Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over de besluitvorming Rijksministerraad 10 juli 2020 inzake (financiële) ondersteuning aan Aruba, Curaçao en Sint Maarten
2020D29906 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Binnen de vaste commissie voor Koninkrijksrelaties hebben enkele fracties de behoefte
                  om vragen en opmerkingen voor te leggen aan de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken
                  en Koninkrijksrelaties over de besluitvorming in de Rijksministerraad van 10 juli
                  2020 inzake (financiële) ondersteuning aan Aruba, Curaçao en Sint Maarten.
               
De voorzitter van de commissie, Paternotte
De adjunct-griffier van de commissie, De Vos
Inhoud
blz.
                         
                         
                         
                         
I
Vragen en opmerkingen uit de fracties
2
•
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
2
•
Inbreng van de leden van de D66-fractie
4
•
Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie
6
•
Inbreng van de leden van de SP-fractie
8
•
Inbreng van de leden van de PvdA-fractie
9
II
Reactie van de Staatssecretaris
10
I Vragen en opmerkingen uit de fracties
               
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met positieve belangstelling kennisgenomen van
                  het conceptvoorstel voor de Rijkswet Caribische hervormingsentiteit Aruba, Curaçao
                  en Sint Maarten. Zij hebben nog wel enkele vragen over deze hervormingsentiteit, haar
                  bevoegdheden en de bijbehorende landenplannen.
               
Allereerst willen de leden van de VVD-fractie constateren dat deze schriftelijke behandeling
                     niet de formele behandeling van de consensusrijkswetten uitsluit. Zo kijken deze leden
                     nog met grote belangstelling uit naar het advies van de Raad van State van het Koninkrijk
                     over het conceptwetsvoorstel. De leden van de VVD-fractie willen weten of deze conceptwet,
                     op basis van artikel 38 van het Statuut, een consensusrijkswet is met de individuele
                     landen of dat alle landen binnen deze wet gelijkelijk betrokken zijn? Moeten alle
                     landen instemmen met aanpassingen ten aanzien van de Rijkswet, ook al betreft het
                     niet het land zelf? Met andere woorden, is hier sprake van drie aparte consensusrijkswetten
                     tussen de drie Caribische landen apart met Nederland? Deze vraag is van belang, zeker
                     gezien het feit dat de regeling de mogelijkheid geeft aan de Caribische hervormingsentiteit
                     om in de individuele landen in te grijpen.
                  
In artikel 30 van de Rijkswet wordt gesproken over de beslistermijn. In dit artikel
                     staat dat het uitblijven van een besluit wordt gelijkgesteld met een afwijzende beschikking.
                     Is dit conform de Algemene wet bestuursrecht? Is hier niet sprake van een lex silencio
                     positivo? Is het ook niet correcter om altijd actief een besluit te nemen? Waarom
                     wordt voor deze manier van besluitvorming gekozen?
                  
In artikel 34 van deze Rijkswet wordt gesproken over het feit dat het CAFT danwel
                  het CFT een goedkeuring «kan» onthouden. Zijn de regels in de Rijkswet Financieel
                  Toezicht (RFT) niet veel dwingender voorgesteld, vragen de leden van de VVD-fractie
                  zich af? Het CFT en CAFT zijn objectieve beoordelaars van de feiten die financieel
                  voorliggen conform de RFT, waarbij zij alleen kunnen beoordelen of een land wel of
                  niet voldoet aan de eisen gesteld in de RFT. Is de Staatssecretaris het eens met de
                  leden van de VVD-fractie dat er geen subjectieve beoordeling kan plaatsvinden door
                  het CFT of CAFT?
               
Ten aanzien van de jaarrekening van Curaçao van het jaar 2018 is de conclusie van
                  de Algemene Rekenkamer van Curaçao dat deze «geen getrouwe weergave geeft van het
                  gevoerde financieel beheer. De jaarrekening bevat met betrekking tot de rechtmatigheid
                  en de getrouwheid totaal NAf 664,5 miljoen aan fouten en NAf 5.991 miljoen (2.980+3.011)
                  aan onzekerheden.» In hoeverre is een dergelijke jaarrekening dan nog bruikbaar voor
                  het College Financieel Toezicht?
               
In artikel 36 van de voorliggende Rijkswet is er juist wel weer sprake van een lex
                  silencio positivo. Is dat een bewuste keuze? Wat is het verschil met artikel 30 van
                  deze Rijkswet waarbij het omgekeerde juist het geval is?
               
