Verslag (initiatief)wetsvoorstel (nader) : Verslag
35 112 Voorstel van wet van de leden Snels en Van Weyenberg tot wijziging van het voorstel van wet van de leden Snels en Van Weyenberg houdende regels over de toegankelijkheid van informatie van publiek belang (Wet open overheid) (Wijzigingswet Woo)
Nr. 11
VERSLAG
Vastgesteld 21 augustus 2020
De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken, belast met het voorbereidend onderzoek
van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt Verslag uit te brengen van haar bevindingen.
Onder het voorbehoud dat de initiatiefnemers op de gestelde vragen en de gemaakte
opmerkingen tijdig en genoegzaam zullen hebben geantwoord, acht de commissie de openbare
beraadslaging over dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.
Inhoudsopgave
Algemeen deel
2
1.
Inleiding
2
2.
Inhoud van het voorstel
4
2.1.
Verplichte actieve openbaarheid blijft het uitgangspunt
5
2.2.
Vervallen registerplicht
5
2.3.
Digitale informatiehuishouding op orde brengen
6
3.
Verhouding tot hoger recht en nationale regelgeving
7
4.
Gevolgen
7
4.1.
Kosten en baten
7
4.2.
Uitvoerbaarheid
8
4.3.
Cultuurverandering
9
5.
Overgangsrecht en inwerkingtreding
9
6.
Uitgebrachte adviezen
9
7.
Evaluatie
10
Artikelsgewijs deel
10
Algemeen deel
1. Inleiding
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het voorstel van wet van de leden
Snels en Van Weyenberg tot wijziging van het voorstel van wet van de leden Snels en
Van Weyenberg houdende regels over de toegankelijkheid van informatie van publiek
belang. Met het onderhavige wetsvoorstel wordt het wetsvoorstel inzake de open overheid,
dat in de Eerste Kamer aanhangig is, gewijzigd. Het betreft een zogenaamde novelle.
Naast het verhelderen van onduidelijkheden in de Wet open overheid (Woo) en het aanbrengen
van een enkele technische verbeteringen, worden een paar inhoudelijke wijzigingen
voorgesteld. De leden van de VVD-fractie willen de initiatiefnemers graag een aantal
vragen stellen over het onderhavige wijzigingswetsvoorstel. Zij permitteren het zich
ook vragen te stellen over artikelen die met de novelle niet worden gewijzigd. Maar
alvorens dat te doen, merken zij het volgende op. De leden van de VVD-fractie zijn
een voorstander van openbaarheid van bestuur. Daarover geen misverstand. Openheid
past immers bij een transparante overheid die verantwoording wil afleggen. Maar om
diverse redenen hebben de leden van de VVD-fractie tegen het wetsvoor-stel inzake
de open overheid gestemd. Het ging met name om de volgende redenen: de uitbreiding
van de reikwijdte van de Woo ten opzichte van de huidige Wet openbaarheid van bestuur
(Wob) (o.a. de mogelijke uitbreiding naar de semipublieke sector); het informatieregister;
het invoeren van de relatieve weigeringsgrond in het geval van bedrijfs- en fabricagegegevens
en de regeling inzake persoonlijke beleidsopvattingen van ambtenaren.
De initiatiefnemers hebben met de besturen van de Vereniging van Nederlandse gemeenten
(VNG), het Interprovinciaal Overleg (IPO) en de Unie van Waterschappen (UvW) over
de Woo gesproken. In de memorie van toelichting wordt gesteld dat het bestuur van
de VNG blij is met het bereikte resultaat en kan instemmen met de wijzigingswet, dat
het UvW haar steun heeft uitgesproken en dat het bestuur van het IPO constateert dat
met het wijzigingsvoorstel tegemoet wordt gekomen aan de voornaamste bezwaren van
de provincies tegen het oorspronkelijke wetsvoorstel. Maar uit de bij de Kamer ingediende
reactie van deze koepelorganisaties op de novelle blijkt dat zij op hoofdlijnen positief
zijn over de Wijzigingswet, maar dat zij ook stellen dat zij hun reactie op de inhoud
altijd hebben gekoppeld aan een reële compensatie van de kosten die de decentrale
overheden moeten maken door invoering van dit wetsvoorstel. De instellingen brengen
naar voren dat er tot op heden nog geen duidelijkheid is over de financiële compensatie
voor de decentrale overheden in verband met de kosten voor de uitvoering van de verplichtingen
die uit het wetsvoorstel voortvloeien. Alleen onder de voorwaarden dat er inhoudelijk
en financieel garanties zijn zodat het wetsvoorstel voor decentrale overheden uitvoerbaar
is, kunnen zij instemmen met het wetsvoorstel, staat in de gezamenlijke reactie van
de VNG, het IPO en de UvW. De leden van de VVD-fractie vragen de initiatiefnemers
in te gaan op deze reactie. Zullen er opnieuw gesprekken met deze organisaties plaatshebben,
al dan niet met betrokkenheid van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
zo vragen de leden van de VVD-fractie. Wat is de inzet van de initiatiefnemers daarbij?
