Nota n.a.v. het (nader/tweede nader/enz.) verslag : Nota naar aanleiding van het verslag
35 397 Voorstel van wet van de leden Van den Bosch en Van der Molen tot wijziging van de Gemeentewet, de Provinciewet en de Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba in verband met het laten vervallen van het verplicht voorzitterschap door raadsleden, of statenleden en eilandsraadsleden van raads-, onderscheidenlijk staten- en eilandsraadscommissies
Nr. 8 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Vastgesteld 27 augustus 2020
1. Inleiding
Met veel belangstelling hebben de initiatiefnemers kennisgenomen van het verslag van
de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken. Zij danken de leden van de fracties van
VVD, CDA, D66, GroenLinks, SP, PvdA en ChristenUnie voor hun inbreng. De initiatiefnemers
constateren dat de leden van de fracties van VVD, CDA, GroenLinks, PvdA en ChristenUnie
met belangstelling kennis hebben genomen van het wetsvoorstel. De leden van de fractie
van D66 geven aan kennisgenomen te hebben van het wetsvoorstel. De leden van de SP-fractie
hebben met enige verbazing van het wetsvoorstel kennisgenomen.
De leden van de CDA-fractie zijn met de initiatiefnemers van mening dat raadsleden
hun beperkte tijd moeten kunnen besteden aan het zijn van volksvertegenwoordiger.
De leden van de PvdA-fractie merken tevens op met instemming kennisgenomen te hebben
van het wetsvoorstel. De initiatiefnemers danken de leden van de PvdA-fractie voor
hun steun. De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat voorliggend voorstel
in een duidelijke behoefte voorziet.
Hoewel de leden van de fractie van D66 kennis hebben genomen van het wetsvoorstel,
proeven de initiatiefnemers bij deze leden steun voor hun voorstel, omdat deze leden
graag hadden gezien dat het wetsvoorstel Wijziging van de Gemeentewet en de Provinciewet
in verband met de verruiming van de bevoegdheid van de raad en provinciale staten
om ontheffing te verlenen van het vereiste van ingezetenschap voor wethouders en gedeputeerden
(Kamerstuk 34 807) in de Eerste Kamer was aanvaard. Daar komt bij dat deze leden stellen dat bij landelijke
regelgeving met effect op lokaal niveau het in de rede ligt om zoveel mogelijk ruimte
te laten dit op lokaal niveau nader in te vullen. Met betrekking tot één specifiek
aspect wordt dat in dit wetsvoorstel geregeld, zo merken de initiatiefnemers op.
De leden van de GroenLinks-fractie noemen het initiatiefwetsvoorstel een «bijzonder
soort novelle». Zij waarderen het dat de initiatiefnemers de handschoen hebben opgepakt
nadat de Eerste Kamer het wetsvoorstel, waarin onder andere het onderwerp van het
onderhavige wetsvoorstel werd geregeld, had verworpen. De initiatiefnemers waarderen
op hún beurt de mooie staatsrechtelijke opmerking van voornoemde leden, want er kan
inderdaad in figuurlijke zin worden gesproken van een «bijzonder soort novelle». Met
recht kan het feit dat leden van de Tweede Kamer een deel van het door de Eerste Kamer
verworpen voorstel alsnog als initiatiefwetsvoorstel indienen bijzonder worden genoemd.
Graag gaan de initiatiefnemers in op de in het verslag gestelde vragen. In principe
wordt de volgorde van het verslag aangehouden, maar af en toe zullen vragen van verschillende
fracties gegroepeerd worden beantwoord. Waar de initiatiefnemers verwijzen naar «gemeenten»,
wordt mutatis mutandis ook gedoeld op de provincies en de openbare lichamen Bonaire,
Sint Eustatius en Saba.