Bij de aanpassing van artikel 15 van de Rijkswet Financieel Toezicht wensen de leden
                  van de VVD-fractie op te merken dat inkomsten van structurele aard pas mogen meetellen
                  in de inkomsten van de begroting. Incidentele meevallers kunnen gebruikt worden om
                  de staatsschuld af te lossen, maar nooit tot doel hebben om een begrotingstekort te
                  verkleinen. Is de Staatssecretaris dat met deze leden eens?
               
Aanpassing van artikel 18 van de Rijkswet Financieel Toezicht spreekt over het hebben
                  van vastgestelde jaarrekeningen van de Caribische landen. Klopt het dat de laatste
                  jaarrekening van Aruba van 2017 is, van Curaçao van 2018 en van Sint Maarten van 2016?
                  Als dit klopt, loopt dan het toezicht achter bij de jaarrekeningen? Hoe kunnen er
                  dan toch nog leningen verstrekt worden? En hoe hard is dan deze aanpassing in de RFT
                  die al vanaf het begin van de RFT had moeten worden toegepast?
               
In de memorie van toelichting (MvT) van deze Rijkswet onder paragraaf 2.1 staat dat
                     deze Caribische hervormingsentiteit hiërarchisch niet ondergeschikt is aan een verantwoordelijk
                     bewindspersoon, de Minister van BZK of de regering van Nederland. Maar de Kaderwet
                     zelfstandige bestuursorganen (ZBO) kent alleen maar de bevoegdheid van de Minister
                     in het aanstellen van leden van de entiteit en andere bevoegdheden. Wie besluit dan
                     tot het aanstellen van de leden van de entiteit? En de uitvoeringsopdracht? En aan
                     wie legt deze entiteit verantwoording af? Krijgen de Staten-Generaal conform artikel 18
                     Kaderwet ZBO de jaarverslagen van deze entiteit? Met wie bespreekt de Tweede Kamer
                     dan deze jaarverslagen?
                  
Ook wordt er in de MvT gesproken over «enige vorm van sturing, coördinatie en zeggenschap».
                     Door wie wordt deze vorm van sturing, coördinatie en zeggenschap dan uitgevoerd?
                  
Onder paragraaf 3.3.1 van de MvT wordt er gesproken over de belastingen van de landen.
                     Er is sprake van een lage naleving van belastingverplichtingen. De leden van de VVD-fractie
                     willen graag een overzicht hebben per land van de huidige belastinginkomsten en het
                     potentieel aan belastinginkomsten. Deze leden zijn van mening dat er, bij een volledige
                     inning van alle wettelijke belastingen, een veel grotere belastinginkomst is voor
                     ieder land dan waarvan op dit moment sprake is. Er wordt nu gesproken over het aanpassen
                     van de belastingwetgeving of de grondslag. De aanpassingen zullen weer een langdurig
                     traject zijn en daardoor zullen de belastinginkomsten vertragen. De leden van de VVD-fractie
                     vragen daarom te beginnen met een betere inning van de huidige belastingen.
                  
In de jaarrekening 2017 van de Algemene Rekenkamer van het land Aruba staat ten aanzien
                     van het innen van de belastingen bijvoorbeeld: «In 2017 heeft de DIMP in totaal 47.371
                     dwangschriften uitgevaardigd. Het totaalbedrag dat bij dit aantal dwangschriften behoord,
                     is onbekend. Echter blijkt de stand van overgedragen dwangschriften per eind mei 2018
                     te staan op 45.385, waarmee een bedrag van Afl. 215,6 miljoen is gemoeid. De DIMP
                     beschikt over negen deurwaarders die belast zijn met dwanginvorderingen. Gezien het
                     aantal dwangschriften per jaar en de omvang hiervan, acht de DIMP het aantal beschikbare
                     deurwaarders, onvoldoende om effectief te kunnen invorderen. Deze negen deurwaarders
                     zijn bovendien ook belast met de dwanginvorderingen van DAA. Het capaciteitstekort
                     heeft tot gevolg dat het risico bestaat dat het Land hierdoor middelen misloopt. Voor
                     wat de belastingontvangsten betreft, bestaat al jaren het fenomeen van niet aflopende
                     tussenrekeningen van belastingmiddelen in de administratie van het Land, genaamd Ontvangsten
                     Algemeen en Restituties. Het saldo van dit oplopend aansluitingsverschil bedraagt
                     voor het jaar 2017 ongeveer Afl. 592 miljoen.»
                  
