Voorstel van wet : Voorstel van wet
35 548 Wijziging van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers onder meer in verband met de harmonisering van het partnerpensioen en het wezenpensioen met de regelingen voor het overheidspersoneel alsmede tot wijziging van de Wet schadeloosstelling leden Tweede Kamer, de Wet vergoedingen leden Eerste Kamer, de Wet rechtspositie ministers en staatssecretarissen, de Wet rechtspositie Raad van State, Algemene Rekenkamer en Nationale ombudsman, de Wet schadeloosstelling, uitkering en pensioen leden Europees Parlement, de Gemeentewet en de Provinciewet betreffende de rechtspositie van politieke ambtsdragers, en aanpassing van de Wet privatisering ABP (Wet aanpassing Appa en enkele andere wetten 2021)
ARTIKEL I
ARTIKEL II
ARTIKEL III
ARTIKEL IV
ARTIKEL V
ARTIKEL VI
ARTIKEL VII
ARTIKEL VIII
ARTIKEL IX
ARTIKEL X
ARTIKEL XI
ARTIKEL XII
Nr. 2 VOORSTEL VAN WET
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau,
enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is het partner- en wezenpensioen
voor de nabestaanden van politieke ambtsdragers te harmoniseren met het partnerpensioen
en het wezenpensioen voor nabestaanden van het overheidspersoneel en daartoe de Algemene
pensioenwet politieke ambtsdragers te wijzigen, alsmede mede naar aanleiding van de
evaluatie van de wetgeving in vervolg op de adviezen van de commissie Rechtspositie
politieke ambtsdragers en de inwerkingtreding van de Wet normalisering rechtspositie
ambtenaren de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers, de Wet Schadeloosstelling
leden Tweede Kamer, de Wet vergoedingen leden Eerste Kamer, de Wet rechtspositie ministers
en staatssecretarissen, de Wet rechtspositie Raad van State, Algemene Rekenkamer en
Nationale ombudsman en de Wet schadeloosstelling, uitkering en pensioen leden Europees
Parlement te wijzigen, en de Gemeentewet en de Provinciewet aan te passen in verband
met de harmonisatie van de rechtspositie van decentrale politieke ambtsdragers;
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen
overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden
en verstaan bij deze:
ARTIKEL I
De Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel b van het eerste lid komt te luiden:
b. partner:
de persoon die met een politieke ambtsdrager, gewezen politieke ambtsdrager of gepensioneerde
een huwelijk of een geregistreerd partnerschap is aangegaan, dan wel de persoon, die
is aangemeld op de wijze, bedoeld in artikel 2a;.
2. Aan het eerste lid worden twee onderdelen toegevoegd, luidende:
c. partnerschap:
het huwelijk, het geregistreerd partnerschap of de relatie tussen de aanmelder en
degene die als zijn partner is aangemeld op de wijze, bedoeld in artikel 2a;
d. pensioengeldige tijd:
de tijd waarover pensioenaanspraken zijn opgebouwd op grond van deze wet.
3. Een lid wordt toegevoegd, luidende:
4. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt onder:
a. ouderdomspensioen mede verstaan eigen pensioen als bedoeld in deze wet, zoals deze
luidde voor de inwerkingtreding van de Wet aanpassing Appa en enkele andere wetten
2021;
b. partnerpensioen mede verstaan nabestaandenpensioen als bedoeld in deze wet, zoals
deze luidde voor de inwerkingtreding van de Wet aanpassing Appa en enkele andere wetten
2021.
B
In het opschrift en de tekst van artikel 3 wordt «nabestaandenpensioen» telkens vervangen
door «partnerpensioen».
C
In artikel 4 wordt «nabestaanden-» vervangen door «partner-».
D
Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Een minister aan wie door Ons ontslag wordt verleend, heeft met ingang van de dag
van zijn ontslag, indien hij nog niet de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt
en hij niet zonder onderbreking weer als minister optreedt, recht op een uitkering
op de voet van de volgende artikelen.
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. De uitkering of, na verrekening ingevolge artikel 9, het restant van de uitkering,
wordt niet uitbetaald voor de periode dat:
a. de belanghebbende Onze Minister daarom verzoekt;
b. aan de belanghebbende rechtens zijn vrijheid is ontnomen;
c. de belanghebbende zich onttrekt aan de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of
vrijheidsbenemende maatregel;
d. de belanghebbende buiten Nederland woont of verblijf houdt anders dan wegens vakantie,
met dien verstande dat artikel 19, tiende, dertiende en veertiende lid, van de Werkloosheidswet
alsmede de regels die op grond van genoemd tiende lid gesteld zijn, van overeenkomstige
toepassing zijn;
e. de belanghebbende vakantie geniet buiten de bij algemene maatregel van bestuur gestelde
periode.
3. Het vierde komt te luiden:
4. Het niet uitbetalen van de uitkering op grond van het tweede lid, is niet van invloed
op de met toepassing van artikel 7, eerste of tweede lid, berekende duur waarvoor
de uitkering is toegekend.
E
Artikel 7, zesde lid, vervalt.
F
Artikel 7a wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «die recht heeft op een uitkering als bedoeld in artikel
6» vervangen door «aan wie een uitkering als bedoeld in artikel 6 geheel of gedeeltelijk
wordt uitbetaald en die niet binnen twaalf maanden na ontslag de pensioengerechtigde
leeftijd bereikt».
2. Het vierde lid vervalt, onder vernummering van het vijfde en zesde lid tot het vierde
en vijfde lid.
3. Het vierde lid (nieuw) komt te luiden:
4. Dit artikel is niet van toepassing:
a. op de belanghebbende die inkomsten geniet ten bedrage van 100% van de laatstelijk
als minister genoten bezoldiging, bedoeld in artikel 8, tweede lid, of een ambt heeft
aanvaard als bedoeld in artikel 2, tweede lid, en daaruit inkomsten geniet ten bedrage
van 70% of meer van de laatstelijk als minister genoten bezoldiging, bedoeld in artikel
8, tweede lid;
b. op de belanghebbende die recht heeft op een voortgezette uitkering ingevolge artikel
8a;
c. voor de periode dat de uitkering of, na verrekening ingevolge artikel 9, het restant
van de uitkering op verzoek van de belanghebbende met toepassing van artikel 6, tweede
lid, onder a, niet wordt uitbetaald.
G
Artikel 7b komt te luiden:
Artikel 7b
1. De belanghebbende is verplicht door een re-integratiebureau een plan op te laten
stellen voor het gericht zoeken naar en verwerven van passende arbeid, waarin de activiteiten
zijn opgenomen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan de verplichting, bedoeld in
artikel 7a, eerste lid, onderdeel a, en het plan, nadat het is goedgekeurd door Onze
Minister, onder begeleiding van een re-integratiebureau uit te voeren.
2. Behoudens de gevallen, bedoeld in artikel 7a, vierde lid, heeft de belanghebbende
vanaf het moment van zijn ontslag met in achtneming van de regels, bedoeld in het
derde lid, recht op vergoeding van daadwerkelijk gemaakte kosten van het laten opstellen
van het plan, bedoeld in het eerste lid, en van de begeleiding en ondersteuning door
een re-integratiebureau bij de uitvoering van het plan.
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent:
a. de onderdelen van het plan, bedoeld in het eerste lid;
b. een tegemoetkoming voor de in het plan opgenomen activiteiten anders dan begeleiding
en ondersteuning;
c. de eisen die worden gesteld aan een re-integratiebureau als bedoeld in het eerste
lid;
d. de voor vergoeding in aanmerking te nemen kosten, bedoeld in het tweede lid;
e. het bedrag dat ten hoogste op grond van het tweede lid kan worden verstrekt.
4. In de regels, bedoeld in het derde lid, kan worden gedifferentieerd naar gelang de
afstand die de belanghebbende heeft tot de arbeidsmarkt.