Zijn de initiatiefnemers bereid de Kamer te informeren over de uitkomsten van die
gesprekken? Gaarne krijgen de leden van de VVD-fractie een reactie van de initiatiefnemers.
Met het oog op de novelle hebben de initiatiefnemers met name gekeken naar de uitvoerbaarheid
van het wetsvoorstel en de financiële middelen die straks nodig zijn voor het uitvoeren
van de wet. Waarom is er niet, om een zo breed mogelijk draagvlak voor het onderhavige
onderwerp te verwerven, gekeken naar andere onderdelen van het wetsvoorstel? Denk
aan de bij het oorspronkelijke wetsvoorstel ingediende, maar verworpen, amendementen
over persoonlijke beleidsopvattingen van ambtenaren, de reikwijdte van het wetsvoorstel
en de regeling ten aanzien van bedrijfs- en fabricagegegevens (relatieve weigeringsgrond)
(TK 33 328, nrs. 23, 24 en 33). De met deze amendementen gedane voorstellen zijn voor de leden van de VVD-fractie
nog steeds belangrijk. Hebben de initiatiefnemers overwogen om ook op deze onderdelen
wijzigingsvoorstellen te doen? Zo neen, waarom niet? Zo ja, welke?
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel
tot wijziging van het wetsvoorstel Wet open overheid (Woo), dat aanhangig is in de
Eerste Kamer. Deze leden hebben over het voorliggende voorstel een aantal vragen.
Deze leden herinneren de initiatiefnemers aan de recente discussie over de reikwijdte
van artikel 68 Grondwet in relatie tot de Wet openbaarheid van bestuur (Wob), die
werd afgerond met een plenair debat op 20 februari jl. Zij vragen de initiatiefnemers
op welke wijze het voorliggende wetsvoorstel specifiek de informatiepositie van de
Tweede Kamer versterkt.
De initiatiefnemers stellen al in de inleiding, dat de kosten van het register vervallen,
nu het wordt vervangen door het meerjarenplan. Welke kosten zijn verbonden aan het
meerjarenplan, zo vragen de leden van de CDA-fractie.
De initiatiefnemers verheugen zich over de steun van de besturen van de Vereniging
van Nederlandse Gemeenten (VNG), het Interprovinciaal Overleg (IPO) en de Unie van
Waterschappen (UvW) voor het voorliggende wetsvoorstel. Wel tekenen de initiatiefnemers
hierbij aan, dat de vertegenwoordigers van de medeoverheden van de Minister van BZK
op grond van artikel 2 van de Financiële-verhoudingswet (Fvw) ondersteuning verwachten
bij de uitvoeringskosten. Bedoelen de initiatiefnemers met «ondersteuning bij de invoeringskosten»
reële compensatie van de kosten die de decentrale overheden moeten maken door invoering
van dit wetsvoorstel, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Zo ja, wat is de financiële
omvang van de bedoelde compensatie? Onderkennen de initiatiefnemers, dat medeoverheden
geen nieuwe taak kan worden opgelegd zonder dat er overeenstemming is over de kosten
die daarmee gemoeid zijn?
De leden van de D66-fractie hebben met grote belangstelling kennisgenomen van de Wijzigingswet
Woo en willen de initiatiefnemers nog enkele vragen voorleggen.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met veel interesse kennis genomen van het
aangepaste voorstel van wet dat door de initiatiefnemers nu aan de Tweede Kamer wordt
voorgelegd. De aan het woord zijnde leden zijn blij dat nu (eindelijk) verder gesproken
kan worden in de Kamer over de, in de ogen van de aan het woord zijnde leden, belangrijke
hervorming van het wettelijke stelsel voor openbaarheid van overheidsinformatie. Het
zal de initiatiefnemers en de Minister niet verbazen dat de leden van de fractie van
GroenLinks voorstander zijn van het voorgestelde wetsvoorstel. Toch hebben deze leden
enkele vragen die zij graag aan de initiatiefnemers voorleggen.
De leden van de fractie van de SP danken de initiatiefnemers voor de aanpassing aan
de Woo en hebben hierover nog een enkele vraag. De leden van de fractie van de SP
delen met de initiatiefnemers het belang dat overheidsinformatie goed toegankelijk
moet zijn en zoveel mogelijk openbaar moet zijn. Zij danken de initiatiefnemers dan
ook voor het werk dat zij hiervoor doen.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben onder dankzegging kennisgenomen van het
voorstel van wet van de leden Snels en Van Weyenberg tot wijziging van het voorstel
van wet van de leden Snels en Van Weyenberg houdende regels over de toegankelijkheid
van informatie van publiek belang. De leden van de ChristenUnie-fractie spreken hun
waardering uit voor de inzet van initiatiefnemers te komen om tot een gedragen voorstel
te komen dat ook door de verschillende bestuurslagen (VNG, IPO, UvW) inhoudelijk positief
kan worden beoordeeld.
