Memorie van toelichting : Memorie van toelichting
35 551 Wijziging van de Wet op de lijkbezorging in verband met het elektronisch doen van de opgave van de doodsoorzaak ten behoeve van de statistiek en het elektronisch verzenden van verslagen in het kader van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding
Nr. 3
                   MEMORIE VAN TOELICHTING
            
ALGEMEEN
1. Inleiding
               
De toenemende digitalisering van de samenleving verandert de manier waarop burgers,
                  professionals, bedrijven en overheden met elkaar communiceren. Dit raakt ook aan de
                  Wet op de lijkbezorging (Wlb). Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) wil de
                  elektronische weg openen voor het doen van de opgave van de doodsoorzaak. De huidige
                  Wet op de lijkbezorging (Wlb) staat hieraan echter in de weg. De Regionale toetsingscommissies
                  euthanasie (RTE) hebben aangegeven de verslagen van gemeentelijke lijkschouwers in
                  het kader van de Wet toetsing levensbeëindiging en hulp bij zelfdoding (Wtl) elektronisch
                  te willen ontvangen en verwerken. Daarvoor is het wenselijk om ook regels te stellen
                  over de elektronische verzending van gegevens in het kader van de Wtl, door de behandelende
                  arts naar de gemeentelijke lijkschouwer. Tot slot is het van belang dat het elektronisch
                  verkeer in de bovengenoemde situaties met waarborgen wordt omkleed, gelet op het feit
                  dat het gevoelige gegevens betreft. Door deze ontwikkelingen is het van belang dat
                  bepaalde onderdelen van de Wlb worden aangepast zodat het mogelijk wordt informatiestromen
                  en werkprocessen te digitaliseren. Bij het elektronisch berichtenverkeer is het zoals
                  hierboven reeds is aangegeven, belangrijk dat de betrouwbaarheid en vertrouwelijkheid
                  van de gegevens voldoende zijn gewaarborgd, met name waar het gevoelige gegevens betreft.
                  Middels onderhavig wetsvoorstel wordt zowel het veilig elektronisch verzenden van
                  verslagen in het kader van de Wtl aan de gemeentelijke lijkschouwer en de RTE als
                  het veilig elektronisch verzenden van doodsoorzaakgegevens aan het CBS mogelijk gemaakt.
                  Degene op wie de wettelijke verplichting rust om de verslagen of doodsoorzaakgegevens
                  te verzenden heeft de keuze om dat via de papieren weg te doen of elektronisch. Elektronische
                  verzending wordt derhalve (nog) niet verplicht gesteld. Het wetsvoorstel maakt het
                  wel mogelijk om bij regeling van de Minister voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport
                  (hierna: Minister) uitsluitend de elektronische weg voor te schrijven. Bij inwerkingtreding
                  van de onderhavige wet zal van deze delegatiebepaling nog geen gebruik worden gemaakt.
               
De onderhavige regeling sluit grotendeels aan bij de regels die ingevolge de Algemene
                  wet bestuursrecht (Awb) reeds gelden voor het elektronisch berichtenverkeer tussen
                  burgers of bedrijven en bestuursorganen. Voor bepaalde onderdelen voorziet het voorstel
                  in een lex specialis ten opzichte van de Awb: het voorstel bevat op onderdelen in
                  afwijking van of aanvullend op de Awb een specifieke regeling voor het bovengenoemde
                  elektronisch berichtenverkeer in het kader van de Wlb. Hierop wordt in paragraaf 2
                  van deze toelichting ingegaan.
               
Deze memorie van toelichting bij deze voorgestelde wijziging van de Wlb wordt mede
                  namens de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties uitgebracht.
               
Het elektronisch doen van mededeling van de arts aan de gemeentelijke lijkschouwer
Het huidige artikel 7, tweede lid, van de Wlb bepaalt dat de behandelend arts in het
                  kader van de Wtl, mededeling doet van de oorzaak van overlijden aan de gemeentelijke
                  lijkschouwer. De mededeling geschiedt door verzending van een ingevuld formulier.
                  Bij de mededeling wordt een beredeneerd verslag gevoegd. In de wet is niet aangegeven
                  op welke manier dit dient te gebeuren. Tot nu toe ging dit altijd door overhandiging
                  op de plaats van overlijden of via de post. Er is toenemende behoefte de communicatie
                  tussen de behandelend arts en de gemeentelijke lijkschouwer (en de regionale toetsingscommissies
                  euthanasie, zie hieronder) geheel papierloos te laten verlopen en te digitaliseren.
                  Dit zorgt voor een efficiëntere verwerking van de stukken en sluit beter aan bij de
                  huidige manier van communiceren. De huidige Wlb staat er niet aan in de weg om deze
                  gegevens elektronisch te verzenden. Er worden echter geen (extra) waarborgen aan verbonden
                  met betrekking tot de betrouwbaarheid en vertrouwelijkheid. Ook biedt de Awb geen
                  verplicht kader omdat de Awb het elektronisch verkeer tussen burgers/bedrijven en
                  bestuursorganen betreft. Daarvan is in dit geval geen sprake.
               
Daarom wordt in het onderhavige wetsvoorstel voorgesteld om aan artikel 7 een aantal
                  leden toe te voegen. Daarin is net zoals voor het elektronisch verkeer naar bestuursorganen
                  (artikel 2:15, eerste lid, Awb) bepaald dat elektronische verzending van de mededeling
                  en het bij te voegen beredeneerd verslag kan plaatsvinden indien de gemeentelijke
                  lijkschouwer de elektronische weg hiervoor heeft geopend.
               
In het geval de gemeentelijke lijkschouwer de elektronische weg heeft geopend, geschiedt
                  elektronische verzending uitsluitend op een door de gemeentelijke lijkschouwer voorgeschreven
                  wijze. Elektronische verzending is niet verplicht. De behandelend arts kan er derhalve
                  voor kiezen het formulier en het verslag elektronisch te verzenden. De gemeentelijke
                  lijkschouwer die ervoor kiest om de elektronische weg open te stellen wordt – net
                  als bestuursorganen – verplicht het digitale systeem zodanig in te richten en indien
                  nodig zodanige eisen te stellen aan de elektronische verzending, dat de betrouwbaarheid
                  en vertrouwelijkheid van het berichtenverkeer zijn geborgd. Voor de duidelijkheid
                  wordt opgemerkt dat aangezien de gemeentelijke lijkschouwer géén bestuursorgaan is
                  in de zin van de Awb, slechts de bepalingen van die wet die expliciet van toepassing
                  zijn verklaard in de Wlb, op de gemeentelijke lijkschouwer van toepassing zijn.
               
Het begrip betrouwbaarheid heeft geen betrekking op de juistheid van de inhoud van
                  het bericht maar op de authenticiteit van de status. Het betekent dat vast moet staan
                  dat het bericht gemaakt is door en afkomstig is van de bevoegde persoon (in dit geval
                  de arts) op het aangegeven tijdstip en vertrouwelijk betekent dat ongeautoriseerde
                  personen geen toegang mogen hebben tot de gegevens. Een en ander betekent ook dat
                  het bericht goed beveiligd moet zijn en bijvoorbeeld na verzending niet mag kunnen
                  worden gewijzigd. De gemeentelijke lijkschouwer zal passende technische en organisatorische
                  maatregelen moeten nemen om elektronische verzending aan hem mogelijk te maken. Zoals
                  verderop in deze toelichting is aangegeven zal de gemeentelijke lijkschouwer in de
                  praktijk naar verwachting gebruik kunnen maken van de systemen van de Gemeentelijke
                  Gezondheidsdienst (GGD) waar hij werkzaam is.
               
Tevens wordt een bepaling toegevoegd op grond waarvan de elektronische verzending
                  van de mededeling en het bij te voegen beredeneerd verslag aan de gemeentelijke lijkschouwer
                  op termijn verplicht kan worden gesteld (artikel 5). In dat geval is de arts verplicht
                  om deze berichten uitsluitend elektronisch te versturen naar de gemeentelijke lijkschouwer,
                  op de wijze die door de gemeentelijke lijkschouwer is voorgeschreven.
               
Het elektronisch verzenden van verslagen aan de regionale toetsingscommissies euthanasie
In artikel 10, tweede lid, van de Wlb is aangegeven dat de gemeentelijke lijkschouwer
                  de formulieren en verslagen die nodig zijn in het kader van de Wtl, dient (door) te
                  zenden aan de RTE. In de wet is niet aangegeven op welke manier dit dient te gebeuren.
                  Elektronische verzending kan derhalve plaatsvinden op grond van artikel 2:15 van de
                  Awb. De verzending ging tot nu toe echter altijd via de post, omdat de RTE – hoewel
                  de Awb die mogelijkheid biedt – de elektronische weg niet hadden opengesteld. Er is
                  toenemende behoefte de communicatie tussen de gemeentelijke lijkschouwer en de RTE
                  eveneens papierloos te laten verlopen en te digitaliseren. Dit zorgt voor een efficiëntere
                  verwerking van de aangeleverde stukken en sluit beter aan bij de huidige manier van
                  communiceren. De Wlb staat niet in de weg aan elektronische verzending, er worden
                  echter in de Wlb en Awb geen (extra) waarborgen aan verbonden met betrekking tot de
                  betrouwbaarheid en vertrouwelijkheid. Bovendien wordt het wenselijk geacht om voor
                  zowel de verzending aan de gemeentelijke lijkschouwer als aan de RTE dezelfde waarborgen
                  te stellen. Daarom wordt in het onderhavige wetsvoorstel voorgesteld om aan artikel
                  10 een aantal bepalingen toe te voegen. Indien de RTE ervoor kiezen om de digitale
                  weg open te stellen krachtens artikel 2:15, eerste lid, van de Awb, wordt de RTE net
                  als de gemeentelijke lijkschouwer verplicht om het digitaal systeem zodanig in te
                  richten en indien nodig zodanige eisen te stellen aan de verzending dat de betrouwbaarheid
                  en vertrouwelijkheid van de gegevens zijn geborgd. Dit betekent dat de RTE passende
                  technische en organisatorische maatregelen moeten nemen om het veilig berichtenverkeer
                  mogelijk te maken. In het voorstel wordt expliciet bepaald dat elektronische verzending
                  door de gemeentelijke lijkschouwer aan de RTE alleen kan plaatsvinden op de door de
                  RTE voorgeschreven wijze. Ook is een bepaling toegevoegd op grond waarvan het mogelijk
                  wordt om de elektronische verzending van de verslagen op termijn te kunnen verplichten.
                  Daarbij zal aandacht worden geschonken aan de haalbaarheid en noodzakelijkheid hiervan
                  in de verschillende situaties waar deze wet op van toepassing is.
               
