Memorie van toelichting : Memorie van toelichting
35 547 Wijziging van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg in verband met de organisatie van de regionale tuchtcolleges en tot het aanbrengen van enkele andere wijzigingen
Nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING
ALGEMEEN
1. Inleiding
De tuchtcolleges zijn onafhankelijke rechterlijke colleges, ingesteld krachtens de
Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG). Op dit moment zijn
er vijf regionale tuchtcolleges, gevestigd te Amsterdam, Den Haag, Groningen, Zwolle
en Eindhoven en het centrale tuchtcollege in Den Haag als beroepsinstantie. De regionale
tuchtcolleges en het centrale tuchtcollege worden elk ondersteund door secretariaten,
waarvan de medewerkers in dienst zijn van het Ministerie van VWS. Voorgesteld wordt
om het aantal regionale tuchtcolleges te verminderen tot drie. Dat komt de continuïteit
(grotere teams), de uniformering van de werkwijzen en de professionalisering (meer
samenwerking) van de tuchtcolleges en van de ondersteunende secretariaten ten goede.
Het voorstel bevat voorts een aantal wijzigingsvoorstellen voor de Wet BIG die zijn
overgenomen uit het niet ingediende wetsontwerp tot wijziging van de Wet op de beroepen
in de individuele gezondheidszorg in verband met het regelen van de regieverpleegkundige
als basisberoep, het uitbreiden van de eisen voor periodieke registratie en enige
andere wijzigingen1 en een aantal andere voorstellen van ondergeschikt belang. Eerder bedoeld wetsontwerp
is in de correspondentie met de Tweede Kamer en onder het publiek beter bekend onder
de naam BIG II. Deze aanvullende voorstellen zijn als «regulier onderhoud» van wetgeving
te beschouwen.
2. Hoofdlijnen van het voorstel
2.1 Van vijf naar drie regionale tuchtcolleges
Bij de regionale tuchtcolleges worden jaarlijks een variërend aantal tuchtklachten
ingediend, in 2019 waren het er 15132. Voor de regionale tuchtcolleges werken ongeveer 375 leden (voorzitters, rechtsgeleerde
leden en leden-beroepsgenoten, inclusief plaatsvervangers). Zij worden ondersteund
door ongeveer dertig vaste medewerkers op de secretariaten, aangevuld met krachten
die flexibel kunnen worden ingezet. Aan de multidisciplinaire samenstelling van de
tuchtcolleges is inherent dat de voorzitters, de secretarissen en de overige medewerkers
van de secretariaten door hun frequente of dagelijkse aanwezigheid een belangrijke
rol vervullen bij de continuïteit van het functioneren van de regionale tuchtcolleges
en het adequaat faciliteren van de «externe» leden.
Het relatief beperkte aantal in de regio’s behandelde klachten en de kleine omvang
van de secretariaten maakt ze kwetsbaar in het geval van uitval van medewerkers. Daarnaast
zijn er verschillen in de werkwijzen van de secretariaten die de efficiëntie en de
samenwerking niet ten goede komen. De secretariaten zijn te klein om hun spilfunctie
onder de meest gunstige condities te vervullen en de werkwijzen op de verschillende
locaties op elkaar af te stemmen. Bovendien liggen ze fysiek ver van elkaar vandaan,
waardoor het ontbreekt aan mogelijkheden elkaar zo nodig adequaat te vervangen. Deze
versnippering vergt tevens intensieve coördinatie om het werk op een zorgvuldige en
efficiënte wijze uit te voeren en de continuïteit te waarborgen. Een vermindering
van het aantal regionale tuchtcolleges en een sterkere concentratie van de secretariaten
draagt eraan bij dat de secretariaten groot genoeg worden om zorg te dragen voor optimale
ondersteuning. Voorts kan zo een versnelling worden aangebracht in de gewenste harmonisatie
en digitalisering van werkwijzen.
Om deze redenen wordt voorgesteld het aantal regionale tuchtcolleges van vijf terug
te brengen tot drie, met als vestigingsplaatsen Amsterdam, ’s-Hertogenbosch en Zwolle.
Met dit voorstel en deze zittingsplaatsen blijft ook de fysieke bereikbaarheid voor
zowel klagers als beklaagden op peil. Aan het voorstel wordt invulling gegeven door
twee regionale tuchtcolleges (Groningen en Den Haag) op te heffen en het regionale
tuchtcollege van Eindhoven naar ‘s-Hertogenbosch te verplaatsen. Om daaraan uitvoering
te geven is het noodzakelijk de Wet BIG en het Tuchtrechtbesluit BIG te wijzigen,
omdat deze maatregel gepaard gaat met het gedwongen ontslag van een tweetal voorzitters
en de eenzijdige wijziging van de benoeming van de leden van die tuchtcolleges. Reorganisatie
of samenvoeging van tuchtcolleges is echter geen ontslaggrond, zodat hierin bij wet
moet worden voorzien. Voorts zullen de benoemingen van de (plaatsvervangende) leden
zodanig worden gewijzigd, dat die gelden voor een ander aan te wijzen tuchtcollege.
Dit komt nader aan de orde in de artikelsgewijze toelichting. Voor het centrale tuchtcollege
verandert er niets.
De drie regionale tuchtcolleges worden gevestigd te Amsterdam, ’s-Hertogenbosch en
Zwolle. De rechtsgebieden van de colleges zullen bij algemene maatregel van bestuur
worden vastgesteld. De voorgenomen vaststelling is als volgt:
– Amsterdam: de provincies Noord-Holland en Zuid-Holland. Uit deze provincies tezamen
kwam in de periode 2016 – 20183 ongeveer 45% van het aantal landelijke tuchtklachten.
– ’s-Hertogenbosch: de provincies Utrecht, Zeeland, Noord-Brabant en Limburg. Uit deze
provincies tezamen kwam in de periode 2016 – 2018 ongeveer 25% van het aantal landelijke
tuchtklachten in eerste aanleg.
– Zwolle: de provincies Friesland, Groningen, Drenthe, Overijssel, Gelderland en Flevoland.
Uit deze provincies tezamen kwam in de periode 2016 – 2018 ongeveer 30% van het aantal
landelijke tuchtklachten.
Door de voorgestelde geografische spreiding worden het belang van een meer evenwichtige
verdeling van het aantal tuchtklachten en het belang van fysieke bereikbaarheid voor
de belanghebbenden met elkaar verzoend.
Het uitgangspunt dat de zittingsplaatsen zijn gelegen in het werkgebied van het betreffende
regionale tuchtcollege blijft gehandhaafd. Voor de duur van de behandeling van dit
wetsvoorstel in de Staten-Generaal blijven de huidige zittingsplaatsen in stand. De
secretariaten kunnen wel al worden verplaatst naar de nieuwe zittingsplaatsen; de
Wet BIG en het Tuchtrechtbesluit BIG hebben geen betrekking op de wijze van organisatie
van de secretariaten en de standplaats van de VWS-ambtenaren die op de secretariaten
werkzaam zijn. Op deze wijze kunnen de beoogde voordelen van de concentratie van de
secretariaten al worden behaald voordat de voorgestelde wetswijziging van kracht wordt
en verkeren de medewerkers niet onnodig in onzekerheid. Consequentie daarvan is dat
er ten behoeve van zittingen tot aan de inwerkingtreding van deze wet door met name
de secretarissen en hun plaatsvervangers tijdelijk zal worden gereisd (met medeneming
van dossiers) tussen de nieuwe en de oude plaats van vestiging van het secretariaat.
