Memorie van toelichting : Memorie van toelichting
35 556 Wijziging van de Wet financiering sociale verzekeringen om te voorzien in differentiatie naar grootte van werkgever bij de premieheffing voor het Arbeidsongeschiktheidsfonds en om de systematiek van voortschrijdend cumulatief rekenen aan te passen
Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING
I. Algemeen
1. Inleiding
Werkgevers zijn verplicht om aan zieke werknemers minimaal 70% van het loon door te
betalen: gedurende een periode van 104 weken (verder als twee jaar aangeduid)1, tenzij het contract van de werknemer eerder eindigt. Daarnaast hebben werkgevers
en hun zieke werknemers re-integratieverplichtingen om werknemers terug te laten keren
in het arbeidsproces (onder andere als gevolg van de Wet verbetering poortwachter).
Met name kleine werkgevers, ervaren deze verplichtingen als zwaar. Dat heeft ook nadelen
voor werknemers, omdat zij daardoor minder snel een vast contract aangeboden krijgen.
Om tegemoet te komen aan de werkgevers die knelpunten ervaren is bij brief van 20 december
20182 een pakket aan maatregelen voorgesteld dat de loondoorbetalingsverplichtingen makkelijker,
duidelijker en goedkoper maakt. Bij brief van 19 december 20193 is aangekondigd dat de Minister inzet op invoering van een gedifferentieerde premie
voor het Arbeidsongeschiktheidsfonds (Aof) naar de grootte van de werkgever per 1 januari
2022.4
Het totaalpakket bestaat uit meerdere maatregelen:
– Een gedifferentieerde premie voor het Aof naar de grootte van de werkgever.
– Het leidend maken van het advies van een bedrijfsarts over de belastbaarheid van de
werknemer5 bij de toets op de re-integratie-inspanningen (RIV-toets) door UWV.
– Introductie van een MKB-verzuim-ontzorgverzekering per 1 januari 2020 voor de ondersteuning
en ontzorging van vooral kleine werkgevers.
– Cumulatief € 10 miljoen voor kwaliteitsinvestering om te stimuleren dat het medisch
advies van de bedrijfsarts en het medisch oordeel van de verzekeringsarts gebaseerd
zijn op gelijke uitgangspunten. ZonMw heeft hiervoor een opdracht gekregen. Het programma
«Verbetering kwaliteit poortwachtersproces» loopt van 2020 tot en met 20256.
– Verbetering van de transparantie rondom de wijze van RIV-toetsing, onder andere in
afstemming met UWV.
– Verbetering van de communicatie over het thema loondoorbetaling bij ziekte en werkhervatting
bij ziekte, zodat alle betrokken partijen weten waar ze aan toe zijn, in samenwerking
met onder andere het Verbond van Verzekeraars en UWV.
– Versteviging van de rol van de zieke werknemer tijdens de loondoorbetalingsperiode,
doordat deze in het plan van aanpak en bij de eerstejaarsevaluatie zijn visie op het
re-integratietraject moet geven. Deze maatregel zal in een ministeriële regeling nader
worden uitgewerkt.
– Starten van experimenten die als doel hebben inzichtelijk te maken wat wel en wat
niet werkt inzake de verplichting om werknemers, indien nodig, te re-integreren bij
een andere werkgever (tweede spoor re-integratie).
Alleen voor de eerste twee maatregelen is wetswijziging noodzakelijk. In dit wetsvoorstel
wordt de gedifferentieerde premie voor het Aof naar de grootte van de werkgever geregeld.
Daarmee wordt de premie voor het Aof gedifferentieerd naar een lagere premie voor
kleine werkgevers en een hogere premie voor middelgrote en grote werkgevers (overige
werkgevers). In het Besluit Wfsv wordt bepaald welke werkgevers worden aangemerkt
als kleine werkgevers en welke werkgevers als (middel)groot. Het leidend maken van
het advies van een bedrijfsarts over de belastbaarheid van de werknemer bij de RIV-toets
door UWV wordt in een separaat wetsvoorstel geregeld.
Van de gelegenheid wordt gebruik gemaakt om een andere aanpassing te doen in de Wet
financiering sociale verzekeringen (Wfsv). Tijdens de plenaire behandeling in de Tweede
Kamer van de Verzamelwet SZW 2018 is op 7 november 2017 de motie Dijkgraaf-Nijkerken-de
Haan7 ingediend. De motie verzoekt de regering om in overleg met de Belastingdienst te
onderzoeken hoe een gelijkwaardiger uitvoering van het hybride stelsel kan worden
vormgegeven en met het oog daarop het voorgenomen beleid op te schorten tot 1 januari
2019. Het ging daarbij in het debat specifiek over de toepassing van de systematiek
van Voortschrijdend Cumulatief Rekenen (VCR) door private uitvoerders. In dit wetsvoorstel
wil de regering naast het creëren van een gedifferentieerde Aof-premie zorgen voor
meer evenwicht in de toepassing van VCR tussen UWV als publieke uitvoerder en diverse
private uitvoerders.
In paragraaf 2 wordt nader ingegaan op de achtergrond van de gedifferentieerde Aof-premie.
Daarna wordt in paragraaf 3 ingegaan op de nadere uitwerking daarvan. In paragraaf 4
wordt nader ingegaan op de aanpassing in de systematiek rondom het VCR. In paragraaf 5
wordt ingegaan op de effecten en administratieve lasten en in paragraaf 6 op de financiële
effecten. Tot slot wordt in paragraaf 7 ingegaan op de ontvangen commentaren.
2. Achtergrond van de gedifferentieerde Aof-premie
Werkgevers hebben financiële en re-integratieverplichtingen als werknemers ziek zijn.
