Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over bevolkingsdaling en krimp
31 757 Stedenbeleid
Nr. 102 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
            
Vastgesteld 6 juli 2020
De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken heeft een aantal vragen en opmerkingen
                  voorgelegd aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de brief
                  van 14 juli 2017 over Voortgangsrapportage Actieplan Bevolkingsdaling (Kamerstuk 31 757, nr. 93), de brief van 15 februari 2018 over de reactie op verzoek commissie over de voortgangsrapportage
                  Actieplan Bevolkingsdaling (Kamerstuk 31 757, nr. 94), de brief van 29 maart 2018 over de reactie op motie van de leden Ronnes en Dik-Faber
                  over het aanwijzen van Oost-Drenthe als krimpregio (Kamerstuk 31 757, nr. 95), de brief van 14 november 2018 over de Tweede voortgangsrapportage Actieplan Bevolkingsdaling
                  (Kamerstuk 31 757, nr. 97) en over de brief van 28 januari 2020 over de Voortgangsbrief Actieplan Bevolkingsdaling
                  (Kamerstuk 31 757, nr. 99).
               
De vragen en opmerkingen zijn op 18 mei 2020 aan de Minister van Binnenlandse Zaken
                  en Koninkrijksrelaties voorgelegd. Bij brief van 3 juli 2020 zijn de vragen beantwoord.
               
De voorzitter van de commissie, Ziengs
De griffier van de commissie, Roovers
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
               
Inbreng VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de Voortgangsbrief
                  Actieplan Bevolkingsdaling. Zij hebben nog enkele vragen.
               
De leden van de VVD-fractie lezen dat dat het Ministerie van BZK signalen ontvangt
                  dat nationale wet- en regelgeving nadelig kan uitpakken in gebieden met bevolkingsdaling.
                  Ook lezen zij dat de Minister dit wil oppakken en aanpakken. Deze leden vragen de
                  Minister of zij dit kan toelichten en een overzicht kan maken van de betreffende wet-
                  en regelgeving. Daarnaast vragen zij de Minister ten aanzien van het woonbeleid wat
                  het effect is van een budgetneutrale omzetting van de maximale WOZ-waarde van 294.000
                  euro in de grondslag voor de verhuurderheffing naar een heffingsvrije voet aan de
                  onderkant voor de investeringscapaciteit van woningcorporaties in krimpgebieden?
               
Voortgangsrapportage
De leden van de VVD-fractie nemen ook kennis van de constatering dat bestuurders voor
                  uitdagingen staan waarbij zij vanuit een middellange termijn perspectief in tijden
                  van woningvraag extra woningen willen bijbouwen, terwijl voor de langere termijn bevolkingsdaling
                  wordt verwacht. Deze leden zien in deze situaties een oplossing in flexwoningen en
                  vragen de Minister of zij dat mee kan nemen in de gesprekken met krimpregio’s.
               
Daarnaast zijn deze leden benieuwd hoe in het kader van Covid-19 invulling gegeven
                  wordt aan de regionale discussierondes die medio 2020 plaats zouden vinden en hoe
                  de Minister haar beleidsinzet voor de krimpregio’s op basis hiervan wil bepalen.
               
Krimp en regionale kansengelijkheid
De leden van de VVD-fractie zien ook dat de Minister de aanbevelingen van de genoemde
                  wetenschappers meeneemt in de gesprekken over een vervolg op de Rijksinzet op bevolkingsdaling.
                  Deze leden vragen of de Minister aan kan geven welke specifieke aanbevelingen zij
                  voornemens is over te nemen.
               
De leden van de VVD-fractie lezen in het rapport dat er in krimpgebieden een tekort
                  aan woningen specifiek voor jongeren en (andere) nieuwe eenpersoonshuishoudens is.
                  Daarbij wordt benoemd dat deze groepen behoefte hebben aan nieuwbouw. Deze leden lezen
                  in het rapport ook het belang van het zorgvuldig organiseren van sloop en nieuwbouw.
                  De leden van de VVD-fractie willen benadrukken dat zij het belangrijk vinden voor
                  krimpregio’s dat er nieuwbouw gerealiseerd wordt, zodat het aantrekkelijker wordt
                  voor jongeren om te wonen. Sloop is hierbij essentieel. Deze leden willen van de Minister
                  weten welke kansen en mogelijkheden zij ziet voor sloopregelingen voor krimpregio’s
                  en andere gebieden die hier behoefte aan hebben, zoals de gemeente Almelo. Daarbij
                  zijn de leden van de VVD-fractie benieuwd naar de uitvoering van de motie van het
                  lid Dik-Faber c.s. (Kamerstuk 35 300 VII, nr. 81) over een nieuwe sloopregeling voor krimpgebieden.Ook vragen zij de Minister om inzichtelijk
                  te maken hoe het staat met de beschikbaarheid van passende seniorenwoningen in krimpgebieden,
                  gezien het feit dat deze gebieden snel aan het vergrijzen zijn. Hoe staat het met
                  de beschikbaarheid van seniorenwoningen en welke afspraken zijn er met provincies
                  en gemeenten gemaakt om de beschikbaarheid te vergroten?
               
Leefbaarheid
De leden van de VVD-fractie vragen de Minister hoe de beleidskeuzes in de NOVI voor
                  vitaliteit en leefbaarheid in krimpgebieden verder zullen worden uitgewerkt. Zij vragen
                  hierbij ook een tijdspad aan te geven.
               
Inbreng CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennis genomen van de brief van de Minister van
                  Binnenlandse Zaken van 28 januari 2020 inzake Krimp. (Kamerstuk 31 757, nr. 99).
               
De leden van de CDA-fractie ondersteunen de visie dat het van groot belang is om zowel
                  te investeren in groeiregio’s, als in de economische vitaliteit en leefbaarheid in
                  gebieden met bevolkingsdaling. Gebieden met bevolkingsdaling zien immers het draagvlak
                  voor voorzieningen slinken hetgeen de leefbaarheid onder druk zet.
               
De leden van de CDA-fractie zijn onder de indruk van de veelheid aan maatwerkprojecten
                  die her en der in de anticipeer- en krimpregio’s integraal en afgestemd met andere
                  ministeries zijn opgepakt.
               
De leden van de CDA-fractie vragen zich af of de Coronacrisis een ander blik werpt
                  op het beoogde Krimpbeleid.
               
De leden van de CDA-fractie zien in de veelheid van projecten bevestigd dat iedere
                  krimpregio ook een eigen problematiek kent en dat een eenduidige aanpak van alle krimpregio’s
                  daarom niet wenselijk is.
               
De leden van de CDA-fractie lezen dat de motie van Kamerlid van der Molen c.s. van
                  31 oktober 2019 (Kamerstuk 35 300 VII, nr. 21) om grens- en krimpeffecten op te nemen in het Integraal Afwegingskader nog niet
                  wordt uitgevoerd omdat de Minister eerst aan de slag wil met de leidraad grenseffecten
                  in het Integraal Afwegingskader om te zien of dat zijn werking heeft. Graag vernemen
                  deze leden op welke termijn dat gaat gebeuren.
               
De leden van de CDA-fractie ondersteunen het pleidooi van de wetenschappers voor coherent
                  groei- en krimpbeleid dat loskomt van het «Randstaddenken». Zij delen de conclusie
                  dat regionale bevolkingsdaling niet als probleem, maar als kans voor de toekomst benaderd
                  moet worden.
               
De leden van de CDA-fractie vragen zich af wanneer de herijking van de indeling in
                     krimp- en anticipeerregio’s gereed is.
                  
Daarnaast vragen zij zich af gezien het verloop van de Coronacrisis hoe inhoud gegeven
                     wordt aan het voornemen om in het land discussierondes te organiseren met belanghebbenden om te horen wat de komende jaren nodig is
                     om de regionale vitaliteit van gebieden met bevolkingsdaling te versterken.
                  
Inbreng D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met veel belangstelling kennisgenomen van de agenda
                     voor dit schriftelijk overleg. Deze leden hebben naar aanleiding van deze agenda en
                     de actualiteiten rondom de coronacrisis nog enkele vragen en opmerkingen.
                  
Allereerst willen de leden van de D66-fractie graag de Minister vragen in hoeverre
                     de regering specifiek beleid voor krimpregio’s gaat opstellen vanwege de voortdurende
                     coronacrisis. Deze leden maken zich namelijk ernstige zorgen over de effecten van
                     de coronacrisis op de regionale economie in de krimpregio’s. Alhoewel de coronacrisis
                     natuurlijk het hele land raakt, suggereren voorspellingen van de Rabobank dat de economie
                     van een aantal regio’s (waaronder Noord-Limburg, Zeeuws-Vlaanderen en Delfzijl) meer
                     dan het landelijk gemiddelde te lijden hebben als gevolg van de crisis. Dit is mede
                     het gevolg van de omstandigheid dat deze regio’s een economie hebben die voor een
                     belangrijk deel is gericht op toerisme en de maakindustrie. Ook andere regio’s die
                     economisch voor een groot deel afhankelijk zijn van toerisme zien hun inkomsten kelderen.
                     De impact op deze regio’s zal naar verwachting niet alleen voelbaar zijn zolang de
                     beperkende maatregelen gelden. Het herstel van de wereldwijde economie (en daarmee
                     ook op een sector zoals het toerisme) zal naar alle waarschijnlijkheid nog de rest
                     van dit jaar een grote invloed uitoefenen.
                  
In de essaybundel die de Staatssecretaris aan de Kamer heeft aangeboden, werd duidelijk
                     hoe belangrijk het behoud en stimuleren van de werkgelegenheid in de regio is om regionale
                     krimp tegen te gaan (Kamerstuk 31 757, nr. 99). Is de Minister het met de leden van de D66-fractie eens dat het risico op het sterker
                     voortzetten van bevolkingskrimp in deze regio’s groter kan worden als gevolg van de
                     economische crisis? Zo ja, is de Minister voornemens om voor deze regio’s aanvullend
                     beleid op te stellen om de gevolgen van de coronacrisis zoveel mogelijk op te vangen?
                     Deelt de Minister de mening van deze leden dat de Regiodeals hiervoor een prima instrument
                     kunnen zijn? Is de Minister het met deze leden eens dat dit een goede aanleiding kan
                     zijn om het toekennen van Regiodeals ook na dit jaar voort te zetten? Zo nee, wat
                     wordt dan de inzet van de Minister om deze regio’s te helpen bij het tegengaan van
                     de economische effecten van de coronacrisis?
                  
De leden van de D66-fractie lezen in de brief van 28 januari dat het Actieplan Bevolkingsdaling
                     mogelijk met twee jaar wordt verlengd tot en met 2021. Kan de Minister aangeven welk
                     besluit hierover is genomen? Is al een nieuwe regio-indeling gemaakt op basis van
                     de meest recente prognoses? Zo ja, kan de Minister uiteenzetten wat de regio-indeling
                     betekent voor de krimp- en anticipeerregio’s? Zo nee, is de Minister bereid om, indien
                     dat nodig is, de regio-indeling op basis van de laatste prognoses aan te passen?
                  
Deze leden zijn van mening dat onverkort ingezet moet blijven worden in bereikbaarheid
                     van de regio’s met het openbaar vervoer. In de eerdergenoemde brief werd aangekondigd
                     dat dit jaar pilots rondom het thema Mobility as a Service (MaaS) zouden worden opgestart
                     om zo de bereikbaarheid van de regio’s te vergroten. Hebben deze pilots nog steeds
                     doorgang gekregen, ondanks de huidige problematiek in het openbaar vervoer vanwege
                     de coronacrisis (Kamerstuk 31 757, nr. 99)? Kan de Minister toelichten wanneer zij hier resultaten van verwacht? Deelt de Minister
                     de mening van de leden van de D66-fractie dat de huidige coronacrisis ook een kans
                     biedt ten aanzien van het bevorderen van het werken op afstand? Zeker nu thuiswerken
                     door de coronacrisis de nieuwe norm in veel bedrijven en instellingen is geworden?
                     Heeft de Minister een plan om ook na de crisis het thuiswerken te stimuleren zodat
                     werkgelegenheid minder gebonden wordt aan een enkele plaats? In hoeverre verwacht
                     de Minister dat dit ook een positieve invloed kan hebben op het aantrekken van de
                     vraag naar woningen binnen de krimpregio’s?
                  
De coronacrisis laat zien hoe kwetsbaar krimpregio’s zijn voor een plotselinge druk
                     op de regionale zorginfrastructuur. Is het kabinet voornemens om na de coronacrisis
                     een evaluatie uit te voeren naar de wijze waarop deze regionale kwetsbaarheid bij
                     een toekomstige crisis beter ondervangen kan worden?
                  
Een van de knelpunten waar regio’s tegenaan lopen in de zorgverlening is een groeiend
                     tekort aan medici (huisartsen, tandartsen en medisch specialisten). Ziet de Minister
                     kansen voor bijvoorbeeld het bevorderen van stageplaatsen voor deze medische beroepsgroepen
                     in regio’s? Hoe kijkt de Minister aan tegen het idee om het zorgstelsel voor regio’s
                     te versimpelen, zodat samenwerking tussen zorgaanbieders vanuit de overheid gestimuleerd
                     kan worden?
                  
Wat doet de Minister eraan om krimpregio’s aan de grens breder te verbinden met regio’s
                     en gemeenten aan de andere kant van de grens? In de oostelijke grensregio's wordt
                     bijvoorbeeld al langer gepleit voor het aanbieden van het vak Duits vanaf groep 7
                     in het basisonderwijs en het verbeteren van het taalonderwijs in het voortgezet onderwijs
                     en tijdens beroepsopleidingen. De leden van de D66-fractie zijn benieuwd of de Minister
                     openstaat voor het stimuleren van dit aanbod? Hoe wenst de Minister hierin op te trekken
                     met de betrokken collega’s binnen het kabinet?
                  
De leden van de D66-fractie vragen de Minister ook naar de resultaten van het onderzoek
                     naar energietransitie en klimaatadaptatie in gebieden met bevolkingsdaling. Zijn deze
                     al beschikbaar? Wat betekenen deze resultaten voor de woningvoorraad in krimpgebieden?
                     Is sprake van een (deel van de) woningvoorraad waarbij het niet meer de moeite loont
                     om ze geschikt te maken voor de energietransitie en te behouden? Zijn, in het kader
                     van sloop, herstructurering en de energietransitie, plannen in de maak voor een nationaal
                     fond voor herstructurering? Is de Minister het met de leden van de D66-fractie eens
                     dat een dergelijk fonds het verduurzamen en op peil houden van de woningvoorraad in
                     krimpgebieden bevorderd kan worden?
                  