Er is steeds meer sprake van differentiatie van het aanbod van zaken en een toenemende
behoefte aan specialisatie en concentratie. Kleinere organisatorische eenheden zijn
in toenemende mate kwetsbaar geworden in het primaire proces en in de bedrijfsvoering.
Om ook in de toekomst kwalitatief goede tuchtrechtspraak te kunnen waarborgen, is
het noodzakelijk te beschikken over tuchtcolleges van voldoende omvang en met een
substantiële zaakstroom. Specialisatie en het oplossen van capaciteitsproblemen bij
de verdeling van zaken kunnen dan op een adequaat schaalniveau worden georganiseerd.
De nieuwe locaties zijn zo gekozen dat beklaagden en klagers uit de regio niet lang
hoeven te reizen. De grotere omvang van de tuchtcolleges maakt het beter mogelijk
om ingewikkelde klachten en de daarvoor benodigde specialistische deskundigheden goed
te faciliteren, en daarmee de toegankelijkheid van de tuchtrechtspraak te verbeteren.
2.2 Overige wijzigingen die samenhangen met de herindeling
Het wetsvoorstel heeft – in het kielzog van de vermindering van het aantal regionale
tuchtcolleges – voorts betrekking op de volgende onderwerpen:
– de bevoegdheidsregeling;
– wijziging van de verhouding tussen leden en plaatsvervangers;
– afschaffing van de functie van plaatsvervangend secretaris;
– de interne regeling van de werkzaamheden in de tuchtcolleges.
2.2.1 Bevoegdheidsregeling
Op dit moment is de bevoegdheidsregeling (welk tuchtcollege behandelt welke tuchtklacht)
deels in de Wet BIG opgenomen, en deels in het Tuchtrechtbesluit BIG. Ten behoeve
van de inzichtelijkheid en toegankelijkheid zal de bevoegdheidsregeling geconcentreerd
worden in de Wet BIG. De werkgebieden van de regionale tuchtcolleges zullen (net als
thans) in het Tuchtrechtbesluit BIG worden opgenomen. De vestigingsplaats van het
regionale tuchtcollege wordt wel in de Wet BIG vastgesteld.
2.2.2 Leden en plaatsvervangers
Thans zijn alle tuchtcolleges samengesteld uit twee rechtsgeleerde leden (waarvan
een de voorzitter is) en voor iedere beroepsgroep drie leden-beroepsgenoten. Alle
leden kunnen zich laten vervangen door plaatsvervangers. Binnen de tuchtcolleges wordt
ervaren dat het beroepenstelsel van de Wet BIG regelmatig vergt dat leden-beroepsgenoten
met specialistische kennis met de behandeling van een klacht worden belast. Indien
de klacht bijvoorbeeld betrekking heeft op een cardioloog en de behandeling een specifieke
cardiologische kennis vereist, kan het van belang zijn dat aan de behandeling niet
zonder meer wordt deelgenomen door drie artsen, maar dat een of meer van die artsen
tevens cardioloog is. Tot op heden kon daarin voorzien worden doordat een lid-beroepsgenoot
van een tuchtcollege zich liet vervangen door een plaatsvervangend lid dat het gewenste
medisch specialisme uitoefent.
Door de voorgestelde wetswijziging zal het aantal leden van een tuchtcollege niet
langer gefixeerd zijn en komt beter tot uitdrukking dat van een «rangorde» tussen
een lid en een plaatsvervangend lid geen sprake is. Dit sluit beter aan bij de gewenste
praktijk om verschillende zittingscombinaties te kunnen kiezen die rekening houden
met de beschikbaarheid en voor de klachtbehandeling gewenste deskundigheden.
Daarnaast wordt ruimte gecreëerd om de benoeming van de leden bij op te heffen tuchtcolleges
bij wet te wijzigen in een benoeming bij het regionale tuchtcollege Amsterdam, ‘s-Hertogenbosch
of Zwolle. Dat zou niet mogelijk zijn indien wordt vastgehouden aan het huidige aantal
van vijf leden.
2.3 Plaatsvervangend secretaris
De functie van plaatsvervangend secretaris komt te vervallen. Omdat deze over dezelfde
bevoegdheden beschikt als de secretaris bestaat er geen behoefte om tussen beide functies
in de wet een onderscheid aan te brengen. Dat laat onverlet dat bij elk tuchtcollege
door de werkgever één van de secretarissen zal kunnen worden belast met de werkverdeling
en werkzaamheden van coördinerende aard die alle secretarissen van het regionale tuchtcollege
of de medewerkers van de administratie betreffen.
2.4 Regeling van werkzaamheden
Voorgesteld wordt om een grondslag op te nemen voor de vaststelling van een reglement
van orde door de regionale tuchtcolleges, waarin de interne regeling van de werkzaamheden
in de tuchtcolleges, zoals de samenstelling en bezetting, zijn weerslag vindt. De
wetgever laat dat over aan de tuchtcolleges. Zij zullen dat doen door een reglement
van orde vast te stellen met de algemene uitgangspunten voor het vaststellen van een
bepaalde zittingscombinatie, zoals de aard van de klacht, het specialisme en beschikbaarheid
van de leden.
2.5 Gevolgen
2.5.1 Voor klagers en beklaagden
Het wetsvoorstel zal naar verwachting leiden tot een efficiëntere inzet van de beschikbare
capaciteit en tot een betere ondersteuning en bemensing van de regionale tuchtcolleges,
temeer omdat de werkwijze van de regionale tuchtcolleges wordt geharmoniseerd. Dat
is in het belang van klagers en beklaagden, maar ook van de leden van de tuchtcolleges
en de secretarissen en overige medewerkers.
Door de opheffing van de regionale tuchtcolleges in Groningen, Den Haag en Eindhoven
zullen klagers en beklaagden onder omstandigheden soms wat verder moeten reizen naar
de zitting, maar niet zoveel verder dat de toegang tot de tuchtrechter of het functioneren
van de tuchtrechtspraak in het geding komt.
2.5.2 Personele gevolgen
Voor een deel van de secretarissen en andere medewerkers van de secretariaten heeft
de verplaatsing van de werklocatie ingrijpende gevolgen, en voor nog slechts drie
secretarissen is een coördinerende taak beschikbaar. De geldende rechtspositionele
kaders bij reorganisatie zijn op de medewerkers van toepassing. De leden van de tuchtcolleges
zijn in die hoedanigheid onafhankelijk en niet werkzaam op basis van een arbeidsovereenkomst
met de Staat der Nederlanden.
3. Overige wijzigingen
3.1 inleiding
In dit wetsvoorstel zijn zoals eerder vermeld een aantal wijzigingsvoorstellen overgenomen
uit het niet ingediende ontwerp van BIG II. Die wijzigingen vloeiden gedeeltelijk
voort uit een eerder uitgevoerde evaluatie van de Wet BIG4. Het betreft regels over het deskundigheidsgebied van de apotheker (artikel I, onderdeel
B), regels die een voorziening treffen voor de gevallen dat de maatregeling van doorhaling
wordt opgelegd en de betrokkene voor effectuering daarvan zich al op verzoek heeft
uitlaten schrijven (artikel I, onderdeel C), regels die het mogelijk maken dat tuchtrechters
na het bereiken van de zeventigjarige leeftijd de behandeling van een zaak kunnen
afronden (artikel I, onderdeel H en onderdeel J) en regels tot wijziging van de Wet
medisch tuchtrecht BES (artikel II). Daarnaast wordt van de gelegenheid gebruik gemaakt
een aantal andere wijzigingen in de Wet BIG door te voeren. Het betreft de aanpassing
van de voorhangprocedure van artikel 91 van de Wet BIG (artikel I, onderdeel U), regels
over de inzet van beroepsbeoefenaren verbonden aan een buitenlandse krijgsmacht (artikel
I, onderdeel V) en een terminologische aanpassing (artikel I, onderdeel A).