Sinds de invoering van de Wet verbetering poortwachter in 2002 wordt een actieve houding
van de werknemer en werkgever verwacht wat betreft herstel en re-integratie. In eerste
instantie is de re-integratie gericht op terugkeer binnen het eigen bedrijf (spoor
één re-integratie). Als re-integratie bij de eigen werkgever niet meer lukt kijken
werkgever en werknemer of het werk bij een andere werkgever hervat kan worden (spoor
twee re-integratie). Na twee jaar ziekte beoordeelt UWV of de werkgever en de werknemer
samen voldoende re-integratie-inspanningen hebben verricht (de RIV-toets). Als UWV
oordeelt dat dat niet het geval is, kan UWV de loondoorbetalingsperiode van de werkgever
met maximaal een jaar verlengen (loonsanctie).
Uit onderzoek8 blijkt dat werkgevers over het algemeen begrip hebben voor het feit dat ze het loon
van zieke werknemers doorbetalen. Toch ervaren werkgevers knelpunten. Kleine werkgevers
ervaren de re-integratieverplichtingen als disproportioneel. Kleine werkgevers staan
voor dezelfde verplichtingen en kosten als grote werkgevers. In de praktijk zien grote
werkgevers meer mogelijkheden om aan de verplichtingen te voldoen9. Kleine werkgevers hebben meestal weinig ervaring met ziekteverzuim en weten daardoor
minder goed wat er van hen verwacht wordt. Met name kleine werkgevers geven dan ook
aan de behoefte te hebben om ontzorgd te worden. Het kabinet wil kleine werkgevers
financieel tegemoetkomen voor de kosten van loondoorbetaling en re-integratie. Kleine
werkgevers kunnen deze tegemoetkoming aanwenden om zich goed te verzekeren via bijvoorbeeld
de MKB-verzuim-ontzorgverzekering, die het financiële risico van loondoorbetaling
bij ziekte afdekt en de kleine werkgever helpt bij de verplichtingen en taken rondom
loondoorbetaling bij ziekte, waarmee zij dus ook ontzorgd kunnen worden.
Met het onderhavig voorstel wordt de Aof-premie gedifferentieerd naar een lagere premie
voor kleine werkgevers en een hogere premie voor (middel)grote werkgevers. De financiële
tegemoetkoming voor kleine werkgevers bedraagt € 450 miljoen.
3. Uitwerking gedifferentieerde premie Arbeidsongeschiktheidsfonds
Op dit moment geldt voor alle werkgevers een gelijke basispremie voor het Aof. Met
het onderhavig wetsvoorstel wordt dit aangepast. Bij de uitwerking van de gedifferentieerde
Aof-premie wordt aangesloten bij de manier waarop de grootte van de werkgever voor
de Werkhervattingskas (Whk) wordt vastgesteld. Hierdoor kunnen de werkprocessen voor
de gedifferentieerde Aof-premie voor wat betreft de grootte van de werkgever worden
geïntegreerd in de bestaande werkprocessen voor de gedifferentieerde premie Whk van
de Belastingdienst en UWV.
In het wetsvoorstel worden twee categorieën werkgevers onderscheiden die relevant
zijn voor de premiestelling voor het Aof. Dit zijn de kleine werkgevers en overige
werkgevers. De grens tussen kleine werkgevers en overige werkgevers wordt in het Besluit
Wfsv vastgelegd, waar de grenzen voor de grootte van de werkgever voor de Whk-premie
ook worden bepaald. Concreet ontstaan voor het Aof de volgende twee categorieën:
1. Kleine werkgevers, met een loonsom tot en met 25 maal het gemiddelde premieplichtige
loon per werknemer per jaar;
2. Middelgrote en grote werkgevers, met een loonsom groter dan 25 maal het gemiddelde
premieplichtige loon per werknemer per jaar.
UWV berekent van de werkgever of deze klein is of dat het een (middel)grote werkgever
betreft. Dit geeft UWV door aan de Belastingdienst. De Belastingdienst stuurt voor
de gedifferentieerde premie Whk aan kleine werkgevers een mededeling en aan (middel)grote
werkgevers een beschikking. Tegelijkertijd met de mededeling/beschikking voor de gedifferentieerde
premie Whk zal de Belastingdienst ook aangeven of een werkgever voor het Aof klein
of (middel)groot is.
In het loondoorbetalingspakket van 20 december 201810 is een structurele financiële tegemoetkoming voor kleine werkgevers afgesproken.
In het wetsvoorstel is dan ook opgenomen dat kleine werkgevers een lagere premie betalen
dan (middel)grote werkgevers.
In het Besluit Wfsv zal ook de systematiek voor de Whk aangepast worden zodat er voor
de premievaststelling voor de Whk en het Aof geen verschillende definities van kleine
werkgevers gelden. Dit betekent dat de grens tussen een kleine en middelgrote werkgever
van 10 maal het gemiddelde premieplichtige loon per werknemer (die op dit moment in
de Whk wordt gehanteerd) zal worden opgehoogd naar 25 maal het gemiddelde premieplichtige
loon per werknemer. Daarmee zal er sprake zijn van een eenduidige definitie van kleine
werkgevers voor de premiesystematiek voor de Whk en het Aof. Dit biedt meer duidelijkheid
voor werkgevers en gemak voor de uitvoering. Daarbij is het ook een verbetering van
de premiesystematiek voor de Whk. De impact van één ZW- of WGA-toekenning op de premie
van een middelgrote werkgever is namelijk erg groot, terwijl de gemiddelde WGA- of
ZW-kans relatief laag is. Daardoor is het schadeverleden van een middelgrote werkgever
slechts in zeer geringe mate representatief voor het risico van die werkgever. Bij
de toekenning van één WGA- of ZW-uitkering zou een middelgrote werkgever direct een
hoog risico op ZW of WGA hebben, terwijl dezelfde werkgever mogelijk een flink aantal
jaren daarvoor geen ZW- of WGA-toekenning heeft gehad. Een hogere grens tussen klein
en middelgroot draagt daarom bij aan een stabielere premie die beter aansluit op het
risico van een kleine en middelgrote werkgever. Door de grens te verhogen naar werkgevers
met 25 maal het gemiddelde premieplichtige loon per werknemer, neemt de individuele
toerekening van werkgevers die een premieplichtige loonsom hebben tussen de 10 en
100 maal het gemiddelde premieplichtige loon namelijk af. De verhoging van de grens
leidt daarnaast tot een meer gelijk speelveld. Private verzekeraars heffen pas een
individuele premie bij een veel hogere grens dan 10 maal de gemiddelde premieplichtige
loonsom.
