Memorie van toelichting : Memorie van toelichting
35 552 (R2148) Wijziging van de Paspoortwet in verband met de uitvoering van Verordening (EU) 2019/1157 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende de versterking van de beveiliging van identiteitskaarten van burgers van de Unie en van verblijfsdocumenten afgegeven aan burgers van de Unie en hun familieleden die hun recht van vrij verkeer uitoefenen (PbEU 2019, L 188) (uitvoering verordening identiteitskaarten)
Nr. 3
                   MEMORIE VAN TOELICHTING
            
I. ALGEMEEN DEEL
               
1. Inleiding
               
1.1. Aanleiding
               
Met dit voorstel van rijkswet tot wijziging van de Paspoortwet wordt uitvoering gegeven
                  aan deverordening (EU) 2019/1157 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni
                  2019betreffende de versterking van de beveiliging van identiteitskaarten van burgers
                  van de Unie en van verblijfsdocumenten afgegeven aan burgers van de Unie en hun familieleden
                  die hun recht van vrij verkeer uitoefenen (PbEU 2019, L 188) (hierna: de verordening).Met
                  het voorstel wordt uitvoering gegeven aan de aspecten uit de verordening die betrekking
                  hebben op de Nederlandse identiteitskaarten. De verordening is van toepassing vanaf
                  2 augustus 2021, wat betekent dat dit voorstel van rijkswet, indien en nadat het tot
                  wet is verheven, uiterlijk met ingang van die datum in werking treedt.
               
EU-burgers kunnen identiteitskaarten als reisdocumenten gebruiken zowel bij hun reizen
                  binnen de EU als om de EU binnen te komen vanuit niet-EU-landen overeenkomstig het
                  EU-recht inzake vrij verkeer van personen (Richtlijn 2004/38/EG). Ook kunnen EU-burgers
                  hun identiteitskaarten gebruiken om in hun dagelijkse leven hun identiteit te bewijzen
                  ten behoeve van entiteiten uit de publieke en private sector wanneer zij het recht
                  uitoefenen om in een ander EU-land te verblijven, of indien zij in hun eigen land
                  verblijven.
               
De Europese Commissie (hierna: EC) streeft met deze verordening de volgende twee doelen
                  na:
               
• Het verbeteren van de veiligheid in en bij de grenzen van de EU door middel van de
                        aanpak van fraude met identiteitskaarten en verblijfsdocumenten;
                     
• Het faciliteren en stimuleren van de uitoefening van het recht op vrij verkeer van
                        EU-burgers en hun gezinsleden.
                     
De EC heeft eerder ingezet op het verbeteren van de betrouwbaarheid van reisdocumenten.
                     In 2016 introduceerde de EC het Actieplan voor een krachtige Europese reactie op reisdocumentenfraude.1 Deze verordening is een uitwerking van dit actieplan. In het actieplan noemde de
                     EC maatregelen om het probleem van de beveiliging van documenten, waaronder identiteitskaarten
                     en verblijfsdocumenten, aan te pakken tegen de achtergrond van recente terreuraanvallen
                     in Europa en de problemen die burgers ondervinden als zij gebruik willen maken van
                     hun recht op vrij verkeer.
                  
De verordening zelf is op 17 april 2018 geïntroduceerd als één van de vier verordeningen
                     van het pakket veiligheidseisen2 dat «denying terrorists the means to act» wordt genoemd. Dit pakket is gericht op het verder beperken van de mogelijkheden
                     van terroristen om terreurdaden uit te voeren en het daarmee vergroten van de veiligheid
                     binnen de Europese Unie. Naast de verordening worden in het actieplan maatregelen
                     geïntroduceerd om de financiering van terreur te bestrijden, de toegang tot grondstoffen
                     voor het maken van explosieven te beperken en de handel in vuurwapens beter te beveiligen.
                  
1.2. Probleemdefinitie
               
De EC heeft vastgesteld dat er aanzienlijke verschillen bestaan tussen de beveiligingsniveaus
                  van de door de lidstaten afgegeven nationale identiteitskaarten. De vele documentensoorten
                  in omloop en de beveiligingsniveaus van sommigen daarvan doen het risico op vervalsing
                  en documentfraude toenemen. Uit cijfers van het European Document Fraud Risk Analysis Network blijkt dat het aantal incidenten met betrekking tot frauduleuze identiteitskaarten
                  is toegenomen.3 De documenten met een lager beveiligingsniveau zijn de vaakst aangetroffen vervalste
                  documenten.4Met deze verordening worden de beveiligingsnormen voor identiteitskaarten van de lidstaten
                  daarom versterkt en geüniformeerd om de beveiliging van de documenten te verbeteren
                  en documentfraude tegen te gaan. Versterkte documentbeveiliging is een belangrijke
                  factor om de veiligheid in de EU en bij EU-grenzen te verbeteren en om een doeltreffende
                  veiligheidsunie te bevorderen.
               
Daarnaast stelt de EC dat EU-burgers in de uitoefening van hun recht op vrij verkeer
                  worden belemmerd, bijvoorbeeld doordat documenten door een gebrekkige kwaliteit niet
                  in alle lidstaten worden geaccepteerd of de toets op echtheid van het document langer
                  duurt. Ook is niet in alle gevallen duidelijk welke rechten aan het document ontleend
                  kunnen worden. Het doel van deze verordening is het versterken van beveiliging en
                  het vergemakkelijken van het vrij verkeer voor burgers van de Unie en hun familieleden.
                  Het voorstel zal, dankzij versterkte beveiligingskenmerken van nationale identiteitskaarten,
                  zorgen voor beter beveiligde documenten waarmee de rechten van vrij verkeer in een
                  veiligere omgeving kunnen worden uitgeoefend.
               
1.3. Europese onderhandelingen
               
De onderhandelingen over de verordening zijn op 4 mei 2018 gestart na publicatie van
                  het voorstel voor deze verordening van de EC op 17 april 2018.5 De onderhandelingen zijn formeel afgerond met het akkoord van de Raad van Justitie
                  en Binnenlandse Zaken op 6 juni 2019. De verordening is gepubliceerd op 12 juli 20196 en trad op 1 augustus 2019 in werking. De verordening is van toepassing vanaf 2 augustus
                  2021.
               
Tijdens de onderhandelingen is gezocht naar een balans tussen het realiseren van een
                  kwalitatief hoogstaande set veiligheidseisen aan documenten binnen een zo kort mogelijke
                  tijdsspanne enerzijds en passend binnen de financiële en technische ruimte die lidstaten
                  hebben anderzijds. Gedurende de onderhandelingen is tevens aandacht uitgegaan naar
                  het bespreken van relevante uitzonderingen en gevallen waar knelpunten kunnen ontstaan.
               
Nederland heeft bij de onderhandelingen bewerkstelligd dat de Nederlandse identiteitskaarten
                  niet eerder vervangen hoeven te worden dan de geldigheidstermijn van een identiteitskaart,
                  zijnde tien jaar. Er is ruimte behouden voor het werken met externe dienstverleners
                  bij de uitgifte van documenten in het buitenland en tenslotte kunnen mensen met een
                  tijdelijke beperking om vingerafdrukken af te geven een document krijgen met een geldigheid
                  van één jaar.
               
1.4. Inhoud verordening met betrekking tot identiteitskaarten
               
Om de eerder benoemde doelen te bereiken stelt de verordening een aantal eisen aan
                     de identiteitskaarten en de processen met betrekking tot de uitgifte ervan.
                  
De voor Nederland meest relevante eisen aan de identiteitskaart zijn de volgende:
• De implementatie van de internationale standaard voor machinaal uitleesbare reisdocumenten7. Deze standaard bevat afspraken voor onder andere veiligheidskenmerken, de gegevens
                           op het document, de chip, de machinaal uitleesbare zone en de opmaak van het document;
                           de Nederlandse identiteitskaart voldoet reeds aan deze standaard.
                        
• Het opnemen van twee vingerafdrukken op de identiteitskaart. De Nederlandse identiteitskaart
                           bevat nu nog geen vingerafdrukken.
                        
• Het opnemen van de Europese blauwe vlag met gele sterren en de letters van de lidstaat
                           op de identiteitskaart. De Nederlandse identiteitskaart bevat deze vlag nu niet.
                        
Identiteitskaarten die niet aan deze normen voldoen zijn op grond van de verordening
                  uiterlijk op 3 augustus 2031 niet langer geldig. De termijn van tien jaar sluit voor
                  de huidige Nederlandse identiteitskaart aan bij de reguliere geldigheidstermijn van
                  tien jaar.
               
