Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over het ontwerpbesluit kinderopvangtoeslag 2021
31 322 Kinderopvang
Nr. 413
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 23 juni 2020
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft een aantal vragen en
opmerkingen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
over de brief van 3 juni 2020 over het Ontwerpbesluit kinderopvangtoeslag 2021 (Kamerstuk
31 322, nr. 412).
De vragen en opmerkingen zijn op 16 juni 2020 aan de Staatssecretaris van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid voorgelegd. Bij brief van 22 juni 2020 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Rog
Adjunct-griffier van de commissie, Witzke
Inhoudsopgave
I
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
3
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie
3
II
Antwoord/ Reactie van de Staatssecretaris
4
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het Ontwerpbesluit kinderopvangtoeslag
2021 en hebben hierover nog wel enkele vragen.
De leden van de VVD-fractie lezen dat de aangekondigde structurele maatregelen om
het toeslagenstelsel te verbeteren naar aanleiding van het advies van de Commissie
Uitvoering Toeslagen structureel tot 12 miljoen euro meerkosten zullen leiden op de
begroting van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Specifiek wordt
verwezen naar het afschaffen van het opzet/grove schuld criterium in de huidige vorm
bij de terugvorderingen. Graag zien deze leden een nadere onderbouwing en specificatie
van deze meerkosten. Ziet de 12 miljoen euro meerkosten alleen op het afschaffen van
het opzet/grove schuld criterium of zijn er nog andere maatregelen die structureel
tot meerkosten zullen leiden? De Staatssecretaris stelt voor om deze meeruitgaven
te dekken door de toetsingsinkomens van de inkomensgroepen in 2021 eenmalig 0,60%-punt
minder te indexeren. Daarmee legt de Staatssecretaris de meerkosten om het toeslagenstelsel
te verbeteren de facto bij alle ouders neer. Kan de Staatssecretaris nader onderbouwen
wat dit financieel per maand concreet betekent voor de verschillende inkomensgroepen,
bij een gemiddelde afname van uren kinderopvang, afgezet tegen een volledige indexatie?
Heeft de Staatssecretaris alternatieven overwogen en onderzocht om de meerkosten te
dekken? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
De leden van de VVD-fractie lezen dat de Staatssecretaris in de nota van toelichting
het besluit onderbouwd om de maximum uurprijzen te verhogen op basis van de vastgestelde
indexatie voor de loon en prijsontwikkeling. Naast deze indexatie ziet de Staatssecretaris
geen reden om de maximum uurprijzen verder te verhogen. Het gebruik van kinderopvang
en de gevraagde tarieven aan ouders worden wel gemonitord. Deze leden steunen deze
lijn, zij hechten aan toegankelijkheid en betaalbaarheid van kinderopvang. Wel vragen
deze leden hoe de Staatssecretaris de monitoring van het gebruik en de gevraagde tarieven
beoordeeld en op basis van welke criteria zij deze monitoring beoordeelt en daarbij
een eventuele stijging van de maximum uurprijs heroverweegt.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het genoemde ontwerpbesluit en
willen de Staatssecretaris nog enkele vragen voorleggen.
De leden van de D66-fractie constateren dat de Staatssecretaris de indexatie van de
toetsingsinkomens met 2.07% verhoogd en de maximum uurprijzen voor opvang met 3.50%
verhoogd. Als gevolg van het afschaffen van het opzet/grove schuld criterium in de
huidige vorm bij de terugvorderingen is er een meeruitgaven ontstaan die de Staatssecretaris
dekt door de toetsingsinkomens van de inkomensgroepen in 2021 eenmalig 0.60% minder
te indexeren. Deze leden vragen wat de inkomenseffecten zijn van deze indexatie? Voorts
vragen deze leden welke alternatieve invullingen de Staatssecretaris heeft overwogen
of ziet om de meerkosten te dekken.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Staatssecretaris
van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over het Ontwerpbesluit tot wijziging van het
besluit kinderopvangtoeslag en hebben hierover nog enkele vragen.