Inhoud wetsvoorstel
De leden van de VVD-fractie vragen zich af waarom er niet voor is gekozen om de Tweede
en Eerste Kamer in het wetsvoorstel mee te nemen. In feite vragen zij daarmee naar
de reikwijdte van het wetsvoorstel. De leden van de GroenLinks-fractie vragen waarom
waterschappen in het wetsvoorstel worden uitgesloten. Zij zien niet in waarom waterschapsbesturen
deze mogelijkheid niet ook zou moeten worden geboden. Anders dan voor de decentrale
overheden geldt, is het gebruik van commissies ten behoeve van de voorbereiding van
besluitvorming door de Kamers niet door de wetgever bepaald. Er is daarom geen wet
waarin deze wijziging zou kunnen worden doorgevoerd. Een wijziging van het Reglement
van Orde van de Tweede Kamer zou daarvoor aangewezen zijn. Voor de leden van de Tweede
Kamer geldt bovendien dat het ambt van volksvertegenwoordiger een voltijdse dagbesteding
is. Hoewel dat niet geldt voor de leden van de Eerste Kamer, zijn er vanuit die Kamer,
voor zover bij de initiatiefnemers bekend, geen wensen geuit om externe voorzitters
voor Kamercommissies aan te stellen. De gemeenteraden hebben bij eerdere gelegenheden
wel de wens te kennen gegeven om externe voorzitters te kunnen aanstellen. Elders
in de nota naar aanleiding van dit verslag wordt daar verder op ingaan. Op de vraag
van de leden van de GroenLinks-fractie antwoorden de initiatiefnemers als volgt. De
waterschappen hebben niet aangegeven behoefte te hebben aan de geboden mogelijkheid.
Daar komt bij dat in de Waterschapswet een artikel over het instellen van commissies
ontbreekt. Nu de wetgever geen bepalingen heeft opgenomen in de Waterschapswet ten
aanzien van het instellen van commissies die besluiten van het algemeen bestuur voorbereiden,
is er wettelijk ook geen beletsel om een eventuele commissie door een externe te laten
voorzitten. Bij de totstandkoming van het onderhavige initiatiefwetsvoorstel is er
geen aanleiding gezien om wijzigingen in de opzet van waterschapsbesturen aan te brengen,
gelet op de nieuwe taken die waterschappen krijgen bij de invoering van de Omgevingswet.
De leden van de VVD-fractie vragen naar de vergoeding van externe voorzitters van
raadscommissies. Zijn er bepaalde richtlijnen voor deze vergoeding? Ook de leden van
de fracties van D66, ChristenUnie en de SP vragen naar de bezoldiging. De leden van
de D66-fractie vragen tevens naar de financiële gevolgen voor gemeenten. Voor de bezoldiging
worden in het wetsvoorstel geen nadere regels gesteld. Er wordt op grond daarvan ook
geen maximumbedrag vastgesteld. Het is aan de gemeenteraden om de vergoeding vast
te stellen en daarmee ook de hoogte. De initiatiefnemers hebben er in het wetsvoorstel
voor gekozen de autonomie van gemeenten ten volle te respecteren en laten de praktische
invulling, ook op het vlak van bezoldiging, aan de gemeenten. Het is voorstelbaar
dat gemeenten ervoor kiezen in gezamenlijkheid daarvoor afspraken te maken. De initiatiefnemers
kunnen zich voorstellen dat er wat de vergoeding betreft door gemeenten wordt aangesloten
bij de vergoeding die leden van bezwaarcommissies en rekenkamers ontvangen. Gemeenten
zijn daar vrij in. De initiatiefnemers gaan ervan uit dat gemeenten zorgvuldig met
gemeenschapsgeld omgaan en dat de kosten van het aanstellen van externe commissievoorzitters
onderdeel zullen zijn van een lokale politieke afweging. Het Rechtspositiebesluit
decentrale politieke ambtsdragers is niet van toepassing op externe voorzitters van
raadscommissies. Het kan een afweging van de regering zijn om daar in dit rechtspositiebesluit
al of niet een bepaling over op te nemen. Dat gaat de reikwijdte van dit initiatiefwetsvoorstel
te buiten nu het rechtspositiebesluit een algemene maatregel van bestuur betreft die
uitsluitend door de regering zelf gewijzigd kan worden. Daar nu niet te voorzien is
hoeveel gemeenten gebruik zullen maken van de mogelijkheid die het wetsvoorstel biedt,
is geen inschatting te geven van de financiële gevolgen voor gemeenten. De initiatiefnemers
verwachten dat de financiële gevolgen voor de gemeenten beperkt zullen zijn. Dit in
antwoord op de vraag van de leden van de D66-fractie.
De leden van de VVD-fractie vragen of externe voorzitters beëdigd zullen worden. Of
externe voorzitters worden beëdigd is aan de gemeenten. Het wordt niet wettelijk geregeld.
Daar kan lokaal voor worden gekozen, zo een gemeente dat wil. Ook hier geldt dat de
initiatiefnemers bewust kiezen voor ruimte voor autonome keuzes van gemeenten.