In het rapport van de Algemene Rekenkamer van Curaçao staat het volgende ten aanzien
                     van de inning en verwerking van de belastingen: «De informatiebeveiliging vertoont
                     een tekortkoming omdat onder andere onbevoegden toegang hebben tot het belastingsysteem
                     van de Landsontvanger (hierna: Belastingsysteem) terwijl dit systeem de primaire registratie
                     bevat van de grootste inkomstenpost van het Land.»
                  
En: «Verder bestaat er een onzekerheid in de getrouwheid van totaal NAf 3.011 miljoen
                     die veroorzaakt wordt door diverse jaarrekeningposten. Dit wordt grotendeels veroorzaakt
                     door de onzekerheid rondom de belastinginkomsten, de subsidies en overdrachten en
                     de beloning van het personeel.»
                  
In het jaarrapport van de Algemene Rekenkamer van Sint Maarten staat het volgende:
                     «We determined that the procedures and directives required for fulfilling public tasks
                     in a responsible (lawful and efficient) manner, are not properly organized. Moreover,
                     we noted that Government does not adequately monitor legal compliance. This is a serious
                     situation. Government has been repeatedly advised about how to resolve the deficiencies
                     in reports on the financial statements from both the SOAB and the General Audit Chamber,
                     in management letters (hereafter: ML) issued by the SOAB, and in reports from the
                     Cft. Despite good intentions and previous agreements, there is a lack of improvement.»
                  
Uit al deze rapporten blijkt dat het vooral gaat om de uitvoering en de compliance
                     ten aanzien van implementatie, uitvoering en toezicht op de te innen belastingen.
                     De leden van de VVD-fractie zijn dus van mening dat een korte termijnwinst behaald
                     kan worden door het uitvoeren van de huidige belastingwetgeving op de drie Caribische
                     landen in plaats van het opzetten van nieuwe wet- en regelgeving.
                  
Bij de voorwaarden van de derde tranche worden de voorwaarden voor die tranche neergelegd.
                     Hieruit blijkt ook dat geen van de landen voldoet aan alle eisen die gesteld waren
                     in de tweede tranche. Waarom dan toch een toekenning van een derde tranche?
                  
Onder de generieke voorwaarden onder punt 5 staat dat er een doorlichting moet komen
                     van de «financiële sector». Wat de leden van de VVD-fractie betreft hoort hier ook
                     de belastingdienst bij. Een goede doorlichting van de te innen belasting versus de
                     geïnde belasting geeft ook een betere inzage in het potentieel van de te innen belasting.
                  
In de specifieke voorwaarden per land wordt er ook gesproken over de maximering topsalarissen.
                     Waarom kunnen die topsalarissen niet direct gekort worden, maar krijgen de medewerkers
                     in de lagere salarisschalen wel direct die korting te verwerken? En waarom een overgangstermijn
                     van 2 jaar? Bij de Ministeriële Beschikking beperking topinkomens van Curaçao is zelfs
                     sprake van een oneindig lang behoud van hetzelfde salaris alleen dan zonder indexering.
                     Dan is er toch geen sprake van een beperking van de salarissen aan de top? Graag een
                     toelichting van de Staatssecretaris.
                  
Inbreng van de leden van de D66-fractie
De leden van de D6-fractie hebben met zorg kennisgenomen van de brief inzake de hulp
                  aan Aruba, Curaçao en Sint Maarten en alle bijbehorende stukken. De coronacrisis trekt
                  een diep spoor op samenlevingen en economieën over de hele wereld, niet in de laatste
                  plaats op de landen van het Koninkrijk der Nederlanden. Daarom is adequate hulp nu
                  noodzakelijk, zeker omdat Aruba, Curaçao en Sint Maarten weinig tot geen alternatieven
                  hebben voor ondersteuning. Eventuele voorwaarden moeten proportioneel zijn aan de
                  steun die gegeven wordt en de democratie op Aruba, Curaçao en Sint Maarten respecteren.
                  Daarom hebben voornoemde leden nog vragen aan de Staatssecretaris.
               