H
In de artikelen 8, eerste, tweede en derde lid, 8b, tweede, vierde, zevende, achtste
en negende lid, 9, derde lid, 13d, eerste en tweede lid, 14, eerste lid, onder c,
106, eerste lid, 130, vierde lid, onder c en d, 133, eerste, tweede en derde lid,
133b, tweede, vierde, zevende, achtste en negende lid, 134, vijfde lid, 160, eerste
lid, en 163d wordt «wedde» steeds vervangen door «bezoldiging».
I
In artikel 11, tweede lid, wordt de puntkomma aan het eind van onderdeel b vervangen
door een punt en vervalt onderdeel c.
J
Artikel 12 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Zo spoedig mogelijk na het overlijden van de gewezen minister wordt aan de partner,
van die de overledene niet duurzaam gescheiden leefde, een bedrag uitgekeerd gelijk
aan driemaal het bedrag van de uitkering, dat over de laatste volle maand aan de gewezen
minister is uitgekeerd.
2. In het tweede lid, wordt «weduwe of weduwnaar» vervangen door «partner».
3. In het tweede lid vervalt «, onderscheidenlijk zij,».
K
Het opschrift van hoofdstuk 4 komt te luiden:
HOOFDSTUK 4. HET OUDERDOMSPENSIOEN.
L
Artikel 13 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het opschrift en het eerste lid wordt «eigen pensioen» vervangen door «ouderdomspensioen».
2. In het derde lid wordt «het tijdstip waarop de betrokkene de leeftijd van 60 jaren
heeft bereikt» vervangen door «de eerste dag van de maand waarin betrokkene de leeftijd
van 60 jaar heeft bereikt».
M
Artikel 13c wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid komt te luiden:
2. Gedurende de periode dat een uitkering als bedoeld in hoofdstuk 3 wordt genoten,
is het opbouwpercentage de helft van het percentage, bedoeld in het eerste lid. Gedurende
de periode waarin de uitkering met toepassing van artikel 6, tweede lid, niet wordt
uitbetaald, is het opbouwpercentage nihil.
2. In het derde lid wordt na «invalide is» ingevoegd «en de invaliditeit veroorzaakt
is door een dienstongeval».
3. In het vierde lid wordt na «waarin de uitkering is verminderd» ingevoegd «vanwege
toepassing van artikel 7c, eerste lid, of».
4. Het vijfde lid vervalt.
N
In artikel 13d, eerste lid, wordt «een franchise in verband met het op grond van artikel
18a, zevende lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 in aanmerking te nemen bedrag
ter zake van uitkeringen op grond van de Algemene Ouderdomswet» vervangen door «een
bij een middelloonstelsel behorende franchise die wordt gehanteerd ten aanzien van
overheidswerknemers». Tevens wordt na «te boven gaat» ingevoegd «, op de peildatum
van 1 januari van een kalenderjaar of op de datum waarop betrokkene tot minister is
benoemd».
O
Artikel 13f wordt als volgt gewijzigd:
1. Het opschrift komt te luiden:
Artikel 13f. Verhoging ouderdomspensioen door omzetting van partnerpensioen.
2. In het eerste en tweede lid wordt «nabestaandenpensioen» vervangen door «partnerpensioen».
3. In het derde lid wordt «de echtgenoot of de aangemelde partner» vervangen door «de
partner».
P
Artikel 13g wordt als volgt gewijzigd:
1. Het opschrift komt te luiden:
Artikel 13g. Verlaging ouderdomspensioen door omzetting in partnerpensioen.
2. Het eerste lid komt te luiden:
1. Een gewezen minister kan na afloop van de uitkeringsduur, bedoeld in artikel 7, een
deel van de tussen 1 augustus 2003 en het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet
aanpassing Appa en enkele andere wetten 2021 door hem opgebouwde aanspraken op ouderdomspensioen
omzetten in een aanspraak op partnerpensioen bij overlijden voor het bereiken van
de pensioengerechtigde leeftijd.
3. In het tweede lid wordt «nabestaandenpensioen» vervangen door «partnerpensioen».
4. In het derde lid, aanhef, wordt «nabestaandenpensioen» vervangen door «partnerpensioen»
en «eigen pensioen» door «ouderdomspensioen».
Q
Artikel 13i wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder vernummering van het tweede tot het derde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
2. Onze Minister kan een pensioen als bedoeld in het eerste lid eveneens afkopen, mits
Onze Minister na het ontslag van de belanghebbende als minister ten minste vijf maal
tevergeefs heeft gepoogd de overdrachtswaarde over te dragen als bedoeld in artikel
13j, eerste lid, en na het ontslag ten minste vijf jaar is verstreken.
2. In het derde lid (nieuw) wordt «Artikel 66, negende lid» vervangen door «Artikel
66, zevende lid».
R
Na artikel 13i wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 13j. Waardeoverdracht klein pensioen
1. Onze Minister kan de overdrachtswaarde van de pensioenaanspraken van een gewezen
minister met overeenkomstige toepassing van artikel 70a van de Pensioenwet overdragen
aan een pensioenuitvoerder als bedoeld in de Pensioenwet, met dien verstande dat voor
deze overeenkomstige toepassing Onze Minister wordt beschouwd als de overdragende
pensioenuitvoerder.
2. Een pensioenuitvoerder als bedoeld in de Pensioenwet kan de pensioenaanspraken van
een gewezen deelnemer als bedoeld in de Pensioenwet met overeenkomstige toepassing
van artikel 70a van de Pensioenwet overdragen aan Onze Minister, met dien verstande
dat voor deze overeenkomstige toepassing Onze Minister wordt beschouwd als de ontvangende
pensioenuitvoerder.
S
Artikel 14 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onderdelen g en h, wordt «nabestaandenpensioen» telkens vervangen
door «partnerpensioen».
2. In het eerste lid, onderdeel j, wordt «de afkoop» vervangen door «de afkoop en de
waardeoverdracht».
T
Het opschrift van hoofdstuk 5 komt te luiden:
HOOFDSTUK 5. HET PARTNER- EN WEZENPENSIOEN.
U
Artikel 15 komt te luiden:
Artikel 15. Recht op partnerpensioen
1. De partner van een minister, gewezen minister of gepensioneerd minister heeft bij
diens overlijden recht op partnerpensioen.
2. Het partnerpensioen gaat in op de dag volgende op de dag van het overlijden, bedoeld
in het eerste lid.
3. In afwijking van het eerste lid bestaat geen recht op partnerpensioen:
a. indien het partnerschap is aangegaan nadat de gepensioneerde minister de pensioengerechtigde
leeftijd had bereikt;
b. bij overlijden van een gewezen minister vóór het bereiken van de pensioengerechtigde
leeftijd, voor zover de pensioengeldige tijd is gelegen tussen 1 augustus 2003 en
het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet aanpassing Appa en enkele andere wetten
2021 en geen omzetting is gedaan als bedoeld in artikel 13g, eerste lid;
c. bij overlijden van een gepensioneerd minister, voor zover de pensioengeldige tijd
van de overledene is gelegen na 30 juni 1999 en de keuze is gedaan, bedoeld in artikel
13f;
d. indien de partner de minister, gewezen minister of gepensioneerd minister opzettelijk
van het leven heeft beroofd of daaraan medeplichtig is en hiervoor is veroordeeld.
4. Het derde lid, onder b, is niet van toepassing bij overlijden van een gewezen minister
die recht heeft op een uitkering als bedoeld in artikel 6, eerste lid.