Kan de Minister tenslotte toelichten wat de status is van de toezegging die zij in
                     2019 deed om de financiële verhoudingswet aan te passen zodat de besteding van de
                     regiogelden een gelijkwaardiger samenwerking oplevert tussen het Rijk en decentrale
                     overheden (Kamerstuk 35 000 B, nr. 13)? Ligt zij op koers om de wijziging in 2021 door te voeren? Kan de Minister bovendien
                     toelichten in hoeverre het opgestelde toetsingskader al heeft bijgedragen aan dit
                     doel?
                  
Inbreng fractie van GroenLinks
De leden van de fractie van GroenLinks willen een aantal punten aan de orde stellen
                  in dit schriftelijk overleg.
               
De leden van de fractie van GroenLinks constateren dat er veel initiatieven zijn om
                  krimpregio’s te ondersteunen. Dat is goed om te zien. Door de vele initiatieven en
                  de vele regiodeals, plannen van aanpak en overeenkomsten is het lastig om een precies
                  beeld te krijgen van alle acties die nu lopen en wat de precieze stand van zaken is
                  per deal, afspraak en plan. Daarom vragen deze leden of de regering in een overzichtelijk
                  schema weer kan geven welke krimpregio’s er zijn, welke acties concreet lopen, welke
                  doelstellingen er zijn en wat de resultaten tot nu toe zijn.
               
De coronacrisis heeft gevolgen voor de samenleving in al haar facetten. De leden van
                  de fractie van GroenLinks kunnen zich voorstellen dat dit ook consequenties heeft
                  voor het beleid ten aanzien bevolkingsdaling en krimp. Kan de regering aangeven wat
                  deze gevolgen zijn, voor zover de gevolgen nu bekend zijn?
               
Kan de regering aangeven wat de actuele stand van zaken is met betrekking tot het
                  onderzoek de consequenties van demografische ontwikkelingen in verschillende scenario’s
                  in kaart te brengen (n.a.v. de motie van het lid Dijkhoff c.s. (Kamerstuk 35 000, nr. 8)?
               
De leden van de fractie van GroenLinks vinden het belangrijk dat er goede voorzieningen
                  blijven in gebieden waar de bevolking krimpt. Daarom vernemen zij graag een actuele
                  stand van zaken van de aanpak van de regering ten aanzien van het voorzieningenniveau.
                  Kan de regering daarbij specifiek ingaan op het onderwijsaanbod, de medische zorg
                  en het openbaar vervoer? En hoe coördineert het Ministerie van Binnenlandse zaken
                  deze onderwerpen? Wat betekent deze coördinerende rol voor de taken en bevoegdheden
                  van de vakdepartementen en voor de rol van de Minister van LNV die verantwoordelijk
                  is voor de regiodeals?
               
De leden van de fractie van GroenLinks zijn voorts benieuwd naar de stand van zaken
                  met betrekking tot de gesprekken ter compensatie van Zeeland vanwege het voorgenomen
                  besluit om de marinierskazerne niet naar Vlissingen te verhuizen. Loopt de planning
                  door de huidige situatie vertraging op en wanneer wordt Kamer nader geïnformeerd?
               
Ten aanzien van de energietransitie hebben de leden van de fractie van GroenLinks
                  een specifieke vraag over de gebouwde omgeving in krimpgebieden. Wat zijn de resultaten
                  van het onderzoek naar energietransitie en klimaatadaptatie in gebieden met bevolkingsdaling?
                  Zijn die al beschikbaar? Wat betekenen die resultaten voor de woningvoorraad in krimpgebieden?
                  Is er sprake van woningen waarbij het niet meer de moeite loont om ze geschikt te
                  maken voor de energietransitie, en die derhalve op de nominatie voor sloop komen te
                  staan? Zijn er, in het kader van sloop en herstructurering en ook de energietransitie,
                  plannen voor een nationaal sloopfonds, met name gericht op de woningvoorraad in krimpgebieden?
               
Inbreng SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennis genomen van de voortgangsrapportage betreffende
                  bevolkingsdaling en krimp en kunnen zich in het algemeen vinden in de lopende en voorgestelde
                  inspanningen en verplichtingen van de kant van het Rijk. Ter aanvulling hierop hebben
                  zij echter een aantal vragen.
               
Voortgangsbrief Actieplan Bevolkingsdaling
De leden van de SP-fractie constateren dat in de derde voortgangsrapportage actieplan
                  bevolkingsdaling is gekozen is voor een andere methode om gebieden te beoordelen,
                  de ecosysteembenadering en dat voor dit rapport gesprekken zijn gevoerd met verschillende
                  personen betrokken bij een krimp- of anticipeerregio, in veel gevallen slechts één
                  persoon.
               
– Kan de Minister aangeven waarom voor een andere methode is gekozen en wat dit betekent
                        voor de vergelijkbaarheid met de voorgaande rapportages?
                     
– Kan de Minister aangeven of dit onderzoek en de beperkte schaal waarop dit is uitgevoerd
                        in voldoende mate de situatie in de verschillende regio’s weergeeft?
                     
De leden van de SP-fractie zijn verheugd met de inzet van het Rijk in de zes meest
                  urgente regio’s, ook de regiodeals met vijf van deze regio’s zijn positieve ontwikkelingen.
                  Het is echter niet altijd duidelijk om welke inzet het gaat, welke middelen daarvoor
                  beschikbaar worden gesteld en welk ministerie hier verantwoordelijk voor is.
               
– Kan de Minister aangeven wat bedoeld wordt met «inhoudelijke ondersteuning» van deze
                        regio’s?
                     
– Kan de Minister aangeven op welke wijze en met welke middelen de overige krimp- of
                        anticipeerregio’s worden ondersteund?
                     
– Is de Minister bereid een totaal overzicht te leveren van de bijdrage die de verschillende
                        ministeries, direct en indirect leveren, aan de ontwikkeling van een krimp- of anticipeerregio
                        en de middelen die daartoe worden ingezet?
                     
De leden van de SP-fractie zijn blij met het overzicht van alle initiatieven en ontwikkelingen
                  in de betrokken krimp- en anticipeerregio’s, maar missen een overzicht van behaalde
                  resultaten en de demografische gevolgen daarvan op de betrokken regio’s. Bekend is
                  bijvoorbeeld dat in Goeree Overflakkee een positieve omslag heeft plaatsgevonden.
               
– Is de Minister bereid een overzicht te leveren van het verloop van de demografische
                        ontwikkelingen per regio sinds 2014, in relatie tot de in de initiatieven in deze
                        regio?
                     
De leden van de SP-fractie hebben kennis genomen van de keuze om, als het gaat om
                  het oplossen van problemen rond woningbouw in krimp- of anticipeerregio’s, korting
                  te verlenen op de verhuurderheffing, maar hebben hierover de volgende vragen:
               
– Kan de Minister aangeven welk deel van de 700 miljoen aan korting op de verhuurderheffing
                        ten goede is gekomen aan de regio’s die kampen met krimp?
                     
– Kan de Minister aangeven of deze regeling ook in 2019 is en in 2020 wordt ingezet
                        en zo ja met hoeveel middelen?
                     
– Kan de Minister een overzicht geven van de wijze waarop deze korting is ingezet en
                        het effect daarvan op de betrokken krimp- of anticipeerregio?
                     
Inbreng PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de Voortgangsbrief Actieplan
                  Bevolkingsdaling van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties. Daarover
                  hebben deze leden nog enkele vragen.
               
Deze leden zijn van mening dat nationale wet- en regelgeving niet nadelig moet uitpakken
                  in gebieden die te maken hebben met bevolkingsdaling. Kan de Minister aangeven of
                  het interdepartementale overleg al tot voorstellen is gekomen? Deze leden vragen aandacht
                  voor de verschillen tussen regio’s en het feit dat een «one-size-fits-all» oplossing
                  niet voldoende soelaas zal bieden. In welke mate wordt er rekening gehouden met specifieke
                  wensen van regio’s? Is er genoeg ruimte om voor de verschillen die bestaan tussen
                  gebieden gedifferentieerd beleid te maken? Geldt dit bijvoorbeeld ook voor gemeenten
                  die wel te maken hebben met krimp maar dit in bepaalde delen van hun gebied ervaren?
                  Is het mogelijk ook deze gemeenten aan te wijzen als krimpgebieden? De leden van de
                  PvdA-fractie vragen of er een meldpunt zal worden opgericht om knelpunten aan te dragen.
                  Welke kansen ziet de Minister voor samenwerking tussen Zeeuws-Vlaanderen en Vlaanderen
                  in België? Hoe ziet de genoemde grensoverschrijdende aanpak eruit en wat is de status
                  hiervan? Deze leden vragen zich af of een investeringsfonds om de leefbaarheid in
                  krimpgebieden niet een deel van de oplossing moet zijn. Waarom is een dergelijk fonds
                  nog niet opgericht? Is het op peil houden van lokale voorzieningen geen uitdaging
                  waar extra middelen voor nodig zijn? Is het kabinet bereid om dit te erkennen en actie
                  te ondernemen?
               
De leden van de PvdA-fractie verwijzen naar het paper «Helemaal Nederland: te klein
                  voor grote verschillen» waarin het tekort aan zorgpersoneel wordt beschreven. Ziet
                  de Minister mogelijkheden tot samenwerken tussen regio’s om deze tekorten op te vangen?
                  Deze leden vragen de Minister naar het eerder aanbieden van het vak Duits in grensregio’s.
                  Ziet de Minister mogelijkheden om dit op korte termijn te kunnen aanbieden? De leden
                  van de PvdA-fractie wijzen op het belang van een snelle verbinding tussen regio’s
                  en de Randstad. Worden er stappen ondernomen om additionele snelle verbindingen te
                  realiseren? Waar ziet de Minister kansen om verbeteringen aan te brengen op bestaande
                  trajecten?
               
Derde voortgangsrapportage Actieplan Bevolkingsdaling
De leden van de PvdA-fractie zien dat er nog steeds hordes zijn voor regio’s veroorzaakt
                  door nationale wet- en regelgeving. Kan de Minister aangeven of regelgeving omtrent
                  Europese subsidies kan worden aangepast om regio’s toch te laten profiteren? Ziet
                  de Minister nog andere knelpunten die opgelost kunnen worden door te schaven aan de
                  bestaande wet- en regelgeving? Deze leden wijzen bijvoorbeeld op de beperkte ruimte
                  die wooncorporaties krijgen om te bouwen. Is de Minister bereid de regels rondom de
                  verhuurderheffing en de beperkte doelgroep aan te passen?
               
Tweede voortgangsrapportage Actieplan Bevolkingsdaling
De leden van de PvdA-fractie constateren dat de Minister twee expertisetrajecten is gestart. In hoeverre heeft het eerste traject, betreffende de sloop-
                     en herstructurering van woningen in krimpgebieden, concrete voorstellen opgeleverd?
                     Wat voor balans wordt er gezocht tussen sloop en herstructurering van woningen? Deze
                     leden vragen de Minister hoe het staat met de uitvoering van de motie Asscher c.s.
                     (Kamerstuk 35 000, nr. 20) over het op peil houden van investeringen in betaalbare huurhuizen en krimpgebieden.
                     Zijn er al plannen uitgedacht over de woningvoorraad in krimpgebieden? Hoe kunnen
                     regionale tekorten of overschotten voorkomen worden? De leden van de PvdA-fractie
                     constateren dat het voor wooncorporaties vaak duur is om sloop door te voeren vanwege
                     wegvallende inkomsten. Is de Minister bereid om een heffingsvermindering op de verhuurderheffing
                     in te voeren bij sloop zoals in het verleden het geval was?
                  
Deze leden vragen of de Minister inzicht kan geven in het tweede traject en het daaraan
                     gekoppelde plan om onderzoek te doen naar wat de energietransitie betekent voor gebieden
                     met bevolkingsdaling. Zijn er al resultaten bekend van het onderzoek? Wat zijn de
                     consequenties voor krimpgebieden? Wordt er nagedacht over de mogelijkheid dat niet
                     alle woningen geschikt te maken zijn voor de energietransitie?
                  
Reactie op motie van de leden Ronnes en Dik-Faber over het aanwijzen van Oost-Drenthe
                     als krimpregio (Kamerstuk 34 775 XVIII, nr. 18)
De leden van de PvdA-fractie vragen of de Minister sinds het geven van het antwoord
                  op de motie tot een andere conclusie in gekomen voor wat betreft het aanwijzen van
                  regio Oost-Drenthe als krimpregio? Wanneer komt er een nieuwe indeling van krimp-
                  en anticipeerregio’s gebaseerd op de laatste cijfers? Deze leden vragen de Minister
                  of een eventuele nieuwe indeling gevolgen zal hebben voor de regio Oost-Drenthe.
               
Tot slot vragen deze leden of de Minister vooral open blijft staan voor geluiden uit
                  de regio die van doen hebben met de hierboven beschreven onderwerpen. Vaak hebben
                  regio’s zelf het beste zicht op wat er speelt en hoe problemen het beste aangevlogen
                  kunnen worden.
               
Inbreng ChristenUnie-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de stukken
                  die de Kamer zijn toegezonden ten aanzien van bevolkingsdaling en krimp. Genoemde
                  leden onderschrijven het pleidooi uit de bundel «Land in samenhang» om niet naar krimpgebieden
                  vanuit een Randstedelijk perspectief te kijken. Voor een duurzame versterking van
                  krimp- en anticipeergebieden zijn economische impulsen, goed toegankelijke voorzieningen
                  en een goede ontsluiting naar omliggende gebieden – ook wanneer deze over de grens
                  liggen – van belang.
               
Algemeen krimpbeleid
De leden van de ChristenUnie-fractie vinden het van belang dat er Rijksbreed aandacht
                     blijft voor de uitdagingen in krimpgebieden. Zij vragen wanneer het beslismoment ligt
                     voor het al dan niet verlengen van het Actieplan Bevolkingsdaling. Aangezien het Actieplan
                     aan het eind van dit jaar ten einde loopt, zijn zij enigszins bezorgd dat de hernieuwde
                     beleidsinzet ook pas aan het eind van dit jaar duidelijk wordt. Had niet op een eerder
                     moment begonnen moeten worden met dit traject, zo vragen genoemde leden. Zij vragen
                     de regering voor de behandeling van de begroting Binnenlandse Zaken de Kamer te informeren
                     over het al dan niet voortzetten van het Actieplan Bevolkingsdaling.
                  
De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat het kabinet ervoor kiest de motie
                     de leden Van der Graaf en Van der Molen aangaande de regiocheck (Kamerstuk 35 300 VII, nr. 35) zo te lezen dat de signaalfunctie vanuit krimpgebieden moet worden versterkt door
                     interdepartementaal overleg te laten plaatsvinden. Dit is echter geen uitvoering van
                     de motie die vroeg om effecten van nieuw beleid en nieuwe wet- en regelgeving vooraf
                     inzichtelijk te maken en regionaal maatwerk mogelijk te maken met oog op het versterken
                     van economie en leefbaarheid in krimpregio’s. Graag horen de leden van de ChristenUnie-fractie
                     van de regering een nadere toelichting hoe dit inzicht vooraf inzichtelijk zal worden
                     gemaakt en op welke wijze rapportage kan plaatsvinden over signalen vanuit krimpregio’s
                     over knellend rijksoverheidsbeleid.
                  