De leden van de CDA-fractie vragen in hoeverre het technische aspect van de rol van
een commissievoorzitter strikt te scheiden is van het politieke. In reactie daarop
benadrukken initiatiefnemers graag dat de voorzitter van een raadscommissie altijd
een neutrale, onafhankelijke rol moet vervullen en boven de partijen dient te staan.
Hij of zij moet de vergadering van de raadscommissie technisch voorzitten en niet
meer dan dat. De voorzittersrol moet ook op die manier worden opgevat als er geen
sprake is van een externe voorzitter van een raadscommissie, maar een raadslid die
rol vervult. Mocht een externe voorzitter zijn of haar rol niet onafhankelijk invullen,
dan moet dat aan de orde worden gesteld. Leden van de raadscommissie genieten daartoe
de vrijheid. In de huidige praktijk kan het ook voorkomen dat een raadslid zijn of
haar rol als voorzitter niet onafhankelijk vervult. In beide situaties ontstaat een
ongeoorloofde situatie, en in beide situaties moet dat ter sprake worden gebracht.
Naar de mening van de initiatiefnemers is het technische aspect van de rol van commissievoorzitter
te scheiden van het politieke werk. De leden van de D66-fractie vragen of de initiatiefnemers
de rol van de voorzitter als een bestuurlijke, technische rol zien of heeft de voorzitter
ook invloed op het politieke proces en de politieke besluitvorming. De leden van de
SP-fractie vragen naar de politieke verantwoordelijkheid die een commissievoorzitter
heeft, bijvoorbeeld bij het vaststellen van de agenda, als er een externe voorzitter
is. De voorzitter, of deze nu van buiten komt of niet, moet de vergadering naar de
mening van de initiatiefnemers goed leiden en het proces als geheel bewaken. Hij of
zij heeft een technische en dus onafhankelijke rol en moet die ook vervullen. Het
wetsvoorstel regelt geen nadere invulling van de rol van externe voorzitter van raadscommissies
en bepaalt niet of en in welke mate externe voorzitters betrokken (dienen te) zijn
bij afwegingen met betrekking tot de totstandkoming van commissieagenda’s. Ook hierin
wordt ruimte geboden aan lokale afwegingen. De initiatiefnemers achten het risico
op invloed op het politieke proces of de besluitvorming zeer beperkt, aangezien de
externe commissievoorzitter zijn of haar werk in een breed krachtenveld van burgemeester,
raadsleden en griffie(r) vervult.
De leden van de CDA-fractie merken op dat in een aantal gemeenten de commissievoorzitters
deel uitmaken van het presidium van de gemeenteraad. Hoe beoordelen de initiatiefnemers
de rol van externe commissievoorzitters in dat verband? De initiatiefnemers gaan er
niet vanuit dat in de praktijk externe commissievoorzitters lid van het presidium
zullen worden. Dat is in veel gevallen ook niet nodig. In veel gemeenten zijn er aparte
agendacommissies, die over het vaststellen van de in commissies te bespreken onderwerpen
gaan. Daarbij is een taak voor de griffier weggelegd om dat goed te organiseren. Maar
het is uiteindelijk aan de gemeenteraad zelf om een keuze te maken hoe zij het overleg
over de raadsagenda wensen vorm te geven.
Datgene wat in het onderhavige wetsvoorstel wordt voorgesteld is niet nieuw. Het maakte
eerder onderdeel uit van een wetsvoorstel van de regering (Kamerstuk 34 807). Dat werd verworpen. De leden van de fractie van D66 vragen wat het verschil is
tussen het initiatiefwetsvoorstel en het eerder verworpen wetsvoorstel. Zowel het
verworpen wetsvoorstel als het initiatiefwetsvoorstel regelde c.q. regelt dat de gemeenteraad
kan besluiten om het voorzitterschap van een raadscommissie toe te vertrouwen aan
niet-raadsleden. Er wordt een mogelijkheid geboden, het gaat niet om een verplichting.
Gemeenten hoeven er geen gebruik van te maken. Dat willen de initiatiefnemers benadrukken.
Mutatis mutandis geldt dit ook voor de provincies. Het wetsvoorstel van de regering
had geen betrekking op de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Maar
gelet op het feit dat de Gemeentewet, de Provinciewet en de Wet openbare lichamen
Bonaire, Sint Eustatius en Saba zoveel mogelijk gelijk zijn, heeft het onderhavige
wetsvoorstel ook betrekking op de BES-eilanden. Deze eilanden hebben inmiddels aangegeven
met het wetsvoorstel in te kunnen stemmen dan wel een positieve grondhouding te hebben.