De voor Nederland meest relevante eisen die de verordening stelt, naast de eisen aan
                  identiteitskaarten zelf, zijn de volgende:
               
• Het fysiek verschijnen gedurende de aanvraagprocedure wordt verplicht gesteld. Dit
                        komt overeen met de huidige wetgeving. De uitzondering waarin de Nederlandse wet voorziet
                        komt te vervallen.
                     
• Er dient een centraal contactpunt voor EU organisaties en andere lidstaten ingericht
                        te worden.
                     
• Lidstaten zijn verplicht elkaar wederzijds toegang te verschaffen tot de vingerafdrukken
                        op elkaars identiteitskaarten.
                     
• De EC wil de impact van de verordening monitoren. Lidstaten dienen de daarvoor benodigde
                        gegevens aan te dragen.
                     
De verordening bevat hiernaast diverse eisen en uitzonderingen die voor Nederland
                  niet relevant zijn, omdat Nederland de uitzondering niet kent of gebruikt. Deze zijn
                  voornamelijk van toepassing op andere lidstaten. Voor de behandeling van dit wetsvoorstel
                  zijn deze niet relevant en zullen niet behandeld worden.
               
1.5. Uitwerking van de verordening in Nederland (en leeswijzer)
               
De EC heeft er voor gekozen de beveiliging van de identiteitskaarten van de lidstaten
                  te verbeteren door middel van de introductie van een verordening. Een Europese verordening
                  hoeft niet te worden omgezet in een nationale regeling, maar werkt rechtstreeks. De
                  nationale wetgeving dient wel te voorzien in de voor de uitvoering van de verordening
                  noodzakelijke uitvoerings- en handhavingsstructuren. Nationaal recht dat in strijd
                  is met de verordening, moet geschrapt of aangepast worden.
               
Voor de uitvoering van deze verordening dienen de Paspoortwet en onderliggende wetgeving
                  te worden aangepast. De materiële normen in verband met de beveiliging van identiteitskaarten
                  zullen rechtstreeks volgen uit de verordening en mogen niet langer in nationale wetgeving
                  worden vastgelegd, voor zover dit niet in de weg staat aan de begrijpelijkheid van
                  de betrokken regeling. Dit wetsvoorstel heeft betrekking op de Paspoortwet. De onderliggende
                  regelgeving zal ook aangepast worden. Deze aanpassing zal uiterlijk inwerkingtreden
                  op het moment van het van toepassing worden van de verordening op 2 augustus 2021.
               
De uitvoering van de verordening met betrekking tot verblijfsdocumenten voor burgers
                  van de Unie en verblijfskaarten voor familieleden die niet de nationaliteit van een
                  lidstaat bezitten, valt buiten het bereik van de Paspoortwet en bevindt zich op het
                  terrein van het vreemdelingenrecht. De rechtstreekse werking van de betreffende artikelen
                  (met name de artikelen 6 en 7) is voor de uitvoering van de verordening voldoende.
                  Nederland neemt geen vingerafdrukken af voor verblijfsdocumenten voor burgers van
                  de Unie.
               
In hoofdstuk twee wordt eerst ingegaan op de inhoud van de hoofdstukken van de verordening
                  zelf. Dit wetsvoorstel en de gevolgen kunnen niet goed begrepen worden zonder een
                  goed begrip van de inhoud van de verordening.
               
In hoofdstuk drie zal ingegaan worden op de aanpassingen van de Paspoortwet die met
                  dit wetsvoorstel geregeld worden.
               
In hoofdstuk vier zal ingegaan worden op het toepassingsbereik van de verordening.
                  Hier zal met name aandacht besteed worden aan de werkingssfeer van de verordening
                  buiten Nederland en buiten Europa.
               
In hoofdstuk vijf zal ingegaan worden op de relatie van de verordening en dit wetsvoorstel
                  met hoger recht en andere wetten dan de Paspoortwet.
               
In hoofdstuk zes zal ingegaan worden op de benodigde wijzigingen in de uitvoering
                  als gevolg van het van toepassing worden van de verordening in Nederland. Het gaat
                  om het in beeld brengen van de technische aspecten, procedurele aspecten en de daaraan
                  verbonden kosten. Deze uitwerking is niet alleen een gevolg van dit wetsvoorstel maar
                  de gehele verordening, omdat deze niet los van elkaar gezien kunnen worden.
               
In hoofdstuk zeven zal ingegaan worden op de termijnen rond de inwerkingtreding van
                  de verordening.
               
In hoofdstuk acht zal ingegaan worden op het advies van de Autoriteit Persoonsgegevens.
                  Gezien het feit dat het een uitvoering van een verordening betreft heeft er geen formele
                  consultatie plaatsgevonden.
               
2. De verordening
               
2.1. De Europeesrechtelijke grondslag
               
De rechtsbasis voor het stellen van de voorschriften zoals opgenomen in deze verordening
                  betreft artikel 21 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VwEU).
                  Artikel 21 VwEU verleent EU-burgers het recht vrij op het grondgebied van EU-lidstaten
                  te reizen en te verblijven. Artikel 21, tweede lid, VwEU biedt uitdrukkelijk een rechtsgrondslag
                  voor maatregelen om de uitoefening van vrij verkeer van EU-burgers te vergemakkelijken,
                  onder meer door het risico op fraude in de vorm van vervalsing van documenten te verminderen
                  en door te zorgen voor betrouwbare identificatie dat nodig is voor dat vrije verkeer.
               
Artikel 21 voorziet in de mogelijkheid voor de EU om, indien een optreden noodzakelijk
                  blijkt om deze doelstelling van vrij reizen en verblijven te verwezenlijken, bepalingen
                  vast te stellen die de uitoefening van dat recht vergemakkelijken. De verordening
                  zal, dankzij versterkte beveiligingskenmerken van nationale identiteitskaarten en
                  verblijfsdocumenten, zorgen voor beter beveiligde documenten waarmee de rechten van
                  vrij verkeer in een veiligere omgeving kunnen worden uitgeoefend.
               
2.2. De verordening in vogelvlucht
               
In de hierop volgende paragrafen worden de verschillende hoofdstukken van de verordening
                  in opeenvolgende volgorde in meer detail besproken.
               
2.2.1. Hoofdstuk I onderwerp en toepassingsgebied
               
In hoofdstuk I van de verordening worden het onderwerp, de definities en het toepassingsbereik
                  van de verordening vastgelegd. Het onderwerp van de verordening betreft het instellen
                  van een norm voor identiteitskaarten van de lidstaten en verblijfsdocumenten die lidstaten
                  afgeven aan de burgers van de Unie en hun familieleden (artikel 1). Het toepassingsbereik
                  van de verordening wordt neergelegd in artikel 2 en strekt zich wat betreft de identiteitskaarten
                  uit tot de identiteitskaarten die de lidstaten afgeven aan hun eigen onderdanen. De
                  verordening is niet van toepassing op identiteitsdocumenten die tijdelijk worden afgegeven
                  met een geldigheidsduur van minder dan zes maanden. Ook vallen de vervangende Nederlandse
                  identiteitskaart8, de identiteitskaart BES, Aruba, Curaçao en Sint Maarten, en het rijbewijs niet onder
                  het toepassingsbereik van de verordening.9
2.2.2. Hoofdstuk II nationale identiteitskaarten
               
In hoofdstuk II van de verordening worden de regels gesteld met betrekking tot de
                  nationale identiteitskaarten, zoals de beveiligingsnormen, de modellen voor de opmaak
                  en andere technische specificaties (artikel 3). In artikel 3 wordt onder andere geregeld
                  dat twee vingerafdrukopnamen op de identiteitskaart dienen te worden opgenomen. In
                  hoofdstuk II van de verordening wordt de geldigheidsduur van de identiteitskaarten
                  bepaald (artikel 4) en de uitfasering van de bestaande identiteitskaarten (artikel
                  5). Op grond van de verordening dienen identiteitskaarten een minimale geldigheidsduur
                  van vijf jaar en een maximale geldigheidsduur van tien jaar te hebben. Een aantal
                  uitzonderingsgronden hierop is neergelegd in artikel 4, tweede lid, van de verordening.
                  In artikel 5 van de verordening is als hoofdregel neergelegd dat identiteitskaarten
                  die niet aan de vereisten zoals neergelegd in artikel 3 van de verordening voldoen
                  niet langer geldig zijn dan de einddatum van hun geldigheid of uiterlijk op 2 augustus
                  2031. Dit geldt voor alle Nederlandse identiteitskaarten.
               
2.2.3. Hoofdstuk III verblijfsdocumenten voor burgers van de Unie
               
Hoofdstuk III van de verordening handelt over verblijfsdocumenten voor burgers van
                  de Unie. Er worden regels neergelegd in dit hoofdstuk over de minimaal te vermelden
                  informatie op het verblijfsdocument.
               