V
Artikel 17 komt te luiden:
Artikel 17. Bijzonder partnerpensioen
1. Bij een overlijden van de minister, de gewezen minister of de gepensioneerd minister
heeft de gewezen partner recht op bijzonder partnerpensioen, mits:
a. de gewezen partner recht op partnerpensioen zou hebben gehad, indien de minister,
gewezen minister of gepensioneerde op de dag van het beëindigen van het partnerschap
zou zijn overleden; en
b. indien het partnerschap een huwelijk betrof, de dag van het vonnis, waarbij de echtscheiding
of de ontbinding van het huwelijk is uitgesproken ligt na het tijdstip van de inwerkingtreding
van de Wet herziening echtscheidingsrecht en de echtscheiding of de ontbinding van
het huwelijk niet is uitgesproken met toepassing van het voor bedoeld tijdstip geldende
recht.
2. In afwijking van het eerste lid heeft de gewezen partner bij overlijden geen recht
op bijzonder partnerpensioen:
a. indien de partners bij huwelijkse voorwaarden, bij voorwaarden bij geregistreerd partnerschap
of bij een schriftelijk gesloten overeenkomst met het oog op het einde van het partnerschap
dit overeenkomen en Onze Minister daarmee instemt;
b. indien betrokkene als gevolg van het aangaan van een nieuw partnerschap met dezelfde
minister wegens diens overlijden recht op partnerpensioen heeft;
c. bij overlijden van een minister of gewezen minister vóór het bereiken van de pensioengerechtigde
leeftijd, voor zover de pensioengeldige tijd van de overledene is gelegen tussen 31 juli
2003 en het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet aanpassing Appa en enkele andere
wetten 2021;
d. bij overlijden van een gepensioneerd minister voor zover de pensioengeldige tijd van
de overledene is gelegen na 30 juni 1999 en de keuze is gedaan, bedoeld in artikel
13f;
e. indien de gewezen partner de minister, gewezen minister of gepensioneerd minister opzettelijk van het leven heeft beroofd of daaraan medeplichtig
is, en hiervoor is veroordeeld;
f. indien bij de scheiding het partnerpensioen van de minister, de gewezen minister of
de gepensioneerd minister is omgezet in een eigen aanspraak op ouderdomspensioen voor
de gewezen partner.
W
Artikel 18 komt te luiden:
Artikel 18 Recht op wezenpensioen
1. In deze afdeling wordt onder wees verstaan een kind van wie een verzorger is overleden
en:
a. die als kind van de minister, gewezen minister of gepensioneerd minister staat ingeschreven
in de basisadministratie, bedoeld in de Wet basisregistratie persoonsgegevens;
b. dat deel uitmaakte van het gezin van de minister, gewezen minister of gepensioneerd
minister, waarvoor deze de kosten van levensonderhoud droeg; of
c. voor wie de minister, gewezen minister of gepensioneerd minister ten tijde van overlijden
een onderhoudsplicht krachtens artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek dan
wel artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek BES was opgelegd, dan wel door
hem bij authentieke akte een dergelijke verplichting was erkend.
2. In deze afdeling wordt onder verzorger verstaan:
a. de ouder van de wees indien de wees is geboren tijdens het huwelijk of geregistreerd
partnerschap;
b. de persoon die de wees heeft erkend of geadopteerd;
c. de pleegouder van de wees.
3. Onder pleegouder bedoeld in het tweede lid, onder c, wordt verstaan de persoon die
de zorg draagt voor het onderhoud en de opvoeding van het kind, als was het een eigen
kind, onafhankelijk van enige verplichting daartoe of het genieten van een vergoeding
daarvoor.
4. De wees heeft bij overlijden van zijn verzorger die minister, gewezen minister of
gepensioneerd minister was recht op wezenpensioen, indien hij de leeftijd van vijfentwintig
jaar nog niet heeft bereikt.
5. Het wezenpensioen gaat in op de dag volgende op de dag van het overlijden van de
verzorger, bedoeld in het vierde lid.
6. In afwijking van het vierde lid heeft een wees geen recht op wezenpensioen als hij
opzettelijk de minister, gewezen minister of gepensioneerd minister van het leven
heeft beroofd of daaraan medeplichtig is, en hiervoor is veroordeeld.
X
De artikelen 19 en 20 vervallen.
Y
In artikel 21 wordt onder vernummering van het tweede lid tot het derde lid een lid
ingevoegd, luidende:
2. Het tijdelijk pensioen gaat in op een door Onze Minister te bepalen dag.
Z
Artikel 22 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het opschrift wordt «Nabestaandenpensioen» vervangen door «Berekening partnerpensioen».
2. In het eerste lid wordt «Het nabestaandenpensioen bedraagt 70 procent van het pensioen»
vervangen door «Het partnerpensioen, bedoeld in artikel 15, bedraagt 70 procent van
het ouderdomspensioen».
3. In het tweede lid, aanhef, wordt «het pensioen van de nabestaande van hem die overlijdt,»
vervangen door «het partnerpensioen».
4. Het tweede lid, onderdeel a, komt te luiden:
a. bij overlijden van een minister vóór het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd,
70 procent van het ouderdomspensioen waarop die minister aanspraak zou hebben kunnen
maken, indien hij zijn ambt tot het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd zou
hebben bekleed, zonder rekening te houden met artikel 13e, tweede of derde lid;.
5. In het tweede lid, onderdeel b, wordt «als gewezen minister» vervangen door «bij
overlijden van een gewezen minister» en «pensioen» door «ouderdomspensioen».
6. Het derde lid komt te luiden:
3. Indien wegens eenzelfde overlijden voor een partner recht ontstaat zowel op partnerpensioen
krachtens deze afdeling als op partnerpensioen krachtens of op de voet van de derde
of vijfde afdeling van deze wet, wordt voor de berekening van de ouderdomspensioenen
waarvan de partnerpensioenen zijn afgeleid, tijd die zowel voor de berekening van
eerstbedoeld pensioen als voor de berekening van het andere pensioen meetelt en niet
daadwerkelijk gelijktijdig in de verschillende ambten is doorgebracht, slechts meegeteld
voor de berekening van het pensioen, waarbij die tijd het hoogste bedrag oplevert.
7. In het vierde lid wordt «eigen pensioen» vervangen door «ouderdomspensioen».
AA
De artikelen 22a, 22b en 22c vervallen.
BB
Artikel 23 komt te luiden:
Artikel 23. Berekening bijzonder partnerpensioen
1. Het bijzonder partnerpensioen bedraagt 70 procent van een ouderdomspensioen, waarbij
in aanmerking wordt genomen:
a. de berekeningsgrondslag waarnaar het ouderdomspensioen van de minister, gewezen minister
of gepensioneerde zou zijn berekend indien deze op de dag van het beëindigen van het
partnerschap recht op ouderdomspensioen zou hebben verkregen, zonder rekening te houden
met artikel 13e, tweede of derde lid;
b. pensioengeldige tijd die is gelegen vóór de onder a bedoelde dag, met dien verstande
dat:
i. bij overlijden van een minister of gewezen minister voor de pensioengerechtigde leeftijd,
uitsluitend tijd vóór 1 augustus 2003 en na het tijdstip van inwerkingtreding van
de Wet aanpassing Appa en enkele andere wetten 2021, in aanmerking wordt genomen;
ii. bij overlijden van een gepensioneerd minister uitsluitend tijd vóór 1 juli 1999 in
aanmerking wordt genomen, indien de keuze is gedaan, bedoeld in artikel 13f.
2. Indien er bij overlijden recht bestaat op meer dan een bijzonder partnerpensioen
vindt het eerste lid overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor de berekening
van het bijzonder partnerpensioen ontleend aan elk partnerschap waaraan een eerder
partnerschap voorafgaat slechts de diensttijd meetelt die samenloopt of geacht kan
worden samen te lopen met de duur van het partnerschap.
3. Wanneer er in verband met hetzelfde overlijden behalve partnerpensioen ook recht
op een of meer bijzondere partnerpensioenen bestaat, wordt het partnerpensioen verminderd
met deze bijzondere partnerpensioenen.
CC
Artikel 24 vervalt.