De RTE zijn met gemeentelijke lijkschouwers en GGD’s in gesprek over het efficiënter
                  organiseren van de informatiestromen. Digitalisering behoort tot de mogelijkheden.
                  Beide partijen houden daarbij, naast de waarborgen zoals in dit wetsvoorstel opgenomen,
                  rekening met het belang van de uniformiteit van de systemen en met eventuele moeilijk
                  te digitaliseren bestanden zoals de bijlagen bij het beredeneerd verslag. In het onderhavige
                  voorstel is ervoor gekozen om de ontvangende partij verantwoordelijk te laten voor
                  het bepalen van de wijze waarop berichten elektronisch naar hem worden verzonden.
                  Er kan sprake zijn van een digitale keten indien de gemeentelijke lijkschouwer elektronisch
                  stukken ontvangt van de arts en de gemeentelijke lijkschouwer vervolgens ook kiest
                  voor elektronische verzending van het beredeneerd verslag naar de RTE. In dat geval
                  dient hij namelijk het door hem van de arts ontvangen beredeneerd verslag door te
                  zenden naar de RTE. Voorkomen moet worden de situatie dat de systemen van de onderscheiden
                  partijen niet op elkaar aansluiten en derhalve het berichtenverkeer onnodig compliceert
                  of het de facto niet mogelijk wordt om de elektronische weg te bewandelen. Het wordt
                  niet noodzakelijk geacht om hiervoor wettelijke regels te stellen. Aangezien de Wlb
                  beide partijen de ruimte laat om de eigen systemen in te richten ligt het voor de
                  hand dat beide partijen afspraken met elkaar maken om een effectieve en efficiënte
                  inrichting van het digitale berichtenverkeer en in het bijzonder de aansluiting op
                  elkaars systemen mogelijk te maken. Om dit proces te ondersteunen is de concernondersteuning
                  van VWS in 2018 van start gegaan met de vernieuwing van de informatievoorziening voor
                  de RTE. In dit verband is ook de mogelijkheid onderzocht om euthanasiemeldingen van
                  de gemeentelijke lijkschouwer digitaal aan te leveren aan de secretariaten van de
                  RTE’s. Dit onderzoek richt zich onder andere op een werkend koppelvlak tussen de applicatie
                  van de GGD-en en het te ontwikkelen zaaksysteem voor de secretariaten van de RTE’s.
                  Om alvast ervaring op te doen met deze interface is een pilot gestart met digitale
                  aanlevering door gemeentelijke lijkschouwers aan de bestaande systemen. De uitkomsten
                  hiervan worden meegenomen in het uiteindelijk te realiseren koppelvlak. Het Ministerie
                  van VWS financiert de (onderzoeken voor) de interface.
               
Elektronische aanlevering van doodsoorzaakgegevens
Op nationaal niveau is het Centraal Bureau voor de Statistiek (hierna: CBS) belast
                  met de productie van de communautaire (Europese) statistieken (artikel 4 van de Wet
                  op het CBS). Daartoe behoort de doodsoorzakenstatistiek. De doodsoorzakenstatistiek
                  is gebaseerd op een gegevensverzameling van de doodsoorzaken van alle in Nederland
                  overleden personen (de doodsoorzakenregistratie). De verplichting tot het bijhouden
                  van de doodsoorzakenstatistiek en de levering van deze informatie aan het statistische
                  bureau voor de Europese Unie (Eurostat) is voorgeschreven in artikel 2 van de Verordening
                  (EG) nr. 1338/20081 (hierna: verordening), in samenhang bezien met bijlage III bij die verordening. Daarnaast
                  heeft Nederland zich gecommitteerd aan de verplichting van de Wereldgezondheidsorganisatie
                  (WHO) voor de jaarlijkse publicatie van de doodsoorzakenstatistiek en het leveren
                  van de data. In artikel 2 van de verordening is bepaald dat de lidstaten aan de Commissie
                  (Eurostat) statistieken verstrekken over onder andere doodsoorzaken. In bijlage III,
                  onderdeel b, bij de verordening is voorts het volgende bepaald: de op te stellen statistieken
                  – die worden gebaseerd op nationale medische overlijdensverklaringen waarbij de aanbevelingen
                  van de WHO in aanmerking worden genomen – dienen de onderliggende doodsoorzaak te
                  betreffen die door de WHO wordt gedefinieerd als «de ziekte of het letsel dat aanleiding
                  heeft gegeven tot de reeks van gebeurtenissen die rechtstreeks tot de dood hebben
                  geleid, of de omstandigheden van het ongeval of geweld waarin het fatale letsel werd
                  veroorzaakt». De statistieken worden opgesteld voor alle sterfgevallen en doodgeboorten
                  in iedere lidstaat, waarbij een onderscheid dient te worden gemaakt wordt tussen ingezetenen en niet-ingezetenen.
Het belang van de doodsoorzakenstatistiek is gelegen in de ontwikkeling van beleid
                  op het terrein van de volksgezondheid. De Wlb bepaalt grotendeels de randvoorwaarden
                  voor de wijze waarop de doodsoorzakenstatistiek tot stand komt. Ingevolge artikel
                  12a, derde lid, van de huidige Wlb is de Minister verantwoordelijk voor het vaststellen
                  van het formulier voor de doodsoorzaakverklaring (B-formulier/B-verklaring), bedoeld
                  voor de doodsoorzakenregistratie. De doodsoorzaakverklaring bevat momenteel geen burgerservicenummer
                  of andere persoonsgegevens van de overledene. De behandelend arts vult het B-formulier
                  in en stuurt het in een gesloten enveloppe naar de ambtenaar van de burgerlijke stand
                  in de gemeente van overlijden. Deze ambtenaar stuurt het formulier vervolgens ongeopend,
                  maar voorzien van het nummer van de akte van overlijden, door naar de medisch ambtenaar
                  van het CBS. Het CBS ontvangt daarnaast van de gemeenten periodiek separaat een overzicht
                  van alle in een gemeente overleden personen, inclusief het nummer van de betreffende
                  overlijdensaktes en het bijbehorende BSN. Op die manier kan het CBS het nummer van
                  de overlijdensakte, dat op de enveloppe was vermeld, gebruiken om een koppeling te
                  maken met het burgerservicenummer van de overledene en aldus na te gaan of het een
                  ingezetene betreft of niet. Dit is nodig omdat zoals aangegeven in de verordening
                  is bepaald dat in de doodsoorzakenstatistiek een onderscheid moet worden gemaakt tussen
                  ingezetenen en niet-ingezetenen. Ingeval van een doodgeborene ontvangt het CBS momenteel
                  een doodsoorzaakverklaring, dat is ingevuld door de arts, en daarnaast een formulier
                  «levenloos geboren kind» dat is ingevuld door de ambtenaar van de burgerlijke stand
                  van de gemeente waar het kind ter wereld is gekomen. Het formulier «levenloos geboren
                  kind» dient op grond van artikel 19i, vierde lid, van Boek 1, van het Burgerlijk Wetboek
                  door de ambtenaar van de burgerlijke stand aan het CBS te worden verstrekt. Op het
                  formulier «levenloos geboren» kind staat informatie over het kind en wordt momenteel
                  ook al het BSN van de moeder vermeld. De ambtenaar van de burgerlijke stand schrijft
                  ook in deze situatie een aktenummer op de enveloppe van de doodsoorzaakverklaring.
                  Het formulier «levenloos geboren kind» bevat datzelfde aktenummer, waardoor de daarin
                  opgenomen informatie gekoppeld kan worden aan de doodsoorzaakverklaring. Het CBS kan
                  door het gebruik van het BSN in dit geval nagaan of de moeder ingezetene is. Zonder
                  het BSN van de moeder kan deze relevante koppeling met de doodsoorzaakverklaring niet
                  plaatsvinden en evenmin kan dan worden vastgesteld of het een doodgeboren kindje van
                  een ingezetene betreft, terwijl de verplichting bestaat om het aantal doodgeborenen
                  en de doodsoorzaken aan te leveren die ingezetene zouden zijn geweest. Wat betreft
                  het formulier «levenloos geboren kind» wordt voor de volledigheid het volgende opgemerkt.
                  Levenloos geborenen uit een zwangerschap van minder dan 24 weken vallen niet onder
                  de reikwijdte van de Wlb. Artikel 19i, vierde lid, van Boek 1, van het Burgerlijk
                  Wetboek, op grond waarvan het formulier «levenloos geboren kind» wordt verstrekt aan
                  het CBS, kent een dergelijke grens niet. Artikel 12a van het onderhavige voorstel
                  heeft uitsluitend betrekking op de regeling van de doodsoorzaakstatistiek (zoals is
                  neergelegd in de Wlb) en brengt derhalve geen wijzigingen met zich mee voor het Burgerlijk
                  Wetboek.
               
Vaak is het de uitvaartondernemer die de enveloppe met het doodsoorzakenformulier
                  naar de ambtenaar van de burgerlijke stand brengt, samen met de verklaring van overlijden.
                  Het gaat gemiddeld om zo'n 140.000 formulieren per jaar die het CBS krijgt van huisartsen,
                  artsen in een ziekenhuis, specialisten ouderengeneeskunde en gemeentelijke lijkschouwers.
                  Omdat de Wlb momenteel verzending in een gesloten enveloppe voorschrijft is sprake
                  van een vormvoorschrift als bedoeld in artikel 2:13, tweede lid, onder b, van de huidige
                  Awb, dat in de weg staat aan elektronische verzending van doodsoorzaakgegevens aan
                  het CBS. Om elektronische verzending van B-verklaringen aan het CBS mogelijk te maken
                  dient de Wlb op dit punt derhalve te worden gewijzigd.
               
Met het oog op de toenemende digitalisering van de maatschappij en internationale
                  ontwikkelingen in de doodsoorzakenstatistiek is het wenselijk de doodsoorzakenstatistiek
                  voor te bereiden op de toekomst. Het CBS is daarom overgestapt op automatisch coderen
                  en heeft samen met de Inspectie voor de Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) een aantal
                  proefprojecten in gang gezet om te verkennen welke digitale oplossingen mogelijk zijn
                  voor het aanleveren van doodsoorzaakgegevens.
               