2. Inhoud van het voorstel
Voorgesteld wordt, zo lezen de leden van de VVD-fractie, het informatie-register te
vervangen door een meerjarenplan digitale informatiehuishouding, waarmee het Rijk
en de decentrale overheden hun digitale informatiehuis-houding duurzaam toegankelijk
gaan maken. De vraag die zich hierbij evenwel voordoet is in hoeverre de ICT-systemen
en de andere benodigde voorzieningen daarvoor toereikend zullen zijn. De leden van
de VVD-fractie vragen de initiatiefnemers daar op in te gaan. Overigens kunnen de
leden van de VVD-fractie zich niet aan de indruk onttrekken dat, mochten het oorspronkelijke
wetsvoorstel en de novelle aanvaard worden en in werking treden, er sprake is van
ingewikkelde wetgeving en daardoor ingewikkelde uitvoering. Ook de Raad van State
spreekt van «complexe» wetgeving. Daar komt bij: de gefaseerde invoering van de verplichte
actieve openbaarheid, wat tot onduidelijkheden kan leiden, de overgangsregeling voor
De Nederlandsche Bank (DNB) en de Autoriteit Financiële Markten (AFM) en het instellen
van het Tijdelijk adviescollege informatiehuishouding. De leden van de VVD-fractie
vragen de initiatiefnemers in te gaan op die complexiteit.
Ook de Algemene Rekenkamer (ARK), de Autoriteit Financiële Markten (AFM), De Nederlandsche
Bank (DNB) en de Nederlandse Publieke Omroep (NPO) komen onder de wet te vallen. Welke
documenten moeten deze instellingen actief openbaar maken? De leden van de VVD-fractie
vragen de initiatiefnemers daarbij ook de overgangsregeling voor deze organisaties
te betrekken. Wat is het verschil tussen het oorspronkelijke wetsvoorstel en deze
novelle als het gaat om de openbaarmaking van documenten door deze instellingen? Gaarne
krijgen de leden van de VVD-fractie een reactie van de initiatiefnemers.
In verband met de uitvoerbaarheid van de Wet open overheid hebben de leden van de
CDA-fractie ook enkele vragen over de reikwijdte van de wet. Zij leden constateren
dat het wetsvoorstel een grotere reikwijdte heeft dan de Wob. Het wetsvoorstel betreft
niet alleen bestuursorganen (gemeenten, provincies, waterschappen, Rijk), maar op
grond van artikel 2.3 kan de reikwijdte worden uitgebreid tot alle rechtspersonen
die van overheden een financiering van € 100.000 of meer ontvangen, zoals scholen,
musea en ziekenhuizen. Wat de financiering betreft, maakt het wetsvoorstel geen onderscheid
tussen subsidie, opdrachtverlening of aanneemsom. Hoe verhoudt deze vorm van openbaarheid
zich tot andere informatieverplich-tingen zoals aan raden van toezicht, ledenraden,
ondernemingsraden, mede-zeggenschapsorganen en inlichtingen aan subsidieverstrekkers
en rekenkamers, zo vragen deze leden. Waarom hebben de initiatiefnemers er niet voor
gekozen om de reikwijde van de wet te beperken tot bestuursorganen en gesubsidieerde
instellingen die onder controle van democratisch gekozen organen staan of behoren
te staan?
De leden van de CDA-fractie vragen de initiatiefnemers nader in te gaan op de positie
van de Nederlandse Publieke Omroep (NPO), die een uitzonderingspositie heeft in de
Wob. Klopt het dat de werkzaamheden van NPO als bestuursorgaan (in de zin van artikel
1:1, eerste lid Awb) onder de reikwijdte van de Wob zijn gebracht voor zover die werkzaamheden
te maken hebben met programmacoördinatie en zendtijdindeling?
De leden van de fractie van D66 vernemen van de initiatiefnemers graag welke wijziging
zij precies beogen met hun voorstel ten aanzien van de behandeling van de NPO. De
aan het woord zijnde leden hechten namelijk groot belang aan de (journalistieke) onafhankelijkheid
van de publieke omroep. Binnen de kaders van adequate verantwoording is daarvoor ook
een zekere mate van distantie nodig om de persvrijheid te beschermen. Deze leden vernemen
graag hoe initiatiefnemers hiernaar kijken en of zij inderdaad met hun voorstel een
wijziging van de behandeling van de NPO in de status quo onder de Wob beogen of dat
dit een onbedoeld neveneffect zou kunnen zijn van hun voorstel.