2.2.4. Hoofdstuk IV verblijfskaart voor familieleden die niet de nationaliteit van
                  een lidstaat bezitten
               
Hoofdstuk IV van de verordening bevat regels met betrekking tot de verblijfskaart
                  voor familieleden die niet de nationaliteit van een lidstaat bezitten. In artikel
                  7 wordt vastgelegd welk model een dergelijke verblijfskaart dient te volgen en in
                  artikel 8 van de verordening wordt de uitfasering van bestaande verblijfsdocumenten
                  geregeld.
               
2.2.5. Hoofdstuk V gemeenschappelijke bepalingen
               
In hoofdstuk V van de verordening worden gemeenschappelijke bepalingen met betrekking
                  tot de identiteitskaart en het verblijfsdocument gesteld. In het hoofdstuk wordt geregeld
                  dat een contactpunt dient te worden aangewezen door lidstaten voor de toepassing van
                  de verordening (artikel 9). Daarnaast wordt vastgelegd op welke wijze de verzameling
                  van biometrische gegevens in het kader van deze verordening dient plaats te vinden,
                  waaronder de verschijningsplicht gedurende de aanvraagprocedure, en de bewaartermijn
                  voor biometrische gegevens (artikel 10). Ook worden regels neergelegd omtrent de bescherming
                  van persoonsgegevens en aansprakelijkheid (artikel 11). Tot slot worden regels vastgelegd
                  omtrent monitoring (artikel 12), en rapportage en evaluatie (artikel 13), wordt een
                  grondslag opgenomen voor het stellen van uitvoeringshandelingen door de commissie
                  omtrent aanvullende technische specificaties (artikel 14) en worden de regels omtrent
                  de comitéprocedure (artikel 15) en de inwerkingtreding van de verordening opgenomen
                  (artikel 16).
               
3. De inhoud van het wetsvoorstel
               
3.1. Aanpassing Paspoortwet
               
De Paspoortwet wordt aangepast, zowel om de uitvoerbaarheid van de verordening te
                  garanderen, als om de met de verordening strijdige bepalingen te schrappen. Dat behelst
                  de onderstaande aanpassingen.
               
3.2. Vingerafdrukken op de identiteitskaart
               
Op grond van artikel 3, vijfde lid, van de verordening dient de Nederlandse identiteitskaart
                  een opslagmedium te bevatten met een gezichtsopname en twee vingerafdrukken van de
                  houder van de kaart, in digitaal formaat.
               
Op dit moment worden op grond van artikel 3, tweede lid, van de Paspoortwet op een
                  Nederlandse identiteitskaart en een vervangende Nederlandse identiteitskaart geen
                  vingerafdrukken opgenomen. Deze bepaling wordt in verband met de uitvoering van de
                  verordening geschrapt voor wat betreft de Nederlandse identiteitskaart. Uit de overwegingen
                  bij de verordening blijkt dat de verordening niet van toepassing is op de vervangende
                  Nederlandse identiteitskaarten. Op deze identiteitskaarten worden daarom, ook na het
                  van toepassing worden van de verordening, nog steeds geen vingerafdrukken opgenomen.
               
3.3. Verschijningsplicht aanvraag identiteitskaart
               
In artikel 10 van de verordening zijn de voorwaarden neergelegd voor het verzamelen
                  van de biometrische gegevens die op grond van de verordening dienen te worden opgenomen
                  op de Nederlandse identiteitskaart. In dit artikel is vastgelegd dat om te waarborgen
                  dat de biometrische gegevens consistent zijn met de identiteit van de aanvrager, de
                  aanvrager voor iedere aanvraagprocedure ten minste eenmaal in persoon verschijnt.
               
In artikel 28 van de Paspoortwet is een uitzondering neergelegd op de persoonlijke
                  verschijningsplicht gedurende de aanvraagprocedure van Nederlandse identiteitskaarten,
                  in geval van zwaarwegende redenen. Deze uitzondering is in strijd met de verschijningsplicht
                  zoals neergelegd in de verordening en vervalt daarom in artikel 28 met betrekking
                  tot aanvraag van een Nederlandse identiteitskaart.
               
4. Geografische toepasbaarheid verordening
               
Het toepassingsbereik van de verordening wordt neergelegd in artikel 2 van de verordening
                  en strekt zich wat betreft de identiteitskaarten uit tot de identiteitskaarten die
                  de lidstaten afgeven aan hun onderdanen die de nationaliteit van de lidstaat bezitten
                  (artikel 21 VwEU). De Nederlandse burgers die woonachtig zijn in Europees Nederland,
                  in het buitenland, in Caribisch Nederland (Bonaire, Sint Eustatius en Saba) en de
                  overige landen binnen het Koninkrijk (Aruba, Curaçao en Sint Maarten) bezitten het
                  EU-burgerschap (artikel 20 VwEU) naast het Nederlandse burgerschap. Dit betekent dat
                  zij gebruik kunnen maken van hun recht op vrij verkeer binnen de Europese Unie (richtlijn
                  2004/38/EG10) en zij binnen de Europese Unie vrij kunnen reizen. Ook kunnen zij de Europese Unie
                  binnen reizen (artikel 5 van de richtlijn 2004/38/EG). De verordening is hiermee van
                  toepassing op al de identiteitskaarten die Europees Nederland aan onderdanen die de
                  Nederlandse nationaliteit bezitten ter beschikking stelt, ook als zij buiten Nederland
                  of buiten Europees grondgebied wonen. De mogelijkheid voor iedere Nederlander, ongeacht
                  de plaats waar hij woont of verblijft, binnen of buiten het koninkrijk, een Nederlandse
                  identiteitskaart aan te vragen (mits ingeschreven in de basisregistratie personen)
                  is relatief nieuw en geïntroduceerd bij Rijkswet van 6 maart 2020 tot wijziging van
                  de Paspoortwet in verband met de invoering van elektronische identificatie met een
                  publiek identificatiemiddel en het uitbreiden van het basisregister reisdocumenten
                  (Stb. 2020, 104; hierna: Rijkswet van 6 maart 2020).
               
In tegenstelling tot Europees Nederland, maken de Caribische delen van het Koninkrijk
                  geen onderdeel uit van het grondgebied van de Europese Unie. Om die reden hoeven de
                  autoriteiten op de eilanden zelf niet te voldoen aan het Europees recht. Dit betekent
                  dat Europese verordeningen niet van toepassing zijn op de overheden aldaar. De bepalingen
                  uit de verordening die specifiek gericht zijn op de procedures waar lidstaten zich
                  aan dienen te houden (denk aan de eisen van artikel 10 van de verordening over de
                  verzameling van biometrische gegevens en de eisen van artikel 11 van de verordening
                  over de bescherming van persoonsgegevens) zijn daarom niet van toepassing op de autoriteiten
                  in de Caribische delen van het Koninkrijk, in tegenstelling tot voorwaarden die worden
                  gesteld aan de identiteitskaart die wordt afgegeven door de lidstaat (denk aan de
                  eis van het opnemen van vingerafdrukken, de internationale standaard voor machineleesbare
                  reisdocumenten, en het opnemen van de Europese blauwe vlag met gele sterren en de
                  letters van de lidstaat op de identiteitskaart). Door middel van de Paspoortwet, welke
                  een rijkswet betreft en dus van toepassing is binnen het gehele koninkrijk, en de
                  daaronder hangende regelgeving worden de voorwaarden die worden gesteld aan de identiteitskaart
                  voor Caribisch Nederland gelijk getrokken. Voor de overige landen van het Koninkrijk
                  geldt dat de aanvraag zal verlopen via de Nederlandse vertegenwoordigingen en de door
                  de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aangewezen in Nederland
                  gesitueerde autoriteit,11 zijnde Europees-Nederlandse autoriteiten op wie de verordening rechtstreeks toepasselijk
                  is.
               
5. Verhouding tot hoger recht en nationale regelgeving
               
5.1. Grondrechtelijke aspecten van de verordening
               
De verordening leidt tot de verwerking van biometrische gegevens in verband met de
                  aanvraag, uitgifte en productie van de identiteitskaart en de authenticatie en verificatie
                  op basis van deze gegevens op de kaart. Dit heeft effecten op de grondrechten van
                  personen, met name de eerbiediging van het privéleven (artikel 7) en de bescherming
                  van persoonsgegevens (artikel 8) van het Handvest van de grondrechten van de Europese
                  Unie (hierna: het Handvest). De verwerking van persoonsgegevens, met inbegrip van
                  het verzamelen van, de toegang tot, en het gebruik van persoonsgegevens, raakt aan
                  het in het Handvest vastgelegde recht op privacy en recht op bescherming van persoonsgegevens.
                  Aantasting van die grondrechten moet gerechtvaardigd zijn.
               