DD
Artikel 25 komt te luiden:
Artikel 25. Berekening wezenpensioen
1. Het wezenpensioen bedraagt 14 procent van het ouderdomspensioen als de wees een verzorger
als bedoeld in artikel 18, tweede lid, heeft.
2. Het wezenpensioen bedraagt 28 procent van het ouderdomspensioen als er geen sprake
is van een verzorger als bedoeld in artikel 18, tweede lid.
3. Onze Minister stelt het wezenpensioen, bedoeld in het eerste lid, opnieuw vast als
de wees geen verzorger als bedoeld in artikel 18, tweede lid, meer heeft. Het gewijzigde
bedrag van het wezenpensioen gaat in met ingang van de eerste dag van de maand na
de maand waarin de verzorger is overleden.
4. Voor de toepassing van dit artikel is het ouderdomspensioen het ouderdomspensioen:
a. voordat het pensioen is verlaagd of verhoogd met toepassing van artikel 13e, tweede
lid, 13f, 13g;
b. zonder rekening te houden met de toepassing 13e, derde lid.
EE
De artikelen 25a en 26 vervallen.
FF
Artikel 27, derde lid, vervalt.
GG
De artikelen 27a en 27b vervallen.
HH
Artikel 28a wordt als volgt gewijzigd:
1. In artikel 28a, eerste lid, wordt «het nabestaandenpensioen, het bijzonder nabestaandenpensioen»
vervangen door «het partnerpensioen, het bijzonder partnerpensioen».
2. In het tweede lid wordt «Artikel 66, negende lid» vervangen door «Artikel 66, zevende
lid».
II
Na artikel 28a wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 28b
Een partnerpensioen, een bijzonder partnerpensioen en een wezenpensioen wordt geïndexeerd
op een wijze die gelijk is aan de indexering die wordt gehanteerd ten aanzien van
het partnerpensioen, het bijzonder partnerpensioen en het wezenpensioen van overheidswerknemers.
JJ
Artikel 30 wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.
2. Een lid wordt toegevoegd, luidende:
2. Wanneer een vervallen recht op pensioen geheel of gedeeltelijk wordt hersteld gaat
het pensioen in op de eerste dag van de maand waarin het herstel heeft plaatsgevonden.
KK
Artikel 34 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het opschrift wordt «nabestaandenpensioenen na hertrouwen of aanmelding» vervangen
door «partnerpensioenen bij nieuw partnerschap».
2. In het eerste lid, wordt «nabestaande» vervangen door «partner» en «nabestaandenpensioen»
telkens door «partnerpensioen».
LL
In artikel 34a wordt «eigen pensioenen» vervangen door «ouderdomspensioenen».
MM
De artikelen 35 tot en met 39 vervallen.
NN
Artikel 40 vervalt.
OO
In artikel 40a, eerste lid, wordt «eigen pensioen» vervangen door «ouderdomspensioen».
PP
Na artikel 40b worden zeven artikelen ingevoegd, luidende:
Artikel 40c (behoort bij artikel 13c) Pensioenopbouw tijdens uitkering
1. Ingeval aan een gewezen minister reeds voor het tijdstip van inwerkingtreding van
de Wet aanpassing Appa en enkele andere wetten 2021 een uitkering als bedoeld in hoofdstuk
3 is toegekend, wordt in afwijking van artikel 13c, tweede lid, het opbouwpercentage
niet gehalveerd:
a. gedurende de eerste drie jaar en twee maanden van de uitkeringsperiode, te rekenen
vanaf de datum waarop de uitkering is toegekend; en
b. gedurende de periode waarin de uitkering langer dan drie jaar en twee maanden wordt
genoten en betrokkene voor 55 procent of meer algemeen invalide is.
2. Bij een ontslag van een belanghebbende die op het tijdstip van inwerkingtreding van
de Wet aanpassing Appa en enkele andere wetten 2021 het ambt van minister vervult
is in afwijking van artikel 13c, tweede lid, het eerste lid van overeenkomstige toepassing,
tenzij de belanghebbende dit ambt opnieuw bekleedt in het eerstvolgende kabinet dat
aantreedt na die datum.
3. Het opbouwpercentage, bedoeld in artikel 13c, is nul indien de betrokkene daarom
reeds voor het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet aanpassing Appa en enkele
andere wetten 2021 heeft verzocht.
Artikel 40d (behoort bij hoofdstuk 5) Anw-compensatie
1. De partner aan wie op grond van deze wet een partnerpensioen is toegekend in verband
met een overlijden voor het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet aanpassing Appa
en enkele andere wetten 2021 en die de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft
bereikt maar geen recht heeft op een nabestaandenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet,
ontvangt tot hij die leeftijd bereikt een toeslag op zijn volgens artikel 22 berekende
pensioen, indien dat is berekend of mede is berekend over diensttijd na 31 december
1985.
2. De toeslag bedraagt jaarlijks voor elk voor de berekening van het partnerpensioen
tellend jaar na 31 december 1985 2,5 procent van 75 procent van het tot een jaarbedrag
herleide bedrag van de nabestaandenuitkering en de vakantie-uitkering ingevolge de
Algemene nabestaandenwet, zoals die wet geldt op 1 januari van het jaar waarin recht
op partnerpensioen ontstaat.
3. Indien de partner, bedoeld in het eerste lid, bij de toekenning van het partnerpensioen
jonger was dan 40 jaar, wordt de toeslag toegekend voor een periode van ten hoogste
12 maanden.
4. De toeslag wordt met ingang van 1 januari van ieder jaar aangepast volgens de regels,
bedoeld in artikel 105, eerste lid.
5. Het recht op toeslag eindigt met ingang van de dag waarop de partner de pensioengerechtigde
leeftijd bereikt.
6. Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op de partner aan wie op grond van
deze wet een partnerpensioen is toegekend in verband met een overlijden binnen vijf
jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet aanpassing Appa en enkele andere
wetten 2021 en die de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt, maar geen
recht heeft op een nabestaandenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet, indien
de overledene aantoonbaar reeds ten tijde van het tijdstip van inwerkingtreding van
de Wet aanpassing Appa en enkele andere wetten 2021 ongeneeslijk ziek was en daardoor
of door andere blijvende omstandigheden voor die datum geen aanvullende nabestaandenverzekering
bij een verzekeraar heeft kunnen afsluiten tegen ten hoogste de dubbele basispremie.
Artikel 40e (behoort bij hoofdstuk 5) Compensatie lagere Anw
1. De partner aan wie op grond van deze wet een partnerpensioen is toegekend in verband
met een overlijden voor het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet aanpassing Appa
en enkele andere wetten 2021 en die recht heeft op een nabestaandenuitkering ingevolge
de Algemene nabestaandenwet, waarop inkomen in mindering wordt gebracht, heeft recht
op een toeslag op zijn volgens artikel 22 berekende pensioen, indien dat is berekend
of mede is berekend over diensttijd na 31 december 1985.
2. Recht op toeslag heeft eveneens de partner aan wie in het tijdvak van 1 juli 1996
tot 1 juli 1999 nabestaandenpensioen is toegekend en op wiens uitkering ingevolge
de Algemene nabestaandenwet in dat tijdvak inkomen in mindering is gebracht.
3. De toeslag bedraagt jaarlijks voor elk voor de berekening van het partnerpensioen
tellend jaar na 31 december 1985 2,5 procent van het verschil tussen 75 procent van
het tot een jaarbedrag herleide bedrag van de nabestaandenuitkering en de vakantie-uitkering
ingevolge de Algemene nabestaandenwet, zoals die wet geldt op 1 januari van het jaar
waarin recht op partnerpensioen ontstaat, zonder de vermindering en het verminderde
bedrag. De toeslag bedraagt niet meer dan 75 procent van het in de eerste volzin eerstbedoelde
bedrag en kan niet negatief zijn. De toeslag wordt nader vastgesteld:
a. met ingang van 1 januari van ieder jaar volgens de regels, bedoeld in artikel 105,
eerste lid;
b. bij iedere nadere vaststelling van de vermindering van een uitkering ingevolge de
Algemene nabestaandenwet.