De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat op 2 juli het wetsvoorstel versterking
democratische legitimatie gemeenschappelijke regelingen is ingediend. In artikel 3.3
is geen aandacht voor gemeenschappelijke regelingen. Hoe denken de initiatiefnemers
over een aanvulling met betrekking tot gemeenschappelijke regelingen? En delen zij
de mening dat, zeker na de decentralisaties waarbij diverse (grote) taken vaak via
gemeenschappelijke regelingen worden uitgevoerd, de informatie die in en bij gemeenschappelijke
regelingen omgaat goed toegankelijk zou moeten zijn?
2.1. Verplichte actieve openbaarheid blijft het uitgangspunt
De leden van de D66-fractie zijn verheugd dat voor een centrale ontsluiting van documenten
gekozen kan worden. Doelen initiatiefnemers hier ook op het centraal beschikbaar maken
van documenten van decentrale overheden? Vragenstellers zien daar namelijk grote meerwaarde
in. Bijvoorbeeld bij onderzoeksrapporten als op verschillende plekken dezelfde vraag
speelt en een centraal register ontbreekt. In het kader van het ontbreken van een
centraal register vragen deze leden ook of initiatiefnemers het meerjarenplan dat
hiervoor in de plaats komt even effectief en doeltreffend achten als het aanvankelijke
register?
2.2. Vervallen registerplicht
De initiatiefnemers stellen, zo lezen de leden van de CDA-fractie, dat systematische
ontsluiting van voor burgers relevante informatie bijdraagt aan inzicht in de bestuursvoering
en daarmee onmisbaar is voor democratische participatie en controle van het bestuur.
Delen de initiatiefnemers de opvatting van de leden van de CDA-fractie, dat systematische
ontsluiting verder gaat dan openbaarmaking op zich? De leden van de CDA-fractie vragen
hoe in een overvloed van informatie betrouwbare informatie toegankelijk blijft en
hoe de initiatiefnemers de toegankelijkheid en de inzichtelijkheid van overheidsinformatie
willen bevorderen. In de nota naar aanleiding van het verslag over het wetsvoorstel
open overheid (TK 33 328, nr. 12, blz. 5) antwoordden de initiatiefnemers dat het elektronisch informatieregister
een belangrijke plaats zou innemen, waar het gaat om het toegankelijk en inzichtelijk
maken en houden van overheidsinformatie. Op welke wijze willen de initiatiefnemers
vindbaarheid en toegankelijkheid van overheidsinformatie bevorderen, nu het bedoelde
register uit het voorliggende wetsvoorstel is geschrapt?
De Afdeling advisering van de Raad van State constateert dat de toegankelijkheid van
de informatie over het wetsvoorstel open overheid zelf te wensen overlaat. Terecht
hebben de initiatiefnemers aan het voorliggende wetsvoorstel een «geconsolideerde
artikelsgewijze toelichting bij de Wet open overheid zoals gewijzigd door de verwerking
van de Wijzigingswet Woo (concept 5 juni 2020)» toegevoegd. Naar de mening van de
leden van de CDA-fractie blijkt uit dit voorbeeld, dat openbaarmaking als zodanig
nog geen vindbare, toegankelijke en betrouwbare informatie oplevert. Hoe beoordelen
de initiatiefnemers dit?
De initiatiefnemers stellen voor dat bestuursorganen een functionaris aanstellen die
burgers informeert over de beschikbaarheid van informatie. De leden van de CDA-fractie
onderschrijven de bedoeling van de contactfunctionaris, die op laagdrempelige en klantvriendelijke
wijze, bijvoorbeeld telefonisch of via e-mail, vragen beantwoordt en wellicht ook
document verstrekt in gevallen die zich daartoe lenen. Met de initiatiefnemers onderkennen
deze leden het grote belang van persoonlijk contact met de overheid, in gevallen waarin
digitaal contact niet mogelijk of niet gewenst is.
Met de initiatiefnemers zijn de leden van de SP-fractie van mening dat een noodzakelijke
cultuurverandering niet zonder wet tot stand zal komen. De leden van de fractie van
de SP lezen dat, omdat een register niet haalbaar is op dit moment, de initiatiefnemers
voorstellen dat overheden een informatie-functionaris moeten aanstellen om mensen
te helpen en informatie makkelijker te ontsluiten. De genoemde leden betwijfelen of
een verplichting voor het aanstellen van zo’n functionaris voor elk bestuursorgaan
even zinvol is, bijvoorbeeld om dat er niet altijd evenveel beroep gedaan zal worden
op zo’n functionaris. Kunnen de initiatiefnemers hier nader op in gaan?
2.3. Digitale informatiehuishouding op orde brengen
De leden van de CDA-fractie onderschrijven met de initiatiefnemers nut, noodzaak en
urgentie van maatregelen ten behoeve van het duurzaam toegankelijk maken van de digitale
documenten. De initiatiefnemers constateren dat de Erfgoedinspectie – tegenwoordig
Inspectie Overheidsinformatie en Erfgoed – herhaaldelijk heeft geconstateerd dat de
digitaal vastgelegde informatie bij de overheid onvoldoende kan worden ontsloten en
duurzaam toegankelijk worden gemaakt.
