Brief regering : Landenbeleid Libië
19 637 Vreemdelingenbeleid
Nr. 2637
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 30 juni 2020
Op 10 juni 2020 heeft de Minister van Buitenlandse Zaken een nieuw algemeen ambtsbericht
uitgebracht over de situatie in Libië. Het ambtsbericht beslaat de periode van april
2019 tot en met mei 2020. Het ambtsbericht is voor mij aanleiding om het huidige beleid
ten aanzien van asielzoekers afkomstig uit Libië te wijzigen. Momenteel geldt er een
besluit- en vertrekmoratorium voor Libië. Dit moratorium loopt af op 1 juli aanstaande
en kan niet verlengd worden. Ik zal de Minister van Buitenlandse Zaken in 2021 verzoeken
om een nieuw ambtsbericht over de situatie in Libië uit te brengen.
Algemeen
Begin april 2019 is de Libische generaal Haftar met zijn Libyan National Army (een
verbond van verschillende milities grotendeels uit het oosten van Libië, hierna: LNA)
een opmars naar Tripoli gestart. Voordat de LNA begon aan de opmars naar Tripoli was
er weliswaar sprake van een gewapende strijd in Libië maar leek het er in de vorige
verslagperiode op dat de internationaal erkende Government of National Accord (hierna:
GNA) en de LNA nader tot elkaar aan het komen waren. In de verslagperiode is de politieke
verdeling van Libië tussen deze twee partijen onveranderd gebleven en heeft het LNA
het offensief richting Tripoli doorgezet. Pogingen van de internationale gemeenschap
om te bemiddelen in deze strijd hebben tot op heden nog geen resultaat opgeleverd.
In Libië was het gedurende de verslagperiode voorts zo dat verschillende milities
en gewapende groepen de feitelijke machthebbers waren en dat het centrale gezag in
Tripoli onvoldoende macht kon uitoefenen over veel gebieden in Libië.
Geen 15c-situatie
Op basis van het ambtsbericht ben ik van mening dat er geen sprake is van een uitzonderlijke
situatie zoals bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn
(hierna: 15c-situatie). Om een situatie aan te kunnen merken als een 15c-situatie
dient er sprake te zijn van grootschalig, wijdverbreid en willekeurig geweld in het
kader van een gewapend conflict, waarbij de strijdende partijen oorlogsmethoden hanteren
die de kans op burgerslachtoffers vergroten. In het geval van een 15c-situatie wordt
aangenomen dat een burger die in het geheel niet verbonden is aan een van de strijdende
partijen door zijn enkele aanwezigheid in een bepaald gebied een reëel risico loopt
op een ernstige en individuele bedreiging van zijn leven en enkel op basis van zijn
herkomst uit dat gebied bescherming behoeft.
Gedurende de verslagperiode vond de strijd voornamelijk plaats in en rondom Tripoli.
Door de opmars van de LNA naar Tripoli is de strijd in intensiteit toegenomen en bij
deze aanvallen zijn honderden burgers om het leven gekomen en tienduizenden mensen
ontheemd geraakt. Deze slachtoffers vielen voornamelijk in Tripoli en de omringende
regio, en in de zuidwestelijke plaats Murzuq. Uit het ambtsbericht is echter gebleken
dat de burgers in het centrum van Tripoli gedurende het grootste deel van de verslagperiode
gewoon hun normale leven konden leiden ondanks het feit dat de strijd voornamelijk
plaatsvond in en rondom Tripoli. Voorts is ook gebleken dat burgers die als gevolg
van de uitbraak van het geweld in Tripoli en andere delen van noordwestelijk Libië
hun huizen moesten verlaten konden vluchten naar familieleden in andere delen van
Tripoli of rondom Tripoli.
Hoewel er gedurende de verslagperiode honderden burgerslachtoffers te betreuren zijn
geweest als gevolg van de gewapende strijd en er sprake is van een toename van het
aantal burgerslachtoffers ten opzichte van voorgaande jaren,1 kan er niet gesteld worden dat dit voldoende is om te spreken van een 15c-situatie.
Hierbij is van belang dat het aantal burgerslachtoffers relatief beperkt is gebleven,
dat er voor een aanzienlijk deel gebruik gemaakt wordt van gericht geweld, dat de
strijd zich voornamelijk heeft gefocust in en rondom Tripoli en dat desondanks het
normale leven in het centrum van Tripoli in grote mate gewoon door kon blijven gaan.