De leden van de D66-fractie constateren dat het draagvlak voor de landspakketten bij
                  de besturen van Aruba, Curaçao en Sint Maarten beperkt is. Welke acties gaat de Staatssecretaris
                  ondernemen om ervoor te zorgen dat er breder draagvlak komt voor het te voeren beleid?
                  Kan de Staatssecretaris reflecteren op de overeenstemming tussen de landspakketten
                  en artikel 37 van het Statuut waarin staat dat de landen van het Koninkrijk zoveel
                  mogelijk overleg zullen plegen omtrent alle aangelegenheden, waarbij belangen van
                  twee of meer van de landen zijn betrokken? Vindt de regering dat zoveel overleg als
                  mogelijk is gepleegd om tot deze voorstellen te komen? Hoe staan de regeringen van
                  Aruba, Curaçao en Sint Maarten hierin?
               
De leden van de D66-fractie constateren dat de nieuw op te richten Caribische Hervormingsentiteit
                  een belangrijk onderdeel vormt van de landspakketten voor Aruba, Curaçao en Sint Maarten.
                  De leden van voornoemde fractie vragen in hoeverre in de samenstelling van de entiteit
                  rekening wordt gehouden met vertegenwoordiging van Aruba, Curaçao en Sint Maarten?
                  Welke afwegingen zijn hierbij gemaakt of zullen gemaakt worden? In hoeverre hebben
                  de regeringen van Aruba, Curaçao en Sint Maarten ook invloed op de aanwijzing van
                  de deskundigen zoals bedoeld in artikel 18 van de Rijkswet en welke invloed hebben
                  deze deskundigen? Waarom is er niet gekozen voor een toezichthouder op gemeenschappelijke
                  basis waarin ook ruimte is voor vertegenwoordiging vanuit Aruba, Curaçao en Sint Maarten?
                  Hoe verhoudt deze keuze zich volgens de Staatssecretaris tot de autonomie van de landen
                  binnen het Koninkrijk?
               
De leden van de D66-fractie vragen tevens wat de relatie is van de nieuwe entiteit
                  met de reeds bestaande Colleges financieel toezicht, waarin wel gekozen is voor vertegenwoordiging
                  vanuit alle landen van het Koninkrijk? Deze colleges hebben een vergelijkbaar doel
                  als de nieuw op te richten entiteit, dus welke implicaties heeft deze consensusrijkswet
                  voor de rol en de positie van de colleges? Waarom is niet gekozen om het toezicht
                  via deze colleges te laten verlopen? Waarom is er gekozen voor een tijdspad van zes
                  jaar voor deze consensusrijkswet in plaats van de gebruikelijke termijn van drie jaar
                  die geldt voor het toezicht op basis van de Rijkswet financiële verhoudingen? In hoeverre
                  vindt de Staatssecretaris de termijn van de entiteit van zes jaar na inwerkingtreding
                  van de Rijkswet proportioneel voor de taken die gesteld zijn? De leden van de D66-fractie
                  wijzen erop dat de reglementen van de Colleges financieel toezicht behalve de controlerende
                  functie ook een geschillenregeling bevatten. Op welke wijze zal er omgegaan worden
                  met geschillen bij de besluiten van de nieuw op te richten entiteit en welke overwegingen
                  zijn hieraan ten grondslag geweest? Vindt de Staatssecretaris dat er een substantiële
                  geschillenregeling dient te komen indien met deze nieuwe entiteit het financieel toezicht
                  op de landspakketten gebeurt zonder vertegenwoordiging vanuit Aruba, Curaçao en Sint
                  Maarten? Hoe verhoudt de geschillenregeling van de nieuw op te richten entiteit zich
                  tot de Rijkswet Koninkrijksgeschillen die aangenomen is door de Tweede Kamer?
               
Is de Staatssecretaris het eens met de leden van de D66-fractie dat voor een effectieve
                  implementatie van de gewenste hervormingen het van belang is dat de democratisch gekozen
                  volksvertegenwoordigingen van Aruba, Curaçao en Sint Maarten een passende plaats krijgen
                  in de implementatie en uitwerking? Vindt de Staatssecretaris dat deze plaats gegarandeerd
                  is in de voorgestelde Rijkswet? Daarnaast vragen de leden van voornoemde fractie wat
                  precies het gebruikelijke proces of protocol is voor het opstellen van dergelijke
                  consensusrijkswetten en in hoeverre dat is gevolgd.
               