Ten aanzien van de uitvoering van de motie van het leden Van der Molen, Van der Graaf
                     en Den Boer (Kamerstuk 35 300 VII, nr. 21) vragen de leden van de ChristenUnie-fractie welk tijdspad de regering voor zich
                     ziet. Wordt hierbij ook nadrukkelijk gekeken naar de mogelijkheid tot een sterkere
                     verankering van toetsing van zowel krimpregio- als grensregio-effecten in het afwegingskader
                     dan middels een leidraad? Genoemde leden merken immers dat in veel wetstrajecten nog
                     geen gebruik gemaakt wordt van de leidraad, waar dit wel van waarde kan zijn. Zij
                     vragen het kabinet dan ook nadrukkelijk deze leidraad bij relevante wetstrajecten
                     te betrekken.
                  
Voorzieningen
De K6 geven in hun position paper «Helemaal Nederland: te klein voor grote verschillen»
                  aan dat de basisinfrastructuur (scholen, zorg, en andere publieke voorzieningen) in
                  de krimpregio's onder druk staat, en pleiten daarom voor regio specifieke maatregelen.
                  Hoe ziet de Minister dit? Welke acties onderneemt de Minister om de basisinfrastructuur
                  overeind te houden?
               
Juist in de coronacrisis zien we het belang van bereikbare zorg. De afbouw van tweedelijnszorg
                     in krimpgebieden gaat vaak gepaard met de verwachting dat bepaalde zorgtaken door
                     huisartsen worden overgenomen. Echter zijn er in veel gevallen op de korte, maar zeker
                     ook op de langere termijn, in deze gebieden niet voldoende huisartsen. Op welke wijze
                     krijgen krimpregio's extra aandacht bij het borgen van bereikbare eerstelijns- en
                     tweedelijnszorg, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie. Hoe kijkt de regering
                     naar het pleidooi van de K6 ten aanzien van de schaarste in de zorg in krimpgebieden?
                     Hoe wordt in dit licht uitvoering gegeven aan de motie van het lid Dik-Faber c.s.
                     (Kamerstuk 31 016, nr. 274)?
                  
Ten aanzien van het onderwijs biedt de coronacrisis interessante inzichten op de mogelijkheid
                     van niet-traditionele onderwijsvormen. Op welke wijze kan hier in krimpgebieden op
                     worden voortgebouwd om de levensvatbaarheid van scholen en vrijheid van onderwijs
                     in deze gebieden te borgen, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie. Tevens
                     vragen genoemde leden of er momenteel afdoende ruimte is voor samenwerking tussen
                     scholen, waarbij toch de diversiteit van het onderwijsaanbod en het eigen karakter
                     van diverse onderwijsrichtingen gewaarborgd blijft.
                  
Bereikbaarheid
Er kan nog zo geïnvesteerd worden in het voorzieningenniveau in een regio, wanneer
                     de bereikbaarheid niet op orde is, zal het echter maar beperkt effect hebben, zo menen
                     de leden van de ChristenUnie-fractie. Zij constateren dat ook waar het de OV-ontsluiting
                     van Nederland betreft te veel vanuit een «Randstad-perspectief» wordt gekeken. Daarnaast
                     betekent investeren in bereikbaarheid wat betreft genoemde leden niet alleen investeren
                     in verbindingen met de Randstad, maar ook tussen regio’s onderling en in gebieden
                     over de grens. De wens voor een passagiersverbinding van Zeeuws-Vlaanderen richting
                     het nabijgelegen Gent is hier bijvoorbeeld een goed voorbeeld van. Maar ook de Nedersaksenlijn
                     tussen Groningen en Enschede kan zo’n belangrijke functie voor meerdere krimpgebieden
                     vervullen. Op welke manier kan het perspectief van de krimp- en grensregio beter verankerd
                     worden bij besluitvorming rondom infrastructurele projecten, zo vragen de leden van
                     de ChristenUnie-fractie? Voorts vragen zij of bij een project als de Nedersaksenlijn
                     voor financiering ook breder kan worden gekeken dan enkel het infrastructuurfonds,
                     juist ook gezien de economische impuls en impuls aan de leefbaarheid in krimpgebieden
                     die een dergelijke verbinding kan opleveren.
                  
Ook op de lange termijn ligt er enorm veel potentie in de verdere ontsluiting van
                     krimpgebieden. Juist ook vanwege de bevolkingsdruk op de Randstad. Hoe kijkt de regering
                     aan tegen het pleidooi van de K6 voor snelle verbindingen vanuit bijvoorbeeld Maastricht
                     en Leeuwarden/Groningen richting Amsterdam. Welke stappen worden ondernomen om dit
                     soort snelle verbindingen tussen de Randstad en de transitieregio's te realiseren?
                  
Wonen en verduurzaming
Ook in krimpregio’s staan woningeigenaren voor de uitdaging van de energietransitie,
                     maar ook het levensloopbestendig maken van de woningen. Dit is in deze gebieden vaak
                     extra uitdagend omdat de benodigde schaalgrootte en ook de financiële draagkracht
                     bij particulieren niet altijd aanwezig zijn. De leden van de ChristenUnie-fractie
                     vragen derhalve hoe binnen de verduurzamingsopgave van de woningvoorraad aandacht
                     is voor krimpgebieden. Tevens vragen de leden van de ChristenUnie-fractie naar de
                     voortgang van de motie van het lid Dik-Faber c.s. (Kamerstuk 35 300 VII, nr. 81) over een nieuwe sloopregeling voor krimpgebieden.
                  
In krimp- en grensregio’s is veelal sprake van industriële werkgevers. Voor het behoud
                     van deze werkgelegenheid is aandacht voor deze industrieën bij de energietransitie
                     van belang. Erkent het kabinet dit? Hoe wordt dit perspectief meegenomen in te treffen
                     maatregelen en ondersteuning van ondernemingen bij verduurzaming? Is hierin nadrukkelijk
                     oog voor ondernemingen in krimpgebieden?
                  
Overige punten
Een belangrijke stimulans die het Rijk kan geven aan krimp- en anticipeerregio’s zit
                     in de vorm van landelijke spreiding van Rijksbanen. Onderschrijft het kabinet dit
                     als een wezenlijk instrument dat het Rijk in handen heeft om deze regio’s te versterken,
                     zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie. Wordt ook bij toekomstige nieuw te
                     realiseren Rijksdiensten, verplaatsingen van Rijksdiensten of af te schalen Rijksdiensten,
                     nadrukkelijk het perspectief van deze regio’s meegewogen?
                  
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen tot slot naar de voortgang van de gesprekken
                     om te komen tot een pakket aan maatregelen ter compensatie voor het niet realiseren
                     van de marinierskazerne in Vlissingen.
                  
II Reactie van de bewindspersoon
               
Inleiding
Hierbij bied ik u de antwoorden aan op de vragen die zijn gesteld door de Commissie
                  Binnenlandse Zaken tijdens het SO op 14 mei jl. over verschillende brieven inzake
                  bevolkingsdaling en krimp. De vragen zijn thematisch gebundeld. In de bijlage vindt
                  u alle vragen genummerd terug1. Tevens wordt ingegaan op een aantal nog openstaande toezeggingen uit o.a. de brief
                  van 23 januari jl. (Kamerstuk 31 757, nr. 99). De beantwoording is mede namens de Staatssecretaris van BZK, de Minister en Staatssecretaris
                  van IenW, de Ministers voor MZS en BVOM en de Minister van LNV.
               
De rol van het Ministerie van BZK met betrekking tot bevolkingsdaling
De leden van de GroenLinks-fractie vragen hoe het Ministerie van BZK de vele initiatieven
                     die er zijn om krimpregio’s te ondersteunen coördineert (46), en wat deze coördinerende
                     rol betekent voor de taken en bevoegdheden van de vakdepartementen en voor de rol
                     van de Minister van LNV die verantwoordelijk is voor de regiodeals (47).
Het Ministerie van BZK zorgt voor een goede afstemming tussen enerzijds de vakdepartementen
                  en anderzijds de provincies en gemeenten waar sprake is van bevolkingsdaling. In toenemende
                  mate gaat het daarbij overigens mede om samenwerking tussen regio’s en Rijk met betrekking
                  tot integrale gebiedsontwikkelingen. Vakdepartementen zijn en blijven hierbij verantwoordelijk
                  voor hun eigen beleid. Als vakdepartement is het Ministerie van BZK zelf onder meer
                  verantwoordelijk voor goed openbaar bestuur, sterke democratie, goed wonen en duurzame
                  ruimtelijke ontwikkeling. De Minister van LNV is, naast haar andere verantwoordelijkheden,
                  primair verantwoordelijk voor de inzet van de regio envelop en de regiodeals. Aan
                  deze verantwoordelijkheid geeft zij concreet invulling in overleg met mij.
               
De leden van de D66-fractie en de PvdA-fractie stellen beiden vragen over de einddatum
                     van het Actieprogramma Bevolkingsdaling (20, 94, 95).
Zoals in mijn brief van 28 januari jl. (Kamerstuk 31 757, nr. 99) aangekondigd, wordt het Actieplan Bevolkingsdaling 1 januari 2021 beëindigd.
Aanbevelingen wetenschappers en K6: Van generiek krimpbeleid naar integraal gebiedsgericht
                     maatwerk
De leden van de VVD-fractie vragen mij aan te geven welke specifieke aanbevelingen,
                     gedaan door de wetenschappers betrokken bij de essaybundel «Nederland in Samenhang»
                     ik overneem bij de bepaling van de Rijksinzet op gebieden met bevolkingsdaling vanuit
                     mijn ministerie (5) en hoe ik aankijk tegen regio specifieke maatregelen, waarvoor
                     ook gepleit wordt in het position paper van de K6 «Helemaal Nederland: te klein voor grote verschillen» (99).
Waar het gaat om gebieden die nu of later geconfronteerd worden met bevolkingsdaling
                     pleiten zowel wetenschappers in de essaybundel «Nederland in samenhang» als de K6
                     in hun position paper voor een beleid dat is gericht op heel Nederland. Een beleid
                     waarin stad en land, krimp en groei in samenhang met elkaar worden bezien en waarin
                     tegelijkertijd gebiedsgericht wordt ingespeeld op de (toenemende) verschillen tussen
                     regio’s. Dit betekent dat demografische groei en krimp niet op zichzelf dienen te
                     worden bezien maar – in het kader van een visie op de ontwikkeling van heel Nederland –
                     in samenhang met specifieke karakteristieken, kansen, bedreigingen en maatschappelijk
                     opgaven in een gebied.
                  
Dit pleidooi van wetenschappers en de K6 sluit aan op tenminste twee beleidsontwikkelingen
                     aan de kant van de rijksoverheid. In de eerste plaats zet ik, in samenwerking met
                     mijn ambtsgenoten van LNV en andere vakdepartementen, betrokken bestuurders van gebieden
                     met bevolkingsdaling en hun maatschappelijke partners, in op de versterking van de
                     ruimtelijk-economische structuur en de sociaal fysieke leefbaarheid in die gebieden.
                     Door benutting van het instrument regiodeal kan hierbij per regio maatwerk worden
                     geleverd. Inmiddels is circa € 200 miljoen euro uit de regio envelop ingezet in gebieden
                     met bevolkingsdaling (Kamerstuk  29 697, nr. 72). In de tweede plaats neem ik, zoals verwoord in mijn brief van 23 april jl. (Kamerstuk
                     34 682, nr. 48) over de NOVI, het pleidooi van de wetenschappers en de K6 ook mee bij de voorbereiding
                     van de NOVI en – in dat kader – bij de selectie van voorlopige NOVI-gebieden, en bij
                     de ontwikkeling van de landsdelige omgevingsagenda’s.
                  
Tegen deze achtergrond wil het tot nu toe gevoerde generieke Rijksbeleid met betrekking
                  tot krimpgebieden doorontwikkelen in de richting van meerjarige interbestuurlijke
                  partnerschappen, gericht op een integrale – deels grensoverschrijdende – ontwikkeling
                  van gebieden waar een inzet van de rijksoverheid onmisbaar is.
               
Regionale gespreksronde
De leden van de VVD-fractie en de leden van de CDA-fractie zijn benieuwd hoe ik in
                     het kader van Covid-19 invulling ga geven aan de regionale rondes die medio 2020 plaats
                     zouden vinden met belanghebbenden om te horen wat de komende jaren nodig is om de
                     regionale vitaliteit van gebieden met bevolkingsdaling te versterken (4, 13). Tevens
                     vragen de leden van de VVD-fractie mij hoe ik mijn beleidsinzet voor de krimpregio’s
                     op basis hiervan wil bepalen. De leden van de CDA-fractie, de D66-fractie en de PvdA-fractie
                     vragen bovendien of (en wanneer) er in dit licht ook een herijking van de indeling
                     in krimp en anticipeerregio’s komt op basis van de meest recente prognoses. Zo ja,
                     wat deze regio indeling betekent voorde krimp- en anticipeerregio’s? En zo nee, of
                     ik bereid ben, indien nodig, de regio-indeling op basis van de laatste prognoses aan
                     te passen (12, 21, 22, 23, 92). Leden van de fractie GroenLinks vragen de regering
                     aan te geven wat de actuele stand van zaken is met betrekking tot het onderzoek om
                     de consequenties van demografische ontwikkelingen in verschillende scenario’s in kaart
                     te brengen (n.a.v. de motie Dijkhoff c.s.) (44).
In de brief van 28 januari jl. (Kamerstuk 31 757, nr. 99) heeft de toenmalige Minister van BZK aangekondigd, dat medio 2020 regionale gespreksronden
                  met betrokkenen in gebieden met bevolkingsdaling georganiseerd zouden worden. Mede
                  vanwege de coronacrisis heb ik besloten geen aparte discussieronden te organiseren,
                  maar zoveel mogelijk aan te sluiten bij al lopende gesprekken over de integrale ontwikkeling
                  van gebieden met de desbetreffende landsdelen, provincies en gemeenten. In deze gesprekken
                  wil ik onder andere van gedachten wisselen over de uiteenlopende integrale ontwikkeling
                  van de gebieden die nu of later worden geconfronteerd met bevolkingsdaling, en over
                  de vraag wat betrokken publieke en private partijen (waaronder zo nodig de rijksoverheid)
                  in dat licht te doen staat.
               