3.1.1 Aanpassing deskundigheidsgebied apotheker
In lijn met de uitkomsten van de evaluatie en in goed overleg met de betrokken beroepsvereniging
(Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Pharmacie) wordt voorgesteld
een actualisatie van het deskundigheidsgebied van de apotheker en de mogelijkheid
dit bij algemene maatregel van bestuur nader uit te werken. In de algemene maatregel
van bestuur zullen in ieder geval de aspecten van de deskundigheid van de apotheker,
die in de huidige omschrijving van het deskundigheidsgebied zijn opgenomen, terugkomen.
Het betreft het bereiden van geneesmiddelen, het bewaren van geneesmiddelen onder
de daarvoor volgens de stand van de wetenschap geschikte omstandigheden, het ter hand
stellen, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder II, van de Geneesmiddelenwet, het
geven van advies aan de patiënten aan wie geneesmiddelen ter hand worden gesteld over
het gebruik daarvan en het bewaken van het gebruik van de aan patiënten ter hand gestelde
geneesmiddelen.
3.1.2 Wijziging van de Wet BIG in verband met de tenuitvoerlegging van de
maatregel van doorhaling van de inschrijving in het register
Degene die is ingeschreven in een register, is onderworpen aan tuchtrechtspraak (artikel
47, eerste en tweede lid, van de Wet BIG). Ook in geval van doorhaling van de inschrijving,
blijft de betrokkene – kort gezegd – voor zijn doen en laten gedurende de tijd dat
hij ingeschreven stond, aan tuchtrechtspraak onderworpen (artikel 47, vierde lid,
van de Wet BIG). Een van de maatregelen die door een tuchtcollege kan worden opgelegd,
is de maatregel van doorhaling van de inschrijving in het register (artikel 48, eerste
lid, onderdeel f, van de Wet BIG). Als de berechting plaatsvindt terwijl de inschrijving
van de betrokkene is doorgehaald, dan kan in plaats van de maatregel van doorhaling,
de maatregel van ontzegging van het recht wederom in het register te worden ingeschreven,
worden opgelegd (artikel 48, derde lid, van de Wet BIG). Het opleggen van de maatregel
van doorhaling heeft in zo’n geval immers geen zin. De Wet BIG verbiedt het om de
maatregel van doorhaling tegelijkertijd met de maatregel van ontzegging van het recht
wederom in het register te worden ingeschreven, op te leggen.5 De maatregel van doorhaling van de inschrijving geldt in het beginsel voor de rest
van het leven van de betrokkene. Feitelijk gezien pakken de maatregel van doorhaling
en de ontzegging van het recht wederom in het register te worden ingeschreven op dezelfde
manier uit.
De maatregel van doorhaling van de inschrijving wordt bij besluit van de Minister
voor Medische Zorg ten uitvoer gelegd (artikel 48, vijfde lid, j° artikel 10, eerste
lid, van de Wet BIG), overigens niet voordat deze maatregel onherroepelijk is geworden
(artikel 47, zevende lid, van de Wet BIG). Vanzelfsprekend behoeft de maatregel van
ontzegging wederom in het register te worden ingeschreven, niet door de Minister voor
Medische Zorg te worden geëffectueerd. Van beide maatregelen wordt bij besluit een
aantekening geplaatst in het register (artikel 9, eerste lid, onder f en g, j° artikel
10, eerste lid, van de Wet BIG). De Minister voor geeft gedurende een bepaalde termijn
openbaar kennis van beide maatregelen (thans gedurende tien jaren; artikel 5, vierde
lid, van het Registratiebesluit BIG).
Voornoemde regelgeving kan in de praktijk leiden tot ongewenste situaties.
Indien een betrokkene, na het opleggen van de maatregel van doorhaling van de inschrijving
maar voor de tenuitvoerlegging daarvan, is doorgehaald uit het register, kan de maatregel
niet ten uitvoer worden gelegd. Het is gebleken dat er beroepsbeoefenaren zijn die
zich, juist voor het opleggen van de maatregel van doorhaling van de inschrijving,
laten doorhalen uit het register. Wanneer het berechtende tuchtcollege daarvan niet
op de hoogte is en de maatregel van doorhaling van de inschrijving oplegt, kan die
maatregel strikt genomen niet ten uitvoer worden gelegd. Gelet op het systeem van
de Wet BIG kan onder de opgelegde maatregel van doorhaling van de inschrijving echter
niet worden begrepen dat de maatregel van ontzegging wederom in het register te worden
ingeschreven, is opgelegd. Het is daarom wenselijk om de Wet BIG op dit punt te wijzigen,
in zoverre dat indien de maatregel van doorhaling wordt opgelegd maar niet ten uitvoer
kan worden gelegd omdat de inschrijving reeds om andere redenen is doorgehaald, als
datum van de maatregel van de doorhaling de datum geldt waarop de eerdere doorhaling
heeft plaatsgevonden.
3.2. Wijziging van de Wet medisch tuchtrecht BES
In Europees Nederland is het medisch tuchtrecht geregeld in hoofdstuk VII van de Wet
BIG. Ook Caribisch Nederland kent medisch tuchtrecht. Dit tuchtrecht is geregeld in
de Wet medisch tuchtrecht BES. Tussen Europees Nederland en Caribisch Nederland bestaat
verschil in de wijze van benoeming en ontslag van de leden van de tuchtcolleges. Voorgesteld
wordt het tuchtrecht van Europees Nederland en het tuchtrecht van Caribisch Nederland
op deze punten in overeenstemming te brengen. De Wet medisch tuchtrecht BES kent geen
voorziening voor de behandeling van klachten over de wijze waarop het tuchtcollege
van Caribisch Nederland of een lid daarvan zich heeft gedragen. Voorgesteld wordt
op dit punt aan te sluiten bij hetgeen hierover in Europees Nederland is geregeld.
In dit hoofdstuk worden onder «leden», tenzij anders vermeld, zowel leden-voorzitter
als overige leden begrepen. Bovendien worden, tenzij anders vermeld, daaronder tevens
hun plaatsvervangers verstaan.
3.2.1 Benoeming
Op dit moment worden de voorzitters en de plaatsvervangende voorzitters van de regionale
tuchtcolleges in Europees Nederland voor een periode van zes jaar op voordracht van
de Minister voor Medische Zorg benoemd bij koninklijk besluit (artikel 55, derde lid,
respectievelijk artikel 56, derde lid, van de Wet BIG). De overige leden worden voor
een gelijke periode benoemd door de Minister voor Medische Zorg. In Caribisch Nederland
worden de voorzitter en de leden van het tuchtcollege bij besluit van de Minister
voor Medische Zorg voor een periode van zes jaren benoemd (artikel 10, tweede lid,
van de Wet medisch tuchtrecht BES). Voorgesteld wordt de voorzitter van het tuchtcollege
in Caribisch Nederland, in lijn met de Wet BIG op voordracht van de Minister voor
Medische Zorg te benoemen bij koninklijk besluit. De wijze van benoeming van de overige
leden verandert niet. Hiermee wordt de wijze van benoeming en de benoemingstermijn
van de leden van de tuchtcolleges in Europees en Caribisch Nederland gelijkgetrokken.