De leden van de D66-fractie wijzen tevens op de voorbeelden die in het document over
                  de landspakketten staan omschreven, waarop de hervormingsagenda’s van deze entiteit
                  betrekking kunnen hebben, namelijk op de rechtsstaat, zorg of onderwijs. Is het niet
                  logischer om de hervormingsagenda’s met name te richten op economische hervormingen,
                  aangezien de steun vooral ten doel heeft de economische veerkrachtigheid van de landen
                  te verbeteren? Worden er ook afspraken gemaakt tot op welk niveau de entiteit agenda’s
                  kan initiëren op beleidsterreinen die slechts indirect raken aan de doelstellingen
                  van de landspakketten? Bestaat er een mogelijkheid om een gedifferentieerde aanpak
                  te kiezen per beleidsterrein voor de mate waarin de entiteit zal ingrijpen in het
                  beleid op Aruba, Curaçao en Sint Maarten? Hoe denken de overheden van Aruba, Curaçao
                  en Sint Maarten hierover?
               
De leden van de D66-fractie hebben begrip voor veel van de voorgestelde maatregelen
                  in de landspakketten, maar hebben nog vragen over de specifieke toepassing in deze
                  tijd. Zo ligt een kostenreductie van de publieke sector in de rede, maar zijn er veel
                  werknemers in de publieke sector die onder het sociaal minimum zullen komen indien
                  zij dermate sterk gekort zullen worden op hun salaris. Hoe gaat de Staatssecretaris
                  ervoor zorgen dat door deze maatregelen geen mensen onder het sociaal minimum terecht
                  zullen komen? Daarnaast is het tijdspad volgens de voornoemde leden ambitieus. Is
                  hierbij aandacht voor de schade die deze maatregelen op de korte termijn zullen hebben
                  op de economieën van Aruba, Curaçao en Sint Maarten? Gelieve in deze reflectie ook
                  de samenloop met de verslechterde economische situatie als gevolg van de coronacrisis
                  te betrekken. Klopt het dat een werkloosheid van 60% dreigt op de eilanden en dat
                  op dit moment 20% van de inwoners afhankelijk is van voedselhulp? In hoeverre vindt
                  de Staatssecretaris het in dat licht proportioneel om strakke tijdspaden te hanteren
                  voor de gewenste hervormingen die deels ook schade zullen toebrengen aan de besteedbare
                  inkomens van de inwoners op korte termijn?
               
De leden van de D66-fractie zijn het met de Nederlandse regering eens dat het van
                  groot belang is om de meest kwetsbaren van de samenlevingen in de landen te ondersteunen.
                  Hierbij wordt echter wel de voorwaarde aan gekoppeld «zolang dit redelijkerwijs noodzakelijk
                  is». Kan de Staatssecretaris toelichten wat hiermee bedoeld wordt en tot hoeverre
                  hij het redelijkerwijs noodzakelijk vindt om de meest kwetsbaren in de samenlevingen
                  van de landen te ondersteunen? Is de Staatssecretaris het met de leden van de D66-fractie
                  eens dat het vooral redelijk is om de meest kwetsbare mensen in het Koninkrijk intensief
                  te ondersteunen in tijden van ernstige crises zoals nu het geval is?
               
Deze leden vragen tevens welke lessen de Nederlandse regering heeft getrokken van
                  de hulp aan de eilanden met betrekking tot de orkaan Irma. Is de Staatssecretaris
                  het met de leden van de D66-fractie eens dat er naar manieren gezocht moet worden
                  om ervoor te zorgen dat de economische hulp zo effectief mogelijk ten goede komt aan
                  de samenlevingen van Aruba, Curaçao en Sint Maarten? Op welke manier zijn deze lessen
                  betrokken in de uitvoering van de landspakketten?
               
Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met belangstelling en de nodige zorgen kennis
                     genomen van de besluitvorming rond de financiële ondersteuning van de autonome landen
                     Aruba, Curaçao en Sint Maarten en de oprichting van een zelfstandig bestuursorgaan
                     voor de besteding van liquiditeitsmiddelen en de naleving van de daaraan verbonden
                     voorwaarden. Net zoals de rest van de wereld worden de landen binnen het Koninkrijksverband
                     hard getroffen door de gevolgen van de Covid-19-pandemie. Deze leden maken zich grote
                     zorgen over de sociaaleconomische gevolgen van deze crisis voor de leefomstandigheden
                     van de inwoners van het Caribische deel van het Koninkrijk. Voor Curaçao zijn bijvoorbeeld
                     de verwachtingen dat de economie met 23 procent zal krimpen en pas in 2023 weer op
                     het niveau van 2019 zal zijn. Dat trekt, naar de leden van de GroenLinks-fractie vrezen,
                     een zware wissel op de inwoners. De crisis legt bestaande sociaaleconomische kwetsbaarheden
                     bloot die om dringende oplossingen vragen, waarbij de onderlinge solidariteit binnen
                     het koninkrijk én een oriëntatie op verduurzaming van groot belang is.
                  
