe college is voorzien
voor dit najaar.
Op wat voor manier werd het geld dat het CvdM nu gaat steken in de twee externe organen
voorheen besteed, zo vragen de leden.
Met het ontlasten van de zware topstructuur wordt tevens de druk op de begroting minder.
De daardoor vrijkomende middelen kunnen onder andere ten behoeve van de ondersteuning
door de twee externe organen ingezet worden.
Verder vragen de leden hoe de samenwerking van het CvdM met andere Europese toezichthouders
verloopt.
Het Commissariaat werkt intensief samen met Europese mediatoezichthouders. Zo heeft
het Commissariaat samen met enkele andere Europese media-autoriteiten het initiatief
genomen tot de oprichting van het Europees samenwerkingsverband ERGA dat een officiële
positie heeft gekregen in de Europese richtlijn audiovisuele mediadiensten. Daarnaast
werkt het Commissariaat binnen het European Platform of Regulatory Authorities (EPRA)
op een meer informele manier samen door best practices uit te wisselen.
Hoe verhouden de taken en het mandaat van andere Europese toezichthouders zich tot
die van Nederland?
Binnen Europa zijn er tussen toezichthouders op de media overeenkomsten maar ook verschillen.
Een aantal zaken behoort tot de basisactiviteiten van vrijwel alle mediatoezichthouders
in Europa gerekend wordt. Dat geldt met name voor het toezicht op de naleving van
de voorschriften voor commerciële communicatie (reclame), bescherming van minderjarigen
en de promotie van Europese werken. Spelregels die ook allemaal in de Europese richtlijn
audiovisuele mediadiensten zijn vastgelegd. Voor wat betreft het toezicht op mediaconcentratie,
het bestrijden van desinformatie en het bevorderen van mediawijsheid verschilt de
situatie sterk per land. In enkele gevallen heeft een mediatoezichthouder geen of
een beperkte rol ten aanzien van de publieke mediadiensten, zoals in het Verenigd
Koninkrijk en vooral in Duitsland waar een hoge mate van zelfregulering van de publieke
omroep bestaat. Tenslotte heeft een aantal toezichthouders ook meer regulerende bevoegdheden.
Zijn deze toezichthouders beter ingespeeld op het veranderende medialandschap en op
een al groeiende digitalisering? Wat kunnen we leren van de internationale toezichthouders?
Digitalisering is zowel in ERGA- als in EPRA-verband een belangrijk thema. Net als
voor het Commissariaat geldt ook voor andere mediatoezichthouders dat zij kampen met
de grote uitdaging om beter in te spelen op het veranderende medialandschap. Er wordt
in Europees verband intensief overlegd en waar mogelijk samengewerkt, onder andere
ter voorbereiding op de implementatie van de recente herziening van Europese richtlijn
audiovisuele mediadiensten.
Is het CvdM nog wel in staat om zijn taken naar behoren uit te voeren nu er steeds
meer internationale toetreders zijn in het Nederlandse medialandschap, zo vragen de
leden.
Waar het gaat om de uitvoering stelt ABDTOPConsult vast dat het Commissariaat zich
in te beperkte mate richt op nieuwe ontwikkelingen in het mediaveld, met name die
waarvoor nog geen regelgeving bestaat terwijl de omgeving dit wel verwacht. De herziening
van de Europese richtlijn audiovisuele mediadiensten bevat meer handvatten om dit
te verbeteren. De consequenties van de nieuwe taken op grond van de implementatie
van de herzieningsrichtlijn zijn nog niet bekend. Dit heeft te maken met andere lopende
trajecten die eveneens invloed hebben op het takenpakket van het Commissariaat. Om
te beoordelen of een herijking van de taken van het Commissariaat noodzakelijk is,
is een goede taak- en omgevingsanalyse nodig. Het Commissariaat heeft deze actie opgepakt
aan de hand van het traject om te komen tot een toezichtstrategie voor de lange termijn
(2020–2025). De resultaten hiervan zal ik gebruiken om vast te stellen of de huidige
taken volstaan of dat een herijking nodig is en welke middelen of maatregelen nodig
zijn om deze taken adequaat uit te voeren.
Briefadvies: Op weg naar een toekomstbestendige en slagvaardige toezichthouder
Ontwikkelingen in het toezichtsveld
De leden van de VVD-fractie lezen dat het CvdM nog zoekend is naar haar rol op nieuwe
terreinen, zoals sociale media en naar de werkwijze die daarbij hoort. Op wat voor
manier is het CvdM zoekend? Hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat het CvdM nu eindelijk
aansluit op het medialandschap van de 21ste eeuw? Als onderdeel van deze nieuwe werkwijze wordt het gebruik van data middels
algoritmen genoemd. Op welke manier gaat het CvdM dat doen?
Hoe gaan andere Europese toezichthouders om met deze nieuwe rol? Zijn er best practices
die wij hier kunnen overnemen, zo vragen de leden.
