Brief Presidium : Brief van het Presidium over een voorstel voor een parlementaire ondervraging kinderopvangtoeslag
35 510 Parlementaire ondervraging kinderopvangtoeslag
Nr. 1
BRIEF VAN HET PRESIDIUM
Aan de leden
Den Haag, 1 juli 2020
Het presidium legt hierbij aan u voor het onderzoeksvoorstel van de voorbereidingsgroep
ingesteld door de vaste commissie van Financiën, om een parlementaire ondervraging
te doen naar de politieke besluitvorming over de kinderopvangtoeslag en de betrokkenheid
van bewindspersonen en topambtenaren daarbij. Bij deze brief is het onderzoeksvoorstel
gevoegd.
Het presidium stelt u voor om in te stemmen met dit onderzoeksvoorstel.
De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten Generaal, Khadija Arib
Bijlage Onderzoeksvoorstel parlementaire ondervraging kinderopvangtoeslag
Inleiding
In 2019 erkende het kabinet dat rondom het stopzetten van kinderopvangtoeslag van
een groep ouders veel niet goed is gegaan, met ingrijpende gevolgen voor betrokken
ouders en kinderen. In het najaar presenteerde de Staatssecretaris van Financiën daarop
een oplossing voor deze ouders en erkende daarbij dat het geduld van de getroffen
ouders en van de Kamer lang op de proef was gesteld. Volgens de Staatssecretaris was
het werk van de Adviescommissie uitvoering toeslagen nodig om tot een juiste aanpak
en oplossing te komen. Deze commissie deed onderzoek naar het onrechtmatig stopzetten
van de kinderopvangtoeslag van bijna 300 ouders, naar aanleiding van onderzoek van
het Combiteam Aanpak Facilitators (CAF) in de zogenoemde CAF 11-zaak.
Eind 2014 trok de Belastingdienst/Toeslagen aan de bel bij het Ministerie van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid over signalen dat er dingen niet goed gingen bij de fraudeaanpak
en «alles-of-niets» benadering bij de kinderopvangtoeslag. Begin 2015 concludeerde
de ombudsman, naar aanleiding van een explosieve stijging van het aantal klachten
over de Belastingdienst/Toeslagen, dat het erop leek dat Toeslagen de dienstverlening
niet goed onder controle kreeg. In 2017 bracht de Nationale ombudsman een rapport
uit over de onevenredig harde aanpak van 232 gezinnen met kinderopvangtoeslag (CAF
11), waarin hij de aanbeveling deed om excuses aan te bieden aan gedupeerde ouders
en een tegemoetkoming te bieden voor het aangedane leed. Zoals de adviescommissie
concludeert was het toen voor het kabinet echter alsnog uiterst moeilijk om te (h)erkennen
dat er meer was misgegaan dan de onrechtmatigheid van een deel van de besluitvorming
over het stopzetten van kinderopvangtoeslagen, namelijk de vooringenomenheid en excessieve
nauwgezetheid waarmee de regelgeving werd gehandhaafd, met een maatschappelijk ondeugdelijk
resultaat als gevolg.
Aanleiding tot de parlementaire ondervraging
Ook in de Tweede Kamer wordt al jaren gesproken over de problemen rond de fraudeaanpak
bij de kinderopvangtoeslag. De vele debatten en onderzoeken van de afgelopen jaren
hebben vragen over de politieke besluitvorming van bewindspersonen ten aanzien van
het fraudebeleid bij de kinderopvangtoeslag en de hoogambtelijke verantwoordelijkheid
en betrokkenheid daarbij nog niet weggenomen. Dit was aanleiding voor het lid Snels
om tijdens het debat over het stopzetten van de kinderopvangtoeslag van 27 mei 2020
een motie in te dienen voor een parlementaire ondervraging. De bijgestelde motie met
Kamerstuk 31 066, nr. 652 is op 2 juni 2020 met algemene stemmen aangenomen (Handelingen II 2019/20, nr. 77,
Stemmingen moties Stopzetten kinderopvangtoeslag). Het dictum van deze motie luidt:
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende, dat alle onderzoeken in de toeslagenaffaire tot nu toe vragen oproepen
ten aanzien van de politieke besluitvorming van het fraudebeleid bij de kinderopvangtoeslag
die beantwoord moeten worden om het geschonden vertrouwen te herstellen;
overwegende, dat de vragen over die politieke besluitvorming het fraudebeleid bij
de kinderopvangtoeslag betreffen vanaf ongeveer het moment dat de CAF-systematiek
deel uitmaakt van de kabinetsbrede aanscherping van het fraudebeleid;
spreekt uit, dat er naar aanleiding van deze affaire een parlementaire ondervraging
moet komen waarbij bewindslieden en daarbij betrokken topambtenaren gehoord worden
om zicht te krijgen op de politieke besluitvorming ten aanzien van het fraudebeleid
bij de kinderopvangtoeslag;
spreekt uit, dat daarbij afspraken gemaakt moeten worden met het Openbaar Ministerie
om het nog te starten onderzoek van het OM niet te doorkruisen;
en gaat over tot de orde van de dag.