4. Artikel 40d, vierde, vijfde en zesde lid, zijn mede van toepassing op de toeslag
ingevolge dit artikel.
Artikel 40f (behoort bij hoofdstuk 5) compensatie Aow-premie
1. De partner die de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt, heeft tot
de dag waarop hij die leeftijd bereikt recht op een toeslag op zijn volgens artikel
22 berekende pensioen ten bedrage van 15 procent van dat pensioen voor zover dat is
berekend over diensttijd vóór 1 augustus 2003 en van 7,5 procent voor zover berekend
over de diensttijd na 31 juli 2003, behoudens het bepaalde in het tweede en derde
lid.
2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder een pensioen als daar bedoeld verstaan
het pensioen nadat eventueel hoofdstuk 17 toepassing heeft gevonden.
3. De compensatie bedraagt niet meer dan het voor overheidswerknemers gestelde grensbedrag
voor compensatie voor premiebetaling AOW/Anw over nabestaandenpensioen.
4. Dit artikel is niet van toepassing ten aanzien van degene die recht heeft op bijzonder
partnerpensioen.
Artikel 40g (behoort bij hoofdstuk 5 en artikel 115) leeftijd wees
1. In afwijking van artikel 18, vierde lid, heeft de wees van een minister, gewezen
minister of gepensioneerd minister die voor het tijdstip van inwerkingtreding van
de Wet aanpassing Appa en enkele andere wetten 2021 is overleden, recht op een wezenpensioen,
zolang hij de leeftijd van eenentwintig jaren nog niet heeft bereikt.
2. In afwijking van artikel 115, vierde lid, eindigt het wezenpensioen, bedoeld in het
eerste lid, op de laatste dag van de maand waarin de wees de leeftijd van 21 jaar
heeft bereikt of betrokken is bij een partnerschap.
Artikel 40h (behoort bij hoofdstuk 5) Anw-compensatie en toeslag wezenpensioen
1. Een wees met recht op wezenpensioen heeft, voor zover dat pensioen is berekend over
de diensttijd voor het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet aanpassing Appa en
enkele andere wetten 2021, vanaf de eerste dag van de maand waarin hij de leeftijd
van vijftien jaar heeft bereikt recht op een toeslag van vijftien procent van het
wezenpensioen.
2. Voor de toepassing van het tweede lid wordt onder wezenpensioen verstaan het pensioen
nadat eventueel hoofdstuk 17 toepassing heeft gevonden.
3. De in het eerste lid bedoelde compensatie gaat niet uit boven het fiscale maximum
als bedoeld in de Wet op de loonbelasting 1964 een bedraagt niet meer dan het voor
wezen van overheidswerknemers gestelde grensbedrag.
4. Voor de toepassing van artikel 27 wordt de toeslag op grond van dit artikel buiten
beschouwing gelaten.
De artikelen 41 tot en met 45 vervallen.
RR
In artikel 45a, eerste lid, wordt «het nabestaandenpensioen, het bijzonder nabestaandenpensioen»
vervangen door «het partnerpensioen, het bijzonder partnerpensioen».
SS
De artikelen 46 tot en met 49 vervallen.
TT
In artikel 50, onder d, wordt «kamerlidtijd: tijd» vervangen door «kamerlidtijd of
kamerlidjaar: tijd of jaar».
UU
Artikel 51 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Een Kamerlid heeft met ingang van de dag van zijn aftreden, indien hij nog niet de
pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt en hij niet zonder onderbreking weer als
Kamerlid optreedt, recht op een uitkering op de voet van de volgende artikelen.
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. De uitkering of, na verrekening ingevolge artikel 54, het restant van de uitkering
wordt niet uitbetaald:
a. voor zover en voor de periode dat de belanghebbende daarom verzoekt;
b. voor de periode dat aan de belanghebbende rechtens zijn vrijheid is ontnomen;
c. voor de periode dat de belanghebbende zicht onttrekt aan de tenuitvoerlegging van
een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel;
d. voor de periode dat de belanghebbende buiten Nederland woont of verblijf houdt anders
dan wegens vakantie, met dien verstande dat artikel 19, tiende, dertiende en veertiende
lid, van de Werkloosheidswet alsmede de regels die op grond van genoemd tiende lid
gesteld zijn, van overeenkomstige toepassing zijn;
e. voor de periode dat de belanghebbende vakantie geniet buiten de bij algemene maatregel
van bestuur gestelde periode.
3. Het derde lid komt te luiden:
3. Het niet uitbetalen van de uitkering op grond van het tweede lid, is niet van invloed
op de met toepassing van artikel 52, eerste of tweede lid, berekende duur waarvoor
de uitkering is toegekend.
VV
Artikel 52, zevende lid, vervalt.
WW
Artikel 52a wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «die recht heeft op een uitkering als bedoeld in artikel
51» vervangen door «aan wie een uitkering als bedoeld in artikel 51 geheel of gedeeltelijk
wordt uitbetaald en die niet binnen twaalf maanden de pensioengerechtigde leeftijd
bereikt».
2. Het vierde lid vervalt.
3. Het vijfde lid wordt vernummerd tot vierde lid en komt te luiden:
4. Dit artikel is niet van toepassing:
a. op de belanghebbende die inkomsten geniet ten bedrage van 100% van berekeningsgrondslag,
bedoeld in artikel 50, onderdeel e, of een ambt heeft aanvaard als bedoeld in artikel
2, tweede lid, en daaruit inkomsten geniet ten bedrage van 70% of meer van de berekeningsgrondslag,
bedoeld in artikel 50, onderdeel e;
b. op de belanghebbende die recht heeft op een voortgezette uitkering ingevolge artikel
53a;
c. voor de periode dat de belanghebbende verzoekt af te zien van de uitbetaling van de
gehele uitkering.
4. Het zesde lid wordt vernummerd tot het vijfde lid.
XX
Artikel 52b komt als volgt te luiden:
Artikel 52b
1. De belanghebbende is verplicht door een re-integratiebureau een plan op te laten
stellen voor het gericht zoeken naar en verwerven van passende arbeid, waarin de activiteiten
zijn opgenomen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan de verplichting, bedoeld in
artikel 52a, eerste lid, onderdeel a, en het plan, nadat het is goedgekeurd door Onze
Minister, onder begeleiding van een re-integratiebureau uit te voeren.
2. Behoudens de gevallen, bedoeld in artikel 52a, vierde lid, heeft de belanghebbende
vanaf het moment van zijn ontslag met in achtneming van de regels, bedoeld in het
derde lid, recht op vergoeding van daadwerkelijk gemaakte kosten van het plan, bedoeld
in het eerste lid, en van de begeleiding en ondersteuning bij de uitvoering van het
plan.
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent:
a. de onderdelen van het plan, bedoeld in het eerste lid;
b. een tegemoetkoming voor de in het plan opgenomen activiteiten anders dan begeleiding
en ondersteuning;
c. de eisen die worden gesteld aan een re-integratiebureau als bedoeld in het eerste
lid;
d. de voor vergoeding in aanmerking te nemen kosten, bedoeld in het tweede lid;
e. het bedrag dat ten hoogste op grond van het tweede lid kan worden verstrekt.
4. In de regels, bedoeld in het derde lid, kan worden gedifferentieerd naar gelang de
afstand die de belanghebbende heeft tot de arbeidsmarkt.
YY
In artikel 52c vervalt «of 52b».
ZZ
In artikel 56, tweede lid, wordt de puntkomma aan het eind van onderdeel b vervangen
door een punt en vervalt onderdeel c.
AAA
In artikel 57, eerste en tweede lid, wordt «weduwe of weduwnaar» steeds vervangen
door «partner».