Het Commissariaat is zich net als de overige Europese mediatoezichthouders bewust
van het belang van digitale toezichtinstrumenten gezien de significante toename van
non-lineair media-aanbod. Waar mogelijk maakt het Commissariaat nu al gebruik van
digitale instrumenten. Een voorbeeld is de monitoring van de maxima voor reclamezendtijd.
Daarnaast spant het Commissariaat zich er voor in om digitale instrumenten in internationaal
verband verder te ontwikkelen. Daarbij wordt nauw samengewerkt en er vindt regelmatig
overleg plaats. Zo stond het gebruik van digitale toezichtinstrumenten eind 2019 op
de agenda van EPRA en dit zal ook in 2020 en daarna een vervolg krijgen. Verder vinden
er momenteel bilaterale overleggen plaats met de mediatoezichthouders van Italië,
Oostenrijk, Zweden, Denemarken en Noorwegen over het toezicht op influencers, die
door de implementatie van de Europese richtlijn audiovisuele mediadiensten onder Nederlands
toezicht komen. Voor zover bekend zijn er op dit moment geen best practices voorhanden
die direct inzetbaar zijn voor het toezicht in Nederland omdat beschikbare technieken
nog in de kinderschoenen staan en nog niet bruikbaar zijn voor de praktijk.
Uit de gesprekken binnen het CvdM blijkt, dat het CvdM de nieuwe ontwikkelingen op
het terrein van de media wel ziet en contacten legt in nationaal en internationaal
verband om deze te bespreken of verkenningen uit te voeren, maar dat de concrete doorvertaling
naar de organisatie en het toezicht nog niet is uitgewerkt. De leden vragen hoe deze
vertaling wel concreet door verwerkt gaat worden.
Momenteel is het Commissariaat bezig met een traject om te komen tot een meerjarenstrategie
2020–2025. Op basis van een omgevingsanalyse, die hier onderdeel van uitmaakt, is
in dit traject tevens voorzien in de doorvertaling naar de organisatie en het toezicht.
Ik verwacht uw Kamer dit najaar hierover te kunnen informeren.
Ook het instrumentarium om op deze ontwikkelingen op het terrein van digitalisering
en innovatie toezicht te houden, is nog niet uitgewerkt. De leden vragen welk instrumentarium
de Minister denkt dat hiervoor nodig is.
Er zijn op dit moment geen best practices voor handen op dit terrein. Dit toont aan
dat een snelle en makkelijke oplossing niet vanzelfsprekend is. Het Commissariaat
streeft ernaar om een effectief en efficiënt instrumentarium in internationaal verband
te ontwikkelen.
In het rapport wordt aangegeven dat bij de uitwerking van de strategie en visie van
het CvdM het verstandig is om het Ministerie van EZK te betrekken. De leden van de
VVD-fractie vragen of en op welke manier EZK ook daadwerkelijk betrokken gaat worden.
EZK is betrokken. Zo heeft het Commissariaat de Autoriteit Consument en Markt (ACM)
en het Agentschap Telecom (AT), die beiden vallen onder de verantwoordelijkheid van
EZK, als klankbord betrokken bij de opstelling van de meerjarenstrategie. Het Commissariaat
heeft al geruime tijd samenwerkingsprotocollen met deze toezichthouders.13 Verder zal vanuit mijn departement afstemming worden gezocht met EZK in het geval
dat de meerjarenstrategie leidt tot een herijking van taken van het Commissariaat
voor zover het daarbij gaat om taken die raken aan terreinen die onder de (mede)verantwoordelijkheid
van EZK vallen.
Ook lezen de leden dat het personeelsverloop bij het CvdM nog steeds heel groot is.
Wat zijn hiervoor de redenen en waarom is het verloop zo groot?
Het onderzoek van PwC waar naar wordt verwezen door ABDTOPConsult werd opgeleverd
in januari 2019. Inmiddels zijn in het kader van het eerder genoemde project «huis
op orde» diverse maatregelen getroffen om het verloop terug te brengen, vacatures
in te vullen en de medewerkersbetrokkenheid te vergroten. Dat heeft al effect gehad.
In de achterliggende drie kwartalen is het personeelsverloop sterk gedaald.
Ook deze leden onderschrijven het belang van het CvdM. Zij lezen echter dat de meningen
verschillen over of het CvdM zelfstandig moet blijven, of deze ook een Kamer van het
ACM kan worden. De leden vragen wat de Minister hiervan vindt.
Volgens ABDTOPConsult is het voor de korte termijn van belang om de governance zodanig
in te richten dat de organisatie goed in staat wordt gesteld om eerst het eigen huis
op orde te krijgen. Zowel wat betreft de bedrijfsvoering als het realiseren van goede
communicatie en een sterke (inhoudelijke) verbinding met de rest van de organisatie.
Een verdergaande ingreep in de governance ligt hiermee op dit moment niet in de rede.
Voor de (middel-)lange termijn kan vervolgens worden bezien of herpositionering van
het mediatoezicht nodig is, mede gegeven de kwetsbaarheid van een kleine organisatie
zoals het Commissariaat. Ik volg dit advies van ABDTOPConsult.