Snels
De vaste commissie voor Financiën heeft vervolgens de opdracht gekregen om een onderzoeksvoorstel
voor te bereiden. De commissie heeft hiertoe op 18 juni 2020 een voorbereidingsgroep
ingesteld en gemandateerd, die op 26 juni 2020 tot dit voorstel is gekomen.
Doel
Het doel van de parlementaire ondervraging is meer zicht te krijgen op de politieke
besluitvorming en de hoogambtelijke verantwoordelijkheid en betrokkenheid daarbij
die van invloed is geweest op het fraudebeleid bij de kinderopvangtoeslag en de politieke
reactie op signalen over de harde uitkomsten van het fraudebeleid en de «alles-of-niets»
benadering. De parlementaire ondervraging richt zich op de periode vanaf 2013 tot
de aanbieding aan de Kamer van het interim-advies van de Adviescommissie uitvoering
toeslagen in november 2019. Voor de totstandkoming van de «alles-of-niets» benadering
in de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) zal ook verder moeten worden
teruggekeken naar onder andere de parlementaire behandeling.
Daarbij zal worden gefocust op vier cruciale elementen: de instelling en taakopdracht
van de Combiteams Aanpak Facilitators (2013) en de voorbereiding daarop in de periode
daarvoor; de ministeriële commissie Aanpak Fraude (2013–2015), de afstemming tussen
Financiën en Sociale Zaken en Werkgelegenheid naar aanleiding van klachten en bezwaren
(vanaf 2014) en de opvolging van het rapport «Geen powerplay maar fair play» van de
Nationale ombudsman (vanaf presentatie in augustus 2017).
De meerwaarde van de parlementaire ondervraging wordt gezocht in het belichten van
de politieke en hoogambtelijke betrokkenheid, waarover bestaande onderzoeken nog onvoldoende
duidelijkheid bieden. Met de parlementaire ondervraging zou duidelijker moeten worden
in hoeverre bewindspersonen betrokken waren bij de uit de hand gelopen fraudeaanpak
en de «alles-of-niets» benadering bij de kinderopvangtoeslag, zowel bij de opzet ervan
als bij de signalen dat de aanpak te hard uitpakte, en waarom het ondanks de signalen
tot eind 2019 duurde voordat erkend werd dat er veel niet goed is gegaan rondom de
stopzetting van toeslagen. Ook zou de ondervraging meer inzicht moeten bieden in de
betrokkenheid van topambtenaren bij de politieke besluitvorming.
Probleemstelling en onderzoeksvragen
Probleemstelling
Momenteel is niet duidelijk of en in hoeverre (voormalig) bewindspersonen zijn betrokken
bij de uit de hand gelopen fraudeaanpak en de «alles-of-niets» benadering bij de kinderopvangtoeslag.
Ook is niet duidelijk hoe bij de politieke besluitvorming is omgegaan met diverse
benaderingen in het fraudebeleid en hoe door bewindspersonen is gereageerd op onderzoeken
en signalen over (mogelijke) ingrijpende en disproportionele gevolgen voor ouders
als gevolg van de gekozen harde aanpak.