Deze leden hebben hieromtrent nog een aantal vragen.
Humanitaire hulp
De leden van de GroenLinks-fractie zijn blij dat de landen worden bijgestaan in het
                  bieden van humanitaire hulp en hebben begrip ervoor dat onder de huidige omstandigheden
                  formele wetgeving niet wordt afgewacht, maar vragen de regering wél om de Kamer(s)
                  hierover zo compleet mogelijk te informeren. Deze leden vragen in dit verband ook
                  of de geboden hulp aansluit bij wat nodig is voor kwetsbare groepen in Aruba, Curaçao
                  en Sint Maarten. Kunt u aangeven of er op dit moment voldoende zicht bestaat op de
                  omvang en de noden van deze groepen en of het Rode Kruis momenteel voldoende in staat
                  is om de noodzakelijke hulp die nodig is te bieden. Daarnaast worden de landen geconfronteerd
                  met een vluchtelingenstroom vanuit Venezuela. De leden van de GroenLinks-fractie vragen
                  of ook voor deze kwetsbare groep voldoende adequate humanitaire hulp, medische zorg
                  en dergelijke voorhanden is. Deze leden vragen de regering om een overzicht van ngo’s
                  die in de autonome landen actief zijn en worden ingezet bij het bieden van humanitaire
                  hulp. Tot slot vragen zij of het klopt dat het lokale midden- en kleinbedrijf in de
                  landen moeilijk een beroep kan doen op noodhulpvoorzieningen omdat aan de gestelde
                  voorwaarde van inschrijving in de Nederlandse Kamer van Koophandel niet kan worden
                  voldaan. Klopt dit en zo ja, kan hiervoor een oplossing worden geboden?
               
Verdere liquiditeitssteun
De leden van de GroenLinks-fractie onderschreven in beginsel bij de eerdere vormen
                     van liquiditeitssteun het uitgangspunt dat de landen aan nader gestelde voorwaarden
                     moesten voldoen. Hervormingen zijn nodig. Daarbij hebben deze leden zoals bekend opgemerkt
                     dat zij nogal ongelukkig waren over de generieke salariskorting, waardoor niet alleen
                     bewindspersonen en topambtenaren, maar vooral ook uitvoerende ambtenaren zoals vuilnismannen/vrouwen,
                     politieagenten en medische zorgverleners door de door Nederland gestelde voorwaarden
                     worden geraakt. Die vrees is werkelijkheid geworden en heeft bijgedragen aan de onrust
                     in de landen. De leden van de GroenLinks-fractie doen een beroep op de regering om
                     bij het stellen van voorwaarden de mogelijke effecten voor de lokale bevolking beter
                     in kaart te brengen en om te voorkomen dat kwetsbare groepen in hun toch al niet rooskleurige
                     leefomstandigheden worden geraakt.
                  
Deze leden benadrukken zoals gezegd dat hervormingen noodzakelijk zijn, maar voorkomen
                     moet worden dat de aan verdere liquiditeitssteun verbonden voorwaarden kunnen worden
                     uitgelegd als het benutten van ruimte en machtsmiddelen om veranderingen af te dwingen.
                     De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat de landspakketten hervormingen
                     voorschrijven op een groot aantal niet-bestuurlijk / financieel-economische terreinen,
                     variërend van zorg en onderwijs tot versterking van de rechtstaat door het grenstoezicht
                     te verbeteren. Zonder afbreuk te doen aan het belang van genoemde hervormingen vragen
                     deze leden zich af of een zekere beperking tot de noodzakelijke bestuurlijk – financieel
                     – economische hervormingen (waarbij zij denken aan maximering van overheidssalarissen,
                     het op orde brengen van de overheidsfinanciën, het versterken en verduurzamen van
                     de lokale economieën, het inzetten op ecologisch verantwoorde vormen van toerisme,
                     het afbouwen van de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen en dergelijke) voor
                     de hand had gelegen. De leden van de GroenLinks-fractie vragen de regering om de noodzaak
                     om de in de landspakketten opgenomen voorwaarden nu af te dwingen nader te onderbouwen
                     en te beoordelen op de effecten voor de inwoners van de landen.
                  