Binnen de proefprojecten worden de doodsoorzakenformulieren, zonder tussenkomst van
                     de ambtenaar van de burgerlijke stand, elektronisch en onder vermelding van het BSN
                     van de overledene dan wel van de moeder, als het gaat om een levenloos geboren kindje
                     of kindje dat bij overlijden jonger is dan één maand en waarvan het BSN nog niet bekend
                     is, aangeleverd bij het CBS. Deze proefprojecten verlopen goed. De doodsoorzakenformulieren
                     die digitaal worden ingevuld en aangeleverd bij het CBS worden vaak uitgebreider ingevuld.
                     Op basis van deze aanvullende informatie kan het CBS de doodsoorzakenstatistiek nog
                     accurater vormgeven. Ook is bij een groot aantal formulieren in de proefprojecten
                     een deel van de gegevens automatisch ingevuld vanuit het patiëntendossier. Vrijwel
                     alle artsen geven mede hierdoor de voorkeur aan het digitaal doorgeven van de doodsoorzaken
                     zodra zij met deze manier van werken in aanraking zijn gekomen via de proefprojecten.
                     Op basis van deze goede ervaringen binnen de proefprojecten achten de deelnemers van
                     de proefprojecten, de IGJ, het CBS en de regering de tijd rijp om de Wlb aan te passen
                     zodat de algemene werkwijze rond het doodsoorzakenformulier kan worden gemoderniseerd.
                     Het onderhavige voorstel maakt de overstap mogelijk naar elektronische verzending
                     van doodsoorzaakgegevens en een werkwijze zonder tussenkomst van de ambtenaar van
                     de burgerlijke stand. Elektronische verzending van de gegevens naar het CBS levert
                     zowel kwaliteitsverbetering op (een betere statistiek) als efficiencyverbetering bij
                     alle partijen in de keten. Met de voorgestelde wijziging kan het CBS de digitale weg
                     openstellen. Ook als het CBS de digitale weg heeft opengesteld blijft het mogelijk
                     om de opgave van de doodsoorzaakgegevens op papier te doen, die keuze ligt bij de
                     arts. De arts kan het formulier dan rechtstreeks, per post toezenden aan het CBS onder
                     vermelding van het BSN van de overledene dan wel de moeder als het betreft een levenloos
                     geboren kindje of kindje dat bij overlijden jonger is dan één maand en waarvan het
                     BSN nog niet bekend is. In deze laatste gevallen is het BSN van de moeder nodig omdat
                     daarmee bepaald kan worden of het een kindje dan wel doodgeborene van een ingezetene
                     betreft. Zoals eerder aangegeven is het CBS op grond van de verordening verplicht
                     het onderscheid tussen ingezetenen en niet-ingezetenen te maken. Erkende zorgverleners
                     zijn reeds verplicht het burgerservicenummer van hun patiënten vast te leggen in hun
                     administratie. Op grond van artikel 34 van de Wet op het CBS is het CBS gerechtigd
                     het burgerservicenummer te ontvangen en verder te verwerken. Daarom is het gebruik
                     van het burgerservicenummer na overlijden, voor het koppelen van de gegevens het meest
                     administratief-arme alternatief voor het gebruik van het aktenummer in combinatie
                     met periodieke verstrekking van het burgerservicenummer door gemeenten.
                  
Deze regeling voor (elektronische) verzending van doodsoorzaakgegevens aan het CBS
                     neemt de belemmeringen voor elektronisch verkeer weg. Dit betekent dat het CBS de
                     elektronische weg kan openstellen krachtens artikel 2:15, eerste lid, van de Awb.
                     Degene op wie de wettelijke plicht rust om gegevens te verzenden, bepaalt ingevolge
                     artikel 2:15, eerste lid, van de Awb, of hij dat op papier doet of elektronisch. In
                     het voorstel wordt expliciet bepaald dat indien elektronische verzending plaatsvindt,
                     dat alleen kan op de door het CBS voorgeschreven wijze. Ook wordt expliciet bepaald
                     dat de elektronische weg voldoende waarborgen moet bieden voor betrouwbare en vertrouwelijke
                     verzending van de doodsoorzaakgegevens en dat in afwijking van artikel 2:15 van de
                     Awb bij regeling kan worden voorzien in uitsluiting van de papieren weg. In dit wetsvoorstel
                     is ook een grondslag opgenomen op grond waarvan het mogelijk is om op termijn (zonodig)
                     het elektronisch aanleveren van doodsoorzakenformulieren te kunnen verplichten.
                  
De Wet op de lijkbezorging is niet van toepassing op Caribisch Nederland. Regels omtrent
                  de lijkbezorging op Caribisch Nederland staan in de Begrafeniswet BES, de Crematiewet
                  BES en de Wet verklaringen van overlijden BES.
               
2. Verhouding tot de Awb
               
Afdeling 2.3 van de Awb bevat reeds regels over het elektronisch berichtenverkeer
                  tussen burgers of bedrijven en bestuursorganen.2 Aangezien zowel het CBS als de RTE3 een bestuursorgaan zijn in de zin van de Awb en in de Awb de toepasselijkheid van
                  afdeling 2.3 op de Wlb niet is uitgesloten, zijn de daarin opgenomen regels in beginsel
                  van toepassing op het verzenden van het verslag en het beredeneerd verslag in het
                  kader van de Wtl aan de RTE (artikel 10, derde en vierde lid, Wlb) en op het doen
                  van de opgave van de doodsoorzaak aan het CBS (artikel 12a Wlb).
               
De Awb bepaalt dat tenzij een vormvoorschrift zich tegen elektronische verzending
                  verzet, het berichtenverkeer tussen burgers of bedrijven en bestuursorganen elektronisch
                  kan plaatsvinden mits de bepalingen van afdeling 2.3 van de Awb in acht worden genomen
                  (artikel 2:13, eerste lid, en tweede lid, onder b, Awb). Het is aan het bestuursorgaan
                  om te bepalen of elektronische verzending naar dat bestuursorgaan kan plaatsvinden.
                  Bij het openstellen van de elektronische weg kan het bestuursorgaan nadere eisen stellen
                  aan het gebruik van die elektronische weg. Het bestuursorgaan kan berichten weigeren
                  indien de betrouwbaarheid of vertrouwelijkheid daarvan onvoldoende is geborgd (2:15
                  Awb). Gelet op deze bepalingen kan de opgave van de doodsoorzaakgegevens aan het CBS
                  onder de huidige Wlb alleen langs papieren weg plaatsvinden, omdat de Wlb verzending
                  in een gesloten enveloppe voorschrijft. Daarmee is sprake van een vormvoorschrift
                  dat zich tegen elektronische verzending verzet (2:13, tweede lid, onder b, Awb). Met
                  het onderhavige voorstel wordt deze belemmering voor het elektronisch doen van de
                  opgave van de doodsoorzaak aan het CBS, weggenomen. Zodoende is voor het CBS de weg
                  vrij om de elektronische weg te openen. Het CBS moet daarbij, naast de bepalingen
                  die in de Wlb worden opgenomen, afdeling 2.3 van de Awb in acht nemen voorzover daarvan
                  in de Wlb niet wordt afgeweken. Voor de RTE bevat de Wlb geen belemmeringen voor elektronisch
                  verkeer. De RTE kunnen derhalve de digitale weg openstellen, met inachtneming van
                  de bepalingen die in de Wlb worden opgenomen en van afdeling 2.3 van de Awb voorzover
                  van die bepalingen in de Wlb niet wordt afgeweken.
               
Voorts is expliciet bepaald dat verzending aan het CBS en de RTE plaatsvindt overeenkomstig de door het bestuursorgaan voorgeschreven wijze. Dit is geen
                  afwijking van de Awb aangezien deze plicht ook is af te leiden uit de formulering
                  van artikel 2:15, eerste lid, van de Awb. Dat artikellid bepaalt immers dat het bestuursorgaan
                  nadere eisen kan stellen aan het gebruik van de elektronische weg. Met deze bepaling
                  in de Wlb is derhalve voornamelijk beoogd duidelijkheid te geven over de plichten
                  van de verzender. Daarnaast bevat het voorstel in afwijking van de Awb, de mogelijkheid
                  om de elektronische verzending te verplichten, hetgeen alsdan bij ministeriële regeling
                  zal moeten worden bepaald. Indien op den duur merendeels de elektronische weg wordt
                  gebruikt kan het verplichten van deze weg overbodig werk wegnemen. Er hoeft dan immers
                  geen rekening meer te worden gehouden met het eventueel gebruik van de papieren weg.
                  Door nu al een delegatiebepaling voor het eventueel verplichten van de elektronische
                  weg op te nemen wordt geanticipeerd op toekomstige ontwikkelingen zodat te zijner
                  tijd geen afzonderlijke wetswijziging nodig is. Tot slot betreft het hier – in vergelijking
                  met het brede toepassingsbereik van de Awb – een beperkte groep professionals voor
                  wie een dergelijke plicht dan zou gaan gelden. Gelet op het voorgaande achten wij
                  deze delegatiebepaling gerechtvaardigd.
               
Tot slot bevat het voorstel een regeling voor verzending van de mededeling en het beredeneerd verslag door de behandelende arts aan de gemeentelijke lijkschouwer.
                  Op dit onderdeel is de Awb in het geheel niet van toepassing, tenzij specifieke artikelen
                  uit de Awb expliciet van overeenkomstige toepassing zijn verklaard. Voor de regeling
                  van dat berichtenverkeer wordt het wenselijk geacht zoveel mogelijk aan te sluiten
                  bij de Awb en de regels die ingevolge dit voorstel gelden voor de RTE. Om die reden
                  zijn ook een aantal bepalingen zoals opgenomen in afdeling 2.3 van de Awb, van overeenkomstige
                  toepassing verklaard op deze situatie. Artikel 2:15 van de Awb is niet van toepassing
                  op het berichtenverkeer tussen de arts en de gemeentelijke lijkschouwer, omdat de
                  gemeentelijke lijkschouwer niet als bestuursorgaan kan worden aangemerkt; hij is geen
                  orgaan van een publiekrechtelijke rechtspersoon en oefent evenmin openbaar gezag uit
                  aangezien hij aan de Wlb niet de bevoegdheid ontleent om eenzijdig de rechten en plichten
                  van burgers te wijzigen. De gemeentelijke lijkschouwer is een forensisch arts die
                  ingevolge artikel 4 van de Wlb door het college van burgemeesters en wethouders wordt
                  benoemd tot gemeentelijke lijkschouwer. Hij is in de regel werkzaam bij de GGD. De
                  GGD is wel een bestuursorgaan in de zin van de Awb. Benoeming als gemeentelijke lijkschouwer
                  geschiedt dan ook vaak door de GGD in mandaat van het college van burgemeesters en
                  wethouders van een gemeente. De verplichtingen zoals opgenomen in de Wlb richten zich
                  tot de gemeentelijke lijkschouwer en niet tot het bestuursorgaan bij wie hij in dienst
                  is (GGD). In het onderhavige voorstel is dat uitgangspunt voor de regeling van het
                  elektronisch berichtenverkeer gehandhaafd, hetgeen betekent dat op de gemeentelijke
                  lijkschouwer en niet op de GGD’s de wettelijke verplichting rust om, indien hij de
                  digitale weg willen opstellen voor het doen van een melding als bedoeld in artikel
                  7, tweede lid, van de Wlb, een elektronische weg voor te schrijven die voldoende betrouwbaar
                  en vertrouwelijk is. In de praktijk echter zal het bestuursorgaan dat verantwoordelijk
                  is voor de benoeming van de gemeentelijke lijkschouwer (veelal de GGD) zorgdragen
                  voor het hiervoor noodzakelijke digitale systeem. De gemeentelijke lijkschouwer kan
                  hierover zo nodig bij zijn benoeming afspraken maken.
               