Een punt dat regelmatig terug scheen te komen in de interviews was de ervaren dubbeling
in het toezicht op de publieke omroepen van het CvdM en de NPO, met name in het financiële
toezicht. Hoe ziet de Minister dit? Erkent de Minister deze dubbeling?
In mijn visiebrief met betrekking tot de landelijke publieke omroep heb ik aangegeven
dat zowel de NPO als het Commissariaat toezichthoudende taken hebben. Ik heb naar
aanleiding daarvan bezien welke toezichthoudende taken van de NPO bij het Commissariaat
kunnen worden belegd. Ik informeer uw Kamer daarover in het kader van het wetsvoorstel
ter uitwerking van mijn visiebrief.
Bij de vorige schriftelijke inbreng14 merkten de leden al op dat er cases zijn waarin niet het CvdM, maar de NPO zelf onderzoek
doet naar salarissen en nevenfuncties bij de NPO. Het verbaasde de leden destijds
dat het CvdM hierin geen rol speelde; de leden gaven aan liever te zien dat een onafhankelijk
CvdM deze constructies beoordeelt en hierop handhaaft. Nu vragen de leden of hier
nog steeds sprake van is. Ook vragen de leden of de Minister de mening deelt dat dit
opmerkelijk is en dat de handhaving niet bij de NPO zou moeten liggen.
Hoe beoordeelt de Minister de doeltreffendheid van het CvdM hierin, zo vragen de leden.
De Mediawet 2008 bepaalt dat de NPO zelf gedragsregels opstelt over het beloningskader
en over integer handelen van bestuurders en medewerkers. Deze gedragsregels zijn opgenomen
in de Governancecode Publieke Omroep 2018. Het toezicht op de naleving ervan is opgedragen
aan de Commissie Integriteit Publieke Omroep (CIPO). Bij de opstelling van de Governancecode
is rekening gehouden met de Beleidsregels Governance en Interne Beheersing 2017 van
het Commissariaat. Op de vraag hoe het toezicht op dit vlak het beste vorm gegeven
kan worden, kom ik terug in het kader van het eerdergenoemde wetsvoorstel ter uitwerking
van mijn visiebrief.
De interne organisatie
De leden van de VVD-fractie merken op dat het rapport aangeeft dat gezien de ordegrootte
van de organisatie het niet voor de hand ligt dat het CvdM de volledige bedrijfsvoering
in eigen beheer houdt. De leden vragen bij welke onderdelen van het CvdM sprake zal
zijn van outsourcing. Ook vragen zij hoe bepaald wordt wie de taken overneemt. Was
het niet verstandig geweest om eerder intensievere samenwerkingen met derden aan te
gaan?
Er wordt al op uiteenlopende wijzen samengewerkt met derden, met name op het vlak
van IT-ondersteuning. In de toekomst zal steeds worden bezien of het Commissariaat
bij diensten als IT-ondersteuning, gebouwbeheer en catering kan aansluiten bij andere
partijen
Ook vragen de leden of de Minister denkt dat het eerder outsourcen van de bedrijfsvoering
voor een betere taakuitvoering had gezorgd. Daarnaast vragen de leden hoe het outsourcen
zich verhoudt tot de optie om het CvdM onder te brengen bij het ACM.
Voor het outsourcen is eerder geen aanleiding gezien. Het outsourcen van de bedrijfsvoering
en een eventuele optie om het mediatoezicht te herpositioneren zijn twee verschillende
zaken die geen verband met elkaar houden. Het eerste zie ik als een onderdeel van
de bredere aanpak om op korte termijn bij te dragen aan het verbeteren van de doelmatigheid
van het Commissariaat. Het tweede is sterk afhankelijk van hoe en de snelheid waarmee
het mediaveld zich in de toekomst ontwikkelt en welke organisatie van het toezicht
dit vergt. ABDTOPConsult wijst erop dat dit vraagstuk voor de (middel)lange termijn
kan spelen maar ook nader onderzoek vraagt.
Ook lezen de leden dat de locatie in Hilversum niet als ideaal wordt gezien. Heeft
de Minister een andere locatie in gedachte en zo ja welke?
Een eventuele andere locatie voor het Commissariaat is momenteel niet aan de orde.
Een verandering van locatie volgt ook niet uit het advies van ABDTOPConsult.
De leden lezen dat er uit interviews is gebleken dat er nog beter gebruik gemaakt
zou kunnen worden van de MTB. Wat vindt de Minister hiervan en gaat de Minister hier
actie op ondernemen?
Het Commissariaat werkt reeds samen met de verschillende landelijke toezichthouders.
Met een aantal van hen heeft het Commissariaat ook een samenwerkingsprotocol gesloten.
Dit laat onverlet dat het verstandig is om waar er ruimte is voor verbetering daar
ook gebruik van te maken. De reguliere overleggen die ik als eigenaar van het Commissariaat
heb, bieden mij ruimte om hierover het gesprek met het college te voeren. Dit laat
onverlet dat het Commissariaat als onafhankelijke zbo zelf verantwoordelijk is en
blijft voor de wijze waarop het invulling geeft aan de samenwerking binnen het Markttoezichthoudersberaad
(MTB).