Omdat op 1 januari 2021 het actieplan bevolkingsdaling wordt beëindigd en ik niet
                  van plan ben een nieuw actieplan te starten, is het ook niet nodig de indeling in
                  krimp- en anticipeerregio’s ter herijken. Teneinde de betrokken regio’s en de rijksoverheid
                  de ruimte te bieden voor de omslag van generiek krimpbeleid naar een gebiedsspecifieke
                  en integrale ontwikkelingsaanpak heb ik besloten de looptijd van deze DU met één jaar
                  te verlengen (tot en met 2021). De uitkomsten van de inmiddels gestarte evaluatie
                  van deze DU ontvangt uw kamer dit najaar. De uitkomsten van deze evaluatie zullen
                  worden betrokken bij de besluitvorming over de nieuwe verdeling van het gemeentefonds
                  (Kamerstuk  35 300 B, nr. 15).
               
In het kader van de motie van het lid Dijkhoff (Kamerstuk 35 000, nr. 8), is inmiddels het eerste deel van een verkenning uitgevoerd naar demografische ontwikkelingen
                  in heel Nederland tot 2050. Hierover wordt uw kamer nog voor het zomerreces geïnformeerd
                  door mijn ambtsgenoot van SZW. In november wordt het tweede deel van deze verkenning
                  verwacht waarbij de nadruk ligt op de doordenking van de maatschappelijke gevolgen
                  van de demografische ontwikkelingen, inclusief de aanknopingspunten voor beleid.
               
Tegen deze achtergrond en gezien er reeds een verkenning wordt uitgevoerd in het kader
                  van de motie Dijkhoff naar demografische ontwikkelingen in heel Nederland zie ik af
                  van een apart verkenningsonderzoek naar de opgaven en kansen in Nederland door demografische
                  ontwikkelingen, zoals aangekondigd in de brief van de toenmalige Minister van BZK
                  van 28 januari jl. (Kamerstuk 31 757, nr. 99).
               
In aanvulling op bovenstaande, vragen de leden van de VVD-fractie mij hoe de beleidskeuzes
                     in de NOVI voor vitaliteit en leefbaarheid in krimpgebieden verder zullen worden uitgewerkt,
                     en of ik hier een tijdpad voor kan aangeven (9).
Zoals in de brief over de NOVI van 23 april jl. (Kamerstuk 34 682, nr. 48) is aangegeven ontwikkelen het Rijk, regionale overheden, maatschappelijke partners
                  en burgers per regio/gebied een integraal toekomstperspectief en een ontwikkelstrategie,
                  die worden verwerkt in de landsdelige omgevingsagenda’s. In alle vijf landsdelen is
                  inmiddels een start gemaakt en wordt gewerkt aan bouwstenen voor een omgevingsagenda.
                  Uiterlijk in het najaar van 2021 zullen deze omgevingsagenda’s worden vastgesteld.
               
Effecten coronacrisis
De leden van de CDA-fractie, GroenLinks-fractie en de D66-fractie stellen vragen over
                     de gevolgen van de coronacrisis. Leden van de CDA-fractie vragen zich af of de coronacrisis
                     een andere blik werpt op het beoogde krimpbeleid (10). Leden van de GroenLinks-fractie
                     vragen het kabinet aan te geven wat de gevolgen zijn van de coronacrisis voor zover
                     bekend (43). Leden van de D66-fractie vragen of de regering specifiek beleid voor
                     krimpregio’s gaat opstellen vanwege de voortdurende coronacrisis en vragen zich af
                     of ik het eens ben dat het risico op het sterker voortzetten van bevolkingskrimp in
                     deze regio’s groter kan worden als gevolg van de economische crisis (14). Zo ja, of
                     ik voornemens ben om voor de regio’s aanvullend beleid op te stellen om de gevolgen
                     van de coronacrisis zoveel mogelijk op te vangen (15). Zo nee, wat mijn inzet wordt
                     om deze regio’s te helpen bij het tegengaan van de economische effecten van de coronacrisis
                     (19). Ik beantwoord deze vragen graag in samenhang.
Om te voorkomen dat gemeenten door de coronacrisis in financiële problemen komen,
                  hebben de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst en ik, in
                  overleg met de medeoverheden, maatregelen genomen om medeoverheden te compenseren.
                  Uw Kamer is hierover op 28 mei jl. geïnformeerd (Kamerstuk 35 420, nr. 43).
               
Voor de periode na 1 juni, trekken Rijk en medeoverheden samen op bij de invulling
                  van de nodige maatregelen en om de sociaaleconomische crisis het hoofd te bieden.
                  Het kabinet zal niet nalaten u over eventuele nadere maatregelen te informeren.
               
Verder zie ik, dat gemeenten waar dit nodig is, hebben kunnen lenen om verplichtingen
                  na te komen, vooruitlopend op de uitbetaling van de afgesproken compensatiemaatregelen.
                  Tevens is het aantal gemeenten dat in 2020 onder (preventief) verscherpt toezicht
                  staat nog beperkt en wijkt het niet sterk af van de aantallen van de afgelopen tien
                  jaar. Tegelijk is duidelijk dat, ook los van de gevolgen van de coronacrisis, de financiële
                  positie van gemeenten aandacht vraagt. De gevolgen van de coronacrisis voor de financiële
                  positie van gemeenten zal het kabinet nauwlettend blijven volgen en ik voer hierover
                  structureel het gesprek met medeoverheden.
               
De leden van de D66-fractie vragen mij of ik de mening deel dat de regiodeals een
                     prima instrument kunnen zijn voor aanvullend beleid en dat de coronacrisis een goede
                     aanleiding kan zijn om het toekennen van de regiodeals ook na dit jaar voort te zetten
                     (17, 18).
Met de leden van de D66-fractie onderschrijf ik dat de regiodeals, in combinatie met
                  de inzet van middelen uit de regio envelop, een goed instrument lijken te zijn voor
                  een gebiedsspecifieke en integrale ontwikkeling van regio’s. Hierover is meer te zeggen
                  als dit najaar de uitkomsten van een inmiddels gestart «ex durante evaluatieonderzoek»
                  beschikbaar zijn. Het is aan een volgend kabinet om hier een vervolg aan te geven.
               
De leden van de D66-fractie vragen mij ook of ik de mening deel dat de huidige coronacrisis
                     ook een kans biedt ten aanzien van het bevorderen van het werken op afstand nu thuiswerken
                     door de coronacrisis de nieuwe norm in veel bedrijven en instellingen is geworden
                     (25). Daarnaast vragen deze leden of ik van plan ben om ook na deze crisis het thuiswerken
                     te stimuleren zodat de werkgelegenheid minder gebonden wordt aan een enkele plaats.
                     Aanvullend vragen zij in hoeverre dit ook een positieve invloed kan hebben op het
                     aantrekken van de vraag naar woningen binnen de krimpregio’s (26, 27).
Door de crisis hebben thuiswerken en videoconferencing, zeker als het om kantoorwerk
                  gaat, een stimulans gekregen. Nieuwe en innovatieve manieren van samenwerken worden
                  vaker benut. Ik ben bezig met de ontwikkeling van een plan om richting te geven aan
                  blijvende veranderingen bij de rijksdienst als gevolg van de coronacrisis. Het kenniscentrum
                  Center for People and Buildings heeft opdracht om te onderzoeken hoe het thuiswerken
                  wordt ervaren. De uitkomsten van dat onderzoek verwacht ik deze zomer en neem ik mee
                  in mijn verdere planvorming. In hoeverre thuiswerken ook na de crisis de norm blijft,
                  is nu nog niet te zeggen. Het is dan ook niet mogelijk om een uitspraak te doen over
                  de invloed hiervan op het aantrekken van de vraag naar woningen in krimpregio’s.
               
Inzet beleidsinstrumenten
De leden van de SP-fractie vragen wat er bedoeld wordt met «inhoudelijke ondersteuning»
                     van de regio’s en op welke wijze en met welke middelen de overige krimp- of anticipeerregio’s
                     worden ondersteund (55, 56).
De inhoudelijke ondersteuning waar de SP-fractie naar vraagt, betreft de in 2019 gestarte
                  expertisetrajecten over woningmarkt en klimaat-en energietransitie in regio’s met
                  bevolkingsdaling. De regio’s worden middels onderzoek en masterclasses inhoudelijk
                  ondersteund met kennis en kunde. Daarnaast worden de regio‘s qua financiële middelen
                  onder andere ondersteund via de Decentralisatie uitkering (DU) bevolkingsdaling en
                  middelen uit de regio envelop.
               
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de regering in een overzichtelijk schema
                     weer kan geven welke krimpregio’s er zijn, welke acties concreet lopen, welke doelstellingen
                     er zijn en wat de resultaten tot nu toe zijn (42).
Voor het overzicht van de krimpregio’s, de acties, doelstellingen en resultaten verwijs
                  ik u naar het Actieplan Bevolkingsdaling en de drie voortgangsrapportages van het
                  Actieplan die ik uw Kamer jaarlijks toestuur.2
De leden van de GroenLinks-fractie vernemen graag een actuele stand van zaken van
                     de aanpak van de regering ten aanzien van het voorzieningenniveau waarbij specifiek
                     ingegaan wordt op het onderwijsaanbod, de medische zorg en het openbaar vervoer (45).
                     De leden van de SP-fractie vragen of ik bereid ben om een totaal overzicht te leveren
                     van de bijdrage die de verschillende ministeries, direct en indirect leveren, aan
                     de ontwikkeling van een krimp-of anticipeerregio en de middelen die daartoe worden
                     ingezet (57). Ik beantwoord de vragen graag in samenhang.
Door verschillende vakdepartementen en andere overheden wordt gewerkt aan het onderhouden
                  van een passend aanbod op het gebied van onderwijs, medische zorg en mobiliteit in
                  deze gebieden.
               
De daling van het aantal basisschoolleerlingen vlakt de laatste jaren af. In de periode
                  dat de daling van het aantal basisschoolleerlingen snel ging, zijn er tal van maateregelen
                  genomen om schoolbesturen te helpen bij het aanbieden van goed basisonderwijs op een
                  redelijke afstand. Een overzicht van de maatregelen staat in de brief van Staatssecretaris
                  Dekker van OCW van 23 mei 2014 (Kamerstuk 31 293, nr. 203. Daardoor zijn schoolbesturen in het primair onderwijs goed op de hoogte van de ontwikkeling
                  van het aantal leerlingen en weten zij welke maatregelen zij kunnen nemen om te zorgen
                  voor een goed onderwijsaanbod met voldoende diversiteit. In overleg met de PO-Raad
                  is daarom besloten dat OCW de schoolbesturen niet langer proactief benadert. Wel kunnen
                  schoolbesturen nog steeds met vragen terecht bij OCW.
               
In het voortgezet onderwijs in krimpregio’s is de leerlingendaling nog in volle gang.
                  De commissie-Dijkgraaf heeft in 2019 geadviseerd hoe schoolbesturen beter in staat
                  kunnen worden gesteld zorg te dragen voor toekomstbestendig voortgezet onderwijs in
                  de regio. Op 19 mei jl. is een brief aan de Tweede Kamer gezonden waarin de actuele
                  stand van zaken uiteen wordt gezet met betrekking tot de maatregelen gericht op de
                  aanpak van leerlingendaling in reactie op dit advies van de commissie-Dijkgraaf (Kamerstuk
                  31 289, nr. 406).
               
De regionale zorginfrastructuur is in de eerste plaats een verantwoordelijkheid van
                  partijen in de regio. Zij brengen zelf de regionale behoeften in kaart en maken op
                  basis daarvan samenwerkingsafspraken om beschikbaarheid van zorg te garanderen. Daarnaast
                  maken zorgverzekeraars sinds 2019 iedere vier maanden een inventarisatie van de cruciale
                  zorginfrastructuur per regio, om zo tijdig te kunnen anticiperen wanneer er problemen
                  met betrekking tot de cruciale zorginfrastructuur dreigen te ontstaan. Het Ministerie
                  van VWS en de Landelijke Huisartsen Vereniging gaan met medewerking van een bureau
                  de regio’s in om ondersteuning te bieden en regio’s te helpen het aanbod van huisartsenzorg
                  te verhogen voor zowel de korte als lange termijn. De regionale urgentie van de problematiek
                  en de wijze waarop ondersteuning kan worden geboden wordt momenteel in kaart gebracht.
               
Tot slot geldt dat ziekenhuizen die hun afdeling spoedeisende hulp of acute verloskunde
                  willen sluiten of huisartsen die een huisartsenpost willen sluiten, op basis van de
                  concept algemene maatregel van bestuur «beschikbaarheid en bereikbaarheid acute zorg»
                  zoals die op 26 mei 2020 is aangeboden aan de Tweede Kamer (Kamerstuk 29 247, nr. 292), een zorgvuldig besluitvormingsproces moeten doorlopen, waarbij ook colleges van
                  burgemeester en wethouders en inwoners worden betrokken.
               
De ov-concessies, en daarmee afwegingen over het schrappen of toevoegen van lijnen
                  of -haltes, liggen bij de provincies (en vervoerregio’s) als opdrachtgevers van het
                  regionale openbaar vervoer. Zij werken voortdurend aan de optimalisering van het vervoeraanbod
                  in samenspraak met de regionale vervoerders en consumentenorganisaties. Zoals beschreven
                  in de kamerbrief van de Staatsecretaris van IenW (Kamerstuk 23 645, nr. 715), met reactie op de motie van de leden Laçin en Kröger over de dekking en bereikbaarheid
                  van het ov (Kamerstuk 35 300 XII, nr. 30), zijn in «De staat van het regionale openbaar vervoer 2018» (CROW-KpVV) per concessie
                  cijfers opgenomen over de ov-beschikbaarheid door de jaren heen. Hierin is becijferd
                  dat de huidige ov-beschikbaarheid in Nederland gemiddeld 92,1% is.
               
Daar waar onvoldoende vraag is naar openbaar vervoer kunnen provincies en gemeenten
                  ook besluiten reizigers een alternatief te bieden met (kleinschaliger) flexibel vervoer
                  in plaats van of in aanvulling op bestaande lijnen.
               