3.2.2 Ontslag
Het lidmaatschap van de tuchtcolleges in Europees Nederland eindigt van rechtswege
bij het verstrijken van de benoemingstermijn. Daarnaast wordt een lid op diens verzoek
of met het bereiken van de zeventigjarige leeftijd bij koninklijk besluit dan wel
door de Minister voor Medische Zorg ontslag verleend (artikel 55, derde respectievelijk
vierde lid, van de Wet BIG). Ontslag van de voorzitter en de plaatsvervangend voorzitters
zal plaatsvinden bij koninklijk besluit, ten aanzien van de overige leden bij besluit
van de Minister voor Medische Zorg. Ontslag als disciplinaire maatregel (artikel 60
van de Wet BIG) wordt opgelegd door de Hoge Raad. Het lidmaatschap van het tuchtcollege
in Caribisch Nederland eindigt na het verstrijken van de benoemingstermijn eveneens
van rechtswege. Er geldt geen leeftijdgrens. De leden van het tuchtcollege worden
op eigen verzoek door de Minister voor Medische Zorg ontslagen (artikel 10a, eerste
lid, onderdeel a, van de Wet medisch tuchtrecht BES). De Minister voor Medische Zorg
is eveneens bevoegd om ontslag als disciplinaire maatregel op te leggen (artikel 10a,
tweede lid, van de Wet medisch tuchtrecht BES). Laatstgenoemde ontslagbevoegdheid
is strijdig met de onafhankelijke positie van de tuchtrechters. Voorgesteld wordt
het tuchtrecht van Caribisch Nederland gelijk te trekken met het tuchtrecht van Europees
Nederland: bij ontslag op eigen verzoek of wegens het bereiken van de zeventigjarige
leeftijd, vindt dat ten aanzien van de voorzitter plaats bij koninklijk besluit, ten
aanzien van de overige leden door de Minister voor Medische Zorg. Ontslag als disciplinaire
maatregel kan nog slechts worden opgelegd door de Hoge Raad. De voorgestelde wijzigingen
gaan (ook) gelden voor de leden die op het moment van inwerkingtreding van dit wetsvoorstel
reeds in het tuchtcollege van Caribisch Nederland zijn benoemd. In concreto zal de
rechtspositie van voornoemde leden daarmee op drie punten wijzigen: als gezegd kan
ontslag om disciplinaire redenen enkel worden opgelegd door de Hoge Raad, eindigt
de benoeming als lid van het tuchtcollege met het bereiken van de zeventigjarige leeftijd
en voor de voorzitter zal gelden dat deze op voordracht van de Minister voor Medische
Zorg bij koninklijk besluit wordt ontslagen.
3.2.3 De secretarissen
Ook voor het Medisch Tuchtcollege geldt dat er tussen secretarissen en plaatsvervangende
secretarissen geen onderscheid wordt gemaakt in bevoegdheden. Om die reden kan ook
in de Wet medisch tuchtrecht BES de functie van plaatsvervangend secretaris vervallen
en kan hun positie op dezelfde wijze worden geregeld als bij de regionale tuchtcolleges
en het centrale tuchtcollege.
3.2.4. Klachtbehandeling
Voorgesteld wordt de rechtspositie en het klachtrecht zo veel mogelijk gelijk te trekken
met de rechtspositie en het klachtrecht die gelden voor de leden van de regionale
tuchtcolleges en het centrale tuchtcollege. Om dat te verwezenlijken zal artikel 60
van de Wet BIG integraal worden opgenomen in het nieuwe artikel 10a van de Wet medisch
tuchtrecht BES.
4. Uitvoeringsaspecten
Het wetsvoorstel brengt, ook naar het oordeel van de regionale tuchtcolleges, geen
inhoudelijke wijziging in de uitvoering van het tuchtrecht. De regionale tuchtcolleges
zullen gehuisvest worden op locaties die voldoen aan de daaraan gezien hun taak te
stellen eisen en die een adequate beveiliging mogelijk maken van de zittingen en vooronderzoeken
en van de door de tuchtcolleges bij de uitvoering van hun taak verwerkte bijzondere
persoonsgegevens.
4.1 Fraude
Het wetsvoorstel heeft geen effecten wat betreft de fraudegevoeligheid van het tuchtrecht;
het bevat ook overigens geen incentives die uitlokken tot fraude.
4.2 Regeldruk
De reorganisatie van de regionale tuchtcolleges kan, afhankelijk van de woonplaats
van klagers en beklaagden, onder omstandigheden tot een wat langere reistijd of hogere
reiskosten leiden. Afgezien van dat effect heeft het voorstel ten opzichte van de
reeds bestaande situatie geen gevolgen voor zorgverleners en burgers. Er is geen sprake
van nieuw beleid of van nieuwe informatie- en inhoudelijke verplichtingen die uit
het wetsvoorstel voortvloeien.
Aan het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) zijn een tweetal ontwerpwetsvoorstellen
ter advisering voorgelegd, het betrof het ontwerp van BIG II en een ontwerp waarin
de bepalingen betreffende de reorganisatie van de tuchtcolleges waren opgenomen. Ten
aanzien van het voorstel van BIG II heeft het ATR, wat betreft de in dit voorstel
overgenomen bepalingen uit BIG II, geadviseerd het voorstel in te dienen. Wat betreft
de bepalingen betreffende de reorganisatie heeft het ATR geconcludeerd dat er geen
gevolgen zijn voor de regeldruk en ingestemd met het voorstel om het advies over dat
ontwerpwetsvoorstel ambtelijk af te doen.
De nadien toegevoegde onderdelen (artikel I, onderdelen A, K, T en U, alsmede artikel
V) brengen geen regeldruk met zich mee.
5. Financiële gevolgen
De kosten van de reorganisatie van de regionale tuchtcolleges worden begroot op € 700.000,
als volgt berekend.
Structurele en incidentele kosten
Netto buitengriffiers en secretarissen (WNRA1)
€ 450.000
VWNW faciliteiten en regelingen2
€ 90.000
Inhuur voor hoger verloop
€ 45.000
Verhuizing en inrichting nieuwe locaties
€ 50.000
Dubbele huurkosten vanaf vierde kwartaal 2020
€ 65.000
€ 700.000
X Noot
1
Deze kosten vloeien voort uit de inwerkingtreding van de Wet normalisering rechtspositie
ambtenaren op 1 januari 2020. Omdat die kosten in tijd min of meer samenvallen met
de nieuwe indeling van de regionale tuchtcolleges, zijn ze hier wel opgenomen.
X Noot
2
Van-werk-naar-werk-voorzieningen voor medewerkers in verband met de reorganisatie
en de standplaatswijzigingen.
6. Evaluatie
In het wetsvoorstel is gelet op de relatief beperkte reikwijdte geen evaluatiebepaling
opgenomen. Bij de periodieke evaluatie van het tuchtrecht als onderdeel van de Wet
BIG in algemene zin zullen de opgedane ervaringen worden betrokken.
7. Overgangsrecht en inwerkingtreding
Bij de artikelsgewijze toelichting op de artikelen III, IV en V zullen de overgangsrechtelijke
bepalingen worden toegelicht.
ARTIKELSGEWIJS
Artikel I
A
In artikel 9, zevende lid van de Wet BIG wordt gesproken over «de aard van het vergrijp».