Instellen Caribische hervormingsentiteit
De leden van de GroenLinks-fractie nemen kennis van het voornemen om een Caribische
                  hervormingsentiteit in te stellen, die moet kunnen sturen op de besteding van de liquiditeitssteun
                  en de uitvoering van de direct en indirect daaraan gestelde voorwaarden. Deze leden
                  vragen zich af hoe een dergelijke constructie zich verhoudt tot de uitgangspunten
                  van het Koninkrijksverband, hoe democratische controle op het functioneren van dit
                  zelfstandig bestuursorgaan wordt vormgegeven en welke invloed de landen Aruba, Curaçao
                  en Sint Maarten op de besteding van de liquiditeitssteun kunnen uitoefenen. Zij vragen
                  of deze entiteit vergelijkbaar is aan de Wereldbankconstructie voor de besteding van
                  Nederlandse noodhulp aan Sint Maarten naar aanleiding van orkaan Irma. De eigenstandige
                  uitoefening van de bij Rijkswet toegekende bevoegdheden wordt gecontroleerd, zo begrijpen
                  de leden, door de Staten-Generaal. Dat miskent naar het gevoel van deze leden de noodzaak
                  om ook vanuit de andere landen parlementaire controle mogelijk te maken. Hier wreekt
                  zich het gemis aan een gezamenlijk Koninkrijksparlement. De leden van de GroenLinks-fractie
                  realiseren zich dat dit gemis niet snel kan worden verholpen, maar vragen wel hoe
                  de volksvertegenwoordigende organen van de landen Aruba, Curaçao en Sint Maarten kunnen
                  worden betrokken bij het toezicht op de Caribische hervormingsautoriteit.
               
Inbreng van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie zijn blij dat de regering bereid is om zoveel hulp te bieden
                  aan de mensen op Aruba, Curaçao en Sint Maarten die zo zwaar zijn getroffen door de
                  coronacrisis. Deze leden maken zich echter zorgen of die hulp ook terecht komt bij
                  de mensen die deze steun zo hard nodig hebben. Bij de mensen met een laag inkomen
                  die hun baan hebben verloren en bij de gezinnen waar kinderen zelfs niet meer kunnen
                  rekenen op voldoende voedsel.
               
De leden van de SP-fractie betreuren het zeer dat in deze tijd van crisis een goede
                  samenwerking tussen de regeringen in het Koninkrijk zo moeilijk is. Ruzie en gedoe
                  en verwijten over en weer gaan ten koste van de belangen van de gewone mensen op de
                  eilanden, die zich in hun toekomst bedreigd zien. Het gaat ook ten koste van het draagvlak
                  voor deze hulp in ons eigen land. Hoe verklaart u de moeizame omgang met politici
                  van Curaçao, Aruba en Sint Maarten?
               
Deze leden begrijpen dat voorwaarden worden gesteld aan de steun, zolang die voorwaarden
                  tot doel hebben dat de hulp terecht komt bij de mensen die deze hard nodig hebben.
                  Ook begrijpen zij dat nu een bijdrage wordt gevraagd aan de rijken die veel van de
                  eilanden hebben geprofiteerd maar weinig hebben bijgedragen. Welke zekerheid is er
                  dat de rijken vanaf nu ook fatsoenlijk belasting gaan betalen? Hebben ook de bestuurders
                  op de eilanden hun bijdrage geleverd?
               
Met grote zorgen constateren de leden van de SP-fractie dat bezuinigingen in de landen
                  die bedoeld zijn voor de rijken worden afgewenteld op de mensen met een laag inkomen,
                  zoals het geval was met de vuilophalers op Curaçao. Heeft Nederland ooit de eis gesteld
                  dat bezuinigd zou worden op de vuilophalers? Zo nee, weet u waarom de regering van
                  Curaçao hier toch voor heeft gekozen? Klopt de opmerking van de regering van Curaçao
                  dat dit moest van Nederland?
               
Hebben de landen Aruba, Curaçao en Sint Maarten aan de gestelde eisen voldaan? Wat
                  gebeurt er als blijkt dat de landen niet aan de eisen willen voldoen? Hoe kunnen we
                  als Nederland dan toch hulp en steun bieden aan met name de armeren op de eilanden,
                  zo vragen deze leden. Biedt het Statuut de mogelijkheid om hulp te bieden aan de mensen
                  op de eilanden buiten de regeringen om, omdat we de mensen niet in de steek mogen
                  laten?
               