Ook lezen de leden over de intensieve deelname van het CvdM in de internationale gremia.
Wat zijn de bezwaren voor de intensieve deelname? Wat vindt de Minister van de deelname;
zou deze geïntensiveerd of juist verminder moeten worden? Graag ontvangen zij een
uitleg van de Minister.
In verband met de uitbreiding en verdere internationalisering van het medialandschap
acht ik een adequate investering in internationale samenwerking met andere toezichthouders
vanzelfsprekend. Het is als onafhankelijke zbo aan het Commissariaat zelf om te bepalen
in welke mate deze samenwerking op internationaal niveau noodzakelijk is voor een
goede taakuitoefening. Het spreekt voor zich dat het Commissariaat daarbij de mate
waarin hierin wordt geïnvesteerd, afweegt tegen de opbrengsten en bijdrage die dit
levert aan een goede taakuitoefening.
Ook lezen de leden dat de signaalfunctie van de toezichthouder, als zijnde de ogen
en oren van het departement van OCW steviger ingevuld kan worden. Erkent de Minister
dit? Gaat de Minister stappen ondernemen om deze invulling te verbeteren?
Daar waar ruimte is voor verbetering, ook wat betreft de signaalfunctie, is het goed
om daarop te acteren. Het is aan het Commissariaat om daar invulling aan te geven.
Ik verwacht dat de door het Commissariaat in te stellen externe organen – een Expert
Panel en een Raad van Advies – hierin van betekenis kunnen zijn en zullen bijdragen
aan het verbeteren van deze signaalfunctie van het Commissariaat.
De leden lezen dat er in de praktijk twee bestuursmodellen genoemd worden die als
vergelijking dienen voor het aansturen van kleine zbo’s. Gaat de Minister één van
deze twee modellen overnemen bij de herstructurering van het CvdM? Zo ja, welke? Zo
nee, waarom niet? Zijn er specifieke onderdelen van de modellen die de Minister wil
gaan toepassen op het CvdM? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Bij de aanpassing van de governance heb ik ervoor gekozen om uit te gaan van een model
waarvoor geen wetswijziging nodig is. Dit houdt in dat conform artikel 7.3 van de
Mediawet 2008 de omvang van het college van het Commissariaat gehandhaafd blijft op
1 voorzitter en 2 tot maximaal 4 andere leden. In de nieuwe governancestructuur wordt
wel een specifiek onderdeel van het model van de Kansspelautoriteit overgenomen. Dit
betreft het onderbrengen van de aansturing van de organisatie bij het besturende orgaan.
In het geval van het Commissariaat zal dit de voorzitter zijn. Dit is ook mede ingegeven
door ervaringen die onder de huidige interim-voorzitter zijn opgedaan en die tot nu
toe positieve resultaten laten zien.
De leden lezen over het model van de Kansspelautoriteit, waarbij het bestuur gevormd
wordt door een tweehoofdige leiding, die gezamenlijk tevens als directie de organisatie
aansturen maar waarbij vergunningverlening enerzijds, en handhaving en toezicht anderzijds,
functioneel gescheiden zijn. Daarmee vallen de directeurs- en bestuurslaag samen.
De leden lezen dat dit vroeger ook het geval bleek te zijn bij het CvdM. Klopt dit?
Waarom is dit veranderd, zo vragen de leden, en denkt de Minister erover na om dit
terug in te voeren. Graag ontvangen zij een onderbouwing van de Minister.
Het is inderdaad zo dat in het verleden bestuur en directie in het college verenigd
waren. Met de wijziging in de bestuurlijke structuur in 2015, waarbij een algemeen
directeur en een managementteam werden neergezet, beoogde het toenmalige college tot
een effectievere dagelijkse aansturing van de organisatie te komen gelet op de toenemende
werkzaamheden in relatie tot de beperkte arbeidsomvang van de collegeleden. Zoals
ABDTopconsult concludeert, heeft dit model bewezen nadelen getoond en is in de nieuwe
governance van de topstructuur opnieuw voorzien in het samenvallen van de directie-
en bestuurslaag.
Relatie met OCW
De leden van de VVD-fractie lezen dat uit het bestuursreglement van het CvdM blijkt
dat er geen afspraken zijn gemaakt over een hiërarchie tussen de collegeleden, bij
bijvoorbeeld de besluitvorming. Deelt de Minister de mening van de leden dat dit vrij
opmerkelijk is en dat hier iets aan gedaan moet worden? Zo ja, wat gaat de Minister
eraan doen? Zo nee, waarom niet?