Het begrip «vergrijp» zal worden vervangen door «verwijt», een begrip dat beter aansluit
bij het karakter van het tuchtrecht dan «vergrijp». Het gaat in het tuchtrecht immers
veelal om verwijtbaar handelen en niet zoals in het strafrecht – in tegenstelling
tot het tuchtrecht – om overtreding van strafrechtelijke normen. Het begrip «vergrijp»
past beter bij het strafrecht dan bij het tuchtrecht.
B
Dit artikel geeft uitvoering aan het voornemen het deskundigheidsgebied van de apotheker
te actualiseren. Een uiteenzetting daarover is terug te vinden in paragraaf 3.1.1
van deze memorie van toelichting.
C
In dit voorgestelde lid wordt geregeld dat indien de maatregel van doorhaling wordt
opgelegd maar niet ten uitvoer kan worden gelegd omdat (op aanvraag van de betrokkene)
de inschrijving is doorgehaald juist voor of na het opleggen van de maatregel, de
opgelegde maatregel wordt geacht te zijn aangevangen op het moment dat de doorhaling
heeft plaatsgevonden.
Indien de inschrijving van een BIG-geregistreerde beroepsbeoefenaar, na het opleggen
van de maatregel van doorhaling van de inschrijving maar vóór de tenuitvoerlegging
daarvan, is doorgehaald, kan de maatregel niet ten uitvoer worden gelegd. Het is gebleken
dat er beroepsbeoefenaren zijn die juist voor het opleggen van de maatregel van doorhaling
hun BIG-registratie op eigen verzoek laten doorhalen. Wanneer het berechtende tuchtcollege
daarvan niet op de hoogte is en de maatregel van doorhaling van de inschrijving oplegt
kan die maatregel strikt genomen niet ten uitvoer worden gelegd. Het is daarom wenselijk
om de Wet BIG op dit punt te wijzigen, in zoverre dat indien de maatregel van doorhaling
wordt opgelegd maar niet ten uitvoer kan worden gelegd, deze maatregel wordt geacht
te zijn aangevangen op het moment dat de inschrijving van de betrokkene is doorgehaald.
D
Het nieuwe eerste en tweede lid van artikel 53 van de Wet BIG regelen dat er drie
regionale tuchtcolleges zijn, dat die zijn gevestigd te Amsterdam, ’s-Hertogenbosch
en Zwolle en dat de indeling in rechtsgebieden plaatsvindt bij algemene maatregel
van bestuur. Deze leden vervangen het huidige artikel 53, eerste lid, dat ervan uitgaat
dat er regionale tuchtcolleges zijn en dat de instelling van die colleges bij algemene
maatregel van bestuur plaatsvindt. Het huidige tweede lid (straks tot derde lid vernummerd)
regelt de instelling van het centrale tuchtcollege en dat het centrale tuchtcollege
gevestigd is te Den Haag. Door de invoering van het nieuwe, eerste lid wordt nu niet
alleen de instelling van het centrale tuchtcollege bij wet geregeld, maar ook de instelling
van de regionale tuchtcolleges.
E
Dit artikel regelt dat de terechtzitting en een eventueel vooronderzoek plaatsvinden
in de plaats van vestiging van het tuchtcollege. Een vooronderzoek kan zowel mondeling
als schriftelijk plaatsvinden. Wanneer het vooronderonderzoek mondeling plaatsvindt,
kunnen klager en beklaagde worden gehoord. Nu is opgenomen dat de voorzitter in een
bepaalde zaak waarin de behandeling daarmee is gediend, kan bepalen dat een terechtzitting
of een vooronderzoek ook buiten de vestigingsplaats kan plaatsvinden, is het mogelijk
dat de behandeling of een mondeling vooronderzoek bijvoorbeeld plaatsvindt op de plaats
waar één van partijen verblijft, zoals in een zorginstelling of een penitentiaire
inrichting.
F
Dit nieuwe artikel 54 van de Wet BIG regelt de relatieve bevoegdheid van de regionale
tuchtcolleges. De regeling omtrent de relatieve bevoegdheid is nu nog verdeeld over
de Wet BIG (het huidige artikel 54) en artikel 3 van het Tuchtrechtbesluit BIG. De
regels zijn ten opzichte van de huidige situatie versimpeld. Bepalend voor de bevoegdheid
zijn de woonplaats van de beklaagde of de plaats van handelen waarop de klacht betrekking
heeft. De term «gedraging» is in de plaats gekomen van het begrip «handelen of nalaten»
dat op dit moment in artikel 3, tweede en derde lid, van het Tuchtrechtbesluit is
opgenomen omdat de plaats waar het nalaten heeft plaatsgevonden naar zijn aard niet
is te duiden. Alle regels betreffende de relatieve bevoegdheid worden nu in het nieuwe
artikel 54 geconcentreerd.
De nieuwe regels omtrent de bevoegdheid brengen mee dat soms meerdere tuchtcolleges
bevoegd zijn tot behandeling van een zaak. In dat geval is het aan de klager om te
bepalen waar hij zijn klacht indient, hetgeen op andere rechtsgebieden eveneens gebruikelijk
is. Door in de nieuwe bevoegdheidsbepalingen de vangnetbepaling op te nemen dat als
de bevoegdheidsregels van artikel 54, eerste en tweede lid, geen bevoegd regionaal
tuchtcollege aanwijzen het tuchtcollege te Amsterdam bevoegd is, kan nooit de situatie
ontstaan dat er geen bevoegd tuchtcollege is.
Nu er nog slechts sprake is van drie regionale tuchtcolleges, ieder lid-beroepsgenoot
van rechtswege plaatsvervangend lid is bij de overige regionale tuchtcolleges en de
praktijk leert dat op grote schaal (plaatsvervangende) leden-beroepsgenoten bij meerdere
regionale tuchtcolleges met de behandeling van zaken worden belast, kan het volgen
van de bevoegdheidsregels aan een onafhankelijke behandeling van de zaak in de weg
staan wanneer een klacht wordt ingediend tegen een beroepsbeoefenaar, die tevens (plaatsvervangend)
lid is van een van de tuchtcolleges. In het artikel 54, vierde lid, zal daarom bepaald
worden dat de voorzitter de zaak in het belang van een onafhankelijke behandeling
kan verwijzen naar een ander college. De wet zal niet verplichten tot verwijzing.
Doordat zo goed als iedere beroepsgenoot in de praktijk bij alle colleges actief kan
zijn is het niet uitgesloten dat een klacht tegen hem wordt ingediend bij het college
waar hij de minste binding mee heeft. Verwijzing zou daardoor een averechts effect
kunnen hebben en juist een onafhankelijke behandeling kunnen bemoeilijken. De voorzitter
zal bij een klacht tegen een (plaatsvervangend) lid-beroepsgenoot altijd de behandelaars
aan moeten wijzen. Deze bepaling staat overigens niet aan een wrakings- of verschoningsactie
in de weg.
In artikel 54, vijfde lid wordt geregeld dat de voorzitter bij onbevoegdheid een zaak
onverwijld moet verwijzen naar een bevoegd regionaal tuchtcollege. Daarnaast regelt
dit lid dat ook in de gevallen dat een klacht bij een bevoegd colleges is ingediend,
mag worden doorverwezen indien tegen een klager bij verschillende colleges aanhangig
zijn gemaakt. Op die manier wordt het mogelijk die zaken in samenhang te behandelen.
G
Dit artikel bewerkstelligt dat een herindelingsregeling die op enig moment leidt tot
een wijziging van het rechtsgebied geen gevolgen heeft voor de behandeling van de
zaak; het regionale tuchtcollege waar de zaak aanhangig was op de datum van herindeling,
zet de behandeling van de zaak voort.