BBB
Hoofdstuk 11 komt te luiden:
HOOFDSTUK 11. HET OUDERDOMSPENSIOEN
Artikel 58. Het recht op ouderdomspensioen
Een persoon die Kamerlid is of Kamerlid is geweest, heeft met overeenkomstige toepassing
van hoofdstuk 4 en de artikelen 39c tot en met 40c recht op ouderdomspensioen, met
dien verstande dat:
1. voor «dienstjaar» gelezen wordt «kamerlidjaar»; en
2. voor «hoofdstuk 3»gelezen wordt «hoofdstuk 10».
CCC
Hoofdstuk 12 komt te luiden:
HOOFDSTUK 12. HET PARTNER- EN WEZENPENSIOEN
Artikel 60. Recht op partnerpensioen en bijzonder partnerpensioen
De partner en de gewezen partner van een Kamerlid, gewezen Kamerlid of gepensioneerd
Kamerlid heeft met overeenkomstige toepassing van de artikelen 15, 17, 21, 22 tot
en met 23a, 28, 31 en 34, alsmede de artikelen 40d tot en met 40f en de nadere regels
op grond van artikel 45a recht op partnerpensioen of bijzonder partnerpensioen, met
dien verstande dat in artikel 40c voor «diensttijd» gelezen wordt «kamerlidtijd».
Artikel 61. Recht op wezenpensioen
Na het overlijden van een Kamerlid, gewezen Kamerlid of gepensioneerd Kamerlid hebben
zijn wezen met overeenkomstige toepassing van de artikelen 18, 21, 25, 27, 28, 28a,
31 en 34a alsmede de artikelen 40g en 40h en de nadere regels op grond van 45a recht
op een wezenpensioen.
DDD
De hoofdstukken 13 en 14 vervallen.
EEE
De artikelen 80 tot en met 84b en 85 tot en met 92 vervallen.
FFF
Artikel 105 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «een aanpassing aan een algemene loonswijziging,» wordt vervangen
door «een verhoging met de consumentenprijsindex».
2. In het derde lid wordt «Onze Minister stelt regels» vervangen door «Onze Minister
kan regels stellen».
GGG
Het opschrift van hoofdstuk 18, paragraaf 3, komt te luiden:
§ 3. Einde van de pensioenen.
HHH
De artikelen 112, 113 en 114 vervallen.
III
Artikel 115, vierde lid komt te luiden:
4. Het wezenpensioen voorts eindigt op de laatste dag van de maand waarin de wees:
a. vijfentwintig jaar is geworden of betrokken is bij een partnerschap; of
b. wettig kind is geworden van een ander dan degene aan wiens overlijden het recht op
wezenpensioen wordt ontleend.
JJJ
Artikel 116 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het kopje «Nabestaandenuitkering» wordt vervangen door «Overlijdensuitkering».
2. Het eerste lid komt te luiden:
1. Zo spoedig mogelijk na het overlijden van een gepensioneerd minister of gepensioneerd
Kamerlid wordt aan diens partner, van wie hij niet duurzaam gescheiden leefde, een
uitkering toegekend ten bedrage van het pensioen van die minister of dat Kamerlid
over een tijdvak van twee maanden. Bij ontstentenis van een partner van wie de overledene
niet duurzaam gescheiden leefde, geschiedt de uitkering ten behoeve van wezen die
aan het overlijden van de gepensioneerde op grond van deze wet recht op wezenpensioen
ontlenen.
KKK
In artikel 117, eerste lid, wordt voor «verrekening» ingevoegd «geen».
LLL
Hoofdstuk 19 vervalt.
MMM
Artikel 131 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Een lid van gedeputeerde staten heeft met ingang van de dag van zijn ontslag recht
op een uitkering op de voet van de volgende artikelen, indien hij nog niet de pensioengerechtigde
leeftijd heeft bereikt en hij niet zonder onderbreking weer als lid van gedeputeerde
staten optreedt in een betrekking van ten minste gelijke omvang.
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. De uitkering of, na verrekening ingevolge artikel 134, het restant van de uitkering
wordt niet uitbetaald:
a. voor zover en voor de periode dat de belanghebbende daarom met het oog op de toepassing
van artikel 132a, vierde lid, onder c, verzoekt;
b. voor de periode dat aan de belanghebbende rechtens zijn vrijheid is ontnomen;
c. voor de periode dat de belanghebbende zicht onttrekt aan de tenuitvoerlegging van
een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel;
d. voor de periode dat de belanghebbende buiten Nederland woont of verblijf houdt anders
dan wegens vakantie, met dien verstande dat artikel 19, tiende, dertiende en veertiende
lid, van de Werkloosheidswet alsmede de regels die op grond van genoemd tiende lid
gesteld zijn, van overeenkomstige toepassing zijn;
e. voor de periode dat de belanghebbende vakantie geniet buiten de bij algemene maatregel
van bestuur gestelde periode.
3. Het derde lid komt te luiden:
3. Het niet uitbetalen van de uitkering op grond van het tweede lid, is niet van invloed
op de met toepassing van artikel 132, eerste of vierde lid, berekende duur waarvoor
de uitkering is toegekend.
NNN
Artikel 132, zesde lid, vervalt.
OOO
Artikel 132a wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «die recht heeft op een uitkering als bedoeld in artikel
131» vervangen door «aan wie een uitkering als bedoeld in artikel 131 geheel of gedeeltelijk
wordt uitbetaald en die niet binnen twaalf maanden de pensioengerechtigde leeftijd
bereikt».
2. Het vierde lid vervalt.
3. Het vijfde lid wordt vernummerd tot vierde lid en komt te luiden:
4. Dit artikel is niet van toepassing:
a. op de belanghebbende die inkomsten geniet ten bedrage van 100% van de laatstelijk
genoten bezoldiging, bedoeld in artikel 133, tweede lid, of op de belanghebbende die
een ambt heeft aanvaard als bedoeld in artikel 2, tweede lid, en daaruit inkomsten
geniet ten bedrage van 70% of meer van de laatstelijk genoten bezoldiging, bedoeld
in artikel 133, tweede lid;
b. op de belanghebbende die recht heeft op een voortgezette uitkering ingevolge artikel
133a;
c. voor de periode dat de belanghebbende die verzoekt af te zien van de uitbetaling van
de gehele uitkering.
4. Het zesde lid wordt vernummerd tot het vijfde lid.
PPP
Artikel 132b komt te luiden:
Artikel 132b
1. De belanghebbende is verplicht door een re-integratiebureau een plan op te laten
stellen voor het gericht zoeken naar en verwerven van passende arbeid, waarin de activiteiten
zijn opgenomen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan de verplichting, bedoeld in
artikel 132a, eerste lid, onderdeel a, en het plan, nadat het is goedgekeurd door
gedeputeerde staten, onder begeleiding van een re-integratiebureau uit te voeren.
2. Behoudens de gevallen, bedoeld in artikel 132a, vierde lid, heeft de belanghebbende
vanaf het moment van zijn ontslag met in achtneming van de regels, bedoeld in het
derde lid, recht op vergoeding van daadwerkelijk gemaakte kosten van het plan, bedoeld
in het eerste lid, en van planmatige begeleiding en ondersteuning bij het gericht
zoeken naar en verwerven van passende arbeid.
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent:
a. de onderdelen van het plan, bedoeld in het eerste lid;
b. een tegemoetkoming voor de in het plan opgenomen activiteiten anders dan begeleiding
en ondersteuning;
c. de eisen die worden gesteld aan het re-integratiebureau, bedoeld in het eerste en
tweede lid;
d. de voor vergoeding in aanmerking te nemen kosten, bedoeld in het tweede lid;
e. de bedrag dat ten hoogste op grond van het tweede lid kan worden verstrekt.
4. In de regels, bedoeld in het derde lid, kan worden gedifferentieerd naar gelang de
afstand die de belanghebbende heeft tot de arbeidsmarkt.