De leden van de SP-fractie zijn van mening dat de kinderopvang voor iedereen toegankelijk
zou moeten zijn. Kan de Staatssecretaris toelichten waarom het gebruik van de kinderopvangtoeslag
voor kinderen van gezinnen met een laag inkomen sterk is afgenomen in de laatste 15
jaar? Hoeveel gezinnen ontvangen kinderopvangtoeslag op het minimum toetsingsinkomen?
Wat kost het om het modaal toetsingsinkomen met 1% te verhogen? Kan in een overzicht
worden weergegeven wat de verschillende verhogingen, dus zowel de verhoging van de
maximum uurprijs van de dagopvang, de buitenschoolse opvang en de gastouderopvang,
in tabel 1 hebben gekost?
De leden van de SP-fractie vragen of de Staatssecretaris de mening deelt dat het een
hoop bureaucratie zou schelen wanneer het percentage van de kinderopvang dat vergoed
wordt via toeslagen voor minima in 2021 op 100% gezet wordt in plaats van de huidige
96%. Zo ja, waarom kiest de Staatssecretaris hier niet voor? Wat zou deze maatregel
kosten?
De leden van de SP-fractie constateren dat de kosten voor de gehele kinderopvangbranche
zijn toegenomen, onder andere door de loonkostenstijging maar ook door kwaliteitsverhogende
maatregelen en de arbeidsmarktkrapte. Deze leden zijn op de hoogte van het feit dat
de maximum uurprijzen al eerder zijn verhoogd door de ingevoerde kwaliteitsverhogende
maatregelen, maar kan de Staatssecretaris aangeven hoeveel de kwaliteitseisen hebben
toegevoegd aan de stijging van de gemiddelde kosten voor de kinderopvang? In hoeverre
is deze stijging gedekt door de eerdere verhoging van de maximale uurprijs? Deze leden
vragen tevens of de Staatssecretaris kan aangeven hoeveel van de kinderopvangorganisaties
een uurprijs boven de maximale uurprijs voor de kinderopvangtoeslag hanteren.
De leden van de SP-fractie vragen of de Staatssecretaris inzicht heeft in de winstmarges
in de kinderopvangsector van de afgelopen jaren? Zo ja, wil de Staatssecretaris deze
informatie met de Kamer delen in een tabel uitgesplitst naar maatschappelijke en overige
kinderopvang?
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van het Ontwerpbesluit kinderopvangtoeslag
2021. Deze leden hebben hierover nog wel enkele vragen.
De leden van de PvdA-fractie constateren dat de toetsingsinkomens van de inkomensgroepen
eenmalig niet worden geïndexeerd. Deze leden willen daarom weten wat de inkomenseffecten
zijn voor, met name de laagste inkomens, van het niet indexeren van de toetsingsinkomens.
Is de Staatssecretaris verder voornemens om deze indexatie komend jaar weer te herstellen?
Of blijven de toetsingsinkomens hierdoor blijvend achterlopen op de gemiddelde loon
en prijsontwikkeling? Verder vragen deze leden waarom er bijvoorbeeld niet is gekozen
om alleen de toetsingsinkomens van de hoogste inkomens minder te indexeren? Is de
Staatssecretaris het met de leden eens dat dit vele malen eerlijker is? Is de Staatssecretaris
verder niet bevreesd dat dit ertoe leidt dat, vanwege de al (relatief) hoge kosten
voor mensen in de laagste inkomensgroepen, zij doen besluiten minder of geen kinderopvang
af te nemen? Zo nee, kan de Staatssecretaris dit aantonen?