De indeling naar grootte van de werkgever voor een premiejaar wordt gemaakt op basis
van het totaal van het premieplichtige loon van de werkgever twee jaar eerder (t-2).
Dit sluit aan op de systematiek die wordt gehanteerd voor de Whk. Het is slecht uitvoerbaar
om de grootte van de werkgever te bepalen aan de hand van actuele gegevens. Een dergelijke
uitvoering zou alleen mogelijk zijn indien gebruik wordt gemaakt van loonsomprognoses.
Dit leidt tot extra administratieve lasten voor werkgevers, omdat zij ten behoeve
van een reële prognose gegevens moeten aanleveren aan de Belastingdienst. Daarnaast
zou een herziening van de premie noodzakelijk zijn indien de prognose van de loonsom
en de daaruit voortvloeiende indeling achteraf foutief blijkt. Een dergelijke systematiek
van prognoses en herzieningen leidt ook tot extra lasten voor de uitvoering.
Werkgever die is aangesloten bij verschillende sectoren
Daarnaast wordt vastgelegd hoe omgegaan wordt met een werkgever die met verschillende
bedrijfsonderdelen is aangesloten bij verschillende sectoren. Voor de vaststelling
van de gedifferentieerde premie voor het Aof is de sector waarin de werkgever is ingedeeld
normaalgesproken niet relevant. Hierop is echter een uitzondering. Wanneer een werkgever
met verschillende bedrijfsonderdelen is aangesloten bij verschillende sectoren wordt
voor deze afzonderlijke bedrijfsonderdelen de grootte van de werkgever bepaald. Dit
sluit aan bij de huidige methodiek van de Whk. Hiervan afwijken zou er toe leiden
dat een werkgever voor het Aof mogelijk anders wordt ingedeeld qua grootte dan voor
de Whk. Deze zogenaamde gesplitste aansluiting kan in twee gevallen voorkomen. Namelijk
wanneer een werkgever een verzoek daartoe vóór 17.00 uur op 29 juni 2018 heeft gedaan
of wanneer een uitzendwerkgever voor meer dan 15% maar niet meer dan 50% van zijn
premieplichtige loonsom uitzendwerkzaamheden verricht. Na de voorgenomen afschaffing
van de sectorindeling11 zal het sectorgegeven in zijn geheel geen rol meer spelen in de bepaling van de grootte
van de werkgever.
Gevolgen overgang van onderneming voor bepaling van de grootte van de werkgever
Wanneer er sprake is van overgang van onderneming heeft dat gevolgen voor de bepaling
van de grootte van de werkgever. Een verkrijgende werkgever krijgt immers een hoger
premieplichtig loon, terwijl een werkgever die (gedeeltelijk) wordt overgedragen premieplichtig
loon kwijtraakt. Hierbij wordt voor het bepalen van de grootte van de werkgever het
premieplichtig loon van de overdragende werkgever opgeteld bij dat van de verkrijgende
werkgever. In het Besluit Wfsv zal geregeld worden dat de manier waarop overgang van
onderneming doorwerkt in de groottebepaling in het kader van de Whk, ook voor de bepaling
van de grootte voor het Aof van toepassing is. Het opnieuw bepalen van de grootte
van een onderneming na overgang van onderneming zal plaatsvinden voor het kalenderjaar
opvolgend aan het kalenderjaar waarin de overgang van onderneming heeft plaats gevonden,
tenzij de overgang van onderneming op 1 januari plaats vindt. Bij een startende werkgever
die op de dag van aanvang van het werkgeverschap een (deel van een) onderneming overneemt,
heeft een overgang van onderneming wel direct effect. Omdat dit aansluit bij de huidige
systematiek voor de Whk zullen er geen nieuwe mutatiemomenten zijn voor de bepaling
van de grootte van de werkgever.
De grootte van de werkgever voor de Whk en de Aof wordt op dezelfde wijze vastgesteld.
Als achteraf blijkt dat de grootte van de werkgever gewijzigd moet worden, dan werkt
dit niet alleen door naar de Whk-premie, maar ook naar de premie voor de Aof. Een
(middel)grote werkgever kan dan alsnog klein worden, met de bijbehorende premie voor
kleine werkgevers, of een kleine werkgever alsnog (middel)groot, met de bijbehorende
premie voor (middel)grote werkgevers.
Voor zowel kleine werkgevers als (middel)grote werkgevers zal de Minister van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid conform de huidige systematiek de Aof-premie vaststellen.
Hierbij is in het wetsvoorstel opgenomen dat het verschil tussen de hoog en lage premie
maximaal 2 procentpunt mag bedragen.
Premie over uitkeringen
Over uitkeringen op grond van de werknemersverzekeringen wordt in alle gevallen de
premie voor (middel)grote werkgevers geheven. De motivering daarvoor is dat de meeste
ziekte- en arbeidsongeschiktheidsgevallen namelijk onder een (middel)grote werkgever
vallen. Deze werkgevers blijven dan over loon en uitkering hetzelfde premiepercentage
afdragen. Daarmee lekt ook niet een deel van de € 450 miljoen premievoordeel voor
kleine werkgevers weg naar de (middel)grote werkgevers.