Onderzoeksvragen
De volgende kernvragen zijn van toepassing op de vier genoemde elementen:
1. In hoeverre waren de bewindspersonen op de hoogte van de fraudeaanpak kinderopvangtoeslag
en van de signalen over (mogelijke) disproportionele gevolgen voor ouders? In hoeverre
hebben de bewindspersonen de fraudeaanpak kinderopvangtoeslag actief geïnitieerd en/of
goedgekeurd?
2. Hoe is door de bewindspersonen en (in het samenspel met) topambtenaren omgegaan met
de volgende belangrijke elementen in de fraudeaanpak en uitvoering van de kinderopvangtoeslag:
a. De «80/20» benadering, waarbij het risico is genomen bonafide ouders aan te pakken,
die geen kans hadden om hier onderuit te komen;
b. De «opzet/grove schuld» benadering, waardoor geen betalingsregeling kon worden getroffen;
c. De «alles-of-niets» benadering, waardoor bij onvolkomenheden het recht op toeslag
voor een langere periode kan komen te vervallen?
3. Waarom is op basis van de beschikbare inzichten en signalen het beleid voor de kinderopvangtoeslag
gehandhaafd, en waarom is niet eerder overgegaan tot tegemoetkoming van getroffen
ouders?
4. Welke lessen trekken de getuigen naar aanleiding van de harde aanpak bij de uitvoering
van de kinderopvangtoeslag?
Bij de «alles-of-niets» benadering wordt ook gekeken naar de totstandkoming van de
benadering en de parlementaire behandeling daarvan.
Onderzoeksaanpak
De voorbereidingsgroep stelt voor om een parlementaire ondervraging uit te voeren,
ofwel een «kortlopende parlementaire enquête gericht op het verkrijgen van mondelinge inlichtingen
door middel van het horen van personen onder ede.»»
Verhoren en gesprekken
De ondervraging is primair gericht op de politieke besluitvorming bij Financiën en
Sociale Zaken en op de besluitvorming in de ministeriële commissie Aanpak Fraude.
De ondervragingscommissie heeft de mogelijkheid de destijds betrokken bewindspersonen
en daarnaast betrokken topambtenaren te horen.
De voorbereidingsgroep voorziet circa twee weken verhoren met ongeveer 20 verhoren.
Ter voorbereiding op de verhoren is het mogelijk dat de commissie enkele gesprekken
voert met bijvoorbeeld ouders, betrokken instanties, de Nationale ombudsman, de Raad
van State, de Auditdienst Rijk, de Adviescommissie uitvoering toeslagen en andere
ingewijden.1 De commissie kan naar aanleiding daarvan besluiten één of meer van deze genodigden
tevens in het openbaar te horen.
Dossieronderzoek
In dit dossier is reeds veel onderzoeksmateriaal beschikbaar in de vorm van Kamerstukken,
Wob-documenten, onderzoeksrapporten en publicaties van onderzoeksjournalisten. De
ondervragingscommissie kan hiervan gebruik maken. Het materiaal biedt onder meer inzicht
in de (totstandkoming van de) werkwijze van het CAF-team en de harde aanpak van Belastingdienst/Toeslagen.
Ook het OM-onderzoek richt zich op de Belastingdienst/Toeslagen.
Voor de terugblik op de totstandkoming van de «alles-of-niets» benadering zal het
dossieronderzoek worden gericht op de fraudeaanpak in wet- en regelgeving en in parlementaire
behandeling voor zover relevant voor kinderopvangtoeslag.
Voor een goed inzicht in de «alles-of-niets» benadering is het tevens van belang om
een analyse van de uitspraken van de Raad van State te laten uitvoeren door een onafhankelijk
deskundige, waarbij een relatie wordt gelegd met de politieke besluitvorming.
De resultaten van het lopende onderzoek binnen Sociale Zaken en Werkgelegenheid, dat
meer inzicht moet bieden in de betrokkenheid van en uitwisseling tussen bewindspersonen
naar aanleiding van signalen van de Belastingdienst over de harde aanpak, zouden tevens
– indien voorhanden – moeten kunnen worden betrokken bij de parlementaire ondervraging.