De initiatiefnemers verwachten dat het volledig realiseren van de doelstelling bij
Rijk en decentrale overheden ten minste acht jaar gaat duren. De leden van de CDA-fractie
vragen de initiatiefnemers deze verwachting nader te onderbouwen.
De leden van de CDA-fractie vragen de initiatiefnemers de begrippen «duurzaam» en
«voldoende» nader te operationaliseren waar zij voorstellen om hoofdstuk 6 van het
wetsvoorstel te laten vervallen en het Tijdelijk adviescollege op te heffen, «wanneer
wordt vastgesteld dat de doelstellingen van hoofdstuk 6 duurzaam zijn gerealiseerd
en de digitale informatie voldoende toegankelijk is».
De leden van de GroenLinks-fractie wijzen er op dat de Staatssecretaris van BZK op
26 mei 2020 een nieuwe versie van het meerjarenplan uit artikel 6.2 van de Woo als
bijlage bij de digitale agenda naar de Kamer heeft gezonden. (bijlage bij TK 26 643, nr. 683) De leden van de GroenLinks-fractie hebben hierover enkele vragen. Zij constateren
dat dit kennelijk een nieuwe versie is van het meerjarenplan dat was bijgevoegd bij
de brief van de Minister van Binnenlandse zaken en Koninkrijksrelaties van 2 januari
2019. Waarom is dat plan alleen voor het Rijk? Delen de initiatiefnemers de opvatting
dat dit plan voor alle bestuursorganen zou moeten gelden en vinden zij ook dat het
meerjarenplan concreter zou moeten worden gemaakt door concrete doelstellingen te
laten bevatten?
3. Verhouding tot hoger recht en nationale regelgeving
De leden van de CDA-fractie merken op dat Afdeling advisering van de Raad van State
constateert, dat de keuze om in de Woo een uitputtende lijst op te nemen van documenten
die een bestuursorgaan in ieder geval actief openbaar moet maken een wezenlijk andere
is dan die in de Wob. De Afdeling: «Hiermee worden de kosten van uitvoering wellicht
lager, maar vanuit het perspectief van zowel de burger als dat van het bestuursorgaan
dat moet bepalen of een document al dan niet actief openbaar gemaakt moet worden,
is deze keuze problematisch. De Afdeling betwijfelt of deze complexiteit verminderd
kan worden zonder de fundamentele keuze voor het opnemen van een uitputtende lijst
los te laten. Indien dit echter niet gebeurt, rijst de vraag of het uitgangspunt van
de Woo – te weten een wet die leidt tot meer openbaarheid en minder problemen voor
burgers die informatie zoeken – op het punt van de actieve openbaarmaking wel bereikt
kan worden». De leden van de CDA-fractie vragen de initiatiefnemers op dit punt van
het advies van de Raad van State nader in te gaan.
De leden van de D66-fractie hebben een vraag over de proportionaliteit van de eis
dat vanaf een ondergrens van € 100.000 alle (relevante) documenten van een organisatie
die door de overheid wordt gefinancierd of gesubsidieerd onder de Wet open overheid
komen te vallen. Zij vragen de initiatiefnemers nader in te gaan op de vraag waarom
zij deze verplichting proportioneel vinden, en welke gevolgen zij verwachten, bijvoorbeeld
ten aanzien van het aannemen van overheidsopdrachten, van deze consequentie.
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat de Raad van State problemen voorziet
met de keuze voor een uitputtende lijst van documenten die een bestuursorgaan actief
openbaar moet maken. Genoemde leden vragen initiatiefnemers nader te onderbouwen waarom
de keuze is gemaakt voor een uitputtende lijst. Verder vragen zij initiatiefnemers
nader te onderbouwen waarom een dergelijke lijst niet tot onduidelijkheid leidt bij
zowel aanvragende en leverende partijen.
4. Gevolgen
4.1. Kosten en baten
In deze paragraaf vragen de leden van de VVD-fractie aandacht voor de kosten van de
invoering van de Wet open overheid. Er zijn niet alleen kosten voor de decentrale
overheden, maar ook voor de landelijke overheid. Zij vragen de initiatiefnemers in
te gaan op de te verwachten kosten voor de landelijke overheid. Maar ook is niet uitgesloten
dat de kosten voor het bedrijfsleven zullen toenemen, omdat zij mogelijk juridische
procedures moeten voeren om hun bedrijfsgeheimen daadwerkelijk geheim te houden. De
leden van de VVD-fractie vragen de initiatiefnemers daar op in te gaan.
De leden van de CDA-fractie constateren dat de ramingen van de incidentele en structurele
kosten voor het Rijk en de medeoverheden sterk uiteenlopen. Hoe beoordelen de initiatiefnemers
de financiële onderbouwing van het voorliggende wetsvoorstel met de gegeven cijfers,
zo vragen deze leden.