Op 18 juli 2019 is het wetsvoorstel Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht in
                  verband met de herziening van afdeling 2.3 van die wet ingediend bij de Tweede Kamer
                  (Wet modernisering elektronisch bestuurlijk verkeer). De Awb bevat de algemene regels
                  voor de verhouding tussen de overheid en individuele burgers en bedrijven. Met de modernisering
                  wordt beoogd burgers en bedrijven het recht te geven op elektronisch berichtenverkeer
                  met bestuursorganen. Voor bepaalde berichten zal dat betekenen dat een bestuursorgaan
                  – anders dan nu het geval is – verplicht wordt de elektronische weg open te stellen.
                  Die modernisering heeft derhalve gevolgen voor bepaalde onderdelen van het onderhavige
                  voorstel. In artikel II van het onderhavige voorstel zijn daarom bepalingen opgenomen
                  waarmee beoogd wordt dit voorstel in lijn te brengen met de beoogde wijziging van
                  de Awb. Dit zal dan met name gelden voor de artikelleden van het onderhavige voorstel
                  waarin nog wordt uitgegaan van de keuzevrijheid van het CBS en de RTE om de elektronische
                  weg open te stellen. In de toelichting bij artikel II wordt hierop nader ingegaan.
               
3. Internationale context doodsoorzakenstatistiek
               
De doodsoorzakenstatistiek is de oudste statistiek van Nederland en bestaat al ruim
                  honderd jaar. Reeds in 1900 heeft Nederland zich verplicht tot het gebruik van de
                  internationale nomenclatuur bij het bewerken van de doodsoorzakenstatistiek. In 1948
                  werden ook regels voor de keuze van de primaire (aan het overlijden ten grondslag
                  liggende) doodsoorzaak en een internationaal te gebruiken model van de vragen naar
                  de doodsoorzaak vastgesteld. Vanaf 1950 werd deze internationale classificatie van doodsoorzaken
                  in Nederland in gebruik genomen en sindsdien wordt de Nederlandse doodsoorzaakverklaring
                  (B-verklaring) steeds aangepast aan de internationaal vastgestelde vorm. Daarnaast
                  heeft Nederland zich gecommitteerd aan de verplichting van de WHO voor het bijhouden
                  en publiceren van de doodsoorzakenstatistiek.
               
Ook in Europees verband is de verplichting tot het bijhouden van doodsoorzakenstatistiek
                  vastgelegd. Uit artikel 2 van Verordening (EG) nr. 1338/2008 gelezen in samenhang
                  met bijlage III van die verordening volgt dat Nederland verplicht is een doodsoorzakenstatistiek
                  bij te houden en deze aan Eurostat te verstrekken. Op grond van artikel 9 van de genoemde
                  verordening is een uitvoeringsmaatregel vastgesteld.4 In de bijlage bij deze uitvoeringsverordening is een aanvulling opgenomen op hetgeen
                  in Verordening 1338/2008 is bepaald met betrekking tot de specifieke gegevens die
                  in de statistiek moeten worden opgenomen.
               
4. Privacy-aspecten en beroepsgeheim
               
Doodsoorzakenformulieren en beredeneerde verslagen van euthanasie bevatten gevoelige
                     gegevens. Toch is hier in juridische zin geen sprake van persoonsgegevens omdat het
                     personen betreft die overleden zijn. In overweging 27 bij de Algemene verordening
                     gegevensbescherming (hierna: AVG)5 is dit expliciet zo opgenomen. De AVG staat het toe dat lidstaten regels vaststellen
                     over de verwerking van persoonsgegevens van overleden personen. Eerder was ook in
                     de memorie van toelichting bij de Wet bescherming persoonsgegevens opgenomen dat deze
                     wet niet van toepassing is op overleden personen.6 Voor zover de gegevens betrekking hebben op de behandelend arts, gemeentelijke lijkschouwer
                     of de moeder van een doodgeborene of van een kindje dat bij overlijden jonger is dan
                     een maand kan wel sprake zijn van persoonsgegevens. Het voorstel beoogt hier geen
                     verandering in aan te brengen, met uitzondering van de nieuwe regel dat het BSN van
                     de moeder van een minderjarige of doodgeborene wordt vermeld. Deze gegevens mogen
                     verwerkt worden omdat wordt voldaan aan artikel 6, eerste lid, onder c en e, van de
                     AVG. Voor zowel het CBS als de RTE en de gemeentelijke lijkschouwers geldt dat het
                     verwerken van deze gegevens noodzakelijk is voor de goede vervulling van hun publiekrechtelijke
                     taken, dan wel noodzakelijk is voor de vervulling van een taak van algemeen belang.
                     Ook indien de medische gegevens van de overledene door erfelijkheidsfactoren informatie
                     geven over de gezondheid van nog levende familieleden, is deze verwerking van persoonsgegevens
                     toegestaan op grond van de AVG. Artikel 9, tweede lid, van de AVG bepaalt dat de verwerking
                     van gegevens over gezondheid is toegestaan, indien de verwerking noodzakelijk is om
                     redenen van zwaarwegend belang op grond van lidstatelijk recht (onderdeel g), om redenen
                     van algemeen belang op het gebied van de volksgezondheid (onderdeel i) en met het
                     oog op statistische doeleinden (onderdeel j).
                  
Het beroepsgeheim dat op artsen rust en dat is opgenomen in artikel 7:457 van het
                     Burgerlijk Wetboek strekt zich wel uit tot na het overlijden van de patiënt. Het beroepsgeheim
                     kan en moet worden doorbroken als er sprake is van een wettelijke plicht. In de Wlb
                     zijn verschillende plichten opgenomen voor artsen om het beroepsgeheim te doorbreken.
                     Het meedelen van de doodsoorzaak ten behoeve van de statistiek en het verstrekken
                     van een beredeneerd verslag aan de gemeentelijke lijkschouwer en de RTE ingeval van
                     levensbeëindiging op verzoek of hulp bij zelfdoding, zijn daar voorbeelden van. Op
                     dit punt stelt dit wetsvoorstel geen wijzigingen voor.
                  
Zorgvuldigheid bij het beredeneerd verslag euthanasie
Op grond van artikel 7, tweede lid, van de Wlb doet de behandelend arts mededeling
                  van de toepassing van levensbeëindiging op verzoek of hulp bij zelfdoding aan de gemeentelijke
                  lijkschouwer door invulling van een formulier en een beredeneerd verslag. Op grond
                  van artikel 10, tweede lid, brengt de gemeentelijke lijkschouwer onverwijld hiervan
                  verslag uit aan de regionale toetsingscommissies. Hierbij wordt ook het beredeneerd
                  verslag bijgevoegd. Dit is van belang zodat door de RTE kan worden getoetst of een
                  arts zorgvuldig heeft gehandeld bij de levensbeëindiging op verzoek of de hulp bij
                  zelfdoding. Zowel de gemeentelijke lijkschouwer als de RTE zijn gewend om te werken
                  met gevoelige gegevens en hebben daarom interne procedures om de vertrouwelijkheid
                  daarvan te waarborgen. In dit wetsvoorstel gaat het om de communicatie tussen de behandelend
                  arts en de gemeentelijke lijkschouwer en tussen de gemeentelijke lijkschouwer en de
                  RTE. Tot nu toe gebeurt dit door terhandstelling op de plaats van overlijden of via
                  de post. Indien de stukken per post worden verzonden wordt de vertrouwelijkheid van
                  de gegevens gewaarborgd door middel van het briefgeheim (artikel 13 van de Grondwet).
                  Gelet op de gevoeligheid van de gegevens, wordt voorgesteld om de gemeentelijke lijkschouwers
                  en de RTE – indien zij de elektronische weg openstellen – te verplichten om de elektronische
                  weg zo in te richten en indien nodig zodanige eisen te stellen aan de wijze van elektronische
                  verzending, dat de betrouwbaarheid en vertrouwelijkheid van de gegevens voldoende
                  worden gewaarborgd. De verplichting inzake vertrouwelijkheid is overigens opgenomen
                  in artikel 32 van de AVG, maar nu die bepaling niet ziet op de gegevens van de overleden
                  persoon, wordt deze verplichting uitdrukkelijk in de Wlb opgenomen.
               
Zorgvuldigheid bij de doodsoorzakenstatistiek
Het bijhouden van de doodsoorzakenstatistiek is belangrijk voor het ontwikkelen van
                     volksgezondheidsbeleid. Gelet op dit doel is het proportioneel om te eisen dat het
                     beroepsgeheim wordt doorbroken. Er geldt voor artsen de wettelijke plicht om het beroepsgeheim
                     te doorbreken op grond van artikel 12a, eerste lid, van de Wet op de lijkbezorging.
                     Dit wetsvoorstel verandert daar niets aan. Het is van belang dat ook na doorbreking
                     van het beroepsgeheim zorgvuldig met deze gevoelige gegevens wordt omgegaan. Voor
                     een deel zijn hiervoor waarborgen opgenomen in de Wet CBS.
                  
In de huidige tekst van artikel 12a, derde lid, van de Wlb zijn waarborgen opgenomen
                     om de vertrouwelijkheid van de gegevens te bevorderen op het moment dat de gegevens
                     van de arts naar het CBS gaan. Aan de hand van het nummer van de overlijdensakte kan
                     het CBS de doodsoorzaak koppelen aan de andere voor de statistiek relevante gegevens
                     van de overledene. Op grond van artikel 34 van de Wet CBS kan hierbij het burgerservicenummer
                     worden gebruikt.
                  
In de voorgestelde nieuwe procedure blijven de waarborgen in stand. Doordat de arts
                  het burgerservicenummer van de overledene op het formulier voor de doodsoorzakenstatistiek
                  vermeldt, is het niet langer nodig het formulier langs de ambtenaar van de burgerlijke
                  stand te sturen. De arts kan het formulier rechtstreeks aanleveren aan de medisch
                  ambtenaar van het CBS. Voor zover dit formulier met de post wordt gestuurd, is de
                  vertrouwelijkheid gewaarborgd door het briefgeheim. Dit geldt in de huidige situatie
                  ook voor het versturen van het formulier met de doodsoorzaakgegevens door de ambtenaar
                  van de burgerlijke stand naar het CBS. Voor het openstellen van de elektronische weg
                  geldt dat betrouwbaarheid en de vertrouwelijkheid van de gegevens voldoende moet worden
                  gewaarborgd. Het is aan het CBS om een wijze van elektronische aanlevering aan te
                  geven die hieraan voldoet. In de proefprojecten is hieraan veel aandacht geschonken
                  en zijn technologische oplossingen gevonden die zorgen voor een veilige aanlevering
                  van de doodsoorzaakgegevens.
               