Premie vrijwillige verzekering WIA en WAO
Een voorheen verplicht verzekerde kan in aanmerking komen voor een vrijwillige verzekering
bij UWV na beëindiging van een dienstverband, bijvoorbeeld als een persoon na beëindiging
van de verplichte verzekering zelfstandige wordt. Hij kan zich daarvoor binnen 13 weken
na het einde van de verplichte werknemersverzekering aanmelden bij UWV. De premie
voor de vrijwillige verzekering is gemaximeerd op de som van het percentage dat geldt
voor het Aof opgeteld bij het gemiddelde percentage dat geldt voor de premiecomponent
WGA in de Whk. Door deze maximering is de premie voor de vrijwillige WIA-verzekering
niet kostendekkend en betalen werkgevers van verplicht verzekerde werknemers mee (kruissubsidiëring).
Dit wetsvoorstel (onderdelen E en F) zorgt ervoor dat de premie voor de vrijwillige
WIA-verzekering wordt gemaximeerd op de som van het Aof-percentage voor (middel)grote
werkgevers opgeteld bij het gemiddelde percentage voor de premiecomponent WGA in de
Whk. Er wordt gekozen voor het (hogere) percentage voor (middel)grote werkgevers omdat
werkgevers van verplicht verzekerde werknemers anders in grotere mate de vrijwillige
verzekering subsidiëren.
4. Uitwerking aanpassing VCR
Probleemstelling
VCR is een methodiek om per loontijdvak de hoogte van het premie- en bijdrageloon
te bepalen om de heffing te berekenen. Premie voor de werknemersverzekeringen en inkomensafhankelijke
bijdrage voor de Zorgverzekeringswet (Zvw) wordt geheven over de som van het loon
en uitkeringen in een kalenderjaar tot een maximumbedrag aan loon en uitkering dat
door de werknemer wordt genoten via dezelfde werkgever. Via VCR wordt dit maximumbedrag
herleid tot een maximumbedrag per loontijdvak12.
UWV past deze methodiek alleen toe over de uitkering. Private uitvoerders die namens
een eigenrisicodrager (ERD) de uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) of de Werkhervattingsregeling
gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA) betalen, moeten VCR toepassen over de som van
loon én uitkering. Het toepassen van VCR over zowel loon als uitkering is voor private
uitvoerders echter lastig en duur. De private uitvoerder moet om VCR volgens de geldende
regels toe te passen dan namelijk ook inzicht hebben in de loonadministratie van de
betreffende werkgever. Immers moeten loon en uitkering in een kalenderjaar bij elkaar
opgeteld worden. Dit is technisch mogelijk, maar erg bewerkelijk. Hierdoor ontstaat
vertraging, een grotere kans op fouten en een toename van administratieve lasten.
Daarom is het in stand houden van de huidige regels rondom VCR niet wenselijk.
Vanwege deze problemen staat de Belastingdienst sinds 2013 in individuele gevallen
toe dat de private uitvoerder afzonderlijk VCR toepast over de uitkering. De werkgever
die eigenrisicodrager is past dan afzonderlijk VCR toe over het loon.
Voorgestelde oplossing
In dit wetsvoorstel wordt geregeld dat de private uitvoerder van een ERD geen rekening
meer hoeft te houden met het loon van de werkgever waarvoor deze de ZW of WGA uitvoert.
De private uitvoerder die namens de ERD betaalt kan dan apart VCR toepassen over de
uitkering. De private uitvoerder hoeft daardoor voor de premieberekening geen gegevens
over het loon over te nemen uit de loonadministratie van de betreffende werkgever,
tenzij hij ervoor kiest dit wel te blijven doen. Daarmee wordt het proces van toepassen
van VCR dus aanmerkelijk eenvoudiger. De keus om als private uitvoerder geen rekening
te houden met het loon bij de eigenrisicodrager wordt per heel kalenderjaar gemaakt
en moet tijdig bij de Belastingdienst bekend zijn. Dit voorstel heeft geen betrekking
op eigenrisicodragers zonder private uitvoerder. Deze werkgevers blijven VCR toepassen
over de som van loon en uitkering. Dit is voor hen echter niet lastig omdat zij daarvoor
geen inzicht nodig hebben in een andere loonadministratie. Daarom acht de regering
het niet nodig ook voor eigenrisicodragers zonder private uitvoerder de mogelijkheid
te creëren om VCR separaat toe te passen over de uitkering en separaat over het loon.
5. Effecten en administratieve lasten
Effecten voor werkgevers
Als gevolg van het wetsvoorstel is het mogelijk om de Aof-premie anders vast te stellen
voor verschillende categorieën werkgevers zodat kleine werkgevers financieel tegemoet
kunnen worden gekomen voor hun loondoorbetalingsverplichtingen. Hiervoor is een bedrag
van € 450 miljoen afgesproken. Deze premieverlaging wordt voor € 250 miljoen gedekt
uit een verhoging van de Aof-premie voor alle werkgevers (zowel kleine als (middel)grote
werkgevers). Per saldo betekent dit dat de Aof-premie voor kleine werkgevers met ongeveer
1,0%-punt daalt. Voor (middel)grote werkgevers stijgt de Aof-premie met ca. 0,1%-punt.
Het verschil in premie tussen kleine en (middel)grote werkgevers bedraagt dus ca.
1,1%-punt.
Als gevolg van de aanpassing van VCR hoeft de werkgever geen gegevens uit de loonadministratie
meer te verstrekken aan de private uitvoerder.
Effecten voor werkenden
Voor vrijwillig verzekerden voor de WIA en WAO zal de premie met ca. 0,1%-punt toenemen.
Verder heeft het wetsvoorstel geen directe effecten op werkenden.
De aanpassing van het VCR heeft geen gevolgen voor werkenden.
Effecten voor uitvoering
Bij de uitwerking van de gedifferentieerde Aof-premie is aangesloten bij de manier
waarop de grootte van de werkgever wordt vastgesteld voor de Whk. Hierdoor kunnen
de werkprocessen voor de vaststelling van de grootte van de werkgever voor de gedifferentieerde
Aof-premie worden geïntegreerd in de bestaande werkprocessen van de Belastingdienst
en UWV.