De leden van de PvdA-fractie vragen zich af of een investeringsfonds om de leefbaarheid
                     in krimpgebieden niet een deel van de oplossing moet zijn en waarom een dergelijk
                     fonds nog niet opgericht is (70). Zij vragen ook of het op peil houden van lokale
                     voorzieningen geen uitdaging is waar extra middelen voor nodig zijn en het kabinet
                     bereid is om dit te erkennen en actie te ondernemen (71, 72)? Tevens vragen de leden
                     van de PvdA-fractie mij welke acties ik onderneem om de basisinfrastructuur overeind
                     te houden (100)?
Het op peil houden van lokale voorzieningen is van groot belang voor de leefbaarheid
                  van een regio. Door het Rijk wordt langs verschillende lijnen ook financieel bijdragen
                  aan de verbetering van de leefbaarheid in krimpgebieden. Door het Ministerie van BZK
                  worden de krimpgemeenten sinds de start van het Actieplan Bevolkingsdaling ondersteund
                  door middel van de DU bevolkingsdaling. Mijn ambtsgenoten van VWS en OCW hebben, zoals
                  ik hiervoor al heb aangegeven, specifieke programma’s om het voorzieningenniveau in
                  deze gebieden op peil te houden. Bovendien wordt de brede welvaart in krimpgebieden
                  bevorderd door middel van substantiële bijdragen uit de regio envelop. Tegen deze
                  achtergrond zie ik nu geen reden een investeringsfonds op te richten.
               
De leden van de PvdA-fractie vragen in welke mate er rekening wordt gehouden met specifieke
                     wensen van regio’s (63). En of er genoeg ruimte is om voor de verschillen die bestaan
                     tussen gebieden gedifferentieerd beleid te maken (64). Tevens vragen deze leden of
                     dit bijvoorbeeld ook geldt voor gemeenten die wel te maken hebben met krimp maar dit
                     in bepaalde delen van hun gebied ervaren (65). Hierbij vragen zij of het mogelijk
                     is om deze gemeenten aan te wijzen als krimpgebieden (66). Tevens vragen de leden
                     of er een meldpunt zal worden opgericht om knelpunten aan te dragen (67).
Met de omslag van generiek krimpbeleid naar een gezamenlijke integrale en gebiedsspecifieke
                  ontwikkelingsaanpak ontstaat meer ruimte voor beleid dat inspeelt op verschillen tussen
                  en binnen gebieden. Tegen deze achtergrond ligt het aanwijzen van gemeenten als krimpgebieden
                  niet (meer) in de rede. De intensievere gebiedsgerichte contacten tussen onderscheiden
                  regio’s en Rijk maken de oprichting van een knelpuntenmeldpunt op dit moment niet
                  opportuun.
               
Expertisetrajecten Woningmarkt en klimaat- en energietransitie in krimpregio’s
De leden van de fracties van D66, GroenLinks en PvdA vragen of de resultaten van het
                     onderzoek naar de energietransitie en klimaatadaptatie al beschikbaar zijn (34, 49,
                     88) en wat deze resultaten betekenen voor de woningvoorraad in gebieden met bevolkingsdaling
                     (35, 50, 89). De leden van de fracties van D66 en GroenLinks vragen ook of er sprake
                     is van een (deel van de) woningvoorraad waarbij het niet meer de moeite loont om ze
                     geschikt te maken voor de energietransitie en te behouden (36, 51). De leden van de
                     PvdA-fractie vragen of er nagedacht wordt over de mogelijkheid dat niet alle woningen
                     geschikt te maken zijn voor de energietransitie (90).
Het expertisetraject klimaat- en energietransitie richt zich op het vergroten van
                  de kennis over hoe de energietransitie in krimpgebieden vorm krijgt (waaronder de
                  betaalbaarheid), en het vergroten van het inzicht in de kansen die de klimaat- en
                  energietransitie voor krimpgebieden met zich meebrengt. Het expertisetraject bestaat
                  uit twee sporen. Het eerste spoor is een reeks webinars en masterclasses in 2020.
                  Hiermee wordt de uitwisseling van goede voorbeelden en slimme oplossingen tussen krimp-
                  en anticipeerregio’s ondersteund. Het tweede spoor betreft (tot nu toe) een viertal
                  (lopende) onderzoeken/projecten, te weten:
               
1. Een onderzoek door het EIB naar de betaalbaarheid van de warmtetransitie voor particuliere
                        woningeigenaren in krimpgebieden.
                     
2. Leerlijn Duurzaamheid en demografie binnen de «Wij Maken Nederland» Academie met een
                        focus op Limburg.
                     
3. Onderzoek van Rebel Group naar best practices hoe de energietransitie ingezet wordt
                        voor leefbaarheid in krimpgebieden.
                     
4. Project van o.a. Platform31 verbinding stad en platteland over de manieren waarop
                        de energietransitie bij kan dragen aan de vitaliteit op het platteland en de verbinding
                        tussen stad en platteland.
                     
De onderzoeken genoemd onder 3 en 4 zijn reeds afgerond en worden binnenkort gepubliceerd.
                  Hierover wordt na het zomerreces een webinar georganiseerd om de opgedane kennis te
                  delen. Over het onderzoek genoemd onder 1 is op 25 juni jl. een webinar georganiseerd.
                  Ik zal u na de zomer het definitieve rapport doen toekomen.
               
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen hoe er binnen de verduurzamingsopgave
                     van de woningvoorraad aandacht is voor krimpgebieden (110).
Ook voor de verduurzaming van woningen in krimpgebieden zijn alle subsidies en andere
                  beleidsinstrumenten, zoals het warmtefonds, beschikbaar. Hetzelfde geldt voor de proeftuinen
                  aardgasvrije wijken waarvan er een aantal in gebieden liggen die geconfronteerd worden
                  met bevolkingsdaling. Platform 31 werkt in opdracht van het Programma Aardgasvrije
                  Wijken aan een publicatie over de vraag hoe kleine gemeenten werken aan de energietransitie.
                  Aan de hand van circa 10 praktijkvoorbeelden, waaronder enkele proeftuinen, zal worden
                  belicht hoe deze kleine gemeenten de energietransitie in de gebouwde omgeving aanpakken
                  en welke lessen dit oplevert. De resultaten hiervan komen na de zomer beschikbaar
                  voor alle gemeenten via de website www.aardgasvrijewijken.nl.
               
De leden van de PvdA-fractie constateren dat ik met twee expertisetrajecten ben gestart.
                     Zij vragen in hoeverre heeft het eerste traject, betreffende de sloop- en herstructurering
                     van woningen in krimpgebieden, concrete voorstellen heeft opgeleverd (82).
Het doel van het traject is om kennis en expertise uit te wisselen over de woningmarktopgave
                  in krimpgebieden. Daarnaast heeft het RIGO Research een onderzoek uitgevoerd naar
                  de woningmarktopgave in krimpgebieden tot 2040. Dit rapport is aan uw Kamer gestuurd
                  samen met de Staat van de Woningmarkt (Kamerstuk 32 847, nr. 653). Het traject heeft nog niet geleid tot concrete voorstellen.
               
Signalen knellende wet- en regelgeving, grenseffecten en GROS
De leden van de PvdA-fractie zien dat er nog steeds hordes zijn voor regio’s veroorzaakt
                     door nationale wet- en regelgeving. Kan de Minister aangeven of regelgeving omtrent
                     Europese subsidies kan worden aangepast om regio’s toch te laten profiteren (79)?
Dat er nog steeds hordes zijn voor regio’s veroorzaakt door nationale wet- en regelgeving
                  onderschrijf ik. De Staatssecretaris van BZK zet zich er, in het kader van zijn verantwoordelijkheid
                  voor grensoverschrijdende samenwerking, in samenwerking met zijn ambtsgenoten, voor
                  in om deze hordes zoveel mogelijk te slechten. De regelgeving met betrekking tot Europese
                  subsidies is vanaf volgend jaar onderdeel van de besluitvorming over het Meerjarig
                  Financieel Kader. De inzet van het kabinet is binnen dit kader Nederland (waaronder
                  Nederlandse regio’s) in staat te stellen zoveel mogelijk te profiteren van mogelijkheden
                  die de EU biedt.
               
De leden van de fracties van de VVD, ChristenUnie en de PvdA hebben gelezen dat nationale
                     wet- en regelgeving nadelig kan uitpakken in gebieden met bevolkingsdaling. De leden
                     van de VVD-fractie vragen of ik dit kan toelichten en een overzicht kan maken van
                     de betreffende wet- en regelgeving (1). De leden van de ChristenUnie-fractie vragen
                     aan de regering een nadere toelichting hoe dit inzicht vooraf inzichtelijk zal worden
                     gemaakt en op welke wijze rapportage kan plaatsvinden over signalen vanuit krimpregio’s
                     over knellend rijksoverheidsbeleid (96). De leden van de PvdA-fractie vragen of ik
                     kan aangeven of het interdepartementale overleg in dit kader al tot voorstellen is
                     gekomen (62). De leden van de CDA-fractie en de ChristenUnie-fractie stellen vragen
                     over de motie van Kamerlid van der Molen c.s. van 31 oktober 2019 over grens- en krimpeffecten
                     op te nemen in het Integraal Afwegingskader. De CDA-fractie stelt dat de motie nog
                     niet wordt uitgevoerd omdat ik eerst aan de slag wil met de leidraad grenseffecten
                     in het IAK om te zien of dat zijn werking heeft (11). Deze leden vernemen graag op
                     welke termijn dat gaat gebeuren. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen tevens
                     welk tijdspad de regering voor zich ziet (97). Aanvullend vragen deze leden of er
                     hierbij ook nadrukkelijk gekeken wordt naar de mogelijkheid tot een sterkere verankering
                     van toetsing van zowel krimpregio- als grensregio-effecten in het afwegingskader dan
                     alleen middels een leidraad (98). Leden van de D66-fractie vragen mij toe te lichten
                     in hoeverre het opgestelde toetsingskader al heeft bijgedragen (41).
Wet- en regelgeving kan verschillend uitpakken voor gebieden, waaronder voor gebieden
                  met bevolkingsdaling. Dit vloeit voort uit de (toenemende) verschillen tussen gebieden.
                  Een overzicht van wet- en regelgeving waar dit aan de orde is kan ik niet maken.
               
Het integraal afwegingskader (IAK) verplicht bij de ontwikkeling van nieuwe wet- en
                  regelgeving alle gevolgen in kaart te brengen en deze op te nemen in de memorie van
                  toelichting. Bij alle nieuwe wet- of regelgeving dienen met andere woorden, mits opportuun,
                  ook nu al de uiteenlopende effecten hiervan voor uiteenlopende regio’s, waaronder
                  krimpregio’s, te worden geëxpliciteerd.
               
Voor de grensregio’s – goeddeels dezelfde gebieden als de regio’s met bevolkingsdaling –
                  is bovendien de «leidraad grenseffecten» relevant. Deze leidraad is erop gericht dat
                  bij nieuw beleid en wet- en regelgeving de effecten hiervan voor grensregio’s worden
                  geëxpliciteerd. Hierbij komt dat het Ministerie van BZK voorstellen voor nieuw beleid
                  en wet- en regelgeving toetst op de gevolgen voor interbestuurlijke verhoudingen.
                  Daarbij wordt ook gekeken of er voldoende aandacht is voor grenseffecten. Zo nodig
                  attendeert het Ministerie BZK het verantwoordelijke departement op de mogelijke grenseffecten.
                  Ook in de interdepartementale overleggen vraagt het Ministerie van BZK aandacht voor
                  grenseffecten. De werking van de leidraad wordt in de tweede helft van 2021 extern
                  geëvalueerd. Bij de evaluatie van de werking van de leidraad zal deze bredere werkwijze,
                  die als doel heeft de toepassing van de leidraad te bevorderen, worden betrokken.
               
Op 9 juni jl. is de motie Van der Molen c.s. aangenomen die het kabinet verzoekt de
                  leidraad grenseffecten op te nemen als verplichte kwaliteitseis in het IAK (Kamerstuk
                  32 851, nr. 62). BZK is met de andere departementen in gesprek hoe deze motie kan worden uitgevoerd.
                  De Staatssecretaris van BZK heeft het onderzoeksinstituut van de Universiteit Maastricht
                  Item subsidie toegekend om grenseffecten te signaleren en kennis hierover beschikbaar
                  te stellen.
               
De leden van de D66-fractie vragen wat ik eraan doe om krimpregio’s aan de grens breder
                     te verbinden met regio’s en gemeenten aan de andere kant van de grens (31).
Het Ministerie van BZK doet dit door een aanpak langs vier sporen: 1) het stimuleren
                  van grensoverschrijdende initiatieven, zowel in het kader van de regiodeals als in
                  ander verband (waaronder het programma Onbegrensd, gericht op jongerenuitwisseling
                  over de grens), 2) het verbeteren van de randvoorwaarden voor grensoverschrijdende
                  samenwerking, 3) een actieve inzet in de gros-governance met Noordrijn-Westfalen,
                  Nedersaksen en Vlaanderen en 4) het benutten van de instrumenten van de EU en Benelux.
                  Bij deze sporen zijn ook regio’s en gemeenten aan de grens actief betrokken, en via
                  euregionale en andere samenwerkingsverbanden zijn zij verbonden met regio’s en gemeenten
                  aan de andere kant van de grens.
               
De leden van D66-fractie stellen dat in de oostelijke grensregio's bijvoorbeeld al
                     langer gepleit wordt voor het aanbieden van het vak Duits vanaf groep 7 in het basisonderwijs
                     en het verbeteren van het taalonderwijs in het voortgezet onderwijs en tijdens beroepsopleidingen.
                     De leden van de D66-fractie zijn benieuwd of ik opensta voor het stimuleren van dit
                     aanbod en op hoe ik hierin optrek met de betrokken collega’s binnen het kabinet (32,
                     33). De leden van de PvdA-fractie vragen of ik het vak Duits op korte termijn kan
                     aanbieden in grensregio’s (74, 75).
Sinds 1 januari 2016 is het wettelijk toegestaan om tot vijftien procent van de onderwijstijd
                  in het primair onderwijs (po) in het Engels, Frans of Duits te geven. Hiermee wordt
                  scholen de ruimte geboden om al in het primair onderwijs een stevig fundament te leggen
                  voor het aanleren van een vreemde taal, bijvoorbeeld Duits, zonder dat dit in een
                  apart vak aangeboden hoeft te worden. Het is echter uiteindelijk aan de scholen om
                  daar eigen keuzes in te maken. Momenteel wordt op een beperkt aantal scholen een pilot
                  uitgevoerd waarin we onderzoeken of uitbreiding van de ruimte voor vroegvreemdetalenonderwijs
                  (vvto) wenselijk is, en zo ja, onder welke voorwaarden. De uitkomsten van het onderzoek
                  worden verwacht in het voorjaar van 2023.
               
In het voortgezet onderwijs is het al sinds jaar en dag gebruikelijk in het tweede
                  jaar te beginnen met het vak Duits. In de grensregio waar geëxperimenteerd wordt met
                  het eerder aanbieden van buurtalen heeft het primair en voortgezet onderwijs overlegd
                  over de doorlopende leerlijn. Daar zijn dan ook scholen te vinden die al in de brugklas
                  beginnen met Duits. Een dergelijke beslissing is aan de scholen: zij weten als geen
                  ander waar hun leerlingen behoefte aan hebben en hoe zij dat kunnen aanbieden. Scholen
                  die eerder willen beginnen met het vak Duits kunnen dit dus doen binnen de huidige
                  wet- en regelgeving. Het Ministerie van OCW biedt scholen ondersteuning bij verbetering
                  van hun talenonderwijs aan via programma’s als vvto, LinQ, tweetalig onderwijs en
                  Taalassistenten. Nuffic is op dit moment uitvoerder van deze programma’s.
               