Ook documenten die tijdens de ondervraging openbaar worden naar aanleiding van Wob-verzoeken
van derden kan de commissie betrekken bij haar voorbereiding op de verhoren, voor
zover dit past binnen de reikwijdte van de onderzoeksvragen.
Het beschikbare en te verwachten materiaal biedt echter nog onvoldoende inzicht in
de betrokkenheid van bewindspersonen en het samenspel met topambtenaren, het object
van deze parlementaire ondervraging. Om de ondervraging zo goed mogelijk te kunnen
voorbereiden in de beperkt beschikbare tijd, acht de voorbereidingsgroep het daarom
noodzakelijk om de parlementaire ondervragingscommissie reeds bij aanvang beperkte
vorderingsbevoegheid te geven voor die stukken die direct betrekking hebben op de
betrokkenheid van bewindspersonen en het samenspel met topambtenaren.
De voorbereidingsgroep is zich ervan bewust dat dit voorstel hiermee afwijkt van het
Tijdelijk Protocol Parlementaire Ondervraging en de praktijk bij de twee eerdere parlementaire
ondervragingen. Uitgangspunt van het Tijdelijke protocol is immers het verkrijgen
van mondelinge inlichtingen. Het Tijdelijk protocol voorziet echter ook in het gebruiken
van de vorderingsbevoegdheid van de Wet op de parlementaire enquête door een parlementaire
ondervragingscommissie zelf, zoals de huidige parlementaire ondervragingscommissie
ongewenste beïnvloeding uit onvrije landen ook heeft gedaan. De voorbereidingsgroep
doet nu dit bijzondere voorstel omdat zij beperkt en gericht vorderen noodzakelijk
acht en een versnelling hiervan nodig is om zicht te houden op een gewenste afronding
voor het kerstreces 2020. Met dit voorstel voor beperkte vordering denkt de voorbereidingsgroep
recht te doen aan de aard van een parlementaire ondervraging. Onderdeel van dit onderzoeksvoorstel
is dan ook dat de ondervraging, met uitzondering van deze bijzondere afwijking, onder
de werking het tijdelijke protocol valt.
Te vorderen inlichtingen en documenten
De beoogde beperkte vorderingsbevoegdheid strekt tot het vorderen van stukken over
(1) de besluitvorming in de ministeriële commissie Aanpak Fraude en (2) de politieke
betrokkenheid bij de opvolging van het rapport «Geen powerplay maar fair play» van
de Nationale ombudsman.
(1) De ministeriële commissie Aanpak Fraude kwam 11 keer bijeen, waaronder 1 keer
pro forma, tussen 3 september 2013 en 9 juni 2015. Tot de oprichting van deze tijdelijke
commissie is besloten in de ministerraad van 14 juni 2013. De commissie richtte zich
op een Rijksbrede aanpak van fraude met publieke middelen. De Minister-President was
voorzitter van de ministeriële commissie Aanpak Fraude.2 In antwoord op Kamervragen is op grond van de verslagen geconcludeerd dat niet specifiek
is gesproken over CAF.3 Of wel in bredere zin over de harde aanpak is gesproken wordt uit de beantwoording
niet duidelijk. De vordering richt zich op de besluiten, verslagen en agendastukken
van deze commissie, en de voorbereidende stukken voor de bewindspersonen, voor zover
deze een relatie hebben met of van invloed kunnen zijn op de kinderopvangtoeslag.
(2) In augustus 2017 verscheen het rapport «Geen powerplay maar fair play» van de
Nationale ombudsman. Naar aanleiding daarvan heeft correspondentie plaatsgevonden
tussen Financiën en de Ombudsman. Het gaat in totaal om zes brieven, waarvan de laatste
gedateerd is op 13 juni 2019.4 De vordering richt zich concreet op inlichtingen en stukken die inzicht geven in
de betrokkenheid van de bewindspersoon en het samenspel met topambtenaren bij de reactie
op het rapport, de daaropvolgende correspondentie en de besluitvorming over opvolging
van de aanbevelingen.
Indien de ondervragingscommissie besluit dat meer vorderingen noodzakelijk zijn, dient
zij hiervoor mandaat te vragen aan de Kamer.