Voor de verzameling van biometrische gegevens in het kader van de uitgifte van de
                  identiteitskaart dienen op basis van artikel 10 van de verordening passende en doeltreffende
                  procedures te worden vastgesteld die stroken met de rechten en beginselen zoals verankerd
                  in het Handvest, het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en
                  de fundamentele vrijheden van het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind. Indien
                  zich bij het verzamelen van de biometrische gegevens complicaties voordoen, dienen
                  de lidstaten er zorg voor te dragen dat passende procedures voorhanden zijn om de
                  waardigheid van de betrokken persoon te eerbiedigen. Bijvoorbeeld in het geval dat
                  de vingerafdrukken onvoldoende kwaliteit bieden om geregistreerd te worden. Lagere
                  regelgeving, hangend onder de Paspoortwet, zal uiterlijk op het moment van het van
                  toepassing worden van de verordening in Nederland worden aangepast om passende en
                  doeltreffende procedures met betrekking tot het verzamelen van de vingerafdrukken
                  voor opname op de identiteitskaart te realiseren, die voldoen aan deze voorwaarden.
               
In artikel 10 van de verordening zijn een aantal specifieke waarborgen neergelegd
                  die bijdragen aan de bescherming van de persoonsgegevens van de betrokkene gedurende
                  de aanvraagprocedure van een verblijfsdocument of identiteitskaart. In dit artikel
                  is vastgelegd dat biometrische gegevens enkel mogen worden verzameld door gekwalificeerd
                  en naar behoren gemachtigd personeel dat daartoe specifiek is aangewezen door de autoriteiten
                  en dat de aanvrager in ieder geval eenmaal gedurende het afgifteproces verschijnt
                  in persoon om te waarborgen dat de biometrische gegevens in overeenstemming zijn met
                  de rechtmatige aanvrager van de identiteitskaart.
               
Biometrische gegevens die verzameld worden in het kader van de personalisatie van
                  een identiteitskaart, worden op een zeer veilige manier en slechts tot de datum waarop
                  het document wordt afgehaald en in geen geval langer dan 90 dagen na de dag van afgifte
                  van het document bewaard, tenzij dit met het oog op verwerking in overeenstemming
                  met het Unie- en nationaal recht vereist is, zo is neergelegd in artikel 10, derde
                  lid, van de verordening. Na deze periode dienen de biometrische gegevens onmiddellijk
                  te worden gewist en vernietigd. In de Paspoortwet is hieromtrent vastgelegd dat vingerafdrukken
                  die worden afgenomen bij de aanvraag van een identiteitskaart bewaard dienen te worden
                  tot het moment van uitreiking van het aangevraagde reisdocument, dan wel de reden
                  van het niet uitreiken ervan is geregistreerd in de administratie die wordt bijgehouden
                  door de uitgevende autoriteiten.12 Dit zal nooit meer dan negentig dagen betreffen, omdat een identiteitskaart die binnen
                  deze tijd niet wordt opgehaald dan definitief aan het verkeer wordt onttrokken en
                  vernietigd.13
De gegevens van de aanvraag, minus de vingerafdrukken, worden bewaard in een administratie
                  bij de autoriteit die het document verstrekt heeft. Deze laatste gegevens worden op
                  basis van de Paspoortuitvoeringsregelingen bewaard voor een periode van 11 jaar indien
                  de geldigheid van het uitgereikte document vijf jaar of minder is en 16 jaar indien
                  de geldigheid van het verstrekte document langer dan vijf jaar is. De aanvraaggegevens
                  bieden een belangrijke ondersteuning bij de aanvraag van een nieuw document en daarom
                  is het bewaren ervan gedurende deze periodes noodzakelijk. Dit betreft een verwerking
                  die vereist is op grond van het nationale recht en valt daarmee onder de uitzondering
                  zoals neergelegd in artikel 10, derde lid, van de verordening.
               
In artikel 11 van de verordening is daarnaast bepaald dat de Algemene verordening
                  gegevensbescherming (hierna: de Avg)14 van overeenkomstige toepassing is. Op grond van artikel 9 van de Avg geldt dat de
                  verwerking van biometrische gegevens in beginsel verboden is, behalve als er sprake
                  is van een van de rechtvaardigingsgronden zoals geformuleerd in artikel 9, tweede
                  lid, van de Avg. In het kader van de uitgifte van identiteitskaarten is de verwerking
                  van biometrische gegevens noodzakelijk om redenen van algemeen maatschappelijk belang
                  op grond van Unierecht, in dit geval deze verordening, en lidstatelijk recht, in dit
                  geval de Paspoortwet, namelijk ter bestrijding van fraude met identiteitskaarten en
                  daarmee ter verbetering van de veiligheid in en bij de grenzen van de EU en ter facilitering
                  van het recht op vrij verkeer van de EU-burgers. De regering neemt verder passende
                  maatregelen ter bescherming van de grondrechten en fundamentele belangen van betrokkene,
                  zowel op grond van de verordening, bijvoorbeeld zoals neergelegd in de artikelen 10
                  en 11, als de Paspoortwet (zie bijvoorbeeld artikel 3, derde en negende lid, van de
                  Paspoortwet) en de daaronder hangende regelgeving. Deze laatste categorie regelgeving
                  zal zodanig worden aangepast voorafgaande aan het van toepassing worden van deze verordening,
                  dat de maatregelen ook een plek krijgen in het aanvraag- en uitgifteproces van de
                  identiteitskaart, overeenkomend met de al bestaande maatregelen bij de aanvraag van
                  paspoorten. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan regelingen omtrent uitzonderingsposities
                  voor kinderen onder de twaalf jaar die geen vingerafdrukken hoeven af te geven of
                  personen die niet in staat zijn vingerafdrukken af te geven. Daarmee voldoet de verwerking
                  van de biometrische gegevens aan de voorwaarden zoals neergelegd in artikel 9, tweede
                  lid, onderdeel g, van de Avg om bijzondere persoonsgegevens (biometrische gegevens)
                  te mogen verwerken.
               
In hoofdstuk III van de Avg is daarnaast een aantal rechten van burgers met betrekking
                  tot de verwerking van persoonsgegevens neergelegd. Deze rechten leiden er onder andere
                  toe dat de ontvanger van een identiteitskaart voor de aanvraag geïnformeerd dient
                  te worden omtrent de persoonsgegevensverwerking die plaatsvindt in het kader van de
                  aanvraag en uitgifte van de identiteitskaart. Het inzagerecht zoals neergelegd in
                  de Avg15 kan bij de Nederlandse uitgevende instanties gerealiseerd worden via diverse aangeboden
                  software waarmee betrokkenen inzage kunnen krijgen in de persoonsgegevens die in hun
                  identiteitskaarten en verblijfsdocumenten zijn verwerkt. Op grond van de Avg hebben
                  betrokkenen verder het recht op correctie van persoonsgegevens die verwerkt worden
                  in het kader van de uitgifte van de identiteitskaart. Dit recht kan gerealiseerd worden
                  door middel van de afgifte van een nieuw identiteitsdocument, indien de in de kaart
                  verwerkte gegevens incorrect of incompleet blijken te zijn. Het opslagmedium dient
                  verder aan de hoogste veiligheidseisen te voldoen (overweging 40 bij de verordening)
                  en de opgeslagen persoonsgegevens op de identiteitskaart dienen doeltreffend tegen
                  ongeoorloofde toegang beschermd te worden (zie verder ook artikel 30 van de Avg omtrent
                  de geldende voorwaarden met betrekking tot de beveiliging van de verwerking van de
                  persoonsgegevens).
               
Aangezien het wetsvoorstel uitvoering van een Europese verordening betreft, bestaat
                  er geen noodzaak om een gegevensbeschermingseffectbeoordeling in de zin van artikel
                  35 van de Avg met betrekking tot de wetswijziging uit te voeren.
               
Daarnaast is in artikel 11 van de verordening vastgelegd dat de lidstaten zorg dienen
                  te dragen voor de beveiliging, integriteit, authenticiteit en vertrouwelijkheid van
                  de voor de toepassing van deze verordening verzamelde en opgeslagen gegevens.In artikel
                  11 is verder vastgelegd dat de lidstaat zorg dient te dragen dat de toezichthoudende
                  autoriteit, in dit geval de Autoriteit Persoonsgegevens, zijn taak op grond van de
                  Avg naar behoren kan uitoefenen. Ook is vastgelegd in artikel 11 dat de lidstaat verantwoordelijk
                  is voor de verwerking van persoonsgegevens, ook als dit door externe dienstverleners
                  gedaan wordt. Tenslotte is in artikel 11 vastgelegd dat de vingerafdrukken op de kaart
                  alleen gebruikt mogen worden voor het verifiëren van de authenticiteit van de identiteitskaart
                  of de identiteit van de houder door middel van direct beschikbare en vergelijkbare
                  kenmerken wanneer het overleggen van een identiteitskaart of verblijfsdocument wettelijk
                  vereist is.
               