De Staatssecretaris van BZK onderhoudt intensieve relaties met de belanghebbenden
                  in de grensregio over de diverse opgaven in het grensgebied. Indien nodig stemt hij
                  op interdepartementaal af met zijn collega’s.
               
De leden van de PvdA-fractie vragen welke kansen ik zie voor samenwerking tussen Zeeuws-Vlaanderen
                     en Vlaanderen in België en (68) hoe de genoemde grensoverschrijdende aanpak eruit
                     ziet en wat de status hiervan is (69).
Intensievere grensoverschrijdende samenwerking in dit gebied maakt het mogelijk dat:
                  1) elkaars arbeidsmarkten toegankelijker worden; 2) een betere grensoverschrijdende
                  verbinding tot stand komt tussen onderwijs en arbeidsmarkt; en 3) een betere matching
                  plaatsvindt van vraag en aanbod van huisvesting en voorzieningen, door de opgaven
                  en mogelijkheden van de gebieden aan beide kanten van de grens met elkaar te verbinden.
                  Zo is in de regio Gent sprake van bevolkingsgroei en in Zeeuws-Vlaanderen sprake van
                  vergrijzing en bevolkingsdaling. Overigens biedt de samenwerking in dit gebied ook
                  kansen op hele andere terreinen, zoals natuurontwikkeling, toerisme, CO2-reductie, waterstofeconomie, schaalvergroting van het havengebied en watermanagement
                  etc. In de laatste voortgangsbrief GROS (TK 32 851, nr. 58; 2020) is hier verder op ingegaan. De regionale en lokale overheden aan beide kanten
                  van de grens hebben een werkagenda voor het zogenaamde North Sea Port District in
                  ontwikkeling. De rijksoverheid en de Vlaamse overheid worden daarbij betrokken. Tenslotte
                  ben ik van plan Zeeuws-Vlaanderen aan te wijzen als voorlopig NOVI-gebied
               
Woningmarkt
De leden van de VVD-fractie, SP-fractie en PvdA stellen enkele vragen over de Verhuurderheffing.
                     De SP-fractie vraagt of ik kan aangeven welk deel van de 700 miljoen aan korting op
                     de verhuurderheffing ten goede is gekomen aan de regio’s die kampen met krimp (59)
                     en deze regeling ook in 2019 is en in 2020 wordt ingezet en met hoeveel middelen (60).
                     Hiernaast vraagt de fractie of ik een overzicht kan geven van de wijze waarop deze
                     korting is ingezet en het effect daarvan op de betrokken krimp- of anticipeerregio
                     (61).
Tot 1 juli 2018 konden verhuurders aanvragen indienen voor verschillende heffingsverminderingen
                  waaronder nieuwbouw, en ook enkele specifieke heffingsverminderingen voor krimpgebieden,
                  zoals sloop. Voor deze heffingsverminderingen is € 470 miljoen aan investeringen daadwerkelijk
                  gerealiseerd, en kan nog voor meer dan € 1 miljard worden gerealiseerd. De verhuurders
                  in krimpgebieden hebben reeds voor € 95 miljoen aan heffingsvermindering ontvangen.
                  Er staat nog voor € 167 miljoen aan aanvragen voor de heffingsvermindering open.
               
In 2019 konden verhuurders een heffingsvermindering aanvragen voor het verduurzamen
                  van de woningen. Hier is landelijk voor meer dan € 300 miljoen aan heffingsvermindering
                  aangevraagd. Sinds begin 2020 is een nieuwe heffingsvermindering voor nieuwbouw aan
                  te vragen voor verhuurders. Op 4 mei was er voor een totaal van € 1,7 miljard euro
                  aan heffingsvermindering aangevraagd voor de bouw van 75.000 woningen. Hiervan zijn
                  er bijna 8000, voor een bedrag van € 117 miljoen, ingediend vanuit de krimp- en anticipeerregio's.
               
De uitvoering van de regelingen voor de heffingsverminderingen lopen de komende jaren
                  nog door en ik bezie in het licht van de gevolgen van corona of er een verlenging
                  nodig is.
               
De leden van de ChristenUnie-fractie en de VVD-fractie vragen beiden naar de uitvoering
                     en voortgang van de motie Dik-Faber c.s. (Kamerstuk 35 300 VII, nr. 81) over een nieuwe sloopregeling voor krimpgebieden (111, 7). De leden van de PvdA-fractie
                     vragen of ik bereid ben om een heffingsvermindering op de verhuurderheffing in te
                     voeren bij sloop zoals in het verleden het geval was (87). De leden van de VVD-fractie
                     willen weten welke kansen en mogelijkheden ik zie voor sloopregelingen voor krimpregio’s
                     en andere gebieden die hier behoefte aan hebben, zoals de gemeente Almelo (6). Tot
                     slot vragen de leden van de PvdA-fractie of ik bereid ben de regels rondom de verhuurderheffing
                     en de beperkte doelgroep aan te passen (81). Ik beantwoord de vragen graag in samenhang.
Op 29 mei jl. heb ik de rapportage over de verhuurderheffing inclusief evaluatie van
                  de heffingsverminderingen naar de Eerste en Tweede Kamer gestuurd. Er wordt ook ingegaan
                  op de motie van Dik-Faber c.s. (Kamerstuk 35 300 VII, nr. 81). Naar aanleiding van deze motie heb ik bij de bestuurders van de krimpgebieden en
                  de corporatiebestuurders uit deze gebieden een enquête uitgezet naar de wensen voor
                  een dergelijke regeling. Uit de enquête blijkt dat er draagvlak is vanuit de krimpgebieden
                  voor een nieuwe sloopregeling, voor zowel de opgave in de corporatievoorraad als de
                  particuliere voorraad.
               
In de aanbiedingsbrief bij de genoemde rapportage verhuurderheffing heb ik aangegeven
                  dat de WOZ-waarde een erg volatiele en lastig te voorspellen factor van de grondslag
                  van de verhuurderheffing blijkt te zijn. Deze volatiliteit zorgt voor onzekerheid
                  bij corporaties, waarvoor een stabiele en planbare kasstroom cruciaal is om investeringsbeslissingen
                  voor de lange termijn te maken, maar ook voor onzekerheid bij de inkomsten voor de
                  overheid. Ik wil de mogelijkheid om de afhankelijkheid van de heffing van de ontwikkeling
                  van de WOZ-waarde te beperken verder uitwerken. Dit wordt in samenhang bekeken met
                  de resultaten van het onderzoek met betrekking tot de motie van het lid Ronnes c.s.
                  (Kamerstuk 35 000 VII, nr. 52) over de (financiële) balans van opgaven en middelen van corporaties op de langere
                  termijn, die voor de zomer naar de Tweede Kamer worden gestuurd. Het vervolg van de
                  uitwerking van andere (nieuwe) beleidsopties wil ik overlaten aan een volgend kabinet.
               
De leden van de VVD-fractie vragen ten aanzien van het woonbeleid wat het effect is
                     van een budget neutrale omzetting van de maximale WOZ-waarde van 294.000 euro in de
                     grondslag voor de verhuurderheffing naar een heffingsvrije voet aan de onderkant voor
                     de investeringscapaciteit van woningcorporaties in krimpgebieden (2).
Uit het rapport over de Verhuurderheffing blijkt dat de invoering van de maximering
                  van de WOZ-waarde € 38 miljoen aan verhuurderheffing te hebben gekost. Daartegenover
                  stond een stijging van het heffingspercentage van de verhuurderheffing van 0,01%-punt.
                  Door het afschaffen van de maximering kan budget vrijgemaakt worden voor andere faciliteiten.
                  Een verhoging van de heffingsvrije voet voor corporaties in krimpgebieden zal echter
                  juridisch en uitvoerbaar moeilijk vorm te geven zijn. Hierdoor wordt er een juridisch
                  onderscheid gemaakt tussen verschillende soorten verhuurders in de regio. Daarvoor
                  dient een objectieve rechtvaardiging te zijn. Daarnaast is het uitgangspunt van de
                  verhuurderheffing geweest om de uitvoeringslasten zo laag mogelijk te houden. Een
                  differentiatie in tarieven of heffingsvrije voeten tussen verschillende verhuurders
                  draagt hier niet aan bij.
               
De leden van de VVD-fractie nemen ook kennis van de constatering dat bestuurders voor
                     uitdagingen staan waarbij zij vanuit een middellange termijn perspectief in tijden
                     van woningvraag extra woningen willen bijbouwen, terwijl voor de langere termijn bevolkingsdaling
                     wordt verwacht. Deze leden zien in deze situaties een oplossing in flexwoningen en
                     vragen of ik dat mee kan nemen in de gesprekken met krimpregio’s (3).
Ja, dat neem ik mee.
De leden van de VVD-fractie vragen ook hoe staat het met de beschikbaarheid van seniorenwoningen
                     en welke afspraken er met provincies en gemeenten gemaakt zijn om de beschikbaarheid
                     te vergroten (8).
In het meest recente WoonOnderzoek Nederland (WoON2018), dat elke drie jaar in opdracht
                  van het Ministerie van BZK wordt uitgevoerd, zijn de huidige woonsituatie én woonwensen
                  van ouderen in beeld gebracht. Het gaat hierbij om het aantal nultredenwoningen in
                  de woningvoorraad, het aantal ouderen dat in een zelfstandige seniorenwoningen woont
                  en het aantal ouderen dat in een specifiek op ouderen gericht wooncomplex woont. Enkele
                  resultaten van dit onderzoek zijn onder meer terug te vinden in de kernpublicatie
                  «Ruimte voor Wonen» en de kernrapportages op COROP-niveau die via de website www.datawonen.nl beschikbaar zijn. Momenteel wordt gewerkt aan het WoON2021, de resultaten hiervan
                  worden medio 2022 gepresenteerd.
               
Daarnaast heeft onderzoeksbureau RIGO in het kader van het expertisetraject woningmarkt in krimpregio´s onlangs een onderzoek uitgevoerd naar de woningmarktopgaven
                  in krimpgebieden tot 2040. Hierbij is onder meer gekeken naar het aandeel van de woningvoorraad
                  in deze regio´s dat nu al levensloopbestendig is en wat de kosten zijn om de gehele
                  woningvoorraad in deze regio´s levensloopbestendig te maken. Dit onderzoek is onlangs
                  samen met de Staat van de Woningmarkt (Kamerstuk 32 847, nr. 653) aan uw Kamer aangeboden.
               
In het kader van de regiodeals worden met gemeenten en provincies afspraken gemaakt
                  en ondersteund mijn ministerie bij het realiseren van een passende woningvoorraad.
                  Het gaat hierbij onder meer om het levensloopbestendig maken van bestaande woningen
                  en het realiseren van nieuwe levensloopbestendige woningen.
               
De leden van de GroenLinks-fractie en D66-fractie vragen of er plannen in de maak
                     zijn voor een nationaal sloopfonds (52, 37) en de leden van de D66-fractie vragen
                     aansluitend of ik het er mee eens ben dat een dergelijk fonds het verduurzamen en
                     op peil houden van de woningvoorraad in krimpgebieden bevorderd kan worden (38)?
Nee, er zijn op dit moment geen plannen in de maak voor een nationaal sloopfonds.
                  Het verduurzamen en op peil houden van de woningvoorraad in krimpgebieden is een belangrijke
                  opgave. Ik zal daarom wel goed in de gaten blijven houden of er ook in toekomst voldoende
                  geld beschikbaar is om de gewenste aanpassingen in de woningvoorraad in krimpgebieden
                  te realiseren.
               
De leden van de PvdA-fractie vragen hoe het staat met de uitvoering van de motie Asscher
                     c.s. over het op peil houden van investeringen in betaalbare huurhuizen en krimpgebieden
                     (84). Aanvullend vragen zij of er al plannen uitgedacht over de woningvoorraad in
                     krimpgebieden (85), hoe regionale tekorten of overschotten voorkomen kunnen worden
                     (86) en wat voor balans wordt er wordt gezocht tussen sloop en herstructurering van
                     woningen (83).
In de Kamerbrief van 9 november 2018 (Kamerstuk 32 847, nr. 441) over de ontwikkeling van financiën van corporaties ga ik in op de motie Asscher
                  c.s. Ik geef hier onder meer aan dat het belangrijk is de ontwikkeling in de gaten
                  te houden. Om tot plannen te komen en tekorten en overschotten in de toekomst te voorkomen,
                  is het belangrijk eerst de woningbouwopgave per regio goed in beeld te brengen. Begin
                  dit jaar presenteerde het CBS een fors hogere bevolkingsprognose. Dit heeft logischerwijs
                  grote gevolgen voor de woningbouwopgave. Deze opgave verschilt echter sterk per regio.
                  Hierover heeft de Minister voor Milieu en Wonen op 2 maart jl. een bestuurlijk overleg
                  gevoerd met gedeputeerden van alle twaalf provincies. In het kader van dat overleg
                  wordt met alle provincies gezamenlijk in kaart gebracht welke opgaven er in de provincies
                  spelen in het kader van woningbouw en herstructurering. Hiermee voldoe ik tevens aan
                  de toezegging de Kamer te informeren over de gesprekken die ik voer met de krimpregio’s
                  over de manier waarop de regionale woningmarktopgaven aangepakt kunnen worden (Kamerstuk
                  32 847, nr. 441). De gevolgen van de nieuwe CBS-prognose voor de woningbehoefte zijn inmiddels doorgerekend
                  door ABF Research en met deze uitkomsten wordt op ambtelijk niveau het gesprek met
                  de provincies aangegaan om ervoor te zorgen dat de toekomstige woningvraag en -aanbod
                  goed op elkaar zijn afgestemd. In het kader van het expertisetraject woningmarkt in krimpregio´s heeft onderzoeksbureau RIGO daarnaast onlangs
                  een onderzoek uitgevoerd naar de woningmarktopgaven in krimpgebieden (sloop, herstructurering,
                  verduurzaming, levensloopbestendig maken) en de bijbehorende kosten hiervoor. Dit
                  onderzoek is op 15 juni jl. aan uw Kamer aangeboden samen met de Staat van de Woningmarkt
                  (Kamerstuk 32 847, nr. 653). Ik neem de uitkomsten van dit onderzoek mee in de gesprekken met de provincies
                  en gemeenten. In de eerder genoemde regiodeals zijn al concrete afspraken gemaakt
                  om in de Achterhoek, Zuid- en Oost-Drenthe en Parkstad Limburg onder meer tot een
                  toekomstbestendige woningvoorraad te komen. Om ervoor te zorgen dat er, ook in krimpgebieden,
                  meer betaalbare huurwoningen bebouwd worden, kunnen verhuurders van sociale huurwoningen
                  tot 1 juli 2020 een aanvraag doen voor de Regeling Heffingsvermindering voor nieuwbouw.
               