QQQ
In artikel 132c vervalt «of 132b».
RRR
In artikel 136, tweede lid, wordt de puntkomma aan het eind van onderdeel b vervangen
door een punt en vervalt onderdeel c.
SSS
Artikel 137 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Zo spoedig mogelijk na het overlijden van de belanghebbende wordt aan de partner,
van die de overledene niet duurzaam gescheiden leefde, een bedrag uitgekeerd gelijk
aan driemaal het bedrag van de uitkering, dat over de laatste volle maand aan de belanghebbende
is uitgekeerd.
2. In het tweede lid wordt «weduwe of weduwnaar na,» vervangen door «partner na, van
wie de overledene niet duurzaam gescheiden leefde,».
TTT
In het kopje van hoofdstuk 22 wordt «eigen pensioen» vervangen door «ouderdomspensioen».
UUU
Artikel 138 komt te luiden:
Artikel 138. Het recht op ouderdomspensioen
Een persoon die lid van gedeputeerde staten is geweest, heeft met overeenkomstige
toepassing van hoofdstuk 4 en de artikelen 39c tot en met 40c recht op ouderdomspensioen,
met dien verstande dat:
a. gedeputeerde staten in de plaats treden van Onze Minister;
b. voor «hoofdstuk 3» gelezen wordt «hoofdstuk 21».
VVV
Hoofdstuk 23 komt te luiden:
HOOFDSTUK 23. HET PARTNER- EN WEZENPENSIOEN
Artikel 140. Recht op partnerpensioen en bijzonder partnerpensioen
De partner en de gewezen partner van een lid van gedeputeerde staten, gewezen lid
van gedeputeerde staten of gepensioneerd lid van gedeputeerde staten heeft met overeenkomstige
toepassing van de artikelen 15, 17, 21, 22 tot en met 23a en 28, 28a, 28b, 31 en 34
alsmede de artikelen 39c en 40c tot en met 40f en de nadere regels op grond van artikel
45a recht op partnerpensioen of bijzonder partnerpensioen, met dien verstande dat
de bevoegdheid in artikel 31, tweede lid, wordt uitgeoefend door provinciale staten.
Artikel 141. Recht op wezenpensioen
Na het overlijden van een lid van gedeputeerde staten, gewezen lid van gedeputeerde
staten of gepensioneerd lid van gedeputeerde staten hebben zijn kinderen met overeenkomstige
toepassing van de artikelen 18, 21, 25, 27, 28, 28a, 31 en 34a alsmede de artikelen
39c, 40g en 40h en de nadere regels op grond van artikel 45a recht op een wezenpensioen,
met dien verstande dat de bevoegdheid in artikel 31, tweede lid, wordt uitgeoefend
door provinciale staten.
WWW
Hoofdstuk 24 vervalt.
XXX
Artikel 153 vervalt.
YYY
In artikel 155 wordt «en de artikelen 125 tot en met 127 van deze wet zijn» vervangen
door «is».
ZZZ
Artikel 156 vervalt.
AAAA
Artikel 157 komt te luiden:
Artikel 157
Ten aanzien van een pensioen op grond van deze afdeling, waaronder niet begrepen de
inbouw- en franchisebedragen, is artikel 105 van overeenkomstige toepassing.
BBBB
In artikel 158 vervalt «112, 113, 114, 115,».
CCCC
De artikelen 163, 163f, 163g en 163h vervallen.
ARTIKEL II
De Wet schadeloosstelling leden Tweede Kamer wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 2, eerste lid, wordt «vermeerderd met een percentage dat gelijk is aan
het percentage van de vakantie-uitkering dat in een collectieve arbeidsovereenkomst
is overeengekomen voor de ambtenaren die krachtens een arbeidsovereenkomst met de
Staat werkzaam zijn bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties»
vervangen door «vermeerderd met een vakantie-uitkering van 8 procent».
B
In artikel 2a, eerste lid, wordt «de ambtenaren, bedoeld in het tweede lid,» vervangen
door «de ambtenaren die krachtens een arbeidsovereenkomst met de Staat werkzaam zijn
bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties».
C
Artikel 2b komt te luiden:
Artikel 2b
De kamerleden ontvangen een eindejaarsuitkering van 8,3 procent van de schadeloosstelling,
bedoeld in artikel 2, verminderd met de vakantie-uitkering en indien van toepassing
rekening houdend met de toelagen, bedoeld in de artikelen 11 en 12, en met een eventuele
vermindering van de schadeloosstelling als bedoeld in artikel 3.
D
Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt na «De kamerleden» ingevoegd «met uitzondering van de voorzitter».
2. In het tweede lid wordt na «de kamerleden» ingevoegd «met uitzondering van de voorzitter».
E
De aanduiding van paragraaf 3 komt te luiden:
§ 3. Kostenvergoedingen en voorzieningen
F
In artikel 10, eerste lid, wordt na «Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen» ingevoegd
«dan wel een financiële vergoeding daarvoor».
G
Na artikel 10a van worden twee artikelen ingevoegd, luidende:
Artikel 10b
De kosten die een Kamerlid maakt omdat hij zich tijdens het vervullen van het ambt
oriënteert op zijn verdere loopbaan of mobiliteit bevorderende activiteiten ontplooit,
komen ten laste van de Staat, op voorwaarde dat de voorzitter van oordeel is dat:
a. de prijs/kwaliteitverhouding van de desbetreffende loopbaan oriëntatie of mobiliteit
bevorderende activiteit redelijk is;
b. die loopbaan oriëntatie of mobiliteit bevorderende activiteit niet kan worden aangemerkt
als een sollicitatieactiviteit; en
c. de kosten ervan niet reeds uit andere hoofde voor vergoeding in aanmerking komen.
Artikel 10c
De voorzitter treft voor de kamerleden een voorziening voor bedrijfsgeneeskundige
zorg.
H
Artikel 12a wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder vernummering van het tweede tot en met vijfde lid tot het derde tot en met
zesde lid, wordt een lid ingevoegd, luidende:
2. Op een daartoe strekkend advies van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding
en Veiligheid kan aan de voorzitter voor de duur van het voorzitterschap een dienstauto
met chauffeur ter beschikking worden gesteld voor zowel zakelijk als privégebruik.
2. In het derde lid (nieuw) wordt «het eerste lid» vervangen door «het eerste of tweede
lid».
3. In het vierde lid (nieuw) wordt «het tweede lid» vervangen door «het derde lid».
4. In het zesde lid (nieuw) wordt «het eerste lid» vervangen door «het eerste of tweede
lid».
I
Na artikel 12a wordt een artikel ingevoegd, luidende:.
Artikel 12b
1. Indien aan de voorzitter op grond van artikel 12a, eerste of tweede lid, een dienstauto
ter beschikking is gesteld, ontvangt hij een maandelijkse vergoeding voor de door
hem verschuldigde loonbelasting over het gebruik van de dienstauto. De vergoeding
wordt berekend aan de hand van de formule
CAT x P/100 x T/100
M = -------------------------
12
waarin:
M = het bedrag van de vergoeding;
CAT = de catalogusprijs van de dienstauto, met inbegrip van BTW en BPM, verminderd
met het deel van de catalogusprijs, met inbegrip van BTW en BPM, dat toerekenbaar
is aan buitengewone beveiligingsmaatregelen;
P = het toepasselijke percentage, genoemd in artikel 13bis, eerste lid, van de Wet
op de loonbelasting 1964;
T = het hoogste van de in de tarieftabel van artikel 20a, eerste lid, van de Wet op
de loonbelasting 1964 opgenomen percentages.
2. Aangewezen als een eindheffingsbestanddeel als bedoeld in artikel 31, eerste lid,
onderdeel f, van de Wet op de loonbelasting 1964 wordt:
a. de maandelijkse vergoeding, bedoeld in het eerste lid;
b. het tot het belastbare loon in de zin van de Wet op de loonbelasting 1964 van de voorzitter
behorend voordeel ter zake van de dienstauto toerekenbaar aan buitengewone beveiligingsmaatregelen.