De gevolgen voor de uitvoering van de aanpassing in VCR zijn beperkt aangezien dit
wetsvoorstel ziet op het wettelijk toestaan dat de private uitvoerder afzonderlijk
VCR toepast over de uitkering, terwijl dit nu ook al in individuele gevallen wordt
toegestaan.
Gevolgen voor private uitvoerders
Door de aanpassing in het VCR hoeft de private uitvoerder geen gegevens meer over
te nemen uit de loonadministratie van de betreffende werkgever waarmee het proces
van toepassen van VCR aanmerkelijk eenvoudiger wordt.
Administratieve lasten en effecten regeldruk
Voor werkgevers heeft het wetsvoorstel een beperkt effect op de administratieve lasten.
Door het wetsvoorstel is een wijziging van de salarissoftware noodzakelijk. Werkgevers
moeten in hun salarissoftware invullen welk Aof-premiepercentage zij dienen te berekenen
over het loon van de verzekerde werknemer. Het af te dragen bedrag aan Aof-premie
moet vermeld worden in de loonaangifte. Om dit zo helder mogelijk te maken voor werkgevers
zal tegelijkertijd met de beschikking of mededeling in het kader van de Whk ook worden
aangegeven of de werkgever een kleine of (middel)grote werkgever in het kader van
het Aof. De werkgever weet dan welk premiepercentage hij dient af te dragen. In het
geval van een uitkering draagt een werkgever altijd de premie voor (middel)grote werkgevers
af.
Met de aanpassing in het VCR wordt het ook wettelijk toegestaan dat de private uitvoerder
afzonderlijk VCR toepast over de uitkering. Aangezien dit nu ook in individuele gevallen
al wordt toegestaan door de Belastingdienst zijn er geen structurele gevolgen voor
de regeldruk.
De eenmalige kennisnemingskosten van deze wetswijziging voor werkgevers worden op
€ 2 miljoen geschat. Aangezien werkgevers zoveel mogelijk via de reguliere en voor
hen bekende uitingen van de Belastingdienst en het Ministerie van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid (SZW) worden geïnformeerd zijn de kennisnemingskosten beperkt.
6. Financiële effecten
Als gevolg van het wetsvoorstel wordt er een onderscheid aangebracht in de Aof-premie
voor verschillende categorieën werkgevers. Hierdoor kunnen kleine werkgevers financieel
tegemoet worden gekomen voor hun loondoorbetalingsverplichtingen bij ziekte van werknemers.
De tegemoetkoming die is afgesproken bedraagt € 450 miljoen. Deze tegemoetkoming wordt
voor € 250 miljoen gedekt uit een verhoging van de Aof-premie voor alle werkgevers
(zowel kleine als (middel)grote werkgevers). Per saldo leidt de gedifferentieerde
Aof-premie dus tot € 200 miljoen lastenverlichting voor het bedrijfsleven. Daarmee
geeft het kabinet invulling aan de toezegging uit de brief Heroverweging pakket vestigingsklimaat13 om de werkgeverslasten op arbeid structureel met € 200 miljoen te verlagen.
Het Aof-tarief voor kleine werkgevers zal in 2021 zodanig worden vastgesteld dat deze
naar inschatting € 450 miljoen minder premie-inkomsten oplevert in 2022 dan wanneer
het tarief voor (middel)grote werkgevers zou zijn gehanteerd. In 2022 zal het tarief
op eenzelfde wijze worden vastgesteld voor 2023. In 2023 kan voor het eerst worden
vastgesteld in welke mate het budget voor 2022 is benut. Vanaf 2023 zal jaarlijks
worden teruggekeken naar het gerealiseerde budgettaire beslag van de regeling. Eventuele
over- of onderschrijdingen zullen gedekt worden door het tarief voor het opvolgend
jaar navenant aan te passen.
Het onderdeel VCR uit het wetsvoorstel heeft geen gevolgen voor de premie-inkomsten.
De Belastingdienst staat op dit moment in individuele gevallen al toe dat VCR separaat
wordt toegepast over de uitkering en separaat over het loon. Dit wordt met het wetsvoorstel
ook wettelijk geborgd.
De totale uitvoeringskosten van UWV en Belastingdienst worden binnen de begroting
van SZW gedekt. De uitvoeringskosten staan in onderstaande tabel weergegeven.
Tabel 1: Uitvoeringskosten (in mln.)
2020
2021
2022
Structureel
Uitvoeringskosten
0,02
0,64
0,92
0,92
7. Ontvangen commentaren
Het conceptwetsvoorstel met daarin de gedifferentieerde Aof-premie heeft opengestaan
voor internetconsultatie en is voorgelegd aan UWV, de Belastingdienst en het Adviescollege
toetsing regeldruk. Op 20 december 2018 zijn de afspraken die het kabinet heeft gemaakt
met werkgevers en werknemers over het alternatieve pakket voor de regeerakkoordmaatregelen
loondoorbetaling bij ziekte en WIA naar de Tweede Kamer gestuurd14. Gezien dit akkoord is er geen MKB-toets uitgevoerd op dit wetsvoorstel.
Het onderdeel over VCR heeft als separaat wetsvoorstel uitgestaan voor internetconsultatie
en uitvoeringstoets en is los voorgelegd aan het Adviescollege toetsing regeldruk.
In dat aparte wetsvoorstel was ook een aanpassing in het premiepercentage voor de
Werkhervattingskas over uitkeringen opgenomen. Die aanpassing is niet opgenomen in
dit wetsvoorstel. De reden daarachter is dat de bijdrage aan het gelijke speelveld
van die wijziging beperkt wordt geacht terwijl er wel significante aanpassingen nodig
zijn bij uitvoerders.