5. Toezicht en handhaving
               
Op grond van de huidige tekst van artikel 12a, derde lid, van de Wlb stuurt de ambtenaar
                  van de burgerlijke stand de enveloppe met de doodsoorzaakgegevens aan de geneeskundig
                  hoofdinspecteur van de volksgezondheid (de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd). De
                  wettelijke bepaling geeft ook de mogelijkheid om bij ministeriële regeling te bepalen
                  dat de ambtenaar van de burgerlijke stand de enveloppe rechtstreeks aan het CBS zendt.
                  Van deze mogelijkheid is gebruik gemaakt in artikel 2 van de regeling Vaststelling
                  formulier opgave doodsoorzaak. In dit wetsvoorstel wordt voorgesteld om de rol van
                  de IGJ bij de aanlevering van doodsoorzaakgegevens te laten vervallen, omdat de IGJ
                  in de huidige praktijk ook geen rol heeft.
               
6. Gevolgen voor regeldruk
               
Onderhavig wetsvoorstel beoogt zowel het veilig elektronisch aanleveren van verslagen
                  aan de gemeentelijke lijkschouwer en de RTE te regelen, als de elektronische aanlevering
                  van doodsoorzaakgegevens mogelijk te maken en sluit aan bij de doelstellingen van
                  de Minister om de regeldruk van zorgprofessionals te verminderen zodat zij meer tijd
                  krijgen voor goede zorg aan de patiënt («Merkbaar minder regeldruk»).7 Het wetsvoorstel leidt uiteindelijk tot minder regeldruk voor zorgprofessionals.
               
Het digitaliseren van de communicatie tussen de behandelend arts en de gemeentelijke
                  lijkschouwer resulteert in lagere administratieve lasten voor artsen. In de huidige
                  situatie maakt de arts van het (digitaal) ingevulde verslag een kopie, ondertekent
                  het en geeft dit mee aan de gemeentelijke lijkschouwer of stuurt dit per post naar
                  de gemeentelijke lijkschouwer. Als artsen de formulieren en verslagen elektronisch
                  aanleveren, besteden zij minder tijd aan administratieve handelingen. Geschat wordt
                  dat dit hen tussen de twee en vijf minuten tijdwinst oplevert. Het digitaal aanleveren
                  van de verslagen en formulieren van de behandelend arts heeft derhalve een structureel
                  reductiepotentieel tussen de (-2/60) * € 75 = € 2,50 en (-5/60) * € 75 = € 6,25 per
                  euthanasie of levensbeëindiging op verzoek. De gemeentelijke lijkschouwer dient een
                  formulier te ondertekenen. Indien dit formulier digitaal is, hoeft de gemeentelijke
                  lijkschouwer zijn documenten niet via de post te verzenden aan de RTE. Aangezien de
                  gemeentelijke lijkschouwer is aangesteld door de gemeente, wordt deze gezien als onderdeel
                  van de overheid en is de vermindering van administratieve lasten voor hem niet opgenomen
                  als vermindering van de regeldruk. In 2018 is er 6126 keer sprake geweest van euthanasie
                  of hulp bij zelfdoding door een arts. Aangezien het mogelijk blijft om een euthanasie
                  of hulp bij zelfdoding op papier te melden, is geschat dat twee derde van de meldingen
                  digitaal worden gemeld. Op jaarbasis is er dus sprake van een structureel reductiepotentieel
                  tussen de € 2,50 * (2/3 * 6126) = € 10.210 en de € 6,25 * (2/3 * 6126) = € 25.526.
               
Digitalisering van de aanlevering van doodsoorzaakgegevens en de vereenvoudiging van
                  dit proces resulteert in lagere administratieve lasten voor artsen. Het gaat gemiddeld
                  om zo'n 140.000 formulieren per jaar die het CBS krijgt van huisartsen, artsen in
                  een ziekenhuis, specialisten ouderengeneeskunde en gemeentelijke lijkschouwers. Na
                  overlijden wordt het lichaam geschouwd. Doel is te onderzoeken of een verklaring van
                  overlijden kan worden afgegeven (zogenaamd A-formulier). Deze verklaring is nodig
                  om van de ambtenaar van de burgerlijke stand verlof tot begraving of crematie te verkrijgen.
                  Daarnaast moet de arts een doodsoorzakenformulier (zogenaamd B-formulier) invullen
                  voor de doodsoorzakenstatistiek. In de huidige situatie brengen de uitvaartondernemers
                  in de meeste gevallen de B-verklaring samen met de verklaring van overlijden naar
                  de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente waar het overlijden heeft plaatsgevonden.
                  Het is niet de (wettelijke) verantwoordelijkheid van de uitvaartorganisatie om de
                  B-verklaring naar de ambtenaar van de burgerlijke stand te brengen. Dit gebeurt vanuit
                  een praktisch oogpunt. Dankzij de Wet elektronische dienstverlening burgerlijke stand
                  is het vanaf 1 juli 2015 mogelijk om de A-verklaring digitaal bij de ambtenaar van
                  de burgerlijke stand aan te leveren. Mocht de uitvaartondernemer hier gebruik van
                  maken dan zal de arts zelf de B-verklaring bij de ambtenaar van de burgerlijke stand
                  en het CBS moeten aanleveren aangezien de arts hiervoor de verantwoordelijkheid draagt.
                  Van een extra lastenbesparing voor de uitvaartondernemers door het digitaliseren van
                  de doodsoorzaakgegevens is dus geen sprake, omdat het geen wettelijke verplichting
                  voor hen is. Voor de artsen is in de proefprojecten steeds gekeken naar een manier
                  van elektronisch invullen en verzenden die zo dicht mogelijk aansluit bij hun dagelijkse
                  werkzaamheden in de eigen praktijk. Zo is het voor artsen ouderengeneeskunde en huisartsen
                  zo dat zij via hun eigen omgeving in Zorgdomein in het patiëntendossier de doodsoorzaakverklaring
                  kunnen aanklikken en invullen. Administratieve gegevens zoals geboortedatum zijn dan
                  al ingevuld en zij kunnen het dossier gebruiken om de doodsoorzaakverklaring verder
                  in te vullen. Voor de forensisch artsen van de GGD wordt Formatus gebruikt, dit is
                  hun eigen digitale systeem om gegevens te verwerken, hier is de doodsoorzaakverklaring
                  in ingebouwd.
               
Als artsen gebruik maken van het elektronisch aanleveren van de doodsoorzaakgegevens
                  bij het CBS besteden zij minder tijd aan het invullen van het formulier voor de doodsoorzaakgegevens
                  doordat het zorginformatiesysteem automatisch (een gedeelte van) het formulier invult.
                  Aanvullende administratieve handelingen (gesloten enveloppe) door administratief personeel
                  kunnen ook worden geschrapt. Geschat wordt dat dit tussen de twee en vijf minuten
                  tijdwinst oplevert voor artsen en administratief personeel. Aangezien het mogelijk
                  blijft om doodsoorzaakgegevens op papier aan te leveren, is geschat dat tweederde
                  van het totaal aantal sterfgevallen digitaal wordt aangeleverd. Het digitaal aanleveren
                  van de doodsoorzaakgegevens heeft een structureel reductiepotentieel tussen de ((-2/60
                  * € 75) + (-2/60 * € 37)) * (0,66 * 140.000) = € 348.096 en ((-5/60 * € 75) + (-5/60
                  * € 37)) * (0,66 * 140.000) = € 871.116 voor artsen en administratief personeel.
               
Indien een overstap naar elektronische aanlevering wordt gemaakt vereist dit enige
                  aanpassingen aan het zorginformatiesysteem van de organisatie of de zorgprofessional.
                  De aanpak in de proefprojecten is erop gericht om dure aanpassingen zoveel mogelijk
                  te vermijden. De oplossing die momenteel gehanteerd wordt voor huisartsen, via ZorgDomein,
                  is kosteloos voor de arts. Binnen de proefprojecten wordt bekeken of verpleeghuisartsen
                  ook de route via Zorgdomein kunnen gebruiken en welke alternatieven er zijn als dit
                  niet mogelijk is. Voor de meeste ziekenhuizen die deelnemen aan de proefprojecten
                  geldt dat er maatwerkoplossingen zijn gevonden om het digitale formulier voor de aanlevering
                  van doodsoorzaakgegevens in te bouwen in het informatiesysteem van het ziekenhuis.
                  Zoals eerder aangegeven, verlopen deze proefprojecten goed. In de meeste proefprojecten
                  worden er geen kosten gemaakt. Om het digitale formulier voor aanlevering van de doodsoorzaakgegevens
                  definitief in te bouwen in het informatiesysteem van ziekenhuizen is een eenmalige
                  investering nodig. Daarnaast zal een jaarlijkse bijdrage in de softwarelicentie benodigd
                  zijn. Het is niet mogelijk om nu te schatten wat deze kosten zullen bedragen, deze
                  zijn sterk afhankelijk van de prijsstelling van de softwareleveranciers. Ongeveer
                  tweederde van de GGD-en gebruiken het informatiesysteem van de GGD Amsterdam, dus
                  deze GGD-en zullen geen kosten hebben voor het aanpassen van het informatiesysteem.
                  Binnen de proefprojecten wordt onderzocht of er andere en goedkopere manieren zijn
                  voor de ziekenhuizen en wat de kosten zullen zijn voor de informatiesystemen van de
                  GGD voor aanlevering van doodsoorzaakgegevens door gemeentelijke lijkschouwers. Uit
                  een enkel proefproject blijkt dat het digitaal aanleveren van de doodsoorzaakgegevens
                  op dit moment nog niet aansluit bij het werkproces van de arts, bijvoorbeeld bij huisartsenposten.
                  Zo beschikt niet iedere arts over een mobiel apparaat tijdens de visitatie om de doodsoorzaakverklaring
                  digitaal in te vullen. Het wetsvoorstel verplicht niet tot elektronische verzending
                  van de doodsoorzaakgegevens aan het CBS. In een geval als hiervoor is beschreven kunnen
                  de gegevens dan ook schriftelijk worden aangeleverd bij het CBS.
               
Resumerend maakt dit wetsvoorstel een geschatte reductiepotentieel van structurele
                  administratieve lasten tussen de € 358.306 en € 896.642 mogelijk. De incidentele en
                  structurele toename van nalevingskosten kunnen momenteel nog niet goed geschat worden.
                  De eenmalige kennisnemingskosten voor zorgprofessionals zullen qua omvang gering zijn
                  en betreffen tevens de aanpassing van handboeken en protocollen.
               
7. Financiële gevolgen voor de rijksbegroting
               
Het openstellen van de elektronische weg door de RTE voor het aanleveren van formulieren
                  en beredeneerde verslagen door gemeentelijke lijkschouwers kan de uitvoeringslasten
                  van de gemeentelijke lijkschouwers verminderen. Indien de gemeentelijke lijkschouwers gebruik maken van de elektronische
                  weg, zal dit bij hen enkele administratieve handelingen schelen. Wel zal wellicht
                  enige aanpassing van de ICT-systemen noodzakelijk zijn. Deze eenmalige aanpassingen
                  wegen niet op tegen de structurele tijdwinst door de mindering aan administratieve
                  lasten.
               