H
Na aanpassing bevat artikel 55 Wet BIG zeven leden. Die aanpassing is noodzakelijk
omdat de wet straks geen maximum meer stelt aan het aantal leden, het mogelijk wordt
om meerdere secretarissen binnen een tuchtcollege aan te wijzen en, mede daardoor
de functie van plaatsvervangend secretaris komt te vervallen.
Om de inzet van met name leden-beroepsgenoten te flexibiliseren, zal in het zevende
lid worden bepaald dat de leden van de tuchtcolleges tevens plaatsvervangend lid zijn
van de andere tuchtcolleges. Momenteel worden beroepsbeoefenaren die worden benoemd
tot lid beroepsgenoot, daarnaast nog op individuele basis benoemd tot plaatsvervangend
lid in de overige vier regionale tuchtcolleges. Die benoemingen zijn straks niet meer
nodig. Een lid van een tuchtcollege is dan van rechtswege plaatsvervangend lid van
de overige tuchtcolleges. Nu ingevolge het wetsvoorstel het aantal leden-beroepsgenoten
in een tuchtcollege niet gemaximeerd is, zal er in de praktijk nauwelijks of geen
behoefte bestaan om een lid-beroepsgenoot afzonderlijk in alle regionale tuchtcolleges
te benoemen tot plaatsvervanger.
Om bij uitval snel te kunnen handelen, moet voorkomen worden dat formele beletsels
eraan in de weg staan dat secretarissen hun bevoegdheden slechts uit kunnen oefenen
bij hun «eigen» tuchtcollege. Om die reden wordt in de wet opgenomen dat iemand die
als secretaris bij een regionaal tuchtcollege is aangewezen, van rechtswege ook secretaris
is bij de andere tuchtcolleges. Op die manier kan bijvoorbeeld een secretaris uit
Amsterdam, zonder dat hij eerst als secretaris behoeft te worden aangewezen, een vooronderzoek
verrichten of deelnemen aan een zitting in Zwolle of ’s-Hertogenbosch.
Van de gelegenheid is gebruik gemaakt in de wet op te nemen dat door de Minister van
VWS te nemen benoemingsbesluiten van tuchtrechters niet vatbaar zijn voor mandaat.
De status van het ambt van tuchtrechter verzet zich ertegen dat een dergelijk besluit,
ook al is het uit naam van de Minister, door een ambtenaar wordt genomen. Hoewel artikel
10:3, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht mandaatverlening niet toestaat
indien de aard van de bevoegdheid zich tegen de mandaatverlening verzet, kan door
de toevoeging aan het vierde lid, onderdeel d, daar ook in de toekomst geen enkele
twijfel over bestaan.
Het komt voor dat de benoeming van een lid van een tuchtcollege eindigt vanwege het
einde van diens benoemingstermijn of vanwege het bereiken van de zeventigjarige leeftijd,
terwijl in een zaak die mede door dit lid wordt behandeld, nog geen eindbeslissing
is gegeven. Op dit moment laat de Wet BIG niet toe dat na het bereiken van de leeftijd
van zeventig jaar leden deel blijven nemen aan de behandeling van een zaak. Dit is
een onwenselijke situatie. Het betekent dat leden in feite al ruim voordat zij zeventig
worden geen zaken meer kunnen behandelen. In lijn met het tuchtrecht van andere beroepsgroepen
wordt daarom voorgesteld vast te leggen dat leden van een tuchtcollege, na het einde
van hun benoeming vanwege het einde van de benoemingstermijn of vanwege het bereiken
van de zeventigjarige leeftijd, bevoegd zijn om de lopende zaken af te handelen.
I
Artikel 55bis
Wanneer een plaatsvervangend lid van een regionaal tuchtcollege tot lid van een van
de drie regionale tuchtcolleges wordt benoemd, wordt hij op grond van artikel 55,
zesde lid, van de Wet BIG van rechtswege plaatsvervangend lid bij de overige regionale
tuchtcolleges. Omdat veel plaatsvervangende leden al op basis van een benoeming plaatsvervangend
lid zijn in alle regionale tuchtcolleges (een situatie die zich kan blijven voordoen)
en de verwachting is dat een aantal plaatsvervangende leden in één college benoemd
zullen worden tot lid, ontstaat de situatie dat deze plaatsvervangende leden zowel
op grond van artikel 55, zesde lid, als op grond van een benoemingsbesluit, plaatsvervangend
lid zijn in een regionaal tuchtcollege. Daardoor kan verwarring ontstaan rond hun
benoeming. Om die reden is ervoor gekozen de benoeming tot lid leidend te laten zijn
en zodra iemand op grond van artikel 55, zesde lid van rechtswege plaatsvervanger
wordt, de besluiten tot benoeming als plaatsvervanger van rechtswege te laten vervallen.
Artikel 55ter
De wet regelt wel hoe de tuchtcolleges moeten worden samengesteld, maar niet wie binnen
de beroepscategorie van de leden-beroepsgenoten op welk moment aan een zitting deelnemen.
In bijvoorbeeld de situatie van artikel 55, tweede lid, nemen nu de voorzitter, het andere rechtsgeleerde lid en de drie leden beroepsgenoten of hun plaatsvervangers deel aan de behandeling van een
zaak. Het reglement van orde zal straks algemene uitgangspunten bevatten op basis
waarvan kan worden bepaald in welke gevallen door welke leden aan de behandeling van
een zaak wordt deelgenomen, met andere woorden, hoe de zittingscombinatie eruit komt
te zien. Bij de toedeling van zaken zal bijvoorbeeld rekening worden gehouden met
de door beklaagden en leden-beroepsgenoten uitgeoefende specialismen. Het reglement
van orde wordt in gezamenlijkheid door de voorzitters van de tuchtcolleges vastgesteld.
Voor het centrale tuchtcollege stellen de voorzitter en de plaatsvervangend voorzitter(s)
het reglement vast (zie artikel 56, vijfde lid (nieuw) Wet BIG).
J, L, M, O, R en S
Deze wijzigingen hangen samen met de opheffing van het maximum aantal leden dat een
tuchtcollege kan hebben en met de opheffing van de functie van de plaatsvervangend
secretarissen. In onderdeel M is heeft een redactionele aanpassing plaatsgevonden
waardoor de (overbodige) differentiatie van de functies is weggenomen. Door te spreken
over «de leden en plaatsvervangende leden» rust de verplichting tot het afleggen van
de eed op een ieder die bij de tuchtcolleges met de tuchtrechtspraak is belast.
K en N
Van de gelegenheid is gebruik gemaakt enige redactionele onvolkomenheden te herstellen.
P en Q
De regeling van de relatieve bevoegdheid tot de behandeling van een voordracht tot
het treffen van een voorziening in verband met ongeschiktheid, sluit niet meer aan
bij het nieuwe artikel 54. Om die reden worden de regels over de relatieve bevoegdheid
opnieuw vastgesteld en kan in artikel 79, vierde lid, de verwijzing naar artikel 54
vervallen.
U
Deze wijziging strekt ertoe de in artikel 91 van de Wet BIG aangegeven voorhangprocedure
doelmatiger te laten verlopen. Dit artikel schrijft voor dat een voorhang voor een
periode van dertien weken dient plaats te vinden bij algemene maatregelen van bestuur
waarbij toepassing wordt gegeven aan de artikel 8, 34 of 40 van de Wet BIG. Bovendien
geldt een verplichting een ontwerp van de algemene maatregelen van bestuur te plaatsten
in de Staatscourant, teneinde eenieder gedurende die periode de gelegenheid te bieden
zijn zienswijze ter kennis van de Minister voor Medische Zorg te brengen.