5.2. Uitwerking privacykader
               
In de Paspoortwet zal bij inwerkingtreding van de Rijkswet van 6 maart 2020 een grondslag
                  neergelegd worden in de Paspoortwet voor het stellen van regels (bij of krachtens
                  algemene maatregel van rijksbestuur) met betrekking tot onder andere nadere waarborgen
                  die gelden voor de verwerking van persoonsgegevens in het kader van de uitgifte van
                  de identiteitskaart. Deze grondslag zal gebruikt worden om nadere waarborgen neer
                  te leggen in lagere regelgeving hangend onder de Paspoortwet in relatie tot de verwerking
                  van persoonsgegevens in het kader van de uitvoering van deze verordening overeenstemmend
                  met de Avg en deze verordening. Te zijner tijd zullen wijzigingen in de lagere regelgeving
                  die ten doel hebben nadere waarborgen met betrekking tot de gegevensbescherming in
                  relatie tot de uitvoering van deze verordening door te voeren ook worden voorgelegd
                  aan de Autoriteit Persoonsgegevens ter advisering.
               
5.3. Uitwerking privacykader in Caribisch Nederland
               
De Avg is niet van toepassing in Caribisch Nederland en de overige landen binnen het
                  Koninkrijk. De overige landen binnen het Koninkrijk en Caribisch Nederland kennen
                  hun eigen privacy wetgeving. Zo is in Caribisch Nederland de Wet bescherming persoonsgegevens
                  BES van toepassing. De Paspoortwet, zijnde een Rijkswet, is echter zowel van toepassing
                  in Caribisch Nederland als ook in de overige landen binnen het Koninkrijk. In de Paspoortwet
                  zijn de voorwaarden opgenomen in verband met de verwerking van persoonsgegevens ten
                  behoeve van een aanvraag van een Nederlands paspoort of een Nederlandse identiteitskaart.
                  Deze zijn dus in het gehele koninkrijk van toepassing. Deze voorwaarden zijn opgesteld
                  in overeenstemming met de bestaande privacykaders zoals bijvoorbeeld neergelegd in
                  de Wet bescherming persoonsgegevens BES. Deze kaders zullen ook in acht genomen worden
                  bij het opstellen van de lagere regelgeving omtrent gegevensbescherming, hangende
                  onder de Paspoortwet, in verband met de uitvoering van deze verordening.
               
5.4. Verhouding tot eID
               
De verordening laat het gebruik van identiteitskaarten en verblijfsdocumenten met
                  eID-functie voor andere doeleinden dan grenspassage vrij. Ook doet zij geen afbreuk
                  aan de regels die zijn vastgesteld in de EIDAS verordening.16Deze voorziet in Uniebrede wederzijdse erkenning van elektronische identificatiemiddelen
                  bij de toegang tot overheidsdiensten. In de verordening is vastgelegd dat indien de
                  lidstaat gegevens voor elektronische diensten zoals de e-functionaliteit in de identiteitskaart
                  opnemen, dat dergelijke nationale gegevens fysiek en logisch gescheiden worden van
                  de biometrische gegevens zoals opgenomen op de identiteitskaart.17
6. Gevolgen
               
In dit hoofdstuk worden de gevolgen besproken die de toepassing van de verordening
                  in Nederland voor de uitvoering met zich meebrengt. De gevolgen verbonden aan de aanpassingen
                  van de Paspoortwet zijn slechts een deel van de gevolgen die voortvloeien uit de verordening.
                  Om een goed overzicht van alle gevolgen te bieden zal hieronder ingegaan worden op
                  de gevolgen van de verordening, ook als deze niet direct volgen uit de wetswijziging.
                  De bedragen die in dit hoofdstuk worden genoemd, zijn exclusief BTW.
               
6.1. Gevolgen voor de overheid
               
De uniformering van identiteitskaarten verhoogt de betrouwbaarheid van identiteitsverificatie.
                  De verordening beoogt dit door het terugdringen van de diversiteit van in omloop zijnde
                  documenten en het afspreken van gemeenschappelijke normen. Hierdoor is bij de diverse
                  instanties die een identiteitsverificatie uitvoeren minder gespecialiseerde kennis
                  nodig om de diverse in omloop zijnde documenten op echtheid te kunnen controleren.
                  Onderdeel van het proces van uniformering betreft het toevoegen van een blauwe vlag
                  met gele sterren en de letters NL aan de Nederlandse identiteitskaarten. Dit vereist
                  een herontwerp van de identiteitskaart.
               
Vanwege het moment van in werking treden van de verordening gaat de introductie van
                  een nieuw document ten koste van een restvoorraad blanco documenten. Deze blanco documenten
                  voldoen niet aan de voorwaarden die de verordening stelt. Deze documenten kunnen dan
                  niet meer worden gepersonaliseerd en verstrekt. Er dient altijd een hoeveelheid blanco
                  documenten beschikbaar te zijn voor het geval van een onverwachte toename in aanvragen.
                  Voorzien wordt dat de restvoorraad die niet gebruikt zal worden een waarde heeft van
                  ongeveer 1 miljoen euro. De precieze grootte van de restvoorraad is afhankelijk van
                  de hoeveelheid aanvragen, hoe meer aanvragen er worden gedaan hoe kleiner de restvoorraad
                  logischerwijze is.
               
6.1.1. Vingerafdrukken
               
Met de wetswijziging wordt het plaatsen van twee vingerafdrukken op de chip ook van
                  toepassing voor de identiteitskaart. De faciliteiten bij de centrale overheid zijn
                  al deels gereed om over te gaan op het opnemen van vingerafdrukken.
               
Om vingerafdrukken op de chip van de identiteitskaart te plaatsen dient de software
                  in de personalisatieomgeving bij de producent van de identiteitskaarten te worden
                  aangepast. Deze aanpassingen kunnen gebaseerd worden op de software voor paspoorten.
               
Voor de aanvraag van een identiteitskaart dienen vanaf de inwerkingtreding van de
                  verordening ook vingerafdrukken verwerkt te worden. Deze aanpassing van de Aanvraagstations
                  (AS) en de Reisdocumenten Aanvraag- en Archiefstations (RAAS) is softwarematig en
                  kan meegenomen worden in de reguliere updates.
               
Het realiseren van het nieuw ontwerp, het aanpassen van de apparatuur (AS-en en RAAS-en)
                  en de software van de personalisatieapparatuur zal naar verwachting eenmalig tussen
                  de € 700.000 en € 1.000.000 gaan kosten.
               
6.1.2. Gevolgen verschijningsplicht
               
De verordening verplicht om gedurende het aanvraagproces van een identiteitskaart
                  minimaal eenmaal fysiek te verschijnen per aanvraag. Die verschijningsplicht dient
                  voor identificatie en om biometrische kenmerken af te nemen. Dit sluit aan bij de
                  reeds geldende wetgeving voor Nederlandse paspoorten en identiteitskaarten om bij
                  de aanvraag te verschijnen. De mogelijkheid om daar een uitzondering op te maken wordt door de verordening
                  nu echter geschrapt wat betreft de identiteitskaarten.
               
Momenteel biedt de Paspoortwet in geval van zwaarwegende redenen een uitzondering
                  op de verschijningsplicht gedurende de aanvraag van de identiteitskaart.18 Deze is aan de orde als Nederlanders, woonachtig in het buitenland, om fysieke dan
                  wel psychische redenen langdurig niet in staat zijn te verschijnen op de aanvraaglocatie.
                  De identiteit kan dan worden vastgesteld door bijvoorbeeld een geregistreerde notaris,
                  die dit aan huis doet. Om in aanmerking te komen voor deze mogelijkheid is bijvoorbeeld
                  een verklaring van een arts nodig. Deze uitzondering op de verschijningsplicht past
                  niet binnen de kaders die met deze verordening gesteld worden. De verordening biedt
                  geen ruimte om vanwege zwaarwegende redenen af te wijken van de verschijningsplicht.
               