De beoogde aanpassing van de aanlevering van doodsoorzaakgegevens en het vereenvoudigen
                  van het proces verminderen de administratieve lasten en bestuurlijke lasten voor gemeenten
                  en het CBS. Het bespaart de afdelingen burgerlijke stand van gemeenten het in ontvangst
                  nemen van de B-verklaring, opzoeken van het aktenummer, noteren van dit nummer op
                  de enveloppe, opbergen van de B-verklaring, op volgorde leggen, controleren op ontbrekende
                  nummers en maandelijks opsturen naar het CBS. Geschat wordt dat de nieuwe procedure
                  10 minuten tijdswinst oplevert per B-verklaring.
               
Het CBS moet enkele investeringen doen om het systeem aan te passen voor elektronische
                  aanlevering, maar daar staat tegenover dat het CBS minder tijd kwijt is aan het handmatig
                  invoeren van de doodsoorzaakgegevens. Het uitgangspunt is dat de kosten voor de zorginstellingen
                  zullen worden geminimaliseerd.
               
De verplichtingen in dit wetsvoorstel hebben geen gevolgen voor de rijksbegroting.
8. Consultatie
               
Het Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR) heeft aangegeven dat nut en noodzaak van
                     onderhavige wetswijziging voldoende aannemelijk is. Als advies is meegegeven aandacht
                     te schenken aan het belang van op elkaar aansluitende informatiesystemen en bij de
                     implementatie van de nieuwe werkwijze voldoende tijd en ruimte te laten. Ook adviseert
                     de ATR de regeldrukparagraaf op een aantal punten te wijzigen of te verduidelijken
                     zoals de verwachte tijdwinst bij artsen bij het invullen van het formulier voor de
                     doodsoorzaakgegevens. De partijen die gereageerd hebben op de internetconsultatie
                     staan achter het digitaliseren van het aanleveren van verslagen, de bijlagen en formulieren
                     bij de gemeentelijke lijkschouwer en de RTE en achter het digitaliseren van het aanleveren
                     van doodsoorzaakgegevens. Wel zijn er opmerkingen gemaakt en vragen gesteld, mede
                     door de ATR, over de praktische uitwerking en uitvoering ervan, zoals over het belang
                     van veiligheid, het belang dat nieuwe ICT-functionaliteiten aansluiten bij bestaande
                     systemen en registraties, de regiefunctie en het borgen van de uniformiteit van de
                     aanlevering van de gegevens. Ook is aandacht gevraagd voor het testen van de nieuwe
                     werkwijze voor alle doelgroepen en hier bij de implementatie voldoende tijd en ruimte
                     voor uit te trekken. Daarnaast is de opmerking gemaakt dat het digitaliseren waarschijnlijk
                     vanzelf zal gaan en het daarom overbodig is dat de Minister de bevoegdheid krijgt
                     om de verplichting op te leggen tot digitaal aanleveren. Een aantal partijen gaf aan
                     dat het wetsvoorstel niet voorzag in de situatie dat bij de opgave van de doodsoorzaak
                     een overledene geen burgerservicenummer heeft (afgezien bij een kind jonger dan één
                     maand waarvan het burgerservicenummer nog niet bekend is of bij een doodgeborene).
                     De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) adviseerde het gebruik van het burgerservicenummer
                     van de moeder bij het overlijden van een kind jonger dan één maand of bij een doodgeborene
                     nader te onderbouwen. In de toelichting is verduidelijkt dat het burgerservicenummer
                     noodzakelijk is omdat in de doodsoorzakenstatistiek onderscheid moet worden gemaakt
                     tussen ingezetenen en niet-ingezetenen. Momenteel wordt het burgerservicenummer van
                     de moeder daarvoor ook gebruikt als het gaat om een doodgeboren kindje, echter in
                     de huidige situatie wordt dat burgerservicenummer geleverd door de ambtenaar van de
                     burgerlijke stand, die de akte van geboorte (levenloos) opmaakt. Dat gebeurt via het
                     formulier levenloos geboren kind.
                  
Op de kwalitatieve en kwantitatieve berekening van de regeldruk is verschillend gereageerd.
                     Aangegeven wordt dat het niet gaat om vermindering van regels, maar om andere regels.
                     Er zijn partijen die aangeven dat de kosten van de digitalisering, zoals de ICT-aanpassingen
                     en de kosten van mailverbindingen, worden onderschat. Er zou een landelijke financiering
                     moeten komen, zodat artsen, gemeenten en/of GGD-en niet voor de kosten opdraaien.
                     Digitalisering zal uiteindelijk een flinke tijdsbesparing opleveren, maar implementatie
                     zal lange tijd meer tijdsinvestering kosten. Het is tevens de vraag of de digitalisering
                     tijdwinst oplevert voor alle doelgroepen. Voor GGD-artsen is er waarschijnlijk geen
                     tijdwinst, maar wel voor de administratieve ondersteuners. De inschatting van de tijdwinst
                     voor het digitaal invullen van een B-formulier lijkt aan de hoge kant. Ook moet rekening
                     gehouden worden met het feit dat een behandelend arts naast het (door de KNMG ontwikkelde)
                     digitale meldingsformulier in het kader van de Wtl soms ook bijlagen zal moeten meesturen,
                     zoals een schriftelijke wilsverklaring, een specialistenbrief en een (gedeelte) van
                     het patiëntjournaal en soms ook audiovisueel materiaal. Deze bijlagen zullen niet
                     altijd digitaal voorhanden zijn. Een behandelend arts verricht zijn werkzaamheden
                     in het kader van de Wlb in geval van euthanasie immers meestal «thuis aan het bed».
                     Dat vergt «aan het bed»-laptops, dezelfde software en toegang tot internet.
                  
Verwerking van de reacties
De opmerkingen over de kwalitatieve en kwantitatieve berekening van de regeldruk zijn
                  verwerkt in de desbetreffende paragraaf. Het reductiepotentieel voor de vermindering
                  van de administratieve lasten is naar beneden bijgesteld, zowel wat betreft de tijdsbesparing
                  als het aantal keren dat voor digitale aanlevering is gekozen. Ook is op verzoek van
                  de ATR de lastenverlichting voor de gemeentelijk lijkschouwer buiten beschouwing gelaten.
                  Verder is aangegeven dat de eenmalige kennisnemingskosten naar verwachting gering
                  zullen zijn. Daarnaast is de memorie van toelichting op verschillende punten verduidelijkt.
                  Zo is de nieuwe werkwijze bij de aanlevering van de doodsoorzaakgegevens zonder tussenkomst
                  van de gemeente verduidelijkt. Daarbij is naar aanleiding van het advies van de AP
                  tevens verduidelijkt dat het gebruik van het burgerservicenummer van de moeder van
                  een kindje dat binnen één maand na geboorte komt te overlijden en bij een doodgeboren
                  kindje, gebruikt wordt omdat in deze gevallen het kindje doorgaans geen burgerservicenummer
                  heeft. Voorts is zowel in de wetstekst als in de toelichting de verhouding tot de
                  regels over het elektronisch bestuurlijk verkeer zoals opgenomen in de Awb verduidelijkt.
               
In het wetsvoorstel wordt bepaald dat in de toekomst mogelijk wel een verplichting
                  tot elektronische verzending wordt opgelegd. Hoewel in sommige opmerkingen werd benadrukt
                  dat dit wellicht overbodig is ten tijde van verdergaande digitalisering, gaven anderen
                  aan dat dit juist tot moeilijkheden kan leiden door de aard van het te moeten aanleveren
                  materiaal. Gelet op artikel 2:15 van de Awb vereist de uitsluiting van de papieren
                  weg voor het elektronisch verkeer naar een bestuursorgaan (RTE of CBS) altijd een
                  specifieke wettelijke grondslag. Om die reden wordt reeds in deze grondslag voorzien,
                  en wordt deze eveneens geregeld voor de verzending naar de gemeentelijke lijkschouwer.
                  Als te zijner tijd wordt overwogen een verplichting op te leggen, zal vanzelfsprekend
                  aandacht worden geschonken aan de haalbaarheid en noodzaak hiervan in de verschillende
                  situaties waar deze wet op van toepassing is.
               
Het belang van op elkaar aansluitende informatiesystemen wordt zoals eerder opgemerkt
                  onderkend, om de uniformiteit te borgen en de regeldrukbeleving van de verstrekker
                  van de gegevens (artsen en gemeentelijke lijkschouwers) te verminderen. Het Ministerie
                  van VWS zal bij de voorbereiding op inwerkingtreding van deze wet ondersteuning bieden
                  aan het CBS, de RTE en gemeentelijke lijkschouwers ten behoeve van de uniformiteit
                  van de aanlevering van de gegevens, bijvoorbeeld bij de vernieuwing van de informatievoorziening
                  voor de RTE. Dit neemt niet weg dat het aan de betrokken partijen is om hun digitale
                  systemen in te richten. In deze toelichting is daarom expliciet aangegeven dat het
                  een verantwoordelijkheid is van de betrokken partijen om zo nodig afspraken met elkaar
                  te maken met het oog op een effectieve en efficiënte inrichting van het digitale berichtenverkeer,
                  waaronder over de aansluiting op elkaars systemen.
               
ARTIKELSGEWIJS
Artikel I
Onderdeel A
In onderdeel A wordt voorgesteld artikel 2 van de Wlb te wijzigen. In verband met
                  de voorgestelde nieuwe tekst van artikel 12a wordt voorgesteld een definitie op te
                  nemen van burgerservicenummer, waarbij wordt verwezen naar de Wet algemene bepalingen
                  burgerservicenummer.
               