Internetconsultatie gedifferentieerde Aof-premie
Het wetsvoorstel heeft in februari/maart 2020 gedurende vier weken opengestaan voor
internetconsultatie. Het doel van het wetsvoorstel om kleine werkgevers financieel
tegemoet te komen wordt ondersteund. Tegelijkertijd hebben respondenten nog wel een
aantal opmerkingen gemaakt bij het wetsvoorstel.
Eén respondent vraagt zich af of het niet eenvoudiger is om voor de gedifferentieerde
Aof-premie dezelfde verdeling in klein, middel en groot te hanteren als voor de Whk.
De gedifferentieerde Aof-premie is uitsluitend bedoeld om kleine werkgevers financieel
tegemoet te komen. Het zijn ook met name kleine werkgevers die aangeven de behoefte
te hebben om ontzorgd te worden. Kleine werkgevers kunnen deze tegemoetkoming aanwenden
om zich goed te verzekeren via bijvoorbeeld de MKB-verzuim-ontzorgverzekering, die
het financiële risico van loondoorbetaling bij ziekte afdekt en de kleine werkgever
helpt bij de verplichtingen en taken rondom loondoorbetaling bij ziekte, waarmee zij
dus ook ontzorgd kunnen worden. Derhalve is er niet voor gekozen om aan te sluiten
bij de reeds bestaande driedeling. Daarnaast is het niet conform de afspraken die
het kabinet heeft gemaakt met de werkgevers.
Eén respondent geeft aan het wetsvoorstel graag eerder ingevoerd te zien worden, namelijk
per 1 januari 2021. Dit is echter uitvoeringstechnisch niet haalbaar.
Eén respondent vraagt of er waarborgen in het voorstel zitten om te voorkomen dat
werkgevers zich op zullen splitsen. In het wetsvoorstel zit met het maximale verschil
van 2%-punt in premie tussen kleine en (middel)grote werkgevers een waarborg om te
voorkomen dat het verschil te groot wordt. Daarnaast zullen de premie-inkomsten gemonitord
worden om te zien of er geen sprake is van over- of onderschrijding van het budget.
In dat geval zal de premie worden aangepast.
Een tweetal respondenten stelt de vraag of er nog consequenties (moeten) zijn voor
kleine werkgevers die geen arbodienstverlening afnemen en/of geen MKB verzuim-ontzorgverzekering
afnemen. Er zijn in dat geval geen consequenties. De lagere premie voor kleine werkgevers
is ongeclausuleerd. Kleine werkgevers kunnen de financiële tegemoetkoming die ze hierdoor
krijgen wel gebruiken om zich goed te verzekeren, bijvoorbeeld met de MKB verzuim-ontzorgverzekering.
Tot slot stelt één respondent vragen over de opbouw en vaststelling van het WMO-tarief.
De respondent vraagt zich af of voor de vaststelling van de WMO-tarieven door de wijziging
een onderscheid moet worden gemaakt tussen grote en kleine aanbieders van zorg, omdat
er een kostenverschil ontstaat tussen kleine en grote aanbieders. De regering acht
dit niet noodzakelijk. Het wetsvoorstel is juist bedoeld om kostenverschillen die
nu bestaan tussen kleine en grote werkgevers te verkleinen. Kleine werkgevers staan
voor dezelfde verplichtingen en kosten als grote werkgevers, maar in de praktijk zien
grote werkgevers meer mogelijkheden om aan de verplichtingen te voldoen. Kleine werkgevers
hebben meestal weinig ervaring met ziekteverzuim en weten daardoor minder goed wat
er van hen verwacht wordt. Zij zullen vaker genoodzaakt zijn om een verzekering af
te sluiten en zich te laten bijstaan bij het invullen van hun re-integratieverplichtingen.
De (financiële) verplichtingen drukken dan ook zwaarder op kleine werkgevers dan op
grote werkgevers.
Internetconsultatie aanpassing VCR
Private uitvoerders hebben positief gereageerd op het wetsvoorstel. Een tweetal andere
partijen vraagt zich wel af waarom de mogelijkheid om VCR los toe te passen over uitkeringen
(en dus niet samen te tellen met loon) niet geldt voor eigenrisicodragers in eigen
beheer. De reden daarachter is dat zij geen inzicht nodig hebben in een andere loonadministratie
en het separaat toepassen van VCR over uitkering en loon geen financieel voordeel
biedt. Daarom acht de regering het niet nodig ook voor eigenrisicodragers zonder private
uitvoerder de mogelijkheid te creëren om VCR separaat toe te passen over de uitkering
en het loon.
Uitvoeringstoetsen UWV en Belastingdienst op de gedifferentieerde Aof-premie
UWV en Belastingdienst gaven aan dat de maatregel complex is, maar uitvoerbaar en
handhaafbaar per 1 januari 202215. UWV heeft daarbij een aantal uitgangspunten gesteld. Ten eerste het benutten van
de huidige interface van de Whk. Als er voor de gedifferentieerde Aof-premie niet
kan worden aangesloten op de systemen die gebruikt worden voor de premie van de Whk
is het voorstel niet uitvoerbaar per 1 januari 2022 voor UWV. Daarnaast heeft UWV
aangegeven dat het gewenst is om de loonaangifte aan te passen, om de Aof-premie te
kunnen narekenen en die voor kleine werkgevers en voor (middel)grote werkgevers apart
te kunnen verantwoorden. De loonaangifte zal dan ook worden aangepast. De specificaties
voor de loonaangifte moeten eind 2020 duidelijk zijn. Met de uitvoerders zijn acties
in gang gezet om aan bovenstaande uitgangspunten te voldoen.