Op grond van de Mediawet 2008 is er geen formele hiërarchie tussen de collegeleden
onderling. Voor de besluitvorming door het Commissariaat is het college als geheel
verantwoordelijk. Wel is sprake van een voorzitter en andere leden. Daaruit kan worden
afgeleid dat de positie van de voorzitter zich onderscheidt van die van de andere
leden. Dat uit zich in de taakverdeling, waarbij de positie van de voorzitter duidelijk
geprononceerder is. Dat zal onder de nieuwe governancestructuur versterkt worden met
een full-time voorzitter en leden met een beduidend lagere aanstellingsomvang. Verder
ligt de rol van werkgever van het college bij mijn departement als eigenaar. Uiteraard
met inachtneming van de onafhankelijke positie die het Commissariaat heeft op grond
van de Kaderwet zbo’s.
Ook lezen de leden dat uit de gesprekken blijkt dat er tussen het CvdM en het ministerie
sprake is van een patstelling met betrekking tot de financiering, hierdoor schijnen
de juiste afwegingen en besluiten niet te worden gemaakt. Vindt de Minister dit ook
niet een probleem dat zo snel mogelijk moet worden opgelost? Hoe is de Minister van
plan om dit op te lossen?
Verder lezen de leden dat het CvdM onvoldoende duidelijk kan maken waar ze haar geld
aan besteedt.
Hoe kan het dan zo zijn dat het ministerie alsnog achter de keuzes van het CvdM staat?
Wat gaat de Minister eraan doen om ervoor te zorgen dat het geld rechtmatiger en doelmatiger
wordt besteed en wat gaat de Minister eraan doen om meer inzicht te krijgen in de
bestedingen, zo vragen de leden.
De patstelling met betrekking tot de financiering is inderdaad een probleem. Met het
Commissariaat ben ik bezig om deze zo snel mogelijk op te lossen. Bij het Commissariaat
zijn inmiddels systemen geïmplementeerd waardoor de kostprijs inzichtelijker wordt.
Zo kan het Commissariaat voldoende duidelijk en inzichtelijk maken waar de aan haar
beschikbaar gestelde middelen aan worden besteed. Dat zal de noodzakelijke onderbouwing
bieden voor de mogelijke aanpassing van de tariefstructuur van het Commissariaat.
Het Commissariaat rapporteert mijn departement hierover en er worden concrete afspraken
gemaakt.
Conclusies
De leden van de VVD-fractie vragen op welke manier de Minister de conclusies van het
rapport onderschrijft. De leden lezen dat gedurende de transitieperiode het model
met een tweehoofdige leiding zonder directeur het beste lijkt; deelt de Minister deze
bevinding? Waarom wel of niet?
Bij de aanpassing van de governance heb ik ervoor gekozen om uit te gaan van een model
waarvoor geen wetswijziging nodig is. Dit houdt in dat conform artikel 7.3 van de
Mediawet 2008 de omvang van het college gehandhaafd blijft op 1 voorzitter en 2 tot
maximaal 4 andere leden. In de nieuwe governancestructuur wordt wel een specifiek
onderdeel van het model van de Kansspelautoriteit overgenomen. Dit betreft het onderbrengen
van de aansturing van de organisatie bij het besturende orgaan. In het geval van het
Commissariaat zal dit de voorzitter zijn. Dit is ook mede ingegeven door ervaringen
die onder huidige interim-voorzitter zijn opgedaan en die tot nu toe positieve resultaten
laten zien. Momenteel vindt de wervingsprocedure voor het nieuwe college plaats dat
conform deze structuur zal werken. Tegen het einde van de transitieperiode (najaar
2022) is het moment om de werking van de aangepaste governance te evalueren. Op basis
daarvan kan worden bezien of een eventuele wijziging nodig of wenselijk is.
De leden onderschrijven de conclusie dat een belangrijke voorwaarde voor het volwaardig
functioneren van het mediatoezicht is dat de relatie met de eigenaar en opdrachtgever
goed functioneert. De leden lezen dat een onderdeel hiervan de aanpassing van de tariefstructuur
is, waarbij een deel van het benodigde budget uit de markt verkregen kan worden. Is
de Minister het hiermee eens? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
In de driehoek van eigenaar, opdrachtgever en opdrachtnemer zijn er goede afspraken
gemaakt. Deze vinden hun grondslag in de Kaderwet zbo’s. Dit laat onverlet dat een
goed functioneren van de driehoek (eigenaar, opdrachtgever en opdrachtnemer) een continue
proces is dat doorlopende aandacht vraagt. Daarom heb ik met het Commissariaat afgesproken
om aanvullend op de aanpassingen in de interne governance bij het Commissariaat ook
de mogelijkheden voor verbeteringen in het functioneren van de driehoek nader vorm
te geven. Eén van de onderwerpen die binnen de driehoek wordt besproken, is de aanpassing
van de tariefstructuur van het Commissariaat. Er is afgesproken dat die aanpassing
zal plaatsvinden nadat het Commissariaat haar kosten beter kan onderbouwen. Er wordt
nu gewerkt aan het verbeteren van het kostprijsmodel. Hierdoor kan het Commissariaat
het benodigde budget uit de markt beter onderbouwen. Daarnaast zal dit de transparantie
en het inzicht in de kosten en de doelmatigheid bevorderen.