De leden van de PvdA-fractie hebben al eerder aandacht gevraagd voor de hoge uurtarieven
in met name de randstad voor de kinderopvang en buitenschoolse opvang. Vaak hanteren
kinderopvangorganisaties een tarief dat fors boven het maximum uurtarief ligt. Deze
leden constateren, na de eerdere gedane toezegging over monitoring hierover, dat uit
de kwartaalrapportages kinderopvangtoeslag blijkt dat de tarieven in zeer stedelijk
gebied fors stijgen1. Deelt de Staatssecretaris de mening dat dit er toe kan leiden dat ouders kinderopvang,
vanwege de hoge kosten, niet meer kunnen betalen? Is de Staatssecretaris het verder
met deze leden eens dat het van belang is om inzichtelijk te krijgen waarom deze kosten
zo hoog zijn? Is de Staatssecretaris daarom bereid om te onderzoeken wat de oorzaak
is dat de uurprijzen in (zeer) stedelijke gebieden zo fors boven het maximum uurtarief
liggen?
II Antwoord/ Reactie van de Staatssecretaris
Inleiding
Bij brief van 3 juni 2020 heb ik bij uw Kamer voorgehangen het Ontwerpbesluit tot
wijziging van het Besluit kinderopvangtoeslag in verband met de indexatie van de toetsingsinkomens
en de maximum uurprijzen voor de dagopvang, buitenschoolse opvang en de gastouderopvang
(Kamerstuk 31 322, nr. 412). Binnen de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid hebben de leden
van de fracties van de VVD, D66, PvdA en de SP enkele vragen gesteld en opmerkingen
gemaakt, waarop ik hieronder graag inga. Sommige vragen zijn voor de beantwoording
hierbij samengenomen. Deze brief wordt in afschrift ook naar de Eerste Kamer gestuurd.
Kostenonderbouwing maatregelen
De leden van de VVD-fractie vragen naar een nadere onderbouwing en specificatie van
de 12 miljoen euro meerkosten voor de aangekondigde structurele maatregelen om het
toeslagenstelsel te verbeteren naar aanleiding van het advies van de Commissie Uitvoering
Toeslagen. Zij vragen tevens of deze meerkosten alleen op het afschaffen van het opzet/grove
schuld criterium zien, of dat er nog andere maatregelen zijn die structureel tot meerkosten
zullen leiden. In de kabinetsreacties op het rapport van de Adviescommissie Uitvoering
Toeslagen) (AUT) (Kamerstuk 31 066, nr. 613) en het IBO Toeslagen (Kamerstuk 31 066, nr. 624) zijn een aantal korte termijn maatregelen aangekondigd. Een aantal van deze maatregelen
leidt tot extra kosten voor (onder meer) kinderopvangtoeslag en/of kindgebonden budget.
Dit betreft de uitbreiding van de hardheidsclausule in de Awir, aanpassing in het
partnerbegrip t.b.v. terugwerkende kracht, en aanpassing van het criterium opzet/grove
schuld bij aanvraag van een persoonlijke betalingsregeling, zoals aangekondigd in
reactie op het rapport van de AUT.2 Daarnaast betreft het de verhoging van het drempelbedrag voor kleine nabetalingen
en terugvorderingen en het verruimen van de termijn voor aanvraag bijzonder vermogen,
zoals aangekondigd in reactie op het IBO Toeslagen.3 Naar inschatting zijn de meerkosten die hiermee gepaard gaan voor de SZW-begroting
in totaal circa € 12 miljoen structureel, waarvan ca. € 5 miljoen voor aanpassing
van het criterium opzet/grove schuld. In totaal slaat circa € 8 miljoen van de meerkosten
neer bij de kinderopvangtoeslag en € 4 miljoen bij het kindgebonden budget.
Indexering inkomensgroepen
De leden van de VVD-fractie vragen een nadere onderbouwing wat het eenmalig 0,60%-punt
minder indexeren van de toetsingsinkomens financieel per maand concreet betekent voor
de verschillende inkomensgroepen, bij een gemiddelde afname van uren kinderopvang,
afgezet tegen een volledige indexatie. Ook de leden van de D66-fractie vragen naar
inkomenseffecten van de eenmalig lagere indexatie. De leden van de PvdA-fractie vragen
wat de inkomenseffecten zijn, met name voor de laagste inkomens van het niet indexeren
van de toetsingsinkomens.