Een ander verschil met het wetsvoorstel van de regering is dat in het initiatiefwetsvoorstel
expliciet wordt bepaald dat artikel 13 van de Gemeentewet op externe voorzitters van
een raadscommissie van toepassing is. Daarin is geregeld dat een lid van een raad
bepaalde functies niet tegelijkertijd met het raadslidmaatschap mag uitoefenen, de
zgn. incompatibiliteiten.
De leden van de fractie van D66 vragen om een nadere uiteenzetting van de probleemanalyse.
Voorts vragen zij hoe het initiatiefwetsvoorstel er aan bijdraagt dat raadsleden zoveel
mogelijk tijd kunnen besteden aan het raadswerk. Ook vragen zij naar een definitie
van «volksvertegenwoordigende werkzaamheden». Allereerst geven initiatiefnemers aan
wat, naar hun mening, moet worden verstaan onder «volksvertegenwoordigende werkzaamheden.
Algemeen gezegd vertegenwoordigen raadsleden de inwoners van een gemeente in de gemeenteraad.
Specifieker gezegd hebben raadsleden een kaderstellende en controlerende taak. De
raadsleden controleren het bestuur, zijn betrokken bij het vaststellen van de algemeen
verbindende voorschriften (verordeningen) en nemen initiatieven. Een belangrijk onderdeel
van het werk is het leggen van contacten met kiezers, het afleggen van werkbezoeken
en betrokkenheid bij burgerparticipatie. Daarnaast dienen raadsleden de vergaderstukken,
zoals nota’s en rapporten tot zich nemen. Dat laatste kan ook beschouwd worden als
een meer bestuurlijke taak, maar het is een feit dat een raadslid goed kennis moet
nemen van de dossiers om zo het college van burgemeester en wethouders goed te kunnen
controleren. Raadsleden zijn veel tijd kwijt aan het raadswerk. Gemiddeld kost hen
dit 17,17 uur per week, zo blijkt uit het Nationaal Raadsledenonderzoek 2019. Dit
is een stijging van ruim een uur per week ten opzichte van 2017. In de grootste gemeenten
wordt zelfs 24,9 uur per week aan het raadswerk besteed. Uit datzelfde onderzoek komt
naar voren dat raadsleden in 2019 64,4% van hun werktijd besteden aan bestuurlijke
werkzaamheden en 31,3% van de tijd aan volksvertegenwoordigende werkzaamheden. Er
is gelet op de toename van het aan bestuurlijke activiteiten bestede uren dus alle
reden om de mogelijkheid te creëren dat externen een raadscommissie kunnen voorzitten.
Zo kunnen raadsleden worden ontlast om hun tijd te besteden aan contacten met kiezers,
het afleggen van werkbezoeken en betrokkenheid bij burgerparticipatie. In feite geldt
het ontlasten van raadsleden voor grote en kleine gemeenten; voor grote en kleine
fracties.
Verder is voor de initiatiefnemers van belang dat vanuit gemeenten zelf al enige tijd
de wens bestaat om de invulling van het voorzitterschap van een raadscommissie over
te laten aan de gemeente zelf en dus om dit niet dwingend in de Gemeentewet voor te
schrijven. Die roep vanuit gemeenten is voor de initiatiefnemers een belangrijk gegeven.
Het past in een trend om lokaal maatwerk te bieden. De VNG, de Nederlandse Vereniging
voor Raadsleden en de Vereniging van Griffiers hebben het voorstel met een positieve
grondhouding verwelkomd, zoals blijkt uit de reacties op het initiatiefwetsvoorstel.
De initiatiefnemers hebben geen cijfers kunnen achterhalen over de mate waarin het
voorkomt dat bestaande, kleine fracties het voorzitterschap op zich nemen en zo aanzienlijk
meer tijd kwijt zijn aan het voorzitterschap van raadscommissies. De leden van de
D66-fractie vragen hiernaar. Is het niet zo dat veelal (middel-)grote fracties deze
taak op zich nemen, zo vragen de leden van de D66-fractie. In dat kader vragen de
leden van de SP-fractie of het klopt dat in veel gemeenten kleine partijen voor commissievoorzitterschappen
worden ontzien en er voor deze kleine fracties geen verandering plaatsvindt in de
tijdsdruk. In de praktijk kan het volgens initiatiefnemers best zo zijn dat leden
van kleine fracties geen voorzittersrol van raadscommissies op zich nemen, met als
gevolg dat zij geen verandering in tijdsdruk ervaren. Feit is dat in kleine gemeenteraden
middelgrote of grote fracties ook uit een relatief beperkt aantal personen bestaat.