Onderdeel B
Als overlijden het gevolg is van levensbeëindiging op verzoek of hulp bij zelfdoding,
                  als bedoeld in de artikelen 293, tweede lid, en 294, tweede lid, van het Wetboek van
                  Strafrecht, mag de behandelend arts geen verklaring van overlijden afgeven. In plaats
                  daarvan doet hij mededeling van de oorzaak van overlijden aan de gemeentelijke lijkschouwer,
                  samen met een beredeneerd verslag over de inachtneming van de zorgvuldigheideisen,
                  als bedoeld in artikel 2 van de Wtl. In artikel 10 van de Wlb is geregeld dat dit
                  beredeneerd verslag via de gemeentelijke lijkschouwer bij de RTE wordt aangeleverd.
                  In het voorgestelde artikel 7, derde lid (nieuw), wordt een regeling getroffen voor
                  de elektronische verzending van de mededeling en het beredeneerd verslag door de behandelend
                  arts. De mededeling wordt gedaan door middel van een ingevuld formulier, waartoe (net
                  als in de huidige situatie) ook bijlagen behoren, zoals de wilsverklaring van de overledene
                  of de verklaring van de geconsulteerde arts. De Wlb bevat geen vormvoorschriften die
                  in de weg staan aan elektronische aanlevering van deze gegevens door de behandelend
                  arts aan de gemeentelijke lijkschouwer aanlevert. Echter, in de praktijk gebeurt dit
                  nog niet. In het voorgestelde artikel 7, derde lid (nieuw), zijn twee materiële normen
                  opgenomen. Ten eerste wordt bepaald dat behandelend artsen, als zij gebruik maken
                  van de elektronische weg, zij dit alleen mogen doen op de wijze die door de gemeentelijke
                  lijkschouwer is aangegeven. Zij mogen kiezen tussen verzending via de papieren of
                  via de elektronische weg. Ten tweede wordt de gemeentelijke lijkschouwer opgedragen
                  om als hij de elektronische weg opent, een wijze te kiezen die de betrouwbaarheid
                  en vertrouwelijkheid van de gegevens voldoende waarborgt. De gemeentelijke lijkschouwers
                  zijn gewend om te werken met gegevens die uiterst gevoelig zijn en waarbij vertrouwelijke
                  behandeling erg belangrijk is. Op het openstellen van de elektronische weg is artikel
                  2:15, eerste lid, van de Awb van overeenkomstige toepassing verklaard. De overeenkomstige
                  toepassing van de Awb voor de gemeentelijke lijkschouwer heeft slechts betrekking
                  op het elektronisch ontvangen van de benodigde documenten. Omdat de gemeentelijke
                  lijkschouwer geen bestuursorgaan in de zin van de Awb is, is de Awb niet van toepassing
                  op de gemeentelijke lijkschouwer. Wat betreft deze wetswijziging houdt de overeenkomstige
                  toepassing in dat de gemeentelijke lijkschouwer, als hij de elektronische weg openstelt,
                  dat kenbaar moet maken. Ook kan hij nadere eisen stellen, mits die de elektronische
                  verzending niet belemmeren. Ook het tweede tot en met vierde lid zijn van overeenkomstige
                  toepassing verklaard, hetgeen betekent dat elektronisch verschafte gegevens kunnen
                  worden geweigerd indien dat tot een onevenredige belasting voor de gemeentelijke lijkschouwer
                  zou leiden of de vertrouwelijkheid niet is geborgd. Ook artikel 2:17, tweede lid,
                  van de Awb is van overeenkomstige toepassing verklaard. Daarin wordt bepaald op welk
                  tijdstip een elektronisch verzonden bericht wordt geacht te zijn ontvangen.
               
In het voorgestelde artikel 7, derde lid (nieuw), is de gemeentelijke lijkschouwer
                  aangewezen als degene die de wijze voorschrijft waarop de elektronische weg wordt
                  opengesteld. In aansluiting daarbij ligt bij hem ook de verantwoordelijkheid om te
                  borgen dat die weg voldoende betrouwbaar en vertrouwelijk is. Gelet op de gevoeligheid
                  van de aan te leveren gegevens is dit noodzakelijk. Deze wijze van regeling sluit
                  aan bij de Awb en zorgt er ook voor dat de gemeentelijke lijkschouwer de werkwijze
                  kan aanpassen aan de laatste stand van de techniek zonder dat hiervoor regelgeving
                  gewijzigd hoeft te worden.
               
Voorlopig blijft het mogelijk voor de behandelende artsen om het formulier en het
                  beredeneerd verslag met bijlagen op papier aan te leveren bij de gemeentelijke lijkschouwer.
                  Als de nieuwe werkwijze voldoende is uitgerold bij de behandelende artsen en de gemeentelijke
                  lijkschouwers kan de Minister bepalen dat de aanlevering van het formulier en het
                  beredeneerde verslag alleen op elektronische wijze mag gebeuren. Indien dit wordt
                  overwogen, zal gekeken worden naar de haalbaarheid bij de verschillende situaties
                  waarop deze wet van toepassing is. Voor een eventuele verplichting tot digitaal aanleveren
                  is in het voorgestelde vierde lid een delegatiegrondslag opgenomen.
               
Onderdeel C
In onderdeel C wordt voorgesteld een verwijzing naar artikel 7, derde lid, aan te
                  passen nu in onderdeel B wordt voorgesteld dit lid te vernummeren tot het zesde lid.
               
Onderdeel D
In artikel 10, tweede lid, van de Wlb is geregeld wat de gemeentelijke lijkschouwer
                  moet doen in het geval hij of zij een melding krijgt op grond van artikel 7, tweede
                  lid. De gemeentelijke lijkschouwer dient dan verslag uit te brengen aan de RTE en
                  daarbij ook het beredeneerd verslag (waartoe, net als nu het geval is, ook eventuele
                  bijlagen behoren) van de behandelend arts te voegen. Gelet op artikel 2:15, eerste
                  lid, van de Awb, en de huidige bewoordingen in artikel 10, tweede lid, van de Wlb,
                  is het al mogelijk dat de RTE hiervoor de digitale weg openstellen. In het voorgestelde
                  artikel 10, derde lid, wordt een regeling getroffen voor het elektronisch verzenden
                  door de gemeentelijke lijkschouwer van het verslag en het beredeneerde verslag aan
                  de RTE. Ten eerste wordt bepaald dat gemeentelijke lijkschouwers het verslag en het
                  beredeneerd verslag, als zij gebruik willen maken van de elektronische weg, alleen
                  elektronisch mogen verzenden op de wijze die door de RTE is voorgeschreven (vierde
                  lid). Zij kunnen dus kiezen tussen verzending via de papieren weg of via de elektronische
                  weg. Ten tweede wordt aan de RTE opgedragen om, als zij de digitale weg openstellen,
                  daarvoor een wijze te kiezen die de betrouwbaarheid en vertrouwelijkheid van de gegevens
                  voldoende waarborgt (derde lid). De RTE zijn gewend om te werken met gegevens die
                  uiterst gevoelig zijn en waarbij vertrouwelijke behandeling erg belangrijk is. Aangezien
                  het aan de RTE is om te bepalen op welke wijze de digitale weg wordt ingericht, kunnen
                  zij hun werkwijze aanpassen aan de laatste stand van de techniek zonder dat hiervoor
                  regelgeving gewijzigd hoeft te worden.
               
Voorlopig blijft het mogelijk voor de gemeentelijke lijkschouwers om de verslagen
                  en bijlagen op papier te versturen naar de RTE. Als de nieuwe werkwijze voldoende
                  is uitgerold bij alle gemeentelijke lijkschouwers kan de Minister bepalen dat de aanlevering
                  van de verslagen alleen op elektronische wijze mag gebeuren. Indien dit wordt overwogen,
                  zal gekeken worden naar de haalbaarheid bij de verschillende situaties waarop deze
                  wet van toepassing is. Voor een eventuele verplichting tot digitaal aanleveren is
                  in het voorgestelde vijfde lid een delegatiegrondslag opgenomen. Het is niet de bedoeling
                  door verplichte elektronische opgave hiervoor een extra drempel op te werpen. De Minister
                  zal dus alleen van deze mogelijkheid gebruik maken als de betrokken partijen daar
                  voldoende op zijn voorbereid.
               
Onderdeel E
In onderdeel E wordt voorgesteld om artikel 12a van de Wlb opnieuw vast te stellen.
                     Het voorgestelde eerste lid regelt de kernverplichting van dit artikel: de behandelend
                     arts of de gemeentelijke lijkschouwer doet opgave van de doodsoorzaakgegevens bij
                     de medisch ambtenaar van het CBS. Hierbij vermelden ze niet alleen de directe doodsoorzaak,
                     maar ook de onderliggende oorzaken. De behandelend arts is degene die de overledene
                     tijdens het leven als laatste op enigerlei wijze onder zijn zorg had. In het kader
                     van de lijkschouwing moet dit ruim worden begrepen. Daaronder valt ook de waarnemend
                     arts of de dienstdoende (huis)arts indien zij over voldoende informatie beschikken
                     om in redelijkheid tot een verklaring van overlijden te kunnen besluiten en zij dit
                     besluit voldoende kunnen motiveren8. Ten opzichte van de huidige tekst van artikel 12a, eerste lid, wordt aangevuld dat
                     de verplichting voor opgave van de doodsoorzaakgegevens niet alleen bij de behandelend
                     arts ligt, maar ook bij de gemeentelijke lijkschouwer aangezien beiden verantwoordelijk
                     zijn voor de lijkschouw en afgifte van een verklaring van overlijden (A-verklaring).
                     Op de behandelend arts of gemeentelijke lijkschouwer die de A-verklaring afgeeft,
                     rust ook de verplichting om opgave te doen van de doodsoorzaak (B-verklaring). In
                     de huidige tekst van artikel 12a staat dat de beide verklaringen gelijktijdig worden
                     gedaan. Aangezien wordt voorgesteld dat de opgave van de doodsoorzaakgegevens rechtstreeks
                     bij het CBS wordt aangeleverd, in plaats van via de ambtenaar van de burgerlijke stand,
                     is het niet meer noodzakelijk dat beide verklaringen tegelijk worden afgegeven. Daarom
                     wordt voorgesteld dat de opgave van de doodsoorzaak zo spoedig mogelijk na afgifte
                     van de verklaring van overlijden wordt gedaan. Dit geeft de behandelend arts of de
                     gemeentelijke lijkschouwer de mogelijkheid om een andere arts te consulteren. Zo kan
                     de dienstdoende arts van de huisartsenpraktijk de vaste huisarts van een patiënt consulteren,
                     of de arts-assistent de medisch specialist. Dit kan nodig zijn om goede informatie
                     te geven over de achterliggende doodsoorzaken. Vervolgens levert de behandelend arts
                     of de gemeentelijke lijkschouwer de gegevens aan bij de medisch ambtenaar van het
                     CBS. De ontvangen gegevens worden uitsluitend voor statistische doeleinden gebruikt.
                     Hiermee is gebruik voor fiscale, administratieve, controle en gerechtelijke doeleinden
                     uitgesloten. De medisch ambtenaar van het CBS is een BIG-geregistreerde arts die verantwoordelijk
                     is voor de verwerking van de gegevens. De medisch ambtenaar is gehouden aan zijn beroepsgeheim.
                  