J
Artikel 13 wordt als volgt gewijzigd:
1. Na onderdeel d wordt, onder verlettering van onderdeel e in onderdeel f, een onderdeel
ingevoegd, luidende:
e. een voorziening of financiële tegemoetkoming als bedoeld in artikel 10, eerste lid;.
2. Na onderdeel f (nieuw) wordt onder vervanging van de punt achter dat onderdeel door
een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:
g. de vergoeding, bedoeld in artikel 10b.
ARTIKEL III
De Wet vergoedingen leden Eerste Kamer wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 5 komt te luiden:
Artikel 5
De kamerleden ontvangen een eindejaarsuitkering van 8,3 procent van de som van de
vergoedingen, bedoeld in artikel 4, 7, eerste lid, en 8.
B
Artikel 12, eerste lid, komt te luiden:
1. De voorzitter ontvangt een eindejaarsuitkering van 8,3 procent, berekend over de
toelage, bedoeld in artikel 11, eerste lid, verminderd met het in artikel 2, eerste
lid, van de Wet schadeloosstelling leden Tweede Kamer genoemde percentage.
C
Artikel 13 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder vernummering van het tweede tot en met vijfde lid tot het derde tot en met
zesde lid, wordt een lid ingevoegd, luidende:
2. Op een daartoe strekkend advies van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding
en Veiligheid kan aan de voorzitter voor de duur van het voorzitterschap een dienstauto
met chauffeur ter beschikking worden gesteld voor zowel zakelijk als privégebruik.
2. In het derde lid (nieuw) wordt «het eerste lid» vervangen door «het eerste of tweede
lid».
3. In het vierde lid (nieuw) wordt «het tweede lid» vervangen door «het derde lid».
4. In het zesde lid (nieuw) wordt «het eerste lid» vervangen door «het eerste of tweede
lid».
D
In artikel 18a, eerste lid, wordt na «Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen» ingevoegd
«dan wel een financiële vergoeding daarvoor».
E
Na artikel 18b van wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 18c
De voorzitter treft voor de kamerleden een voorziening voor bedrijfsgeneeskundige
zorg.
F
In artikel 19 wordt na onderdeel d, onder verlettering van onderdeel e in onderdeel
f, een onderdeel ingevoegd, luidende:
e. een voorziening of financiële tegemoetkoming als bedoeld in artikel 18a, eerste lid;.
ARTIKEL IV
Artikel 2 van de Wet rechtspositie ministers en staatssecretarissen wordt als volgt
gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Boven en behalve de bezoldiging, bedoeld in artikel 1, ontvangen ministers en staatssecretarissen
een eindejaarsuitkering van 8,3 procent van de bezoldiging en een vakantie-uitkering
van 8 procent van de bezoldiging.
2. In het vierde lid wordt na «vervoer» ingevoegd «alsmede een voorziening voor bedrijfsgeneeskundige
zorg».
ARTIKEL V
De Wet rechtspositie Raad van State, Algemene Rekenkamer en Nationale ombudsman wordt
als volgt gewijzigd:
A
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. De vice-president van de Raad van State, de president van de Algemene Rekenkamer,
de Nationale ombudsman, de leden van de Raad van State en de staatsraden, de overige
leden in gewone dienst van de Algemene Rekenkamer en de substituut-ombudsmannen ontvangen
een eindejaarsuitkering van 8,3 procent van de bezoldiging en een vakantie-uitkering
van 8 procent van de bezoldiging.
3. Onder vernummering van het tweede tot en met het vijfde lid tot het derde tot en
met het zesde lid, wordt na het eerste lid een lid ingevoegd, luidende:
2. Indien voor de ambtenaren die op grond van een arbeidsovereenkomst met de Staat werkzaam
zijn bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in een collectieve
arbeidsovereenkomst een eenmalige uitkering is overeengekomen, ontvangen de vice-president
van de Raad van State, de president van de Algemene Rekenkamer, de Nationale ombudsman,
de leden van de Raad van State en de staatsraden, de overige leden in gewone dienst
van de Algemene Rekenkamer en de substituut-ombudsmannen deze op gelijke voet.
4. In het vierde lid (nieuw) en het vijfde lid (nieuw) wordt «tweede lid» vervangen
door «derde lid».
5. In het vijfde lid (nieuw) wordt «en vervoer» vervangen door «, vervoer en, voor zover
het de Nationale ombudsman en de substituut-ombudsmannen betreft, een voorziening
voor bedrijfsgeneeskundige zorg».
B
In artikel 3a, eerste lid, wordt na «Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen» ingevoegd
«dan wel een financiële vergoeding daarvoor».
ARTIKEL VI
Artikel 2a, tweede lid, van de Wet schadeloosstelling, uitkering en pensioen leden
Europees Parlement komt te luiden:
2. De leden ontvangen een eindejaarsuitkering van 8,3 procent, berekend over de schadeloosstelling,
bedoeld in artikel 2, verminderd met het in artikel 2 van de Wet schadeloosstelling
leden Tweede Kamer genoemde percentage.
ARTIKEL VII
De Gemeentewet wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 96, eerste lid, onder b, vervalt «in verband met reizen binnen de gemeente».
B
Artikel 97 vervalt.
ARTIKEL VIII
In artikel 94, eerste lid, onder b, van de Provinciewet vervalt: in verband met reizen
binnen de provincie».
ARTIKEL IX
Artikel 1, onderdeel q, ten 7°, van de Wet Privatisering ABP wordt «de Unie van Waterschappen»
vervangen door «de Vereniging werken voor waterschappen».
ARTIKEL X
Indien het bij geleide brief van 1 mei 2018 aanhangig gemaakte voorstel van wet van
het lid Van Raak tot wijziging van de Algemene Pensioenwet politieke ambtsdragers
en enige andere wetten in verband met de toepassing van het sociale zekerheidsstelsel
op politieke ambtsdragers (Wet sociale zekerheid politieke ambtsdragers 2018) (Kamerstukken II
2017/18, 34 943, nr. 1) tot wet is of wordt verheven en artikel I van die wet eerder in werking is getreden
dan artikel I van deze wet, vervallen de onderdelen D tot en met K, UU tot en met
AAA en MMM tot en met SSS van artikel I van deze wet.
ARTIKEL XI
1. Artikel I treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
2. Artikel I, onderdelen R en II, onder 2, werkt terug tot en met 1 januari 2019.
3. De artikelen II, onderdelen A, B en C, III, onderdelen A en B, en IV, onder 1, en
VI treden in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad
waarin zij worden geplaatst en werken terug tot en met 1 januari 2020.
4. Artikel IX treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het
Staatsblad waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 2019.
ARTIKEL XII
Deze wet wordt aangehaald als Wet aanpassing Appa en enkele andere wetten 2021.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries,
autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering
de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
Stemmingsuitslagen
Aangenomen met handopsteken
Fracties | Zetels | Voor/Tegen | Niet deelgenomen |
---|---|---|---|
VVD | 34 | Voor | |
D66 | 24 | Voor | |
PVV | 17 | Voor | |
CDA | 15 | Voor | |
PvdA | 9 | Voor | |
SP | 9 | Voor | |
GroenLinks | 8 | Voor | |
PvdD | 6 | Voor | |
ChristenUnie | 5 | Voor | |
FVD | 5 | Voor | |
DENK | 3 | Voor | |
Groep Van Haga | 3 | Voor | |
JA21 | 3 | Voor | |
SGP | 3 | Voor | |
Volt | 3 | Voor | |
BBB | 1 | Voor | |
BIJ1 | 1 | Voor | |
Fractie Den Haan | 1 | Niet deelgenomen |
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.