Ook lezen de leden dat er weinig doorvertaling is door het CvdM van de plannen en
documenten als antwoord op de gesignaleerde vraagstukken. Wat is volgens de Minister
de oorzaak hiervan? Wat gaat de Minister hiertegen doen, zo vragen de leden.
Met het traject om te komen tot een meerjarenstrategie 2020–2025 en de projecten die
momenteel onder handen zijn in het kader van «huis op orde» wordt beoogd te voorzien
in de doorvertaling naar de organisatie en het toezicht.
Daarnaast lezen de leden dat door de situatie waarin het CvdM zich bevindt, er ook
geen sprake is van een goede terugkoppeling vanuit de praktijk ten behoeve van het
departement.
Hoe heeft de Minister het gebrek aan onvolledige informatie ervaren? Wat gaat de Minister
hiertegen doen? De leden lezen ook dat OCW een taak hoort te hebben in het voeren
van de personeelsgesprekken met het College van het CvdM. Gaat de Minister dat doen?
Wie voert nu de personeelsgesprekken? Waarom is OCW niet eerder gestart met het zelf
voeren van de gesprekken, zo vragen de leden.
Voor een goede terugkoppeling vanuit de praktijk is een goede invulling van de relatie
tussen OCW (als eigenaar, opdrachtgever) en het Commissariaat (als opdrachtnemer)
noodzakelijk. Adequate informatievoorziening over en weer is daarin essentieel. Het
goed functioneren van de driehoek is een continue proces dat doorlopende aandacht
vraagt. Daarom heb ik met het Commissariaat afgesproken om ook de mogelijkheden voor
verbeteringen in het functioneren van de driehoek nader vorm te geven. Zodra de nieuwe
collegeleden zijn aangetreden, zal ik met het Commissariaat een samenwerkingsprotocol
opstellen waarin concrete werkafspraken worden vastgelegd. Daarbij zullen de wijze
waarop een adequate terugkoppeling vanuit de praktijk kan plaatsvinden en de wijze
waarop functioneringsgesprekken met het college worden gevoerd aan de orde komen.
Aanbevelingen
De leden van de VVD-fractie vragen of de Minister van plan is om de negen aanbevelingspunten
over te nemen. Kan de Minister per punt aangeven of hij dat punt wel of niet overneemt,
met daarbij uitgelegd hoe hij dat gaat doen. Mocht de Minister een punt niet overnemen
dan ontvangen deze leden graag een onderbouwing over waarom niet. Welke partijen gaat
de Minister betrekken bij zijn besluit om aanbevelingen wel of niet over te nemen,
zo vragen de leden.
Ik kan mij vinden in alle negen aanbevelingspunten en ik heb in afstemming met het
Commissariaat besloten deze over te nemen. Bij het onderzoek door ABDTOPConsult zijn
stakeholders bevraagd. De voorliggende aanbevelingen komen daaruit voort. Voor het
merendeel van de punten geldt dat deze al zijn opgepakt of op korte termijn worden
opgepakt. In de bijlage bij dit verslag vindt uw Kamer een beknopt overzicht per aanbeveling
door wie en op welke wijze het punt is opgepakt.
Inbreng van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse de verkenning gelezen. Zij lezen
dat bij de totstandkoming hiervan gesproken is met 42 personen. Welke externe stakeholders
zijn hiertoe geconsulteerd?
ABDTOPConsult heeft voor de totstandkoming van zijn briefadvies contactpersonen geconsulteerd
van verschillende relevante stakeholders. Naast contactpersonen van mijn departement,
de Raad voor Cultuur (RvC) en (voormalige) contactpersonen van het Commissariaat zelf
zijn ook stakeholders van andere relevante overheidsorganisaties (Ministerie EZK,
AT, ACM), stakeholders uit publieke en commerciële mediaorganisaties en onderzoekbureaus
PwC en BCG geconsulteerd.
Naar aanleiding van de verkenning worden door de Minister twee nieuwe, externe organen
in het leven geroepen ter ondersteuning van het CvdM. De leden van de D66-fractie
hebben hier enkele vragen over. De leden vragen wat de precieze taakomschrijving van
enerzijds de Raad van Advies en anderzijds het Expert Panel wordt. Ook vragen de leden
op welke basis de twee externe organen contact hebben met het CvdM; is dat op reguliere
basis of enkel wanneer daar vanuit één van de partijen behoefte aan is? Op welke basis
worden de leden van zowel de Raad van Advies als het Expert Panel benoemd? Voor welke
termijn?
De Raad van Advies zal door het Commissariaat worden ingezet als sparring partner
voor het college. Het Expert Panel fungeert als inhoudelijk klankbord voor kennisverrijking
ten aanzien van ontwikkelingen in het mediaveld op terreinen waarvoor expertise is
vereist die niet in huis aanwezig is. Een nadere taakomschrijving van beide organen
zal worden vastgesteld door het nieuwe college. Het Commissariaat verwacht dat de
Raad van Advies met een regelmatige frequentie bijeenkomt en dat daarnaast naar behoefte
een beroep zal worden gedaan op dit gremium. Het Commissariaat voorziet dat naar behoefte
een beroep zal worden gedaan op het Expert Panel. Het benoemingsproces is de verantwoordelijkheid
van het nieuwe college en moet nog nader uitgewerkt worden.