De leden van de D66-fractie lezen dat de uit de uitvoeringstoetsen voortvloeiende
kosten voor de decentrale overheden nog niet bekend zijn. Wanneer komen de uitvoeringstoetsen
voor de decentrale overheden beschikbaar? Tevens hebben zij berichten ontvangen van
VNG, UVW en IPO dat de bedragen in de memorie van toelichting niet zouden kloppen,
maar zij lezen in de brief (te weten: Gemeenten: structureel € 42,1 mln. per jaar
en incidenteel € 121,9 mln., evenals € 3 mln. subsidie voor implementatiesteun. Provincies:
structureel € 5,4 mln. per jaar en incidenteel € 7,9 mln., evenals € 938.000 voor
implementatiesteun. Waterschappen: structureel € 3,6 mln. per jaar en incidenteel
€ 6,6 mln., evenals € 375.000 voor implementatiesteun) desalniettemin ongeveer dezelfde
bedragen als op pagina 12 van de Memorie (te weten incidenteel ca. € 140 mln. en structureel
ca. € 51 mln.). Kunnen initiatiefnemers hier opheldering over verschaffen?
De leden van de ChristenUnie-fractie zijn zich er van bewust dat er zorgen leven bij
VNG, IPO en UvW over de kosten die deze wijziging met zich meebrengt. Op basis van
de inbreng van de medeoverheden menen de leden van de ChristenUnie-fractie te concluderen
dat het voorstel nog niet op draagvlak kan rekenen vanwege het tot op heden ontbreken
van compensatie op basis van de financiële verhoudingswet. Genoemde leden vragen de
initiatiefnemers derhalve ook in te gaan op de inbreng die vanuit VNG, IPO en UvW
is geleverd. Hierbij benadrukken deze leden dat zij, juist vanwege de financiële problemen
die gemeenten ervaren, begrip hebben voor de zorgen die vanuit onder meer de VNG zijn
geuit over de consequenties van de wet. In hun inbreng geven genoemde organen ook
aan dat de in de memorie van toelichting geraamde meerkosten voor medeoverheden niet
juist zijn. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de initiatiefnemers ook op
dit punt nader uitleg te geven.
4.2. Uitvoerbaarheid
De initiatiefnemers stellen, zo lezen de leden van de CDA-fractie, dat het kabinet
de Wet open overheid op basis van de uitvoeringstoetsen uitvoerbaar acht. Hoe verhoudt
deze stelling zich tot de mededeling van de Minister van BZK, dat een definitieve
kabinetsappreciatie nog volgt (zie TK 35 112, nr. 10, blz. 2), zo vragen de leden van de CDA-fractie.
De initiatiefnemers maken melding van het feit dat de resultaten van de uitvoeringstoetsen
bij het Rijk door de Minister van BZK aan de Kamer worden gezonden. De leden van de
CDA-fractie gaan ervan uit, dat de initiatiefnemers doelen op de brief van de Minister
van BZK van 29 juni 2020 (TK 35 112, nr. 10). Deze leden vragen de initiatiefnemers hoe zij de wijze van openbaarmaking van de
resultaten van de uitvoeringstoetsen beoordelen, namelijk door verwijzing naar de
website www.tweedekamer.nl en de toevoeging: «Een USB met alle bijlagen is raadpleegbaar via het Centraal Informatiepunt
Tweede Kamer.» Deze leden constateren dat de bijlagen op de website van de Tweede
Kamer niet te vinden zijn. Deze leden vragen de initiatiefnemers of openbaarmaking
op deze wijze in overeenstemming is met de letter en de geest van de voorgestelde
Wet open overheid.
De leden van de GroenLinks-fractie wijzen er op dat op 16 juni 2020 de Minister van
BZK de Evaluatie afschaffing dwangsomregeling Wob aan de Kamer heeft gezonden. Deze
evaluatie betreft de artikelen 15, 15a en 15b van de Wob, die de toenmalige Minister
van BZK uit het wetsvoorstel Woo heeft overgeschreven. Het betreft dus ook een evaluatie
van de artikelen 8.2, 8.3 en 8.4, van de Woo. De evaluatie geeft aan dat na het afschaffen
van de dwangsom in de Wob de behandeltermijnen onder de Wob zijn toegenomen, al staat
volgens de evaluatie niet vast dat het afschaffen van de dwangsom die toename veroorzaakt.
Kunnen de initiatiefnemers op dit rapport reageren, nu de Minister dat bij brief van
16 juni jl. al heeft gedaan? Hebben de initiatiefnemers, zo vragen de aan het woord
zijnde leden, nog suggesties om de verlenging van de beslistermijn tegen te gaan?
De leden van de ChristenUnie-fractie vinden het positief dat, er uitzonderingsgronden
zijn opgenomen voor gevallen waarin de termijn van twee weken niet haalbaar en/of
wenselijk is, bijvoorbeeld in verband met onderzoek naar belang en van derden.