Het voorgestelde tweede lid regelt dat bij de opgave van de doodsoorzaakgegevens het
                     burgerservicenummer wordt vermeld. Op grond van de huidige tekst van artikel 12a is
                     het niet nodig om het burgerservicenummer te gebruiken, omdat het nummer van de overlijdensakte
                     door de gemeente op de enveloppe wordt geschreven. Het CBS krijgt van de gemeente
                     daarnaast periodiek separaat een overzicht van alle overleden personen, inclusief
                     nummer van overlijdensakte en burgerservicenummer, waardoor het CBS het nummer van
                     de overlijdensakte kan gebruiken om een koppeling te maken met het BSN van de overledene
                     en na te gaan of het al dan niet een ingezetene betreft. In de nieuwe situatie wordt
                     de werkwijze vereenvoudigd. De tussenkomst van de gemeente vervalt en het doodsoorzakenformulier
                     zal daarom tevens het burgerservicenummer moeten bevatten die het CBS nodig heeft
                     om de doodsoorzakenstatistiek tot stand te brengen. Artsen kunnen het burgerservicenummer
                     alleen aan het CBS verstrekken op grond van een wettelijk voorschrift. Het voorliggende
                     wetsvoorstel bevat een dergelijk voorschrift waarmee mogelijk wordt gemaakt dat degene
                     die het B-formulier invult tevens het BSN van de overledene, van de moeder van een
                     overleden kindje jonger dan een maand of van de moeder van een doodgeboren kindje
                     voor dit doel kan verwerken. De arts of gemeentelijke lijkschouwer vult in de nieuwe
                     situatie zelf het BSN in. Het nummer van de overlijdensakte is daarom niet meer nodig
                     en evenmin is het nodig dat de gemeente periodiek separaat een lijst met nummers van
                     overlijdensaktes en bijbehorende BSN aan het CBS verstrekt. De procedure wordt daarmee
                     efficiënter ingericht. Voor verwerking van het burgerservicenummer door het CBS hoeven
                     geen (nieuwe) regels te worden gesteld aangezien het CBS daartoe reeds bevoegd is
                     op grond van artikel 34 van de Wet op het CBS. Het CBS verwerkt het burgerservicenummer
                     ten behoeve van de doodsoorzakenstatistiek nu ook al op grond van dat artikel. De
                     doodsoorzakenstatistiek is volledig anoniem.
                  
Iemand die niet is ingeschreven in de Basisregistratie personen (BRP) beschikt niet
                     over een burgerservicenummer. Daarom moet het burgerservicenummer alleen worden vermeld
                     indien de overledene op het moment van overlijden was ingeschreven in de BRP. Bij
                     een doodgeborene en bij een kindje jonger dan één maand waarvan het burgerservicenummer
                     nog niet bekend is, worden de gegevens van de moeder vermeld. Hiermee wordt voorkomen
                     dat de doodsoorzaken van deze kinderen niet verwerkt kunnen worden in de doodsoorzakenstatistiek.
                     In andere gevallen waarbij het BSN van de overledene niet bekend is kan het invullen
                     van het BSN bij de aanlevering van de doodsoorzaakgegevens achterwege gelaten worden.
                     Gedacht kan bijvoorbeeld worden aan niet-ingezetenen die in Nederland overlijden bij
                     een verkeersongeval. In een dergelijk geval is sprake van overlijden van een niet-ingezetene
                     en zal een doodsoorzaakverklaring moeten worden verzonden aan het CBS, echter wordt
                     daarbij geen burgerservicenummer vermeld. Ondanks het niet bekend zijn van het burgerservicenummer
                     in dergelijke gevallen blijft de arts derhalve de verplichting houden de doodsoorzaakgegevens
                     aan te leveren ten behoeve van de statistiek.
                  
Het voorgestelde derde lid regelt de opgave van de doodsoorzaakgegevens indien de
                  behandelend arts en de gemeentelijke lijkschouwer geen verklaring van overlijden kunnen
                  afgeven. In dat geval dient de officier van justitie op grond van artikel 12 een verklaring
                  van geen bezwaar af te geven voordat een lijk mag worden begraven, gecremeerd, ontleed,
                  gebalsemd of aan een andere conserverende bewerking mag worden onderworpen. De opgave
                  van de doodsoorzaakgegevens gebeurt dan door een arts die door de officier van justitie
                  is aangewezen. Dit is nu geregeld in artikel 12, tweede lid, van de Wlb. De tekst
                  is op een enkel punt verduidelijkt, verder is de regeling gelijk gebleven.
               
Het vierde lid geeft de Minister de bevoegdheid een formulier voor te schrijven, dat
                  alsdan bij regeling wordt vastgesteld. Het formulier dient ingevolge het eerste lid
                  gebruikt te worden voor de opgave van de doodsoorzaakgegevens. Ingevolge de huidige
                  Wlb beschikt de Minister reeds over deze bevoegdheid, op grond waarvan de regeling
                  Vaststelling formulier opgave doodsoorzaak is vastgesteld. De in dit wetsvoorstel
                  beschreven eisen inzake de opgave van het burgerservicenummer van de overledene of
                  in bepaalde gevallen, van diens moeder, noodzaken tot wijziging van het bestaande
                  formulier. Bij het opstellen van het formulier zal worden bezien of de wijze van gegevensverstrekking
                  (via de papieren of elektronische weg) noodzaakt tot onderscheid in het te gebruiken
                  format. De gegevens die verstrekt dienen te worden en die derhalve in het formulier
                  zijn opgenomen, zijn echter dezelfde, ongeacht of sprake is van verstrekking via de
                  papieren weg of via elektronische weg.
               
In het voorgestelde vijfde lid wordt een regeling getroffen nu het CBS de elektronische
                  weg wil openen voor de opgave van de doodsoorzaakgegevens. In deze bepaling zijn drie
                  materiële normen opgenomen. Ten eerste wordt bepaald dat behandelend artsen en de
                  gemeentelijke lijkschouwers, als zij gebruik willen maken van de elektronische weg
                  bij het doen van opgave van de doodsoorzaakgegevens, zij dit alleen mogen doen op
                  een wijze die door het CBS is voorgeschreven. Ten tweede wordt aan het CBS opgedragen
                  om, als het CBS de elektronische weg wil openstellen, daarbij een wijze te kiezen
                  die de integriteit en vertrouwelijkheid van de gegevens voldoende waarborgt. Het CBS
                  heeft voor de opgave van de doodsoorzaakgegevens een apart werkproces ingericht, vanwege
                  de gevoeligheid van deze gegevens. De voorgestelde wettekst maakt het mogelijk dat
                  het CBS een aantal verschillende werkprocessen inricht, met het oog op de verschillende
                  beroepsgroepen die doodsoorzaakgegevens bij hen aanleveren. Bij de elektronische aanlevering
                  van de doodsoorzaakgegevens in de proefprojecten is grote aandacht voor het veilig
                  aanleveren van deze gegevens. Gelet op de gevoeligheid van de opgegeven gegevens is
                  dit noodzakelijk. Aangezien het aan het CBS is om te bepalen op welke wijze de digitale
                  weg wordt ingericht kan het CBS de werkwijze kan aanpassen aan de laatste stand van
                  de techniek zonder dat hiervoor regelgeving gewijzigd hoeft te worden.
               
Voorlopig blijft het mogelijk voor artsen om de opgave van de doodsoorzaakgegevens
                  op papier te doen. In de toekomst kan het wenselijk zijn om aanlevering van de doodsoorzaakgegevens
                  volledig elektronisch te laten verlopen. Het voorgestelde zevende lid regelt dat de
                  Minister kan bepalen dat de opgave slechts op elektronische wijze kan gebeuren. Het
                  is niet voorzien dat al binnen geruime tijd van deze mogelijkheid gebruik zal worden
                  gemaakt. Het is van groot belang dat artsen de doodsoorzaakgegevens aanleveren aan
                  het CBS. Het is niet de bedoeling door verplichte elektronische opgave hiervoor een
                  extra drempel op te werpen. De Minister zal dus alleen van deze mogelijkheid gebruik
                  maken als de betrokken partijen daar voldoende op zijn voorbereid.
               
Onderdelen F en G
In de onderdelen F en G wordt voorgesteld om de bewoordingen van de artikelen 11a
                  en 13 aan te passen aan de bewoordingen in de andere artikelen van de Wlb. Er zijn
                  geen inhoudelijke wijzigingen beoogd.
               
Onderdeel H
In onderdeel H wordt een verwijzing naar de artikelen 10 en 12a aangepast aan de voorgestelde
                  nummering van de leden van deze artikelen.
               
Artikel II
Dit artikel bevat een aantal samenloopbepalingen.
Onderdeel A betreft de situatie waarin het voorstel van wet tot wijziging van de Awb
                     tot wet is verheven en artikel 2:13 van die wet eerder in werking treedt dan de onderdelen
                     B, D of E van het onderhavige voorstel. Ingevolge de Awb zou dan voor de beide bestuursorganen
                     het CBS en de RTE de verplichting gelden om de elektronische weg open te stellen (artikel
                     2:13, eerste lid van dat voorstel) en de betrouwbaarheid en vertrouwelijkheid van
                     het betreffende berichtenverkeer te borgen. De onderdelen van het onderhavige voorstel
                     waarin is bepaald dat de elektronische weg door het CBS of de RTE mag worden opengesteld
                     mits de betrouwbaarheid en vertrouwelijkheid zijn geborgd, kunnen daarom vervallen.
                     Voor de RTE geldt dat nog niet bekend is of het elektronische systeem dat momenteel
                     wordt ontwikkeld om het berichtenverkeer te faciliteren, op het tijdstip van inwerkingtreding
                     van de Awb beschikbaar en in werking is. In dat geval kan op grond van het voorstel
                     van wet tot wijziging van de Awb worden voorzien in een uitgestelde toepassing van
                     artikel 2:13, eerste lid. Dat betekent dat voor de RTE gedurende een bepaalde periode
                     niet de verplichting geldt om de elektronische weg open te stellen. Zij mogen dat
                     uiteraard wel. De overige in de Awb opgenomen eisen gelden uiteraard wel, waaronder
                     de verplichting dat de betrouwbaarheid en vertrouwelijkheid van het betreffende berichtenverkeer
                     moet worden geborgd (artikel 2:13, tweede lid).
                  
Indien het berichtenverkeer naar het CBS of de RTE uitsluitend langs elektronische
                  weg mag plaatsvinden (uitsluiting van de papieren weg), blijft daarvoor net als onder
                  de huidige Awb een expliciete grondslag nodig. De betreffende bepaling kan in de Wlb
                  derhalve worden gehandhaafd, waarbij geldt dat de verwijzing naar artikel 2:15 Awb
                  wordt vervangen door een verwijzing naar 2:7, tweede lid van de Awb.
               
Voor het berichtenverkeer naar de gemeentelijke lijkschouwer geldt dat er geen bepalingen
                  vervallen. Wel vindt aanpassing plaats van de verwijzing naar artikelen in de Awb
                  die van overeenkomstige toepassing zijn op het berichtenverkeer naar de gemeentelijke
                  lijkschouwer.
               
Onderdeel B betreft de situatie waarin het onderhavige voorstel tot wet is verheven
                  en de onderdelen B, D of E eerder in werking treden dan de voorgenomen wijziging van
                  de Awb. In dat geval behoeft het wetsvoorstel inzake wijziging van de Awb enkele aanvullingen.
                  In deze situatie worden dezelfde wijzigingen van de Wlb beoogd als beschreven bij
                  onderdeel A.
               
Artikel III
In artikel III wordt voorgesteld om de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel bij koninklijk
                  besluit te regelen. Er wordt voorzien in de mogelijkheid van gedifferentieerde inwerkingtreding
                  zodat indien nodig voor de digitalisering van de aanlevering van de doodsoorzaakgegevens
                  een andere inwerkingtredingsdatum kan worden gekozen dan voor de digitalisering van
                  de aanlevering van beredeneerde verslagen in het kader van de Wtl.
               
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, P. Blokhuis
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
P. Blokhuis, staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport 
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.