Door desgewenst te kiezen voor een externe voorzitter kunnen alle raadsleden zich
volledig concentreren op het raadswerk en de contacten met inwoners.
De leden van de D66-fractie vragen in hoeverre de extra ruimte voor inhoudelijk werk
als gevolg van een externe voorzitter opweegt tegen het feit dat dit voorzitterschap
niet langer wordt vervuld door iemand die democratisch is gekozen? De initiatiefnemers
merken op dat de voorzitter niet meer is dan een technisch voorzitter, die de orde
van de vergadering bewaakt. Mocht de externe voorzitter niet naar wens functioneren,
dan is het ook weer aan de raad om een andere voorzitter te kiezen. Voor het voorzitterschap
van een raadscommissie is het naar de mening van de initiatiefnemers niet bezwaarlijk
dat diegene niet gekozen is; hij of zij moet technisch voorzitten. Besluitvorming
is voorbehouden aan de direct gekozen volksvertegenwoordigers. In dat opzicht gaat
de bestaande praktijk van duo-raadsleden al verder dan het initiatiefwetsvoorstel,
aangezien niet-gekozen personen namens fracties deel kunnen nemen aan de beraadslaging
in gemeenteraden. Dat wordt in de praktijk ook niet als een bezwaar gezien, integendeel;
daar wordt meestal alle ruimte voor geboden.
De leden van de D66-fractie vragen hoe de keuze voor het voorzitterschap van een raadscommissie
in zijn werk gaat. Welke personen komen ervoor in aanmerking? Hoe kunnen mensen zich
kandideren? De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen of het een bewuste
keuze is geweest om geen voorwaarden te stellen aan de benoemingsduur en de benoemingswijze
van de externe voorzitter. Het is aan de gemeenten hoe zij de aanstelling van een
externe voorzitter regelen, aldus de initiatiefnemers. Dat leidt ertoe dat geen nadere
bepalingen in het wetsvoorstel zijn opgenomen. De initiatiefnemers kunnen zich een
procedure als volgt voorstellen. Op het moment dat een gemeenteraad besluit tot het
aanstellen van een externe voorzitter wordt er een profielschets opgesteld, met daarin
de vereiste kennis en vaardigheden voor de functie. In die profielschets kan worden
aangegeven waaraan een voorzitter voor (een) bepaalde commissie(s) dient te voldoen.
Vervolgens vindt een open procedure plaats. Iedereen die de kiesgerechtigde leeftijd
heeft en meent aan de gestelde eisen te voldoen, kan solliciteren. Het is aan de gemeenten
om te bepalen welke personen voor het voorzitterschap in aanmerking komen. Het is
voor de initiatiefnemers een bewuste keus om geen voorwaarden te stellen aan de benoemingsduur
en de benoemingswijze van de externe voorzitter. Dit wordt aan gemeenten gelaten.
De regeling kan per gemeente verschillen. De gemeenteraad maakt de keuzes, waarmee
het proces afdoende democratisch gelegitimeerd is. Ook is het aan gemeenten om hun
raadsleden of externe voorzitters opleidingen aan te bieden om het raadswerk of voorzitterschap
goed te kunnen vervullen. Dat is de huidige praktijk. De initiatiefnemers kunnen zich
voorstellen dat met de externe voorzitters functioneringsgesprekken plaatsvinden.
In die gesprekken kunnen verbeterpunten worden meegegeven. Uiteindelijk kan disfunctioneren
ertoe leiden dat iemand niet opnieuw wordt aangesteld als externe voorzitter. Hier
is opnieuw een rol voor de gemeenteraad weggelegd.