Rapport van bevindingen
In het eindverslag zal de commissie verantwoording afleggen over de werkzaamheden
en zal verslag worden gedaan van de bevindingen uit de verhoren. In lijn met het protocol
ligt het niet in de rede dat de commissie een rapport vervaardigt met de omvang en
diepgang die gebruikelijk is bij een klassieke enquête, gelet op het kortdurende karakter
van de parlementaire ondervraging.
Relatie met onderzoek OM
In de motie over deze parlementaire ondervraging is opgenomen dat afspraken met het
OM gemaakt dienen te worden om het door hen te starten onderzoek niet te doorkruisen.
De passage over het OM in de motie komt voort uit de aangifte die het Ministerie van
Financiën op 19 mei 2020 namens de beide staatssecretarissen van Financiën tegen de
Belastingdienst heeft gedaan vanwege het vermoeden van knevelarij en beroepsmatige
discriminatie. De ervaring van recente enquêtes en ondervragingen leert dat het werk
van de commissie en het werk van het OM goed naast elkaar kunnen bestaan, mits er
goede afspraken worden gemaakt. Deze afspraken houden bijvoorbeeld in dat de commissie
zo vroeg mogelijk aan het OM een lijst verstrekt van de personen die zeer waarschijnlijk
zullen worden gehoord.
Nu de motie nadrukkelijk aangeeft dat het werk van de onderzoekscommissie het onderzoek
van het OM naar aanleiding van de aangifte niet mag doorkruisen, moet de ondervragingscommissie
derhalve zo spoedig mogelijk afspraken met het OM maken waarbij uitwerking wordt gegeven
aan deze uitspraak.
Planning
De opdracht is om de parlementaire ondervraging in 2020 af te ronden. De verhoren
zullen naar verwachting in november 2020 plaatsvinden.
Maand
Activiteit
Juni 2020
Besluitvorming presidium over onderzoeksvoorstel
Juli 2020
Besluitvorming Tweede Kamer
Voor start zomerreces 3 juli
Instelling Parlementaire ondervragingscommissie
Juli 2020
September, oktober
Vorderingen uitzetten
Voorbereiding verhoren
November
Uitvoeren verhoren
Voor kerstreces 2020
Opstellen en presentatie verslag
Begin 2021
Evaluatie, debat over verslag met Kamer en dechargeverlening
Uitgangspunt van de voorbereidingsgroep is dat de ondervragingscommissie haar werkzaamheden
voor het kerstreces kan afronden. Het zal van commissieleden en staf een forse (tijds)inspanning
vereisen om het vele reeds beschikbare en nog te vorderen onderzoeksmateriaal tot
zich te nemen en optimaal te gebruiken in de voorbereiding op de verhoren. Hierbij
wordt er ook op gewezen dat de korte tijd die is voorzien voor het opstellen van het
eindverslag de nodige inzet van de commissieleden zal vergen. De voorbereiding en
uitvoering van de verhoren is gepland in de periode dat de Kamer onder meer de departementale
begrotingen en het Belastingplan behandelt. Ook de openbare hoorzittingen van de tijdelijke
commissie uitvoeringsorganisaties (TCU) zijn in het najaar van 2020 gepland. Het is
wenselijk dat de ondervragingscommissie de planning van haar verhoren afstemt met
de TCU.
Onderzoeksstaf
De ondervragingscommissie wordt ondersteund door een ambtelijke staf. Deze staf bestaat
uit een griffier, een commissie-assistent, twee kenniscoördinatoren, een wetgevingsjurist,
een informatiespecialist en een communicatieadviseur.
Begroting
De begroting van de parlementaire ondervraging is afgestemd met de dienst FEZ en de
uitgaven worden afgerond begroot op € 300.000. Aangezien de parlementaire ondervraging
onder de Wet op de parlementaire enquête 2008 (Wpe) valt, waarvoor het Ministerie
van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties (BZK) de financiële middelen beheert,
worden de uitgaven van de parlementaire ondervraging doorberekend aan BZK. De parlementaire
ondervraging heeft dus geen gevolgen voor de begroting van de Kamer.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
K. Arib, Voorzitter van de Tweede Kamer