In de meeste gevallen blijft een huishouden ook bij 0,60%-punt minder indexeren van
de toetsingsinkomens in dezelfde inkomensgroep als bij volledige indexatie en zijn
er geen inkomenseffecten Voor een beperkte groep ouders betekent het beperkt indexeren
dat zij één inkomensgroep opschuiven. De kinderopvangtoeslag gaat afbouwen vanaf een
toetsingsinkomen van € 25.710. Ouders met een inkomen daaronder worden dus niet geraakt
door de beperkte indexatie. Van de ouders met een inkomen daarboven wordt ca 15–20%
geraakt door de beperkte indexatie. Het inkomenseffect voor hen is met -0,1% beperkt.
Ter illustratie zijn de financiële effecten weergegeven voor een huishouden met één
kind en gemiddelde afname van kinderdagopvang (82,6 uur per maand) tegen de maximum
uurprijs (€ 8,46 in 2021). De financiële effecten zijn naast het inkomen onder meer
afhankelijk van het aantal kinderen dat naar de opvang gaat en de opvangsoort. Vanaf
het tweede kind zijn de inkomenseffecten per kind kleiner, omdat de tweede kindtabel
minder sterk afbouwt. Ook voor kinderen op de bso zijn de inkomenseffecten kleiner,
omdat het aantal uren en de tarieven daar gemiddeld lager liggen. Voor inkomens vanaf
ca. € 130.000 neemt de vergoeding voor het eerste kind niet meer af bij een inkomensstijging.
Toetsingsinkomen
in 2021
Toeslagpercentage
(indexatie 2021)
Toeslagpercentage
(volledige indexatie)
Inkomenseffect
(euro per maand)
80–85% van de toetsingsinkomens
Geen wijziging in inkomensklasse en dus in toeslagpercentage
geen
€ 27.100
94,5%
95,6%
– 8
€ 40.100
88,3%
87,5%
– 6
€ 61.800
76,8%
79,0%
– 15
€ 87.400
60,9%
58,4%
– 17
€ 116.700
37,6%
39,5%
– 13
De leden van de PvdA-fractie vragen of ik het voornemen heb de indexatie komend jaar
weer te herstellen, of dat de toetsingsinkomens hierdoor blijvend achterlopen op de
gemiddelde loon en prijsontwikkeling. Met het besluit is voorzien van structurele
dekking voor de korte termijn maatregelen die aangekondigd zijn in de kabinetsreactie
op het rapport van de Adviescommissie Uitvoering Toeslagen en het IBO Toeslagen. Een
inhaalindexatie is niet voorzien.
De leden van de VVD-fractie en D66-fractie vragen tevens of alternatieven overwogen
en onderzocht zijn om de meerkosten van 12 miljoen euro te dekken en waarom wel of
niet. Verder vragen de leden van de PvdA-fractie waarom er bijvoorbeeld niet is gekozen om alleen de toetsingsinkomens van
de hoogste inkomens minder te indexeren, omdat dit eerlijk zou zijn. In de voorjaarsbesluitvorming
zijn de meerkosten van de korte termijn maatregelen toeslagen voor de SZW-begroting
van dekking voorzien. Daarbij is besloten de meeruitgaven op te vangen met een maatregel
op de kinderopvangtoeslag, omdat de baten van de verbeteringen grotendeels ten goede
komen aan kinderopvangtoeslaggebruikers. Binnen de kinderopvangtoeslag is daarbij
ook overwogen om de maximum uurprijzen (deels) niet te indexeren of de toeslagpercentages
te verlagen. Gekozen is voor deels indexeren van de inkomensgrenzen, omdat dit de
inkomenseffecten zoveel mogelijk spreidt.