Voorts vragen de leden van de D66-fractie of het risico bestaat dat verschillende
gemeenten, provincies, en eilanden uiteenlopende regelingen zullen treffen. Het gevolg
van het wetsvoorstel kan inderdaad zijn dat gemeenten verschillend omgaan met het
aanstellen van externe voorzitters en de wijze waarop gemeenten daar in de praktijk
mee omgaan, maar de initiatiefnemers vinden dat niet bezwaarlijk. De openbare lichamen
kunnen, net als de gemeenten en provincies, kiezen voor externe voorzitters die technisch
voorzitten, maar dat hoeft niet. Er zijn geen speciale kaders waar deze lichamen aan
moeten voldoen. Het ene openbare lichaam kan kiezen voor externe voorzitters en het
andere openbare lichaam niet. Gebruikmaking van de nieuwe mogelijkheid kan leiden
tot verschillen in het soort externe voorzitter dat wordt gekozen. De initiatiefnemers
achten dit vanuit het principe van gemeentelijke autonomie geen probleem. Als een
gemeenteraad kiest voor een externe voorzitter, dan is het aan de raad om daar al
of niet wisselend gebruik van te maken. Dit hoeft niet voor alle raadscommissies te
gelden, zo beantwoorden de initiatiefnemers de vraag van de D66-fractie. De ene raadscommissie
kan een externe voorzitter hebben, terwijl een andere raadscommissie een raadslid
als voorzitter heeft. Ook het voorzitten van meerdere commissies is een mogelijkheid.
De afweging van de wenselijkheid daarvan is aan de gemeenteraad.
Een punt van zorg voor de leden van de fractie van GroenLinks is de mogelijkheid dat
er een carrousel van rondreizende «beroeps»-commissievoorzitters van buiten ontstaat. Zij vragen of de initiatiefnemers die zorg delen.
Als dat het geval is, zijn de initiatiefnemers dan bereid om te bepalen dat een voorzitter
van buiten slechts in één gemeente, provincie of openbaar lichaam tegelijkertijd actief
zou mogen zijn als commissievoorzitter. Ook de leden van de SP-fractie vragen aandacht
voor het gevaar van «beroepsvoorzitters» en of de initiatiefnemers dat ook zo zien.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of een individu in meerdere gemeenten,
provincies en/of openbare lichamen commissievoorzitter zou kunnen zijn. Voorts vragen
zij of het mogelijk is, en zo ja of initiatiefnemers het wenselijk achten, dat een
raadslid uit gemeente x (technisch) voorzitter is van een commissie in gemeente y.
De initiatiefnemers vrezen niet voor het ontstaan van een carrousel van rondreizende
voorzitters. Externe voorzitters moeten het reilen en zeilen in een gemeenteraad kennen
willen zij tot ieders tevredenheid kunnen voorzitten. Van de externe voorzitters wordt
professionaliteit verwacht. Als dat het geval is, dan is er niets mis mee als iemand
in meerdere gemeenten die functie vervult. Een gemeenteraad kan zelf bepalen of zij
iemand willen aanstellen die in meer dan één gemeente de rol van voorzitter van een
raadscommissie op zich neemt. Als iemand in een kleine gemeente voorzitter is, is
het praktisch goed te doen om nog ergens anders die rol te vervullen, zo menen de
initiatiefnemers. De initiatiefnemers willen niet van bovenaf opleggen dat iemand
maar in één gemeente de rol van externe voorzitter op zich mag nemen. Zij vrezen geen
beroepsvoorzitters, zoals de leden van de SP-vrezen. Of een raadslid uit gemeente
x voorzitter van een raadscommissie in gemeente y mag zijn, is opnieuw aan de gemeenteraad
om te bepalen, zo beantwoorden de initiatiefnemers de vraag van de ChristenUniefractie.
Een gemeenteraad moet zelf de afweging maken of een externe voorzitter met een (voor
anderen) herkenbaar politiek profiel voldoende in staat zal zijn om een onafhankelijke
rol te vervullen. De initiatiefnemers merken op dat raadsleden die commissies voorzitten
ook een herkenbaar politiek profiel bezitten en in veel gevallen zeer professioneel
in staat zijn commissievergaderingen voor te zitten.
De leden van de fractie van GroenLinks vragen of zij het voorstel goed hebben begrepen
als zij constateren dat de immuniteit die geldt voor voorzitters van raadscommissies
ook geldt voor voorzitters van Statencommissies en voor voorzitters van commissies
van openbare lichamen. De initiatiefnemers kunnen dat bevestigen. De immuniteit zoals
deze is geregeld in artikel 22 van de Gemeentewet is ook van toepassing op commissies
die zijn ingesteld op grond van artikel 82 van de wet. De immuniteit geldt nadrukkelijk
voor zowel de leden van het gemeentebestuur als voor overige aanwezigen die deelnemen
aan de beraadslaging. De functie van de betreffende aanwezige is daarbij geen criterium
voor de vraag of de immuniteit van toepassing is.