Heeft het CvdM voldoende middelen om zelf in de bekostiging hiervan te voorzien?
De bekostiging zal uit de reguliere middelen van het Commissariaat plaatsvinden. Met
het ontlasten van de zware topstructuur wordt de druk op de begroting minder. De daardoor
vrijkomende middelen kunnen onder andere ten behoeve van de ondersteuning door de
twee externe organen ingezet worden.
Ontstaat hiermee geen afhankelijkheid die de onafhankelijke advisering kan belemmeren?
Gezien de omvang van de organisatie en de opgave om deze op orde te krijgen in relatie
tot de huidige en toekomstige toezichtsvraagstukken waar de organisatie voor staat,
zie ik de meerwaarde van ondersteuning in deze vorm.
Houdt één van de twee organen tevens toezicht op de werkzaamheden en interne aangelegenheden
binnen het CvdM of is dat belegd bij het ministerie? Hoe verhouden de Raad van Advies
en het Expert Panel zich tot het ministerie?
Als eigenaar van het zbo is het toezicht op het functioneren van het Commissariaat
de verantwoordelijkheid van mijn departement, uiteraard met in achtneming van de zelfstandige
positie die het Commissariaat heeft op grond van de Kaderwet zbo’s.
Op welke wijze dragen beide organen concreet bij aan het voorkomen van de problematiek
waarmee het CvdM eerder kampte, zo vragen zij.
De Raad van Advies kan door het college worden gebruikt als sparring partner. Het
Expert Panel voorziet in de behoefte aan externe expertise die gelet op de omvang
van de organisatie en de toenemende omvang en complexiteit van het mediaveld en daarmee
gepaard gaande toezichtvraagstukken niet altijd meer in huis kan worden georganiseerd.
De leden lezen dat de Minister het bezoldigingsbesluit zal aanpassen. Welke aanpassingen
kunnen de leden hierin concreet verwachten?
Het bezoldigingsbesluit voor het college van het Commissariaat heb ik inmiddels aangepast.
Dit heeft geleid tot een versobering van de arbeidsvoorwaarden waarbij zo veel mogelijk
aansluiting is gezocht bij de arbeidsvoorwaarden zoals die gelden voor de sector Rijk.
De regeling is op 23 juli 2020 in de Staatscourant gepubliceerd.15
De leden van deze fractie horen graag van de Minister op welke wijze de uitvoering
van de motie van de leden Sneller en Den Boer16, waarin de regering wordt verzocht de benoemingsprocedures voor de belangrijkste
democratische instituties (waaronder zbo’s) te herzien, betrokken wordt bij de hervorming
van de governancestructuur van het CvdM.
Voor wat betreft de uitvoering van de motie verwijs ik naar de brieven van 3 februari
en 7 april 2020 die de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan
uw Kamer heeft verzonden.17 De hervorming van de governancestructuur bij het Commissariaat staat los van de wijze
waarop al dan niet uitvoering wordt gegeven aan de motie en betreft een zelfstandig
traject. De benoemingsprocedure voor het college van het Commissariaat vindt plaats
conform de procedure zoals die is voorzien in het wetsvoorstel Variawet dat op dit
moment bij de Eerste Kamer aanhangig is.18 Hierbij wordt nadere invulling gegeven aan het waarborgen van de onafhankelijkheid
van de externe toezichthouder door het creëren van meer afstand van de politiek tot
benoemingen bij het Commissariaat.
Deze leden lezen dat de komende twee jaar als transitieperiode zijn aangemerkt. Na
welke resultaten is de Minister voornemens te concluderen dat de transitieperiode
tegen die tijd is afgerond?
Dat zal moeten blijken uit de praktijk en de resultaten van de gekozen aanpak. In
2022 wordt geëvalueerd of maatregelen effect hebben gesorteerd. Op basis hiervan zal
ik bezien of en zo ja, welke aanvullende maatregelen er nog nodig zijn.
Raakt deze transitieperiode tevens aan het voornemen om het CvdM beter te laten acteren
op de nieuwe ontwikkelingen in het medialandschap en zo ja, hoe wordt hier invulling
aan gegeven?
De transitieperiode acht ik noodzakelijk voor een adequate inrichting van Commissariaat.
Het Commissariaat moet organisatorisch en inhoudelijk zo goed mogelijk geëquipeerd
zijn om nieuwe ontwikkelingen in het mediaveld goed te kunnen volgen en hier tijdig
op te acteren. Ik verwacht dat het Expert Panel en de Raad van Advies hierin van betekenis
kunnen zijn.