Op basis van het vorengaande is er geen sprake van dermate grootschalig, willekeurig
en wijdverspreid geweld dat er gesproken kan worden van een 15c-situatie.
Risicogroepen
In het huidige beleid voor Libië staan de volgende risicogroepen opgenomen.
– LHBT’s;
– (bekeerde) christenen;
– (staatloze) Palestijnen;
– politieke activisten;
– mensenrechtenactivisten;
– leden van het justitieel apparaat;
– werknemers van non-gouvernementele organisaties;
– journalisten;
– vrouwen die werkzaam zijn in de publieke sector;
– vreemdelingen die behoren tot een stam waarvan bekend was dat zij loyaal waren aan
het bewind van Gaddafi; en
– vreemdelingen die als (onder)officier hebben gediend tijdens het Gaddafi regime.
Naar aanleiding van het ambtsbericht ben ik van mening dat er een aantal nieuwe risicogroepen
aan het beleid toegevoegd dienen te worden. Zo volgt uit het ambtsbericht dat personen
die oppositioneel gekant zijn of als opposant gezien worden door de verschillende
feitelijke machthebbers in Libië risico lopen op willekeurige arrestaties en detenties,
ontvoering, intimidatie, gericht geweld of moord. Daarnaast zijn vrouwen die politiek
of anderszins maatschappelijk actief zijn onvoldoende belicht binnen de bestaande
risicogroepen. Ten aanzien van Gaddafi-loyalisten kan voorts niet zonder meer gesteld
worden dat zij in heel Libië een risico op vervolging lopen. Ten slotte vloeit uit
het ambtsbericht voort, dat in aanvulling op mensenrechtenactivisten, ook mensenrechtenadvocaten
risico op vervolging lopen. Om deze redenen zal ik in aanvulling op de bestaande risicogroepen
de volgende groepen als risicogroep aanmerken in het beleid:
i. (vermeende) opposanten van een feitelijke machthebber, inclusief gewapende groeperingen
en milities;
ii. mensenrechtenadvocaten;
iii. vrouwen die maatschappelijk of politiek actief zijn;
iv. Gaddafi-loyalisten die direct voorafgaande aan hun komst naar Nederland hun normale
woonplaats hadden in GNA gecontroleerd gebied.
Ten aanzien van Gaddafi-loyalisten geldt dat in het huidige beleid Tawergha’s, Gwelish,
Mashashiya’s, Toearegs en Tobu’s als stammen en bevolkingsgroepen worden gezien waarvan
bekend is dat zij loyaal waren aan het bewind van Gaddafi. In aanvulling op deze stammen
en bevolkingsgroepen zal ik in het beleid opnemen dat van de volgende stammen en bevolkingsgroepen
ook aangenomen wordt dat zij loyaal waren aan het bewind van Gaddafi:
i. Warfalla,
ii. Warshefana,
iii. Si’an,
iv. Tarhuna.
Door het toevoegen van bovengenoemde nieuwe risicogroepen wordt een deel van de bestaande
risicogroepen ondervangen. Om deze reden zal ik de onderstaande groepen niet langer
meer als risicogroep aanmerken in het beleid:
i. politieke activisten;
ii. vrouwen die werkzaam zijn in de publieke sector;
iii. vreemdelingen die behoren tot een stam waarvan bekend was dat zij loyaal waren aan
het bewind van Gaddafi; en
iv. vreemdelingen die als (onder)officier hebben gediend tijdens het Gaddafi regime.
Beleid andere lidstaten
Ten aanzien van het aanmerken van Libië als gebied waar een 15c-situatie geldt, bestaan
sterke verschillen tussen lidstaten. Zo kwalificeren Ierland, Italië, Polen en het
VK de situatie in heel Libië als 15c-situatie. Cyprus, België, Frankrijk, Malta en
Duitsland kwalificeren de situatie in bepaalde steden of delen van Libië als 15c-situatie.
Zwitserland, Denemarken, Finland, Luxemburg, Noorwegen en Zweden kwalificeren de situatie
in Libië niet als 15c-situatie.
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, A. Broekers-Knol
Indieners
-
Indiener
A. Broekers-Knol, staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.