De leden van de SP-fractie verwijzen in hun inbreng naar het amendement-Van Raak (Kamerstuk 33 691, nr. 12) waarin juist werd voorgesteld dat externen geen voorzitter van raadscommissies konden
zijn. De fracties waar de initiatiefnemers toe behoren stemden toen voor dat amendement. Daarom bevreemdt het de leden van de SP-fractie dat de mogelijkheid om externen
tot voorzitter van raadscommissies te benoemen toch weer in beeld komt. Op zich begrijpen
de initiatiefnemers deze opmerking van de leden van de SP-fractie, maar de initiatiefnemers
en hun fracties zijn hier in de loop der tijd anders over gaan denken, mede door de
wens vanuit de gemeenten zelf en de toegenomen werkdruk voor raadsleden. Dat bleek
al bij de eindstemming over het wetsvoorstel Wijziging van de Gemeentewet en de Provinciewet
in verband met de verruiming van de bevoegdheid van de raad en provinciale staten
om ontheffing te verlenen van het vereiste van ingezetenschap voor wethouders en gedeputeerden
(Kamerstuk 34 807). Wellicht kunnen de initiatiefnemers de leden van de SP-fractie overtuigen, want
ook leden van de SP die deel uitmaken van gemeenteraden en Statencommissies hebben
te maken met toegenomen werkdruk. Aangezien de SP zich er dikwijls op laat voorstaan
dat juist haar volksvertegenwoordigers veel tijd besteden aan het échte raadswerk
(contact met de kiezers) zal zij het praktische nut van het voorstel van wet herkennen.
De initiatiefnemers menen met de leden van de SP-fractie dat de verzwaring van het
raadswerk niet van doen heeft met het commissievoorzitterschap, maar met de taken
die raadsleden er de laatste jaren bij hebben gekregen, denk aan de decentralisaties
van rijks- en provincietaken naar de gemeenten. Die extra taken leiden tot extra dossiervorming
en extra contacten met kiezers. Het is goed dat raadsleden daar veel tijd aan besteden.
Meer technische kanten van het raadswerk kunnen dan aan externen worden overgelaten.
De leden van de SP-fractie vragen of de initiatiefnemers andere mogelijkheden zien
om het werk van lokale volksvertegenwoordigers te verlichten, zoals bijvoorbeeld niet
het takenpakket dusdanig te verzwaren door taken vanuit de landelijke overheid op
het bordje van lokale democratieën te leggen zonder daarbij het bijbehorende budget
te leveren. Hoe lost het voorstel dat probleem op? De leden van de SP-fractie menen
dat zo lang dat probleem niet wordt opgelost, de tijdsdruk voor raadsleden hoog zal
blijven. Juist omdat raadsleden het thans drukker hebben dan enige tijd geleden, wordt
door de initiatiefnemers het voorstel gedaan. Of er bij de te decentraliseren taken
voldoende geld mee moet worden overgeheveld, is een andere en belangwekkende discussie,
die echter naar de mening van de initiatiefnemers in het kader van de reikwijdte van
het wetsvoorstel nu niet aan de orde is.
De leden van de SP-fractie vragen de initiatiefnemers of zij menen dat de aantrekkelijkheid
van het debat vergroot wordt door een externe voorzitter. Dat zal in de praktijk afhangen
van welke soort voorzitter de gemeenteraad wenselijk acht. Een externe voorzitter
hoeft geen afbreuk te doen aan de aantrekkelijkheid van het debat. Veel zal afhangen
van de houding van de voorzitter. Maar dat geldt ook voor een voorzitter die raadslid
is. Ook dan kan de ruimte voor het debat door het type voorzitterschap vergroot of
beperkt worden. Gemeenteraden kunnen ervoor kiezen hierover uitspraken te doen in
een mogelijke profielschets voor externe voorzitters.
De leden van de SP-fractie vragen of de initiatiefnemers met hen van mening zijn dat
de vele samenwerkingsverbanden veel meer tijd voor lokale volksvertegenwoordigers
kosten. Zij stellen dat kleine fracties daar wel vertegenwoordigd moeten zijn. Zou
het niet zinvoller zijn daar iets aan te doen? Zo neen, waarom niet? De initiatiefnemers
zien de werkzaamheden van raadsleden voor samenwerkingsverbanden als een verlengstuk
van het raadswerk. Hier gaat het dus om het échte werk van een raadslid, het zijn
van volksvertegenwoordiger en het zijn van controleur van het bestuur. Dit hoort bij
hun controlerende taak. Het samenwerkingsverband, een gemeenschappelijke regeling,
is verlengd lokaal bestuur. Gemeenschappelijke regelingen hebben, zoals bekend, zo
hun eigen problematiek, maar juist daar moet de rol van volksvertegenwoordiger goed
tot zijn recht komen.