Voor deze groep Nederlanders in het buitenland zal een andere oplossing moeten worden
                  gevonden voor de invulling van de verschijningsplicht, bijvoorbeeld door de inzet
                  van het mobiele vingerafdrukopname-apparaat (hierna: MVA). Dan wordt aan huis voldaan
                  aan de verschijningsplicht. Vanwege de omvang van de groep in het buitenland zal dit
                  consequenties hebben voor de in te zetten capaciteit en reis- en verblijfsbudgetten
                  van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Dit zal leiden tot extra kosten voor de
                  aanvraag van een identiteitskaart in het buitenland. De wijze waarop deze extra kosten
                  berekend worden evenals de eventuele doorberekening aan de burger wordt nog nader
                  uitgewerkt. Dit zal verder uitgewerkt worden in het Besluit paspoortgelden.
               
De bestaande mogelijkheden voor het aanvragen van een identiteitskaart ten overstaan
                  van een daartoe bevoegde ambtenaar van de gemeente in Nederland op een andere locatie
                  dan de locatie waar die is gehuisvest, bijvoorbeeld bij invaliditeit of bedlegerigheid
                  door ziekte van de aanvrager, blijven bestaan. In deze gevallen wordt voldaan aan
                  de verschijningsplicht.
               
6.1.3. Uitwisseling certificaten
               
De verordening verplicht lidstaten tot wederzijdse uitwisseling van de certificaten
                  benodigd voor de toegang tot de vingerafdrukken op de chip van de identiteitskaart.
                  De afspraken voor deze uitwisseling komen overeen met die voor paspoorten en zijn
                  in een implementatiebesluit bij de verordening19 uitgewerkt.
               
De vingerafdruk op de identiteitskaart zal een eigen certificaat en verificatiecertificaatstructuur
                  krijgen, die losstaat van die van het paspoort. Dit biedt de flexibiliteit om, indien
                  gewenst, andere keuzes kunnen maken bij het uitwisselen van de certificaten van paspoorten
                  en identiteitskaarten. De kosten van het ontwikkelen van dit eigen certificaat zijn
                  eenmalig en bedragen tussen de € 250.000 en € 400.000. Net als voor paspoorten is
                  de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties verantwoordelijk voor het
                  verstrekken van het Nederlandse certificaat inzake vingerafdrukken van de Nederlandse
                  identiteitskaart.
               
6.1.4. Gevolgen voor de Caribische delen van het Koninkrijk
               
Voor Caribisch Nederland geldt dat de Nederlandse identiteitskaart kan worden aangevraagd
                  bij het loket burgerzaken. De aanvraagapparatuur is daar aanwezig. Net als bij de
                  Nederlandse gemeenten zal de software aangepast worden om de nieuwe Nederlandse identiteitskaarten
                  uit te kunnen geven.
               
Bij de introductie van de e-functionaliteit op de identiteitskaart is er voor gekozen
                  om op Aruba, Curaçao en Sint Maarten de aanvraag voor een identiteitskaart te laten
                  verlopen via de Nederlandse vertegenwoordigingen.20 Deze sturende aanvraag door naar een door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
                  aangewezen in Nederland gesitueerde autoriteit voor de verstrekking van de e-NIK in
                  de Caribische landen.
               
De introductie van vingerafdrukken stelt enkele aanvullende eisen aan de gebruikte
                  verbindingen, apparatuur en software. Bij de Nederlandse vertegenwoordigingen op Aruba,
                  Curaçao en Sint Maarten moeten namelijk AS en MVA’s worden geïnstalleerd en een verbinding
                  worden opgezet met de RAAS bij de gemeente Haarlemmermeer voor het versturen van aanvraaginformatie.
                  Ook moet een verbinding worden opgezet met de centrale voorzieningen van de leverancier
                  voor het plegen van onderhoud in de vorm van beveiligingsupdates.
               
In verband met het plaatsen van de aangepaste AS en het faciliteren van de benodigde
                  netwerkenverbindingen dient eenmalig een uitgave gedaan te worden van tussen de € 250.000
                  en € 350.000. Naast deze eenmalige aanpassingen geldt een jaarlijks tarief voor de
                  netwerkverbindingen wat een jaarlijkse uitgave met zich meebrengt van een bedrag van
                  tussen de € 250.000 en € 350.000.
               
6.1.5. Centraal contactpunt
               
De verordening verplicht lidstaten een centraal contactpunt in te richten. Het doel
                  daarvan is als eerste aanspreekpunt te fungeren voor EU-organisaties en EU-lidstaten
                  voor vragen rond de uitvoering van de verordening.
               
Voor Nederland zal de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties functioneren
                  als centraal contactpunt. Feitelijk zal het contactpunt bij de Rijksdienst voor Identiteitsgegevens
                  ingericht worden. Zij zullen daarbij, conform de verordening, werken volgens de EU
                  brede afspraken rond digitale toegangspoorten.21 Ook zullen tussen de betrokken uitvoeringsorganisaties, leveranciers en beleidsafdelingen
                  afspraken gemaakt worden over het proces van beantwoording van vragen.
               
6.2. Financiële gevolgen voor de uitgevende instanties en de burger
               
Het uitgangspunt bij de doorberekening van kosten voor reis- en identiteitsdocumenten
                  is dat er sprake is van kostendekkende financiering. Het afnemen van vingerafdrukken
                  kost meer tijd in het aanvraagproces van de Nederlandse identiteitskaart. Dit leidt
                  tot een stijging van de tarieven bij de uitgevende instanties ten behoeve van de dienstverlening
                  die zij bieden. In 2014 zijn de tarieven voor identiteitskaarten aangepast omdat de
                  vingerafdrukken niet meer werden afgenomen. Bij deze wijziging in 2014 is het dienstverleningsdeel
                  van de leges voor identiteitskaarten verlaagd met 14% voor gemeenten en 6% voor het
                  Ministerie van Buitenlandse Zaken. Vanwege de introductie van de vingerafdrukken op
                  de identiteitskaarten worden de leges voor de identiteitskaarten verhoogd. Deze verhoging
                  is gelijk aan de verlaging van destijds. Deze tariefsverhoging en de mogelijke verhoging
                  van het tarief als gevolg van de productie voor identiteitskaarten zullen nader worden
                  uitgewerkt in het Besluit paspoortgelden.
               
Om burgers in het buitenland om fysieke dan wel psychische redenen langdurig niet
                  in staat zijn persoonlijk te verschijnen tegemoet te komen kan gebruik gemaakt worden
                  van de MVA. Van de kosten hiervan kan op dit moment slechts een inschatting gemaakt
                  worden. Bij de posten in Madrid, Berlijn, Parijs, Bern en Rome werd in 2018 ongeveer
                  775 maal gebruik gemaakt van de uitzondering op de verschijningsplicht. Op het moment
                  is weinig bekend over de geografische spreiding van de mensen die gebruik gemaakt
                  hebben van deze uitzonderingsmogelijkheid. In de schatting van de kosten is rekening
                  gehouden met reis- en verblijfskosten, dat het niet mogelijk is om bij een bezoek
                  meerdere aanvragen van identiteitskaarten in behandeling te nemen en dat het mogelijk
                  moet zijn via pin te betalen. Bij deze schatting zijn onder andere de kosten voor
                  de inzet van personeel en de kosten voor de MVA’s is buiten beschouwing gelaten. Per
                  jaar kost dat tussen de € 550.000 en € 650.000, exclusief de aanschaf van extra MVA’s
                  en de personele capaciteit. De wijze waarop deze extra kosten berekend worden en hoe
                  deze worden doorberekend aan de burger zal nader worden uitgewerkt in het Besluit
                  paspoortgelden.
               
6.3. Monitoring
               
De EC heeft de wens om de implementatie van de verordening te evalueren. Uiterlijk
                  op 2 augustus 2020 stelt de EC volgens artikel 12 van de verordening een gedetailleerd
                  programma op voor de monitoring van de resultaten en effecten van deze verordening,
                  met inbegrip van de gevolgen van de verordening voor de grondrechten. In het monitoringsprogramma
                  wordt vermeld met welke middelen en op welke tijdstippen gegevens en andere noodzakelijke
                  bewijsstukken moeten worden verzameld. In het programma wordt tevens nader aangegeven
                  welke actie de EC en de lidstaten moeten ondernemen om de door de EC gevraagde gegevens
                  en andere bewijsstukken te verzamelen en te analyseren. De lidstaten dienen de EC
                  de voor deze monitoring noodzakelijke gegevens en andere bewijsstukken te verschaffen.
                  Als het plan van de EC bekend is kan bepaald worden welke gegevens nodig zijn en welke
                  organisaties deze dienen aan te leveren.
               
7. Inwerkingtreding
               
In artikel 16 is bepaald dat de verordening van toepassing is vanaf 2 augustus 2021.
                  Dit betreft dus het uiterlijke tijdstip voor inwerkingtreding van deze rijkswet.
               