De Belastingdienst geeft aan dat invoering van het voorstel afhankelijk is van de
tijdige realisatie van een drietal andere projecten. Allereerst is er vernieuwing
noodzakelijk van een applicatie om monitoring van het budget mogelijk te maken. De
planning is dat dit eind dit jaar gebeurt, dus (ruim) voor de beoogde invoering van
de premiedifferentiatie Aof. Ten tweede is wettelijke verankering van het begrip inkomstenverhouding
noodzakelijk. Dit wordt voorzien per 1 januari 2022. Ten derde heeft de Belastingdienst
inzicht nodig in de berekening van de premielonen in het geval van overgang van onderneming.
Dit gebeurt door aanscherpingen voor de «melding overgang van onderneming». Deze aanscherpingen
worden onderzocht en ingepland voor implementatie.
Omdat de grootte-indeling van werkgevers van groter financieel belang wordt, verwacht
de Belastingdienst een toename van het aantal bezwaar en beroepszaken tegen deze indeling.
Daarnaast geeft de Belastingdienst aan dat het voor kleine werkgevers ingewikkeld
is dat zij een andere premie over de uitkering moeten afdragen dan over het loon.
Voor werkgevers die een uitkering uitbetalen op grond van de werknemersverzekeringen
geldt een vast premiepercentage, namelijk dat voor (middel)grote werkgevers. In het
overgrote deel van de ziekte- en arbeidsongeschiktheidsgevallen bij kleine werkgevers
keert UWV de uitkering uit en heeft dit onderscheid geen gevolgen. De meeste betalingen
van uitkeringen door werkgevers vinden plaats bij grote werkgevers. Om deze reden
is er voor gekozen om over de uitkering altijd het premiepercentage voor (middel)grote
werkgevers te heffen.
Uitvoeringstoetsen UWV en Belastingdienst op de aanpassing VCR
De aanpassing in het VCR is uitvoerbaar bevonden door UWV en Belastingdienst waarbij
de Belastingdienst het voor de uitvoering van groot belang heeft geacht dat de verankering
van het begrip inkomstenverhouding heeft plaatsgevonden16. Deze randvoorwaarde is ook gesteld voor de gedifferentieerde Aof-premie.
Toets ATR op de gedifferentieerde Aof-premie
Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) heeft een advies uitgebracht over de gevolgen
voor de regeldruk van het conceptwetsvoorstel17. ATR heeft daarbij gekeken naar nut en noodzaak, het bestaan van minder belastende
alternatieven, een werkbare uitvoeringswijze en de volledigheid en juistheid van de
in beeld gebrachte gevolgen voor de regeldruk. De ATR heeft over het voorstel aangegeven
de beschrijving toereikend te vinden en de maatregel werkbaar te vinden.
Toets ATR op de aanpassing VCR
Het ATR heeft ook naar het conceptwetsvoorstel VCR gekeken en deelt de conclusies
met betrekking tot de administratieve lasten.
II. Artikelsgewijs
Artikel I. Wijziging Wet financiering sociale verzekeringen
Onderdeel A (artikel 17, derde lid)
In artikel 17, derde lid, van de Wfsv wordt een facultatieve uitzondering toegevoegd
op de hoofdregel dat de door de werkgever te betalen premies voor de werknemersverzekeringen
berekend moeten worden over zowel loon uit tegenwoordige dienstbetrekking als over
door de werkgever te betalen uitkeringen. Indien de werkgever eigenrisicodrager is
voor de Ziektewet en/of de Regeling werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten
(WGA) en de betaling van de uitkeringen op grond dit eigenrisicodragerschap is uitbesteed
aan een derde partij, mogen deze premies apart worden berekend over deze uitkeringen,
zonder dat daarbij door die derde partij rekening hoeft te worden gehouden met premiebetalingen
over andere looncomponenten. In dat geval wordt deze afwijkende wijze van premieberekening
per heel kalenderjaar toegepast. Voor een uitgebreidere uitleg wordt verwezen naar
paragraaf 4 van het algemene deel van deze memorie. Een overeenkomstige wijziging
wordt aangebracht in artikel 42, vijfde lid, van de Zorgverzekeringswet, dat betrekking
heeft op de berekening van de inkomensafhankelijke bijdrage voor de Zorgverzekeringswet.
De keuze die wordt gemaakt voor de berekeningswijze in artikel 17, derde lid, van
de Wfsv is daarbij tevens bepalend voor de wijze van berekening van de inkomensafhankelijke
bijdrage.
Onderdelen B en C (artikelen 33 en 34)
In artikel 33 Wfsv is neergelegd welke financiële middelen ter dekking dienen voor
de uitgaven die ten laste van het Aof komen. In het eerste lid is één van deze financiële
middelen de basispremie, bedoeld in artikel 36 Wfsv, benoemd. In artikel 34 Wfsv wordt,
onder andere, bepaald welke premies de werkgever in de zin van de Wet werk en inkomen
naar arbeidsvermogen (Wet WIA) verschuldigd is. In het eerste lid is bepaald dat er
een basispremie (voor het Aof) en een gedifferentieerde premie (voor de Whk) verschuldigd
is. De basispremie bedoeld in artikel 36 Wfsv wordt vervangen door een gedifferentieerde
premie voor het Aof. Artikelen 33 en 34 worden in overeenstemming gebracht met deze
verandering, waarbij in artikel 34, eerste lid, het onderscheid tussen de gedifferentieerde
premie voor de Whk en de gedifferentieerde premie voor het Aof wordt geëxpliciteerd.
Onderdeel D (artikel 36)
In het huidige artikel 36 Wfsv wordt bepaald dat voor de basispremie een op grond
van een bij ministeriële regeling te bepalen percentage, dat voor alle takken van
bedrijf en beroep gelijk is, berekend wordt. Dit percentage wordt geheven over het
loon bedoeld in Hoofdstuk 3, paragraaf 1, Wfsv. Jaarlijks stelt de Minister van SZW
dit percentage vast. Artikel 36 wordt opnieuw vastgesteld zodat een gedifferentieerde
premie, naar grootte van werkgevers, mogelijk wordt.