De leden van de fractie van de SP lezen met zorgen dat een nieuw instituut de gelden
                  moet gaan verdelen. Deelt u de grote zorg van deze leden dat regeringen in het Koninkrijk
                  blijkbaar niet direct en in goed overleg kunnen werken aan de wederopbouw van de landen?
                  Deelt u ook de constatering dat de ervaringen met de Wereldbank op Sint Maarten na
                  de orkaan Irma niet het vertrouwen wekken dat een nieuw «onafhankelijk instituut»
                  leidt tot een snelle hulp en ondersteuning?
               
Graag ontvangen de leden van de fractie van de SP een nadere uitwerking van genoemd
                  «onafhankelijk instituut». Wie nemen daarin zitting en wat is de taak? Wie is uiteindelijk
                  verantwoordelijk voor een goede verdeling en besteding van het geld? Hoe kan dit instituut
                  het werk wél doen als blijkt dat regeringen van de landen in de praktijk niet bereid
                  zijn om samen te werken? Hoe verhoudt zich dit nieuwe instituut tot de verantwoordelijkheden
                  van de lokale regeringen?
               
Deelt u de zorgen van de leden van de SP-fractie over de toekomst van het Koninkrijk,
                  nu ook deze hulp weer leidt tot politiek geruzie? Herinnert u zich de motie Van Raak
                  c.s. van juli 2019 waarin de vier landen wordt gevraagd om in gezamenlijk overleg
                  tot een nadere invulling te komen van verantwoordelijkheden binnen het Koninkrijk?
                  Deelt u de opvatting dat de huidige strubbelingen rondom de coronahulp laten zien
                  dat een verheldering van verantwoordelijkheden meer dan ooit nodig lijkt?
               
Inbreng van de leden van de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de besluitvorming van de Rijksministerraad
                  inzake de financiële ondersteuning aan Aruba, Curaçao en Sint Maarten. Genoemde leden
                  hebben naar aanleiding hiervan de onderstaande opmerkingen en vragen.
               
Kan de regering uiteenzetten welke stappen zullen volgen in dit proces gegeven het
                  feit dat Curaçao en Sint Maarten het voorstel niet hebben aanvaard en Aruba zich wellicht
                  hierbij voegt? Kan de regering aangeven welke bezwaren de landen hebben aangedragen
                  als voornaamste redenen dit voorstel niet te aanvaarden? Welke mogelijke oplossingen
                  ziet de regering om uit deze impasse te geraken? Kan de regering een uitgebreid overzicht
                  verschaffen van de mogelijke alternatieven die zij ziet om te voorkomen dat de coronacrisis
                  de meest kwetsbaren hard raakt?
               
De leden van de fractie van de PvdA willen graag nadere toelichting over het mandaat
                  dat de regering meent te hebben voor de oprichting van een zelfstandig bestuursorgaan
                  (zbo). Hoe verhoudt de termijn van zeven jaar waarin deze zbo alle fondsen zal beheren
                  zich tot de huidige problematiek? Hoe is de regering tot deze termijn van zeven jaar
                  gekomen? Kan de regering tevens toelichten op welke manier en welk moment hierover
                  is gesproken met Aruba, Curaçao en Sint Maarten?
               
Kan de regering een overzicht bieden van wie in de genoemde zbo zal plaatsnemen? Welke
                  criteria zijn gehanteerd om tot deze selectie te komen? Is de regering van mening
                  dat deze selectie een goede afspiegeling en vertegenwoordiging is van de landen? Is
                  deze selectie ook met de landen in kwestie besproken? Hebben de genoemde landen hier
                  inspraak op gehad?
               
Hoe kijkt de regering naar de geuite kritiek dat het maken van wetgeving meer tijd
                  behoeft dan in dit voorstel wordt gegeven? Is de regering bereid de landen meer tijd
                  te bieden zodat zij gedegen werk kunnen verrichten en de ruimte krijgen dit te doen
                  in samenwerking met bijvoorbeeld vakbonden?
               
Ten slotte, kan de regering een overzicht bieden van hoe de vitale sectoren in Aruba,
                  Curaçao en Sint Maarten worden ondersteund en ontzien zoals werd gevraagd in het algemeen
                  overleg van 1 juli jl.? Wat is er besproken met de landen in kwestie omtrent de ondersteuning/het
                  ontzien van vitale sectoren? Welke specifieke maatregelen zijn hieruit voortgevloeid?
               
II Reactie van de Staatssecretaris
               
          Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
J.M. Paternotte, voorzitter van de vaste commissie voor Koninkrijksrelaties - 
              
                  Mede ondertekenaar
A.C.W. de Vos, adjunct-griffier 
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.