Tot slot vragen de leden van de PvdA-fractie of er nog andere knelpunten opgelost
                     kunnen worden door te schaven aan de bestaande wet- en regelgeving. Deze leden wijzen
                     daarbij op de beperkte ruimte die wooncorporaties krijgen om te bouwen (80).
Een knelpunt waarover ik met uw Kamer gesproken heb, is de marktverkenning. Woningcorporaties
                  kunnen sociale huurwoningen bouwen vanuit hun DAEB-tak (bestaat uit huurwoningen met
                  een huurprijs tot en met de liberalisatiegrens). Dat is hun kerntaak en daarvoor krijgen
                  ze staatssteun in de vorm van geborgde leningen door het Waarborgfonds Sociale Woningbouw.
                  Daarnaast mogen ze middenhuurwoningen en koopwoningen bouwen vanuit hun niet-DAEB-tak,
                  onder marktconforme condities en zonder geborgde leningen. Voor het bouwen van woningen
                  in de niet-DAEB-tak is een marktverkenning vereist. Dit is een procedurele verplichting
                  waardoor het minder gemakkelijk is om commerciële investeringen te plegen als woningcorporatie.
                  In mijn brief over betaalbaar wonen voor starters en mensen met een middeninkomen
                  van 15 mei jl. (Kamerstuk 32 847, nr. 654) heb ik de marktverkenning aangehaald. Hierin geef ik aan dat we gesproken hebben
                  over de marktverkenning, gezien de mogelijke belemmering die deze vormt voor woningcorporaties
                  om te investeren in middenhuur. Het is belangrijk dat zowel woningcorporaties als
                  marktpartijen kunnen doorbouwen. Ik bezie de marktverkenning daarom in dit belang
                  samen met Aedes en VNG en streef erna uw Kamer rond de zomer nader te informeren.
               
Zorg
De leden van de D66-fractie vragen of het kabinet voornemens is om na de coronacrisis
                     een evaluatie uit te voeren naar de wijze waarop deze regionale kwetsbaarheid van
                     de zorg bij een toekomstige crisis beter ondervangen kan worden (28)?
De coronacrisis heeft de zorg in zeer korte tijd in heel Nederland onder druk gezet.
                  Dit geldt voor zowel krimpregio’s als voor de rest van het land. Wanneer de coronacrisis
                  geëvalueerd wordt, zal er vanzelfsprekend ook aandacht zijn voor de regionale impact
                  van de crisis en de wijze waarop in de toekomst op regionaal niveau beter op een dergelijke
                  crisis geanticipeerd kan worden.
               
De leden van de D66-fractie geven aan dat regio’s in de zorgverlening aanlopen tegen
                     een groeiend tekort aan medici (huisartsen, tandartsen en medisch specialisten). De
                     leden vragen of ik kansen zie voor bijvoorbeeld het bevorderen van stageplaatsen voor
                     deze medische beroepsgroepen in regio’s (29)?
De opleidingen tot huisarts en tot medisch specialist zijn vervolgopleidingen na de
                     opleiding tot basisarts. Deze vervolgopleidingen vinden plaats in huisartsenpraktijken
                     en ziekenhuizen verspreid over het land.
                  
De opleiding tot huisarts wordt op dit moment op twaalf locaties verdeeld over Nederland
                     aangeboden: acht instituten bij de UMC’s en vier opleidingslocaties regionaal verspreid
                     in Twente, Zwolle en Eindhoven. De verdeling van de opleidingsplekken wordt voornamelijk
                     bepaald op basis van de bevolkingsaantallen van de gemeentes die behoren bij het instituut
                     of regionale locatie. Het eerste en derde jaar van de huisartsopleiding vindt plaats
                     in een huisartspraktijk die verbonden is aan een van de acht instituten.
                  
Voor minder populaire locaties (met name de minder dichtbevolkte regio’s) worden aanvullende
                  acties ondernomen om ook die plaatsen ingevuld te krijgen. Te denken valt hierbij
                  aan speciale wervingsacties waarbij deze locaties extra worden belicht en aan meeloopdagen
                  in die regio’s. Verder wordt op dit moment in Zeeland een pilot gedraaid waarbij vier
                  huisartsen in opleiding hun totale opleiding in Zeeland volgen. De hoop is dat ze
                  zich daar in de toekomst ook zullen vestigen.
               
Ook medisch specialisten worden gespreid over het land opgeleid. Daarbij gelden wel
                  bepaalde restricties. Medisch specialisten kunnen uitsluitend worden opgeleid in ziekenhuizen
                  die over een opleidingserkenning beschikken. Dit is van belang, omdat daarmee de opleidingskwaliteit
                  en het opleidingsklimaat worden gewaarborgd. UMC’s en topklinische (algemene) ziekenhuizen
                  hebben erkenningen voor de meeste specialistische opleidingen, sommige kleinere algemene
                  ziekenhuizen of categorale instellingen zijn erkend voor één of enkele opleidingen
                  of voor alleen onderdelen van opleidingen.
               
Vorig jaar kwam uit Nivel-onderzoek naar regionale (dis)balans bij medisch specialisten
                  naar voren dat er geen algemeen probleem is met de regionale beschikbaarheid van medisch
                  specialisten. Wel werd geconstateerd dat het lokaal soms lastig is bepaalde specialisten
                  aan te trekken. Met name in de provincies Drenthe, Flevoland en Zeeland zou dat spelen.
                  Alleen in de provincie Zeeland zijn geen opleidingsplaatsen voor medisch specialisten.
                  Daarom is bij Viazorg, de organisatie van Zeeuwse zorgwerkgevers waarbij ook de Zeeuwse
                  ziekenhuizen zijn aangesloten, nagevraagd of dit tot problemen leidt bij het aantrekken
                  van medisch specialisten. Dat bleek niet het geval.
               
Een interessant initiatief bij de kindergeneeskunde is de recent gecreëerde mogelijkheid
                  van een twee weken durende kennismaking (expliciet geen opleiding) voor artsen in
                  opleiding tot specialist (aios) en kleinere algemene niet-opleidingsziekenhuizen.
                  Aios die daarvoor belangstelling hebben, kunnen zo ervaren hoe het is om in een kleiner
                  ziekenhuis te werken. Het is nog te vroeg om een effect hiervan te zien in de vervolgkeuzes
                  die kinderartsen na afronding van de opleiding maken.
               
De opleiding tot tandarts is een initiële opleiding die kan worden gevolgd op drie
                  locaties (Amsterdam, Groningen, Nijmegen). De opleiding vindt in principe geheel aan
                  de universiteit plaats. Alle verrichtingen worden aangeleerd in de kliniek van de
                  faculteit. Studenten die dat willen kunnen een stage doen in een tandartspraktijk.
                  Zij moeten dat dan zelf regelen, het is geen standaardonderdeel van de opleiding.
               
Afsluitend vragen de leden van de D66-fractie nog hoe ik aan kijk tegen het idee om
                     het zorgstelsel voor regio’s te versimpelen, zodat samenwerking tussen zorgaanbieders
                     vanuit de overheid gestimuleerd kan worden (30)?
Bij de behandeling van de begroting van VWS voor 2020 op 30 en 31 oktober 2019 (Handelingen
                  II 2019/20, nr. 17, items 3 en 6 en Handelingen II 2019/20, nr.18, item 9) heeft de
                  Minister van VWS een Contourennota aangekondigd. Daarbij is aangegeven dat de Tweede
                  Kamer voor de zomer van 2020 via de Contourennota zou worden geïnformeerd over mogelijke
                  aanpassingen van het zorgstelsel, waarbij ook een vraag is hoe wij omgaan met (regionale)
                  samenwerking tussen aanbieders en inkopers ten aanzien van domein overstijgende vraagstukken.
                  Wegens de coronacrisis is de Contourennota uitgesteld tot het najaar.
               
De leden van de PvdA-fractie vragen of er mogelijkheden worden gezien voor samenwerking
                     tussen regio’s om de tekorten in de zorg op te vangen (73).
Samenwerking binnen en tussen regio’s kan een belangrijke bijdrage leveren aan het
                  opvangen van de personeelstekorten. Dat geldt ook voor de regio’s met bevolkingsdaling.
                  Het Ministerie van VWS stimuleert en faciliteert die samenwerking met een subsidie
                  aan RegioPlus, het landelijk dekkend samenwerkingsverband van 14 werkgeversverenigingen
                  in zorg en welzijn. Zij hebben hiervoor het programma Samen Regionaal Sterk opgezet,
                  waarmee ze langs drie programmalijnen (kiezen en toeleiden / leren en opleiden / werken
                  en behoud) samenwerken aan een betere arbeidsmarkt voor zorg en welzijn. Vanuit dit
                  samenwerkingsverband worden onder andere de regionale actieplannen aanpak tekorten
                  (RAATs) van het Actieprogramma Werken in de Zorg gefaciliteerd. Ook is er laagdrempelige
                  loopbaancoaching beschikbaar via Sterk in je Werk (www.sterkinjewerk.nl) en investeren we € 420 mln. in het opleiden van met name zij-instromers via SectorplanPlus
                  (www.sectorplanplus.nl).
               
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen op welke wijze krimpregio's extra aandacht
                     krijgen bij het borgen van bereikbare eerstelijns- en tweedelijnszorg (101).
De toegankelijkheid van de zorg speelt een belangrijke rol in het beleid van het Ministerie
                  van VWS.
               
Voor de acute ziekenhuiszorg op SEH’s en afdelingen acute verloskunde bestaat bijvoorbeeld
                     de zogenaamde 45 minuten-norm. Afdelingen die «gevoelig» zijn voor deze norm, wat
                     betekent dat er door sluiting van een dergelijke afdeling meer inwoners zouden zijn
                     voor wie deze acute ziekenhuiszorg niet meer binnen deze norm bereikbaar zou zijn,
                     mogen niet sluiten. Het RIVM brengt jaarlijks op verzoek van het Ministerie van VWS
                     een analyse uit, waarin deze «gevoelige» afdelingen in kaart worden gebracht. Deze
                     gevoelige afdelingen kunnen onder bepaalde voorwaarden een beschikbaarheidsbijdrage
                     van de NZa ontvangen. Op dit moment doet de Gezondheidsraad onderzoek naar de 45 minuten-norm.
                  
Daarnaast moeten ambulancediensten op basis van de Regeling Tijdelijke wet ambulancezorg
                     hun standplaatsen zo inrichten dat 97% van de bevolking binnen 12 minuten rijtijd
                     bereikt kan worden. Deze regel is vooral van belang voor dunbevolkte regio’s.
                  
In de houtskoolschets acute zorg en de contourennota zal ook aandacht besteed worden
                  aan de bereikbaarheid van zorg en de integrale samenwerking tussen de verschillende
                  domeinen.
               
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen hoe het kabinet kijkt naar het pleidooi
                     van de K6 ten aanzien van de schaarste in de zorg in krimpgebieden (102)? Tevens vragen
                     deze leden hoe in dit licht uitvoering wordt gegeven aan de motie Dik-Faber c.s. (Kamerstuk
                     31 016, nr. 274) (103)?
De Minister van MZS vindt het positief dat de K6 kijkt naar de manieren om ook in
                  de toekomst de zorg te kunnen blijven leveren.
               
Voldoende personeel is een van de belangrijkste voorwaarden voor de toegang tot zorg,
                     en tegelijkertijd één van de grootste uitdagingen. Als onderdeel van het Actieprogramma
                     Werken in de Zorg hebben alle regio’s een aanpak gericht op meer personeel voor de
                     zorg en het behoud van personeel, gebaseerd op de opgaven in de eigen regio. VWS ondersteunt
                     dit onder andere met de subsidie Sectorplanplus voor het opleiden en trainen van nieuwe
                     medewerkers.
                  
Ook anders organiseren van zorg, zoals ook in het pleidooi benoemd is belangrijk.
                     Samenwerking over de domeinen heen en het inzetten van technologie kan daarbij meerwaarde
                     hebben.
                  
Zo wordt nu in Drenthe gewerkt met virtuele huisartsen van de praktijk Westerdokters
                  in Amsterdam om zo tegemoet te komen aan het huisartsentekort wat daar speelt. Het
                  zijn dit soort vernieuwingen die de zorg ook in de toekomst toegankelijk houden. Het
                  Ministerie van VWS ondersteunt dit in de beweging naar De Juiste Zorg op Juiste Plek
                  en met het programma Innovatie en Zorgvernieuwing.
               
Daarnaast hebben partijen in de regio conform de afspraken uit de hoofdlijnakkoorden
                  per regio een regiobeeld opgesteld. Deze beelden laten zien hoe de zorg- en ondersteuningsvraag
                  zich de komende jaren gaat ontwikkelen in een regio en vormen de basis voor het gesprek
                  over een breed gedragen regiovisie. Gegeven het regiobeeld en regiovisie maakt elke
                  partij afspraken over de organisatie van zorg en ondersteuning. Dat betekent onder
                  andere dat zorginkopers op basis van het gedeelde beeld de zorg inkopen die zij nodig
                  achten voor de mensen in de regio.
               
Daarnaast maken zorgverzekeraars sinds 2019 iedere vier maanden een inventarisatie
                  van de cruciale zorginfrastructuur per regio, om zo tijdig te kunnen anticiperen wanneer
                  er problemen met betrekking tot de cruciale zorginfrastructuur dreigen te ontstaan.
               
Het Ministerie van VWS en de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV) gaan met medewerking
                  van een bureau regio’s in om ondersteuning te bieden en regio’s te helpen met de toegankelijkheid
                  van huisartsenzorg te verhogen voor zowel de korte als lange termijn. De regionale
                  urgentie van de problematiek en de wijze waarop ondersteuning kan worden geboden wordt
                  momenteel in kaart gebracht.
               
Infrastructuur en mobiliteit
De leden van de D66-fractie vragen of de pilots rondom het thema Mobility as a service
                     (MaaS) doorgang hebben gekregen, ondanks de huidige problematiek in het openbaar vervoer
                     vanwege de coronacrisis (Kamerstuk 31 757, nr. 99)? Tevens vragen deze leden wanneer de resultaten hiervan verwacht worden (24).
In verband met de coronacrisis wordt nog niet aan campagnes voor reizen met MaaS gedaan.
                  Dat wordt nu voor later dit jaar voorzien. Voor de verdere stand van zaken omtrent
                  de MaaS pilots verwijs ik u naar de MIRT-brief die mijn collega van IenW recentelijk
                  naar de Kamer heeft gestuurd (Kamerstuk 35 300 A, nr. 95).
               