De leden van de D66-ractie lezen tot slot dat met betrekking tot de financiering van
het CvdM sprake lijkt te zijn van een patstelling tussen het CvdM en het Ministerie
van OCW. Het CvdM kan momenteel onvoldoende duidelijk maken waar ze haar geld aan
besteedt en de noodzakelijke onderbouwing voor aanpassing van de tariefstructuur ontbreekt.
Op welke wijze worden de aanbevelingen die in de verkenning hiertoe zijn gedaan opgepakt
om deze patstelling te doorbreken en belangrijker, te voorkomen dat het CvdM onnodig
geld laat liggen, zo vragen de leden.
Met het Commissariaat ben ik bezig om de patstelling zo snel mogelijk op te lossen.
Bij het Commissariaat zijn inmiddels systemen geïmplementeerd waardoor de kostprijs
inzichtelijker wordt. Zo kan het Commissariaat voldoende duidelijk en inzichtelijk
maken waar de aan haar beschikbaar gestelde middelen aan worden besteed. Dat zal de
noodzakelijke onderbouwing bieden voor de mogelijke aanpassing van de tariefstructuur
van het Commissariaat. Daarnaast zal dit de transparantie en het inzicht in de kosten
en de doelmatigheid bevorderen. Het Commissariaat rapporteert mijn departement hierover
en er worden concrete afspraken gemaakt.
Bijlage
Overzicht aanpak per aanbevelingspunt ABDTOPConsult
Aanbeveling
Uitvoerder
Uitvoering
1.
Taak- en omgevingsanalyse
CvdM en OCW
Omgevingsanalyse maakt onderdeel uit van de meerjarenstrategie van het CvdM. Op basis
hiervan zal OCW de taken van het CvdM tegen het licht houden en bezien of herijking
nodig is.
2.
Meerjarenvisie op het mediatoezicht en op basis hiervan bepalen welke toezichtsoort
en bijbehorend mandaat dit behoeft.
CvdM
CvdM stelt een meerjarenstrategie (2020–2025) vast die enerzijds richtinggevend is
voor het bepalen van de prioriteiten en anderzijds dient om stakeholders inzicht te
geven in de beleidskeuzes die het CvdM voor de komende jaren maakt.
3.
Bepaal welke kennis en instrumenten hiervoor nodig zijn en breng de consequenties
voor de bestaande organisatie in beeld.
CvdM
In het traject om te komen tot een meerjarenstrategie is tevens voorzien in de doorvertaling
hiervan naar de organisatie.
4.
Actief samenwerking aangaan met andere markttoezichthouders voor het op orde krijgen
van de bedrijfsvoering en het ontwikkelen van de toezichtinstrumenten, waarbij uitbesteding
tot de opties behoort.
CvdM
Op het vlak van IT-ondersteuning wordt reeds met derden samengewerkt. Verder zal het
CvdM nader onderzoeken of bij diensten zoals gebouwbeheer en catering kan worden aangesloten
bij andere partijen.
5.
Nieuwe topstructuur uitwerken, waarbij de primaire besluitvorming in de organisatie
ligt en meer verantwoordelijkheden bij de medewerkers komen te liggen.
OCW en CvdM
Dit is meegenomen in het besluit tot aanpassing van de governancestructuur en toegelicht
in de brief aan de Kamer hierover. Het nieuw in te stellen college van commissarissen
zal conform deze structuur van start gaan.
6.
Agendeer in de gespreksagenda tussen eigenaar, opdrachtgever en opdrachtnemer ook
de werkgeversrol en het functioneren van de top van het CvdM.
OCW en CvdM
Met het nieuw in te stellen college van commissarissen zal een samenwerkingsprotocol
worden opgesteld waarin concrete werkafspraken zullen worden vastgelegd, waaronder
de wijze waarop functioneringsgesprekken met het college worden gevoerd.
7.
Vanuit OCW in het driehoeksoverleg sturen op middelen (generiek) in samenhang met
de beleidsinhoud.
OCW
Vanuit OCW worden inmiddels driehoekgesprekken gevoerd. Er zal een verbeterslag worden
gemaakt in het functioneren van de driehoek. Ook dit zal onderdeel uitmaken van het
op te stellen samenwerkingsprotocol met het CvdM.
8.
Pas de tariefstructuur aan in lijn met de nieuwe ontwikkelingen
OCW
Het CvdM werkt momenteel aan het verbeteren van het kostprijsmodel zodat kosten beter
kunnen worden onderbouwd. Op basis hiervan zal OCW de tariefstructuur aanpassen.
9
Na uitwerking van bovenstaande punten herbezinnen op keuze voor herpositionering van
het mediatoezicht op de middellange termijn (incl. locatie van vestiging).
OCW
Met het CvdM is afgesproken om de komende twee jaar als transitieperiode aan te merken.
Tegen het einde van deze transitieperiode (najaar 2022) zal de werking van de aangepaste
governance en de resultaten van de ingezette verbetertrajecten worden geëvalueerd.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
O.C. Tellegen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
C.H. Bosnjakovic , adjunct-griffier