4.3. Cultuurverandering
Met de leden van de CDA-fractie constateren de initiatiefnemers dat cultuurverandering
niet bij wet kan worden afgedwongen. Deze leden vragen de initiatiefnemers in hoeverre
Rijk en medeoverheden zich herkennen in de beelden van «vrees voor openbaarheid» en
«weerstand tegen verzoeken om informatie».
Op 15 juni jl. heeft de Raad van State een advies uitgebracht over ministeriële verantwoordelijkheid
waarin ook wordt ingegaan op de toegankelijkheid van de overheidsinformatie. Kunnen
de initiatiefnemers ingaan op de samenhang tussen dat advies en het nieuwe hoofdstuk
6 van de Woo? Kunnen de initiatiefnemers hierbij ook de column «Openbaarheid als kernwaarde»
betrekken van Joop van den Berg die op de site van parlement.com op 3 juli 2020 is
verschenen? 1)
5. Overgangsrecht en inwerkingtreding
Voor de leden van de VVD-fractie blijft de voorgestelde regeling met betrekking tot
de bedrijfs- en fabricagegegevens een punt van aandacht en grote zorg. Het weigeren
van deze gegevens is thans een absolute weigeringsgrond, maar wordt straks een relatieve
weigeringsgrond. Er moet dan een belangenafweging plaatsvinden. Los van de door hun
gestelde algemene vraag in paragraaf één, vragen de leden van de VVD-fractie de initiatiefnemers
of zij bereid zijn de voorgestelde regeling ten aanzien van de bedrijfs- en fabricagegegevens
te heroverwegen en het wetsvoorstel in die zin te veranderen, dat de huidige regeling
(absolute weigeringsgrond in het geval van bedrijfs- en fabricagegegevens) gehandhaafd
blijft. Zo neen, waarom niet?
De leden van de D66-fractie lezen dat de Woo met betrekking tot de actieve openbaarmaking
eerbiedigende werking heeft. Maar initiatiefnemers stellen ook dat veel van de vereisten
van de Woo al volgen uit art. 8 Wob. Die vereisten blijven bestaan. Hoe moeten vragenstellers
een en ander met elkaar rijmen?
6. Uitgebrachte adviezen
De leden van de CDA-fractie vragen waarom alleen de Europese Centrale Bank (ECB) advies
heeft uitgebracht over de wetsvoorstellen Woo en Wijzigingswet Woo.
Waar de initiatiefnemers inhoudelijk nader tot de medeoverheden zijn gekomen, hebben
de leden van de ChristenUnie-fractie ook kennisgenomen van de bezorgde inbreng van
VNO-NCW/MKB-Nederland. Genoemde leden vragen of er, bij voorliggende wijziging, ook
met vertegenwoordigers van deze organisaties gesproken is. Tevens vragen zij nader
in te gaan op de oproep om private partijen uit te zonderen dan wel bedrijfsgevoelige
informatie per definitie niet onder het bereik van de wet te laten vallen.
7. Evaluatie
De leden van de CDA-fractie vragen hoe de in artikel 8.9 Woo bedoelde evaluatie zich
verhoudt tot de adviezen van het Tijdelijke adviescollege informatiehuishouding.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de initiatiefnemers nader te onderbouwen
waarom toch weer is besloten terug te keren naar een evaluatietermijn van vijf jaar,
waar deze aanvankelijk was ingekort tot drie jaar naar aanleiding van de inbreng van
het lid Segers. Zij wijzen ook in dit verband op de zorgen die er bestaan over de
uitvoeringslasten voor medeoverheden.
Artikelsgewijs deel
Artikel I
Onderdeel C (artikel 2.1 Woo)
De leden van de D66-fractie hebben een vraag over het «naar zijn aard verband houden
met de publieke taak». Een document moet «naar zijn aard verband houden met de publieke
taak». Dat sluit dus uit dat documenten die «geheel privaat zijn», zoals CNV in haar
reactie schrijft, zijn uitgesloten. Kunnen de initiatiefnemers deze vrees wegnemen?
Onderdeel H (artikel 2.2, eerste lid Woo)
De leden van de CDA-fractie vragen waarom de Wet open overheid niet van toepassing
is op de bestuursorganen van de drie openbare lichamen van Caribisch Nederland en
de Rijksvertegenwoordiger.
Onderdeel N (artikel 5.3 Woo)
De leden van de VVD-fractie merken het volgende op. Artikel 5.2 heeft betrekking op
persoonlijke beleidsopvattingen van ambtenaren en functionarissen. Artikel 5.3 heeft
betrekking op informatie ouder dan vijf jaar. Ook bij artikel 5.3 kan het gaan om
persoonlijke beleidsopvattingen van een ambtenaar dan wel andere medewerkers. Is de
in artikel 5.3 voorgestelde regeling die gaat over informatie ouder dan vijf jaar
gelijk aan de regeling in artikel 5.2 waar het persoonlijke beleidsopvattingen van
ambtenaren en functionarissen betreft?