De leden van de PvdA-fractie wijzen op het belang van een snelle verbinding tussen
                     regio’s en de Randstad. En vragen de Minister van IenW of er stappen worden genomen
                     om additionele snelle verbindingen te realiseren (76, 77). Tevens vragen deze leden
                     waar de Minister kansen ziet om verbeteringen aan te brengen op bestaande trajecten
                     (78)? Aansluitend hierop vragen de leden van de ChristenUnie-fractie hoe de regering
                     aankijkt tegen het pleidooi van de K6 voor snelle verbindingen vanuit bijvoorbeeld
                     Maastricht en Leeuwarden/Groningen richting Amsterdam (108), en welke stappen worden
                     ondernomen om dit soort snelle verbindingen tussen de Randstad en de transitieregio's
                     te realiseren (109)?
In de contouren van het Toekomstbeeld OV (Kamerstuk 23 645, nr. 685) van vorig jaar februari is geschetst dat IenW richting de toekomst inzet op vaak
                  en snel reizen in een brede stedelijke ring, met enkele sterke assen naar de verschillende
                  landsdelen en de landen om ons heen. Dit vraagt om maatwerk op deze verschillende
                  assen naar de landsdelen in termen van frequentie, stops en snelheid en hiermee samenhangende
                  strategieën op het gebied van auto, fiets en HOV (hoogwaardig openbaar vervoer). De
                  (kosten)effectiviteit, de wijze en het tempo van reistijdverkorting worden momenteel
                  in het kader van de uitwerking van de contouren van het Toekomstbeeld OV nader onderzocht.
                  De resultaten van al deze onderzoeken worden meegenomen naar de ontwikkelagenda van
                  het Toekomstbeeld OV die dit najaar met regio’s en vervoerders wordt opgesteld.
               
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen op welke manier het perspectief van de
                     krimp- en grensregio beter verankerd kan worden bij besluitvorming rondom infrastructurele
                     projecten (106).
Zoals aangegeven in de brief aan uw Kamer met beantwoording van de vragen van het
                  Schriftelijk Overleg m.b.t. het Mobiliteitsfonds (Kamerstuk 35 426, nr. 7) ontwikkelt het Ministerie van IenW een samenhangend instrumentarium dat een brede,
                  integrale en gebiedsgerichte afweging van opgaven en mogelijke oplossingsrichtingen
                  ondersteunt. Naast de wetswijziging in het kader van het Mobiliteitsfonds, werkt IenW
                  ook aan de herziening van de MIRT-spelregels en aanpassing van de Nationale Markt
                  en Capaciteitsanalyse (NMCA).
               
Voorts vragen de leden van deze fractie of bij een project als de Nedersaksenlijn
                     voor financiering ook breder kan worden gekeken dan enkel het infrastructuurfonds,
                     juist ook gezien de economische impuls en impuls aan de leefbaarheid in krimpgebieden
                     die een dergelijke verbinding kan opleveren (107).
Bij het nemen van investeringsbeslissingen in het kader van het infrastructuur- en
                  straks het mobiliteitsfonds, worden zaken als ruimtelijk-economische en leefbaarheidseffecten
                  meegenomen. Alternatieve bekostiging, bijvoorbeeld vanuit private partijen, kan een
                  optie zijn als dekkingsbron van infrastructuurprojecten.
               
Onderwijs
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de Minister op welke wijze er in krimpgebieden
                     kan worden voortgebouwd op de interessante inzichten die zijn opgedaan door de coronacrisis
                     met betrekking tot niet-traditionele onderwijsvormen om de levensvatbaarheid van scholen
                     en vrijheid van onderwijs in deze gebieden te borgen (104). Tevens vragen genoemde
                     leden of er momenteel afdoende ruimte is voor samenwerking tussen scholen, waarbij
                     toch de diversiteit van het onderwijsaanbod en het eigen karakter van diverse onderwijsrichtingen
                     gewaarborgd blijft (105).
De coronacrisis heeft de ontwikkeling van onderwijs op afstand in een stroomversnelling
                  gebracht. Het noodgedwongen experimenteren heeft geleid tot waardevolle inzichten.
                  Op www.lesopafstand.nl wordt informatie over afstandsonderwijs van verschillende partijen gebundeld. Deze
                  informatie en de ervaringen die nu met deze vorm van onderwijs worden opgedaan, kunnen
                  in de toekomst in krimpregio’s mogelijk een rol van betekenis spelen bij het aanbieden
                  van vakken die maar door een zeer beperkt aantal leerlingen in het voortgezet onderwijs
                  worden gevolgd. Deze ervaringen zullen dan ook actief worden gedeeld tijdens de gesprekken
                  die de accountmanagers leerlingendaling met het onderwijsveld voeren. In het basisonderwijs
                  is sprake van een dicht netwerk van scholen, waardoor onderwijs op afstand in verband
                  met demografische ontwikkelingen niet nodig zal zijn. Daarnaast laat deze tijd ook
                  zien dat afstandsonderwijs niet voor ieder onderdeel of leerling werkbaar is. Zo zijn
                  praktijkvakken op afstand niet mogelijk, terwijl een aantal avo-vakken juist wel meer
                  mogelijkheden bieden dan vooraf gedacht.
               
De ruimte voor samenwerking is er en van deze ruimte wordt in regio’s met bevolkingsdaling
                  ook gebruik gemaakt. Zo is het vormen van een samenwerkingsschool eenvoudiger geworden
                  en is hiervoor een handreiking gemaakt. Om de samenwerking in regio's met bevolkingsdaling
                  te stimuleren, heeft de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media op 30 april
                  jl. de Subsidieregeling incidentele middelen leerlingendaling vo 2020 gepubliceerd.
                  Op basis van deze regeling kunnen scholen van 8 tot en met 22 juni 2020 een subsidie
                  van € 50.000 per regio aanvragen voor ondersteuning bij het opstellen van een plan
                  om de transitie te maken naar een levensvatbaar en kwalitatief goed onderwijsaanbod,
                  waarbij de reisafstand voor leerlingen binnen acceptabele grenzen blijft. Aan het
                  einde van dit jaar kunnen scholen vervolgens een subsidie van maximaal € 700.000 per
                  regio aanvragen voor de uitvoering van dit transitieplan.
               
Werkgelegenheid en industriële werkgevers
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of het kabinet erkent dat in krimp- en
                     grensregio’s er veelal sprake is van industriële werkgevers. En dat het van belang
                     is dat er voor het behoud van deze werkgelegenheid aandacht is deze industrieën bij
                     de energietransitie (112). Tevens vragen de leden van deze fractie hoe dit perspectief
                     wordt meegenomen in de te treffen maatregelen en ondersteuning van ondernemingen bij
                     verduurzaming en of er hierin nadrukkelijk oog voor ondernemingen in krimpgebieden
                     is (113).
Het kabinet erkent dit. Ik verwijs hiervoor ook graag naar de visie van het kabinet
                  op verduurzaming basisindustrie 2050 (Kamerstuk 29 696, nr. 15). Ons land kent vijf industriële regio’s waar de bedrijvigheid van de energie-intensieve
                  basisindustrie sterk is geclusterd, waaronder ook krimp- en bevolkingsdaling gebieden:
                  Zeeland (Terneuzen en omstreken), Noord-Nederland (Eemshaven-Delfzijl en Emmen) en
                  Chemelot (regio Geleen, Limburg). In deze regio’s is het directe belang van de basisindustrie
                  in termen van toegevoegde waarde en werkgelegenheid groot.
               
De belangrijkste pijlers voor de industrie zijn de regionale koploperprogramma’s,
                  de CO2-heffing, de verbreding van de SDE en de ontwikkeling van infrastructuur. Op initiatief
                  van VNO NCW worden momenteel per industriecluster de koploperprogramma’s uitgewerkt
                  richting 2030 met per programma de industrieroutes naar klimaatneutraal in 2050. Concrete
                  projecten worden geïdentificeerd en de randvoorwaarden aangegeven. Via deze plannen
                  is er dus ook specifiek oog voor ondernemingen in krimpgebieden.
               
Compensatie Vlissingen
De leden van de fractie van GroenLinks en de leden van de ChristenUnie-Fractie vragen
                     naar de stand van zaken met betrekking tot de gesprekken ter compensatie van Zeeland
                     vanwege het voorgenomen besluit om de marinierskazerne niet naar Vlissingen te verhuizen.
                     Aansluitend hierop vragen de leden van de GroenLinks-fractie naar de planning, of
                     de huidige situatie tot vertraging gaat leiden en wanneer de Kamer hierover nader
                     geïnformeerd wordt (48, 116).
De Staatssecretaris van BZK heeft met zijn brief van 26 juni jl. (Kamerstuk 33 358, nr. 28) uw Kamer geïnformeerd over de uitkomsten van het proces voor het compensatiepakket
                  Zeeland en in het bijzonder over het bestuursakkoord van 26 juni 2020 over dit compensatiepakket.
               
Oost-Drenthe
De leden van de PvdA-fractie vragen of de Minister sinds het geven van het antwoord
                     op de motie van de leden Ronnes en Dik-Faber over het aanwijzen van Oost-Drenthe als
                     krimpregio tot een andere conclusie in gekomen voor wat betreft het aanwijzen van
                     regio Oost-Drenthe als krimpregio (91). Deze leden vragen ook of een of een eventuele
                     nieuwe indeling gevolgen zal hebben voor de regio Oost-Drenthe (93).
Nee, dat ben ik niet. In 2015 is de huidige regio-indeling in krimp- en anticipeerregio’s
                  door de Minister voor W&R vastgelegd tot en met de afloop van het Actieplan Bevolkingsdaling.
                  Dit om jaarlijkse discussies over prognoses en indeling te voorkomen, en de regio’s
                  ruimte te geven voor het ontwikkelen van een lange termijn aanpak. Ik verwijs u ook
                  graag naar mijn antwoord op o.a. vraag 21 waarin ik aangeef niet voornemens te zijn
                  om na afloop van het Actieplan bevolkingsdaling de indeling van de krimp- en anticipeerregio’s
                  te herijken.
               
Overige vragen
De leden van de SP-fractie vragen waarom voor een andere methode is gekozen bij de
                     derde voortgangsrapportage van het Actieprogramma Bevolkingsdaling en wat dit betekent
                     voor de vergelijkbaarheid met de voorgaande rapportages. Hierop aansluitend vragen
                     deze leden of dit onderzoek en de beperkte schaal waarop dit is uitgevoerd in voldoende
                     mate de situatie in de verschillende regio’s weergeeft (53 en 54).
De derde voortgangsrapportage bevolkingsdaling kent een andere opzet om een duidelijker
                  en meer compleet beeld te geven. Er is gekozen voor soortgelijke elementen, waardoor
                  de rapportages onderling vergelijkbaar zijn.
               
Het onderzoek bestond uit literatuuronderzoek en diepte-interviews met medewerkers
                  en vertegenwoordigers vanuit alle regio’s. Hierdoor geeft het onderzoek een goed beeld
                  van de situatie in de verschillende regio’s.
               
De leden van de SP-fractie vragen mij een overzicht te leveren van het verloop van
                     de demografische ontwikkelingen per regio sinds 2014, in relatie tot de in de initiatieven
                     in deze regio (58).
Ik heb in de bijlage van deze kamerbrief een overzicht opgenomen met de bevolkings-
                  en huishoudensontwikkeling in de krimp- en anticipeerregio's vanaf 20143. Voor een overzicht van de initiatieven in de regio verwijs ik uw Kamer naar de voortgangsrapportages
                  van het Actieplan Bevolkingsdaling.
               
De leden van de D66-fractie vragen een toelichting op de status van de toezegging
                     die ik in 2019 deed om de financiële verhoudingswet aan te passen zodat de besteding
                     van de regiogelden een gelijkwaardiger samenwerking oplevert tussen het Rijk en decentrale
                     overheden (Kamerstuk 35 000 B, nr. 13)? Hier op aansluitend vragen deze leden of ik op koers lig om de wijziging in 2021
                     door te voeren (39, 40)?
Overeenkomstig hetgeen ik heb gemeld in mijn brief van 6 september 2019 (Kamerstuk
                  35 000 B, nr. 13) is het mijn streven om de wetswijziging financiële verhoudingen per 2021 in te laten
                  gaan. Begin dit jaar heb ik een wetsvoorstel ter consultatie voorgelegd aan onder
                  andere de koepels en de Algemene Rekenkamer. Ik voer op dit moment overleg met de
                  betrokken partijen over de verwerking van de gemaakte opmerkingen. Ik zal de Kamer
                  hierover in de tweede helft van 2020 nader informeren.
               
De leden van de ChristenUnie-fractie geven aan dat het Rijk een belangrijke stimulans
                     kan aan krimp- en anticipeerregio’s in de vorm van landelijke spreiding van Rijksbanen.
                     Deze leden vragen of het kabinet dit onderschrijft als een wezenlijk instrument dat
                     het Rijk in handen heeft om deze regio’s te versterken (114). In aanvulling hierop
                     vragen deze leden of er ook bij toekomstig nieuw te realiseren Rijksdiensten, verplaatsingen
                     van Rijksdiensten of af te schalen Rijksdiensten, nadrukkelijk het perspectief van
                     deze regio’s wordt meegewogen (115).
In het Regeerakkoord (Bijlage bij Kamerstuk 34 700, nr. 34) is nadrukkelijk aandacht besteed aan de positie van regio’s. Het gaat daarbij om
                  allerlei zaken: maatschappelijk, economisch en ruimtelijk. Een relevant aspect is
                  de werkgelegenheid in regio’s. Het belang dat het kabinet hecht aan de evenwichtige
                  spreiding van rijkswerkgelegenheid over het land is tijdens diverse overleggen met
                  uw Kamer benadrukt. Het gaat overigens niet alleen om het aantal rijksambtenaren,
                  maar ook om de functionaliteit en pluriformiteit van de werkgelegenheid.
               
Bij huisvestingsbesluiten van de rijksoverheid staat uiteraard het primaire proces
                  van de organisatie voorop. In de afweging worden ook andere aspecten betrokken, zoals
                  het financiële belang voor het Rijk, een efficiënte invulling van de rijksvastgoedportefeuille
                  en het maatschappelijk rendement. Ook wordt er gekeken naar het cumulatieve effect
                  op een provincie of regio. Het streven van het kabinet is om niet alles in Den Haag
                  of Utrecht te concentreren, maar bijvoorbeeld – daar waar het kan – uitvoeringsorganisaties
                  buiten de Randstad te huisvesten.
               
Ondertekenaars
- 
              
                  
 ,
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
 E. Ziengs, voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken
- 
              
                  Mede ondertekenaar
 C.J.M. Roovers, griffier