8. Reacties op het wetsvoorstel
               
Een concept van dit wetsvoorstel is beperkt in consultatie geweest, aangezien het
                  hier wetgeving betreft ter uitvoering van een EU-verordening het risico op vertraging moet worden vermeden. Om die reden is ook geen advies
                  gevraagd aan de Commissie toezicht bescherming persoonsgegevens BES.
               
De Autoriteit persoonsgegevens heeft op 21 januari 2020 advies22 uitgebracht over het onderhavige wetsvoorstel en had over het concept geen opmerkingen.
De Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken (NVVB) heeft gereageerd per brief van 13 januari
                  202023. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) heeft zich hier bij aangesloten. De
                  NVVB staat positief tegenover de wetswijziging ter uitvoering van de verordening.
                  De twee door de EC benoemde doelen, namelijk de aanpak van fraude met identiteitskaarten
                  en verblijfsdocumenten en het faciliteren van de uitoefening van het recht op vrij
                  verkeer van EU-burgers, achten zij van groot belang.
               
De NVVB heeft verder een aantal vragen en opmerkingen. De veronderstelling van de
                  NVVB dat het percentage waarmee de dienstverleningsleges stijgen genomen wordt over
                  de huidige leges is juist.
               
Verder biedt de NVVB aan om mee te denken over de situaties waarin zich complicaties
                  voordoen bij het verzamelen van biometrische gegevens (artikel 10, tweede lid, van
                  de verordening). Meer concreet vraagt zij aandacht voor complicaties bij het afnemen
                  van vingerafdrukken bij oudere mensen. Zoals in paragraaf 5.1 van deze toelichting
                  is beschreven, zijn passende procedures om de waardigheid van de betrokken persoon
                  in die situaties te eerbiedigen onderdeel van de lagere regelgeving onder de Paspoortwet.
                  Bij afwegingen rond deze doelgroep zal uiteraard van de expertise van de NVVB en de
                  VNG gebruik worden gemaakt.
               
De NVVB verzoekt meer duidelijkheid te geven in de hoogte van de kosten en wie deze
                  kosten betaalt. De aanpassingen aan het document, de software en hardware (zie hierboven
                  de paragrafen 6.1. en 6.1.1.) komen voor rekening van het Ministerie van Binnenlandse
                  Zaken en Koninkrijksrelaties. De kosten die uitgevende instanties maken voor het afnemen
                  van vingerafdrukken worden doorberekend via de verhoogde leges (zie hierboven paragraaf
                  6.2).
               
In reactie op vragen van de NVVB over tijdige voorlichting aan gemeenten en burgers
                  over deze wetswijziging, kan uiteraard worden bevestigd dat hier zoals gebruikelijk
                  voor zal worden gezorgd.
               
Ten slotte merkt de NVVB op dat de verordening stelt dat de biometrische gegevens
                  enkel mogen worden verzameld door gekwalificeerd personeel. De NVVB wil op termijn
                  graag streven naar het aantoonbaar kunnen maken van de kwalificaties. De regering
                  is bereid deze wens mee te nemen bij de ontwikkeling van toekomstig beleid.
               
II. ARTIKELSGEWIJS DEEL
               
Artikel I
Onderdeel A
In dit onderdeel wordt een technische omissie hersteld die bij de totstandkoming van
                  de Rijkswet van 6 maart 2020 is ontstaan. In die wet zijn per abuis de woorden «voor
                  de vervaardiging van de» (in het eerste en tweede lid bedoelde documenten) vervallen
                  in artikel 2, vierde lid, van de Paspoortwet. Dat het om de zorg van de Minister van
                  Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties gaat voor de vervaardiging blijkt ook uit
                  artikel 2, derde lid, van de Paspoortwet, die door die wet (op andere onderdelen)
                  wordt gewijzigd. Het ligt in de lijn der verwachting dat die rijkswet eerder in werking
                  zal treden dan het onderhavige voorstel van rijkswet.
               
Onderdeel B
Dit onderdeel regelt, in overeenstemming met de verordening, dat niet langer een uitzondering
                  geldt voor de Nederlandse identiteitskaart wat betreft het voorzien van de kaart van
                  vingerafdrukken. Hiertoe wordt artikel 3, tweede lid, van de Paspoortwet aangepast.
                  In artikel 3, vijfde lid, van de verordening is namelijk vastgelegd dat een opslagmedium
                  in de identiteitskaart van burgers van de Unie een gezichtsopname en twee vingerafdrukken
                  dient te bevatten.
               
De vervangende Nederlandse identiteitskaart die verschaft wordt aan mensen met een
                  uitreisverbod is uitgezonderd van de werking van deze verordening en daarom wordt
                  deze wijziging niet doorgevoerd met betrekking tot de vervangende identiteitskaart.
               
Onderdeel C
Met dit onderdeel wordt geregeld dat, in overeenstemming met de verordening, de aanvrager
                  van een Nederlandse identiteitskaart niet langer een beroep kan doen op de uitzondering
                  om persoonlijk te verschijnen voor de autoriteit die de aanvraag in ontvangst neemt
                  omwille van zwaarwegende redenen indien de betreffende autoriteit van oordeel is dat
                  op andere wijze voldoende zekerheid kan worden verkregen over de identiteit, nationaliteit
                  en de verblijfstitel van de aanvrager. Op grond van artikel 10, eerste lid, van de
                  verordening geldt namelijk dat, om te waarborgen dat de biometrische kenmerken consistent
                  zijn met de identiteit van de aanvrager, de aanvrager tijdens het proces van afgifte
                  van de identiteitskaarten voor iedere aanvraag tenminste eenmaal in persoon verschijnt.
               
Artikel II
Dit onderdeel regelt dat deze rijkswet in werking treedt op een bij koninklijk besluit
                  te bepalen tijdstip.
               
III. TRANSPONERINGSTABEL
               
Verordening (EU) 2019/1157
Paspoortwet (tenzij anders bepaald)
Omschrijving beleidsruimte
Toelichting op de keuzen bij de invulling van de beleidsruimte
Artikel 1 (onderwerp)
Behoeft naar zijn aard geen implementatie.
                         
                         
Artikel 2 (toepassingsgebied)
Rechtstreekse werking.
                         
                         
Artikel 3, eerste lid (model en beveiligingsnormen identiteitskaarten)
Rechtstreekse werking.
                         
                         
Artikel 3, tweede lid (gegevens op identiteitskaarten)
Rechtstreekse werking.
– Documentnummer mag vermeld worden in zone I.
– Vermelding geslacht op identiteitskaarten optioneel.
– Van deze optie wordt geen gebruik gemaakt.
– Op grond van artikel 3, eerste lid, van de Paspoortwet wordt het geslacht vermeld.
Artikel 3, derde lid (titel identiteitskaarten)
– Benaming: Bestaand recht (artikel 2, tweede lid)
– Talen: feitelijke uitvoering en model in te wijzigen paspoortuitvoeringsregelingen.
– Benaming identiteitskaart of een andere goed ingeburgerde benaming.
– Het woord «identiteitskaart» in ten minste één andere officiële taal.
– Nederland gebruikt «een andere goed ingeburgerde benaming», zijnde «Nederlandse
                              identiteitskaart»
                           
– Engels en Frans.
Artikel 3, vierde lid (uiterlijk identiteitskaart)
Rechtstreekse werking.
                         
                         
Artikel 3, vijfde lid (eisen opslagmedium met onder andere vingerafdrukken)
Rechtstreekse werking.
Artikel I, onderdeel B, van dit wetsvoorstel (wijziging artikel 3, tweede lid: aanpassing
                              van met verordening strijdige bepaling).
                           
                         
                         
Artikel 3, zesde lid (eisen opslagmedium en onderlinge uitwisseling informatie tussen
                              lidstaten)
                           
Rechtstreekse werking.
                         
                         
Artikel 3, zevende lid (vrijstelling vingerafdrukken)
Wijziging paspoortuitvoeringsregelgeving.
– Kinderen onder de twaalf jaar kunnen worden vrijgesteld en kinderen onder de zes
                              jaar zijn vrijgesteld.
                           
– Personen bij wie het nemen van vingerafdrukken fysiek onmogelijk is, worden vrijgesteld.
– De bestaande vrijstelling voor kinderen onder de twaalf jaar (bv. art. 28a, vierde
                              lid, Paspoortuitvoeringsregeling Nederland 2001) zal ook gaan gelden voor de Nederlandse
                              identiteitskaart.
                           
– Bestaande regels rond fysieke onmogelijkheid om vingerafdrukken af te nemen (bv.
                              artikel 28a, vijfde en zesde lid, Paspoortuitvoeringsregeling Nederland 2001) zullen
                              ook gaan gelden voor de Nederlandse identiteitskaart.
                           