De leden van de ChristenUnie-fractie geven aan de vragen vanuit Caribisch Nederland
over mogelijke belangenverstrengeling te begrijpen, in het bijzonder bij geheimhouding.
Ook in Europees Nederland kan dit spelen, zo stellen zij. Zij vragen initiatiefnemers
hoe omgegaan behoort te worden wanneer een externe voorzitter aanmerkelijk belang
heeft bij een voorstel dat wordt besproken, in het bijzonder wanneer het een voorstel
betreft dat in geheime vergadering wordt besproken. Het kan inderdaad voorkomen dat
een externe voorzitter een belang heeft bij een onderwerp dat op de agenda van de
raadscommissie staat, maar zo merken, de initiatiefnemers op, dat kan ook het geval
zijn als een raadslid voorzitter van een raadscommissie is. Het is dan verstandig
als beiden niet die vergadering voorzitten, maar hiervoor iemand anders bereid te
vinden. Hier speelt het besef van integriteit. Hoe moet daar mee worden omgegaan?
De initiatiefnemers verwachten dat de voorzitter zelf én de griffier hier alert op
zijn. Maar nogmaals dit probleem kan zich ook voordoen bij een raadslid dat voorzitter
is. Het is dus niet uniek. De burgemeester heeft op grond van artikel 170 van de Gemeentewet
een uitdrukkelijke opdracht toe te zien op de bestuurlijke integriteit van de gemeente.
Hoewel de bevoegdheid de voorzitter van een commissie te benoemen en te ontslaan,
uitsluitend bij de raad berust, kan de burgemeester eventuele kwetsbaarheden met betrekking
tot de integriteit vanuit deze rol wel aan de orde stellen. Het is vervolgens net
als nu aan de gemeenteraad om hier een eventueel gevolg aan te geven.
Tot slot vragen de leden van de fractie van de ChristenUnie welke verplichtingen er
gelden voor een externe voorzitter ten aanzien van melding vooraf en geheimhouding
achteraf. Is aflegging van een eed of gelofte hierbij denkbaar? De initiatiefnemers
verwijzen naar het in voorbereiding zijnde wetsvoorstel «Bevorderen integriteit en
functioneren decentraal bestuur». Onlangs is dit wetsvoorstel door de regering voor
advies naar de Raad van State gestuurd. Uit de consultatieversie blijkt dat daarin
wordt voorgesteld de regeling inzake geheimhouding te vereenvoudigen en te verbeteren.
Onder andere wordt voorgesteld wettelijk te regelen dat wanneer een commissie, waarin
niet-raadsleden zitting hebben, geheime informatie verkrijgt, de gemeenteraad daarover
ook altijd de beschikking heeft. Voor het overige vervalt in dit wetsvoorstel de mogelijkheid
voor de voorzitter van een commissie om geheimhouding op te leggen. Dit zal voorbehouden
blijven aan de commissie zelf. De externe voorzitter van een raadscommissie is een
niet-raadslid. Deze nieuwe bepaling zou in de toekomst, mits het tot aanname van het
wetsvoorstel komt, ook voor de externe voorzitter gelden. De initiatiefnemers sluiten
zich hierbij aan. Of een externe voorzitter beëdigd moet worden is aan de gemeenteraad.
De initiatiefnemers verwijzen naar de hierover eerder gegeven antwoorden.
Van den Bosch Van der Molen
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A. van den Bosch, Tweede Kamerlid -
Mede ondertekenaar
H. van der Molen, Tweede Kamerlid
Stemmingsuitslagen
Aangenomen met handopsteken
Fracties | Zetels | Voor/Tegen |
---|---|---|
VVD | 32 | Voor |
PVV | 20 | Tegen |
CDA | 19 | Voor |
D66 | 19 | Voor |
GroenLinks | 14 | Voor |
SP | 14 | Tegen |
PvdA | 9 | Voor |
ChristenUnie | 5 | Voor |
PvdD | 4 | Tegen |
50PLUS | 3 | Voor |
DENK | 3 | Voor |
SGP | 3 | Voor |
FVD | 2 | Voor |
Krol | 1 | Voor |
Van Haga | 1 | Voor |
Van Kooten-Arissen | 1 | Voor |
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.