De wet hanteert in veel voorhangprocedures een termijn van vier weken. De in artikel
91 gehanteerde termijn van dertien weken kan de voortgang van het wetgevingsproces
onnodig vertragen, bijvoorbeeld in de gevallen dat een algemene maatregel van bestuur
tot weinig vragen vanuit de beide kamers der Staten-Generaal leidt. Bovendien is deze
bepaling vastgesteld in de tijd dat het instrument van de internetconsultatie nog
niet bestond. De ervaring leert dat een consultatie via internet veel meer mensen
bereikt en veel meer reacties uitlokt dan een uitnodiging in de Staatscourant om op
een ontwerp te reageren. Door de voorhangtermijn te bekorten tot vier weken, de bepaling
over de plaatsing in de Staatscourant te schrappen en in plaats daarvan in voorkomende
gevallen een ontwerp voor internetconsultatie aan te bieden, kan de gewenste verbetering
van de doelmatigheid worden bereikt. Bij de vaststelling van het nieuwe artikel 91
is zo veel mogelijk aangesloten bij de gangbare redactie van voorhangbepalingen.
V
De Nederlandse krijgsmacht treedt steeds vaker op in multinationaal verband. Er wordt
meer en intensiever geoefend en operationeel samengewerkt met andere krijgsmachten.
Het gaat daarbij zowel om bondgenootschappelijke krijgsmachten als om krijgsmachten
van niet-lidstaten van de NAVO, zoals Zweden en Finland. De samenwerking met buitenlandse
krijgsmachten vindt niet alleen in Nederland plaats, maar ook op zee of in de lucht.
De samenwerking betreft ook de medische diensten van de krijgsmachten. Het komt voor
dat buitenlandse militaire zorgverleners, verblijvend in Nederland, op Nederlandse
militaire schepen of in Nederlandse luchtvaartuigen, zorg verlenen aan Nederlandse
militairen of militairen van andere krijgsmachten dan die waaraan de buitenlandse
militaire zorgverlener is verbonden.
De Minister van Defensie is ervoor verantwoordelijk dat de geneeskundige voorziening
aan Nederlandse militairen van voldoende niveau is en dientengevolge dat louter goed
opgeleide buitenlandse militaire zorgverleners zorg verlenen aan Nederlandse militairen.
Ook zorgt de Minister van Defensie ervoor dat de zorg die door buitenlandse militaire
zorgverleners aan personeel van andere buitenlandse krijgsmachten wordt verleend,
van voldoende niveau is.
In artikel 36 van de Wet BIG is geregeld dat bepaalde (risicovolle) medische handelingen
(ook wel aangeduid als voorbehouden handelingen) alleen verricht mogen worden door
beroepsbeoefenaren die daartoe zijn aangewezen. In artikel 4, eerste lid, van de Wet
BIG is vastgelegd dat het voeren van een beroepstitel toekomt aan degene die in het
betrokken register ingeschreven staat. Artikel 17, tweede, lid van de Wet BIG bevat
een vergelijkbare bepaling voor specialisten. Op grond van artikel 34, tweede lid,
van de Wet BIG is het voeren van een opleidingstitel voorbehouden aan degene die een
bij algemene maatregel van bestuur aangewezen opleiding heeft voltooid. Het is anderen
verboden om deze titels of een daarop gelijkende benaming te voeren (artikel 4, tweede
lid, respectievelijk artikel 34, vierde lid, van de Wet BIG).
Artikel 92 van de Wet BIG maakt thans op voornoemde uitgangspunten een uitzondering
voor – kort gezegd – buitenlandse militaire zorgverleners die zijn verbonden aan een
bondgenootschappelijke krijgsmacht die in Nederland verblijft. Deze militaire zorgverleners
zijn bevoegd om een beroeps- of opleidingstitel te voeren en zelfstandig de handelingen
te verrichten die aan de in de Wet BIG aangewezen zorgverleners zijn voorbehouden.
Om juridische duidelijkheid te verschaffen over de positie van die buitenlandse, niet
bondgenootschappelijke militaire zorgverleners, wordt voorgesteld artikel 92 Wet BIG
zodanig te wijzigen dat de daar ervaren beperkingen worden weggenomen waardoor ook
de inzet mogelijk wordt gemaakt van militaire zorgverleners die zijn verbonden aan
een andere dan een bondgenootschappelijke krijgsmacht. Het voornaamste knelpunt schuilt
erin dat buitenlandse militaire zorgverleners volgens Nederlands recht niet bevoegd
zijn handelingen op het gebied van de individuele gezondheidszorg te verrichten die
volgens de Wet BIG zijn voorbehouden aan de in die wet aangewezen zorgverleners. Die
beperking geldt niet alleen in Nederland, maar ook wanneer die handelingen op een
Nederlands marineschip of in een Nederlands luchtvaartuig verricht worden. Door deze
wetswijziging wordt het mogelijk dat bijvoorbeeld buitenlandse militaire artsen, dezelfde
bevoegdheden krijgen als hun BIG-geregistreerde Nederlandse collega’s indien zij in
het land van herkomst van de krijgsmacht waaraan zij verbonden zijn, eveneens bevoegd
zijn tot het verrichten van die handelingen. De aanpassing zal ertoe leiden dat ook
zorgverleners die verbonden zijn aan andere dan bondgenootschappelijke krijgsmachten,
niet alleen op Nederlands grondgebied, maar ook op Nederlandse schepen en aan boord
van Nederlandse vliegtuigen, zorg kunnen verlenen zonder te handelen in strijd met
de Wet BIG en dat die zorg ook verleend kan worden aan Nederlandse militairen en aan
militairen van een andere buitenlandse krijgsmacht en degenen met wie zij duurzaam
samenleven. Deze wetswijziging regelt tevens dat het verbod op het gebruik van beschermde
beroeps- en opleidingstitels niet van toepassing is in de hiervoor beoogde situaties.
Verdere veranderingen in de reikwijdte van het artikel zijn niet beoogd.
Verder is van belang dat de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd op basis van de Wet
kwaliteit, klachten en geschillen zorg toezicht uitoefent op de kwaliteit van de aangeboden
zorg aan boord van Nederlandse militaire schepen en luchtvaartuigen. De handhaving
van die wet vindt in dit geval plaats in overeenstemming met de Minister van Defensie.6 Hoewel het toezicht zich primair richt op de zorgaanbieder, neemt dat niet weg dat
de buitenlandse zorgverleners, niet zijn gevrijwaard van strafvervolging indien zij
zich in de uitoefening van hun beroep schuldig maken aan strafbare feiten.
De recente herformulering van artikel 35 Wet BIG7 maakt dat niet kan worden volstaan met een enkele aanpassing van artikel 92. Een
herformulering van artikel 92 is daardoor noodzakelijk gebleken.
Artikel II
Voor een toelichting op dit artikel wordt verwezen naar onderdeel 3.2 van het algemene
deel van deze memorie van toelichting.
Artikel III
De opheffing van een tuchtcollege is geen grond voor ontslag voor een tuchtrechter.