Opgemerkt wordt dat er op grond van artikel 1.10 Wet kinderopvang tevens een opslag
wordt geheven op de premie voor het Aof ter dekking van de kinderopvangtoeslag. Deze
opslag bedraagt een bij ministeriële regeling te bepalen percentage. Deze systematiek
blijft onveranderd. De opslag op grond van artikel 1.10 Wet kinderopvang blijft voor
alle werkgevers gelijk.
Eerste lid
In het eerste lid wordt vastgelegd dat er twee percentages voor de premie voor het
Aof gelden: een laag percentage voor kleine werkgevers en een hoog percentage voor
overige werkgevers. Het lage en hoge percentage wordt, net als nu het geval is, bij
ministeriële regeling vastgesteld.
Tweede lid
Op grond van het tweede lid wordt voorgesteld dat bij algemene maatregel van bestuur
geregeld wordt welke werkgevers voor de toepassing van dit artikel als een kleine
werkgever worden aangemerkt.
De wijze waarop voor de gedifferentieerde Aof-premie onderscheid wordt gemaakt tussen
werkgevers naar grootte zal in een nieuw aan Hoofdstuk 2 Besluit Wfsv toe te voegen
paragraaf 4 neergelegd worden. Zoals in het algemeen deel van deze toelichting uiteengezet
zal daarbij – in het kader van de beperking van de administratieve lasten – voor kleine
werkgevers voor de gedifferentieerde Aof-premie dezelfde grens gehanteerd worden als
voor kleine werkgevers voor de Whk-premie zoals vastgelegd in artikel 2.5, eerste
lid, onderdeel a, Besluit Wfsv, met dien verstande dat beoogd is dat bij de inwerkingtreding
van deze wet de grens van kleine werkgevers verhoogd wordt naar 25 maal het gemiddelde
premieplichtige loon per werknemer. Voor zowel de gedifferentieerde Aof-premie als
de Whk-premie zal aldus de grens van 25 maal het gemiddelde premieplichtige loon per
werknemer relevant zijn. Middelgrote en grote werkgevers voor de Whk zullen overige
werkgevers voor de Aof-premie zijn.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen tevens aanvullende criteria gesteld worden
voor het bepalen of een werkgever een kleine werkgever is. Daarvan zal bijvoorbeeld
gebruik gemaakt kunnen worden in geval van overgang van onderneming of in geval van
een startende werkgever.
Derde lid
Voor de vaststelling van de gedifferentieerde premie voor het Aof is de sector waarin
de werkgever is ingedeeld niet relevant. Hierop wordt in het tweede lid, in lijn met
artikel 38, derde lid, tweede zin, Wfsv een uitzondering gemaakt voor werkgevers die
op grond van artikel 96 of 97 Wfsv zijn aangesloten bij verschillende sectoren. Zij
worden voor elk bedrijfsonderdeel dat in een afzonderlijke sector werkzaam is, als
afzonderlijke werkgever behandeld, waardoor per afzonderlijk onderdeel wordt bepaald
of de werkgever een kleine of overige werkgever is. Daarmee kunnen dus verschillende
percentages gelden per bedrijfsonderdeel. Voor de onderbouwing voor deze uitzondering
wordt verwezen naar het algemeen deel van deze toelichting.
De bovenbedoelde uitzondering ziet allereerst op werkgevers die reeds in meerdere
sectoren zijn ingedeeld. Op grond van artikel 97, derde lid, Wfsv worden aanvragen
niet meer in behandeling genomen indien deze zijn ingediend op of na 29 juni 2018,
17.00 uur. Daarnaast ziet deze uitzondering op werkgevers die deels in de uitzendsector
ingedeeld zijn. Op grond van artikel 96, derde lid, Wfsv is in de Regeling Wfsv, artikel 5.2
en bijlage 1, onder 52 (sector uitzendbedrijven), namelijk bepaald dat uitzendbedrijven
onder in de bijlage genoemde voorwaarden in meerdere sectoren kunnen worden ingedeeld.
Vierde lid
Over een uitkering of toeslag kan Aof-premie verschuldigd zijn indien zij loon zijn
in de zin van artikel 16 Wfsv is. Thans geldt een gelijk percentage Aof-premie voor
alle vormen van loon. Met de differentiatie van de Aof-premie ligt de vraag voor welk
premiepercentage over uitkeringen verschuldigd is, gelijk artikel 38a Wfsv dat de
vervangende premie voor de Whk regelt. In het vierde lid wordt geregeld dat over een
uitkering of toeslag en loon uit een dienstbetrekking op grond van de Wet sociale
werkvoorziening het percentage dat voor middelgrote en grote werkgevers geldt verschuldigd
is. Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt of de werkgever de uitkering namens UWV
of in de hoedanigheid van eigenrisicodrager betaalt.
Onderdelen E en F (artikel 75 en 76a)
De premie voor de vrijwillige verzekering voor de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering
(WAO) en de Wet WIA is op grond van respectievelijk de artikelen 75, tweede lid, en
artikel 76a, tweede lid, gemaximaliseerd op het percentage dat voor de basispremie
wordt gesteld. Met de voorgestelde wijzigingen wordt de premie voor de vrijwillige
verzekering voor de WAO en Wet WIA gemaximaliseerd op grond van het hoogste percentage
dat in het kader van de gedifferentieerde Aof-premie door de Minister van SZW op grond
van het nieuwe artikel 36, tweede lid, zal vaststellen.
Artikel II. Wijziging Zorgverzekeringswet
De wijziging van artikel 42, vijfde lid, van de Zorgverzekeringswet wordt toegelicht
in de toelichting op artikel I, onderdeel A.
Artikel III. Inwerkingtreding
Deze wet treedt bij koninklijk besluit in werking. Voorgenomen inwerkingtredingsdatum
is 1 januari 2022.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. Koolmees
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
W. Koolmees, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.