De leden van de CDA-fractie merken op dat artikel 5.3 van het wetsvoorstel regelt
dat de uitzonderingsgronden voor het openbaar maken van informatie en de bescherming
van het intern beraad na vijf jaar geen toepassing meer vinden, tenzij het bestuursorgaan
motiveert dat die gronden ondanks het tijdsverloop nog steeds zwaarder wegen. De initiatiefnemers
stellen, dat in geval van persoonlijke beleidsopvattingen slechts in een enkel geval
na vijf jaar niet zal kunnen worden overgegaan tot openbaarmaking (zie geconsolideerde
toelichting, blz. 59). De leden van de CDA-fractie vragen de initiatiefnemers te reageren
op de veelgehoorde kritiek dat ambtenaren én alle andere medewerkers in semipublieke
organisaties en gesubsidieerde instellingen hierdoor in figuurlijke zin monddood gemaakt
worden. Is het een juiste aanname, dat aantekeningen van leraren, verpleegkundigen,
bibliotheekmedewerkers, museummedewerkers, zelfs als die geheel privaat zijn, (met
toepassing van artikel 2.3) onder de strekking van deze wet vallen? Delen de initiatiefnemers
de vrees, dat niemand nog iets zal durven te noteren, zelfs niet in WhatsApp? Waarom
kiezen de initiatiefnemers er niet voor om de openbaarmaking te preciseren tot de
in artikel 5.2, eerste lid genoemde feiten, prognoses, beleidsalternatieven en de
gevolgen daarvan, zo vragen deze leden.
De leden van de SP-fractie vragen naar openbaarmaking van persoonlijke beleidsopvattingen.
De genoemde leden begrijpen uiteraard het belang dat persoonlijke opvattingen van
ambtenaren niet zomaar openbaar gemaakt mogen worden. Tegelijkertijd zien de leden
ook dat het onder de huidige Wob de term wel erg ruim wordt uitgelegd ondanks de ruimte
die zowel de Wob als straks de Woo biedt gegevens te verstrekken zolang de opvattingen
niet herleidbaar zijn naar individuen. Kunnen de initiatiefnemers hier op in gaan?
Bij de behandeling van de wet in 2014 vroegen de leden van de ChristenUnie-fractie
ook al naar de gevolgen van de wet voor de vrije gedachtewisseling van ambtenaren
en medewerkers van semi-publieke instellingen. Ook CNV overheid & publieke diensten
heeft daar haar zorgen over geuit. Kunnen de initiatiefnemers nader ingaan op de zorg
van CNV waarom ook persoonlijke overwegingen – onder de noemer van ambtelijke adviezen,
visies, standpunten en overwegingen ten behoeve van intern beraad – onder de reikwijdte
van de wet vallen?
Onderdeel T (artikel 5.4 Woo)
De leden van de VVD-fractie leggen de volgende vraag voor. Tijdens de kabinetsformatie
wordt de openbaarheid opgeschort. Daarna beslist de Tweede Kamer over de openbaarmaking
van de informatie over de formatie conform hetgeen de Kamer daarover bepaalt in haar
Reglement van Orde. De leden van de VVD-fractie vragen zich af wat er gebeurt met
notities van fracties die aan de kabinets(in)formateur worden overhandigd. Maken deze
notities ook deel uit van het informatiedossier dat na de formatie openbaar wordt
gemaakt? Gaarne krijgen deze leden een reactie van de initiatiefnemers.
Voorts stellen de aan het woord zijnde leden een vraag over artikel 5.4a betreffende
de ondersteuning van Kamerleden, statenleden en raadsleden.
Informatie die door ambtenaren aan individuele Kamerleden wordt gegeven, is niet openbaar.
Maar het komt voor dat de staf van een Kamercommissie, op verzoek van die Kamercommissie,
een notitie over een bepaald onderwerp opstelt. Deze notitie is bedoeld voor de hele
Kamercommissie en niet gericht tot een individueel Kamerlid. Worden die notities met
de Wet open overheid openbaar? Gaarne krijgen de leden van de VVD-fractie een reactie
van de initiatiefnemers.
Onderdeel EE (artikel 9.7 Woo)
De leden van de D66-fractie hechten veel waarde aan de vereisten van artikel 3.1 Comptabiliteitswet.
Kunnen de initiatiefnemers toelichten waar de leden van de D66-fractie kunnen lezen
op welke wijze zij met de vereisten van artikel 3.1 Comptabiliteitswet zijn omgegaan?
De voorzitter van de commissie, Ziengs
Adjunct-griffier van de commissie, Hendrickx
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
E. Ziengs, voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken -
Mede ondertekenaar
F.M.J. Hendrickx, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.