Om te voorkomen dat er een situatie ontstaat waarbij tuchtrechters zijn benoemd bij
een niet meer bestaand tuchtcollege, zullen de benoemingen van de tuchtrechters bij
de op te heffen tuchtcolleges daarom bij wet worden omgezet in een benoeming bij een
van de regionale tuchtcolleges te Amsterdam, ‘s-Hertogenbosch of Zwolle. Bij die omzetting
van rechtswege zal zo veel mogelijk de wijziging in de territoriale indeling worden
gevolgd. Indien ten gevolge van deze reorganisatie een onevenwichtigheid zou ontstaan
in de bezetting van de tuchtcolleges, biedt de Wet BIG de mogelijkheid daarin te voorzien.
Bij zo’n onevenwichtigheid kan bijvoorbeeld gedacht worden aan de verhouding tussen
het aantal leden en plaatsvervangende leden of aan de verdeling van het aantal leden
over de verschillende regionale tuchtcolleges. Door bijvoorbeeld een tuchtrechter
op verzoek te ontslaan en te herbenoemen bij een ander tuchtcollege, of door de benoeming
van een plaatsvervangend lid om te zetten in een benoeming tot lid, kunnen dergelijke
onevenwichtigheden zo nodig worden weggenomen.
In het artikel is in de kern het volgende geregeld:
1. De benoemingen van voorzitters en plaatsvervangend leden in Groningen en in Den Haag
vervallen en soortgelijke benoemingen in Eindhoven worden omgezet in een benoeming
in ’s-Hertogenbosch.
2. De benoemingen van leden in Eindhoven, Groningen en Den Haag worden omgezet in gelijksoortige
benoemingen in ’s-Hertogenbosch, Zwolle en Amsterdam.
Uit de wettekst vloeit voort dat de overgang van een lid van een tuchtcollege naar
een ander tuchtcollege slechts betrekking heeft op de standplaats, en niet op de overige
aspecten van zijn rechtspositie, zoals het tijdstip van benoeming.
Eerste lid
Omdat ieder tuchtcollege niet meer dan één voorzitter heeft en het aantal tuchtcolleges
wordt teruggebracht van vijf naar drie, zal de functie van twee voorzitters moeten
vervallen. Omdat in de nieuwe indeling de regionale tuchtcolleges van Amsterdam en
Zwolle in stand blijven, zullen de functies van de voorzitters van Eindhoven, Groningen
en Den Haag vervallen, waarbij de benoeming van de voorzitter van Eindhoven zal worden
omgezet in een benoeming tot voorzitter te ‘s-Hertogenbosch. Bij de herschikking van
voorzitterschappen, is er rekening mee gehouden dat de voorzitters van de regionale
tuchtcolleges in Groningen en Den Haag al hebben aangekondigd voor de inwerkingtreding
van deze wet om ontslag te zullen verzoeken. Bij de benoeming van nieuwe voorzitters
kan worden ingespeeld op de situatie die zal ontstaan bij de inwerkingtreding van
deze wet.
Tweede lid
Dit lid regelt dat benoemingen bij de op te heffen regionale tuchtcolleges van rechtswege
worden omgezet in gelijke benoemingen bij een ander tuchtcollege. De zinsnede «Onverminderd
het eerste lid» is noodzakelijk om tot uitdrukking te brengen dat het eerste lid voorgaat
op het tweede lid. Omdat voorzitters ook rechtsgeleerd lid zijn van een tuchtcollege,
zou zonder die zinsnede ook het tweede lid op hen van toepassing zijn. Dat zou het
ongewenste gevolg kunnen hebben dat de tuchtcolleges in Amsterdam en Zwolle zouden
gaan beschikken over twee voorzitters.
Derde en vijfde lid
Omdat alle plaatsvervangende leden van de regionale tuchtcolleges van Den Haag en
Groningen ook al plaatsvervangend lid zijn van onderscheidenlijk Amsterdam en Zwolle
behoeven hun benoemingen in Groningen en Den Haag niet van rechtswege te worden omgezet
in een benoeming bij de colleges te Zwolle en Amsterdam.
Artikel IV
Eerste lid
Alle leden en plaatsvervangende leden van de regionale tuchtcolleges (zowel de rechtsgeleerde
leden als de leden-beroepsgenoten) zijn tevens benoemd als plaatsvervangend lid bij
de overige tuchtcolleges. Om te voorkomen dat er leden en plaatsvervangende leden
zijn die op meerdere titels lid zijn van eenzelfde regionaal tuchtcollege, voorziet
dit artikel erin dat bij een samenloop van een lidmaatschap en een plaatsvervangend
lidmaatschap het plaatsvervangend lidmaatschap vervalt (tweede lid, onder a en vierde
lid, onder a).
Een voorbeeld kan dit verduidelijken. Als een rechtsgeleerd lid of een lid-beroepsgenoot
lid is van bijvoorbeeld het regionale tuchtcollege in Den Haag, en tevens plaatsvervangend
lid is van de overige regionale tuchtcolleges (waaronder Amsterdam), wordt deze door
de toepassing van artikel III benoemd tot lid van het regionale tuchtcollege Amsterdam.
Het is niet wenselijk dat een persoon in hetzelfde tuchtcollege zowel lid als plaatsvervangend
lid zou zijn. Het eerste lid bepaalt voor dat geval dat het plaatsvervangend lidmaatschap
(in Amsterdam, in het gegeven voorbeeld) van rechtswege vervalt.
Tweede lid
Een voorbeeld waarop het tweede lid ziet is het volgende.
Bij de inwerkingtreding van deze wet worden alle leden van tuchtcolleges van rechtswege
plaatsvervangend lid van de overige tuchtcolleges. Indien een lid van het tuchtcollege
Amsterdam in het verleden bijvoorbeeld bij besluit tevens is benoemd tot plaatsvervanger
bij het tuchtcollege Zwolle, leidt het voorgestelde systeem ertoe dat dit lid zijn
plaatsvervangerschap in Zwolle zowel van rechtswege ontleent aan de wet als aan een
eerdere benoemingsbesluit. Het tweede lid strekt ertoe om de op het besluit steunende
benoeming ongedaan te maken, zodat na de inwerkingtreding van de wet op alle benoemingen
hetzelfde (nieuwe) wettelijke regime van toepassing is.
Artikel V
Wanneer artikel I, onderdeel H en J, van deze wet in werking treedt, zal het onderscheid
tussen secretarissen en plaatsvervangend secretarissen bij de tuchtcolleges vervallen.
Om te voorkomen dat voor alle plaatsvervangende secretarissen nieuwe aanwijzingsbesluiten
moeten worden genomen, is bij wijze van overgangsbepaling geregeld dat alle aanwijzingen
van plaatsvervangend-secretarissen van rechtswege worden omgezet in een aanwijzing
tot secretaris.
Artikel VI
Omdat ten gevolge van de bij algemene maatregel van bestuur nader vast te stellen
regionale indeling en de opheffing en samenvoeging van verschillende regionale tuchtcolleges
en de wijziging van de bevoegdheidsregels bevoegdheidsproblemen kunnen ontstaan, voorziet
dit artikel in de mogelijkheid om in afwijking van artikel 54 van de Wet BIG bij algemene
maatregel van bestuur regels te stellen die die problematiek kunnen voorkomen. Daardoor
hoeft de reorganisatie van de regionale tuchtcolleges niet in de weg te staan aan
de voortgang van lopende procedures.
Er is voor gekozen die regels bij algemene maatregel van bestuur te stellen omdat
de problematiek voor een belangrijk deel samenhangt met de regionale herindeling die
uiteindelijk bij algemene maatregel van bestuur zal worden vastgesteld.
De Minister voor Medische Zorg,
T. van Ark
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
T. van Ark, minister voor Medische Zorg
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.