Artikel 3, achtste lid (nationaal gebruik)
Rechtstreekse werking.
Alleen van toepassing als lidstaten kunnen bijzonderheden en opmerkingen opnemen voor
                              nationaal gebruik.
                           
Artikel 3a (publiek identificatiemiddel) na inwerkingtreding Rijkswet van 6 maart
                              2020.
                           
Artikel 3, negende lid (eisen aan dual face of afzonderlijk opslagmedium)
Rechtstreekse werking.
Alleen van toepassing als lidstaat een dual face of afzonderlijk opslagmedium opnemen.
Nederland maakt hier geen gebruik van.
Artikel 3, tiende lid (scheiding biometrische gegevens en gegevens i.v.m. elektronische
                              diensten)
                           
Rechtstreekse werking.
Alleen van toepassing indien lidstaat beide soorten gegevens gebruikt bij identiteitskaart.
Nederland gebruikt na inwerkingtreding Rijkswet van 6 maart 2020 beide soorten gegevens
                              en er is sprake van een logische scheiding. De biometrische gegevens komen op de zogenaamde
                              eMRTD (electronicMachine Readable Travel Document) applet op de chip. In verband met
                              het gebruik van de Nederlandse identiteitskaart als publiek (elektronisch) identificatiemiddel
                              komt er een tweede applet op de chip, de zogenaamde eID (elektronische identificatie)
                              applet.
                           
Artikel 3, elfde lid (eisen aan aanvullende nationale beveiligingskenmerken)
Rechtstreekse werking.
Alleen van toepassing indien lidstaat die eisen stelt.
Nederland stelt aanvullende nationale beveiligingskenmerken.
Artikel 4, eerste lid (geldigheidsduur identiteitskaarten)
Bestaand recht (bv. artikel 10, derde lid, Paspoortuitvoeringsregeling Nederland 2001).
Minimale en maximale geldigheid vereist nadere invulling.
Geldigheid Nederlandse identiteitskaart is in beginsel tien jaar.
Artikel 4, tweede lid (afwijkende geldigheidsduur bepaalde personen)
Bestaand recht (bv. artikel 10, derde lid, Paspoortuitvoeringsregeling Nederland 2001).
Afwijkende geldigheid toegestaan voor identiteitskaarten voor minderjarigen, personen
                              in speciale of anderszins strikt gelimiteerde omstandigheden of personen van zeventig
                              jaar of ouder.
                           
Op grond van bestaand recht is de Nederlandse identiteitskaart voor minderjarigen
                              vijf jaar geldig. In Nederland is geen kortere geldigheid voor personen in speciale
                              of anderszins strikt gelimiteerde omstandigheden en de langere geldigheid voor personen
                              van zeventig of ouder.
                           
Artikel 4, derde lid (afwijkende geldigheid i.v.m. vingerafdrukken)
Wijziging paspoortvoeringsregelgeving.
Afwijkende geldigheid toegestaan van twaalf maanden of minder indien tijdelijk geen
                              vingerafdrukken mogelijk zijn om fysieke redenen.
                           
Bestaande geldigheid van één jaar van nationaal paspoort bij tijdelijke verhindering
                              om vingerafdrukken af te geven (bv. artikel 10, tweede lid, Paspoortuitvoeringsregeling
                              Nederland 2001) zal ook gaan gelden voor de Nederlandse identiteitskaart.
                           
Artikel 5 (uitfasering reeds uitgegeven identiteitskaarten)
Rechtstreekse werking van de uitfaseertermijn van 10 jaar (zie par. 1.4 en 2.2.2.van
                              deze toelichting).
                           
Afwijkende termijnen in tweede lid (en daarmee samenhangende derde lid) voor Nederland
                              niet van toepassing.
                           
                         
                         
Artikel 6 (minimaal te vermelden informatie op verblijfsdocumenten EU-burgers en vrijstelling
                              vingerafdrukken)
                           
Rechtstreekse werking.
Indien lidstaat besluit om vingerafdrukken op te nemen, dan is artikel 3, zevende
                              lid, van overeenkomstige toepassing en worden personen bij wie het nemen van vingerafdrukken
                              fysiek onmogelijk is, vrijgesteld.
                           
Nederland neemt geen vingerafdrukken op.
Artikel 7 (uniform model verblijfskaart voor familieleden met niet-EU-nationaliteit)
Rechtstreekse werking.
Alleen van toepassing als lidstaten gegevens voor nationaal gebruik opnemen.
Nederland neemt geen gegevens voor nationaal gebruik op.
Artikel 8 (Uitfasering bestaande verblijfskaarten)
Rechtstreekse werking.
                         
                         
Artikel 9 (contactpunt)
Feitelijke uitvoering.
                         
                         
Artikel 10, eerste lid (eisen aan personeel voor verzamelen biometrische gegevens
                              en verschijningsplicht)
                           
Rechtstreekse werking.
Verschijningsplicht: Artikel I, onderdeel C van dit wetsvoorstel (wijziging artikel
                              28: schrappen met verordening strijdige bepaling).
                           
                         
                         
Artikel 10, tweede lid (procedures rond verzamelen biometrische gegevens)
Wijziging paspoortuitvoeringsregelgeving.
Lidstaten moeten voor passende en doeltreffende procedures zorgen.
Bestaande regelgeving voor nationaal paspoort (bv. artikel 28a van de Paspoortuitvoeringsregeling
                              Nederland 2001) zal ook gaan gelden voor de Nederlandse identiteitskaart.
                           
Artikel 10, derde lid (eisen aan opslag en bewaartermijn biometrische gegevens)
Rechtstreekse werking (zie ook paragraaf 5.1 van deze toelichting).
                         
                         
Artikel 11, eerste lid (bescherming persoonsgegevens)
Rechtstreekse werking volstaat (zie ook paragrafen 5.1, 5.2 en 5.3 van deze toelichting).
                         
                         
Artikel 11, tweede lid (autoriteit is verwerkingsverantwoordelijke)
Rechtstreekse werking.
                         
                         
Artikel 11, derde lid (toezicht)
Bestaand recht (Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming).
Lidstaten zorgen voor juiste toezicht.
Autoriteit persoonsgegevens is de toezichthouder.
Artikel 11, vierde lid (externe dienstverleners)
Rechtstreekse werking.
                         
                         
Artikel 11, vijfde lid (informatie machineleesbaar formaat)
Rechtstreekse werking.
In overeenstemming met verordening en nationaal recht.
Geen nationaal recht op dit punt.
Artikel 11, zesde lid (gebruik biometrische gegevens)
Rechtstreekse werking.
                         
                         
Artikel 11, zevende lid (lijst autoriteiten toegang gegevens opslagmedium)
Feitelijke uitvoering.
                         
                         
Artikel 12 (monitoring)
Bepaling richt zich tot de Europese Commissie en lidstaten (feitelijke uitvoering).
                         
                         
Artikel 13 (rapportage en evaluatie)
Bepaling richt zich tot de Europese Commissie, de Unie-agentschappen en lidstaten
                              (feitelijke uitvoering).
                           
                         
                         
Artikel 14, eerste en tweede lid (uitvoeringshandelingen aanvullende technische specificaties)
Bepaling richt zich tot de Europese Commissie.
                         
                         
Artikel 14, derde lid (aanwijzen instantie de kaarten drukt)
Feitelijke uitvoering.
                         
                         
Artikel 15 (Comitéprocedure)
Bepaling richt zich tot Europese Commissie
                         
                         
Artikel 16 (inwerkingtreding)
Rechtstreekse werking.
                         
                         
De staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.W. Knops
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
R.W. Knops, staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties 
Bijlagen
Stemmingsuitslagen
Aangenomen met handopsteken
| Fracties | Zetels | Voor/Tegen | Niet deelgenomen | 
|---|---|---|---|
| VVD | 34 | Voor | |
| D66 | 24 | Voor | |
| PVV | 17 | Tegen | |
| CDA | 15 | Voor | |
| PvdA | 9 | Voor | |
| SP | 9 | Tegen | |
| GroenLinks | 8 | Voor | |
| PvdD | 6 | Tegen | |
| ChristenUnie | 5 | Voor | |
| FVD | 5 | Tegen | |
| DENK | 3 | Voor | |
| Groep Van Haga | 3 | Tegen | |
| JA21 | 3 | Tegen | |
| SGP | 3 | Tegen | |
| Volt | 3 | Voor | |
| BBB | 1 | Voor | |
| BIJ1 | 1 | Voor | |
| Fractie Den Haan | 1 | Niet deelgenomen | 
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.