De leden van de PvdA-fractie vragen zich af of de Staatssecretaris niet bevreesd is
dat dit ertoe leidt dat, vanwege de al (relatief) hoge kosten voor mensen in de laagste
inkomensgroepen, zij doen besluiten minder of geen kinderopvang af te nemen. En zo
nee, of dit kan worden aangetoond. Zoals toegelicht is er voor gekozen om de maatregel
alle inkomensgroepen uit te smeren. Echter, omdat de afbouw pas start bij een inkomen
€ 25.710 zijn er geen effecten voor de groep ouders die binnen deze groep vallen.
De verwachting is dat het effect op het gebruik beperkt is. In de kwartaalrapportages
en de jaarverslagen wordt het gebruik van de kinderopvang gemonitord. Op dit moment
loopt er ook een onderzoek om te kijken hoe het gebruik onder lage inkomens gestimuleerd
kan worden. Over dit onderzoek informeer ik u in de verzamelbrief kinderopvang die
binnenkort uitgaat.
Uurprijzen en gebruik
De leden van de SP-fractie vragen waarom het gebruik van de kinderopvangtoeslag voor
kinderen van gezinnen met een laag inkomen sterk is afgenomen in de laatste 15 jaar.
De leden van de SP-fractie willen ook weten hoeveel gezinnen kinderopvangtoeslag ontvangen
op het minimum toetsingsinkomen. In onderstaande tabel is het gebruik van kinderopvangtoeslag
naar inkomensgroep weergegeven voor de jaren 2014–2019. Het gebruik onder gezinnen
in de inkomensgroep tot 130% van het wettelijk minimumloon is de laatste jaren per
saldo toegenomen (zowel aantal kinderen als uren per kind). Alleen in 2019 is daarbij
sprake van een lichte daling in het aantal kinderen. Het totale gebruik in uren neemt
per saldo nog wel toe. Dit als gevolg van de stijging in het aantal uur opvang per
kind. Er is geen eenduidige verklaring voor deze ontwikkeling. Met name voor het toeslagjaar
2019 geldt daarbij dat het om voorlopige cijfers gaat, die nog kunnen wijzigen als
inkomens definitief worden vastgesteld. Voor een goede jaar op jaar vergelijking zijn
definitieve cijfers van belang. Ik houd de ontwikkeling van het gebruik in de gaten.
2014
2015
2016
2017
2018
2019
Aantal kinderen (x 1.000)
Tot 130% wml
62
61
65
70
76
74
130% wml tot 1½ x modaal
160
160
167
179
191
182
1½ x modaal tot 3 x modaal
309
318
340
368
405
440
3 x modaal en hoger
90
93
102
109
118
130
Aantal uren per kind1
Tot 130% wml
72
70
69
70
73
77
130% wml tot 1½ x modaal
56
54
53
54
56
57
1½ x modaal tot 3 x modaal
57
55
54
54
55
55
3 x modaal en hoger
65
64
64
64
65
65
Bron: diverse jaarverslagen SZW.
X Noot
1
Gemiddeld op maandbasis.
Daarnaast vragen de leden van de SP-fractie hoeveel de kwaliteitseisen hebben toegevoegd
aan de stijging van de gemiddelde kosten voor de kinderopvang. Zij willen ook weten
in hoeverre deze stijging is gedekt door de eerdere verhoging van de maximale uurprijs.
De maximum uurprijzen zijn in 2018 en 2019 aangepast in verband met de kwaliteitsmaatregelen
uit de Wet Innovatie en Kwaliteit Kinderopvang. Geraamd is met welke verandering in
kosten ondernemers te maken kregen als gevolg van deze maatregelen. Voor de dagopvang
betrof dit per saldo een kostenstijging. De maximum uurprijs is hiervoor in totaal
met € 0,34 verhoogd. De aanpassing van de maximum uurprijzen is gebaseerd op ex-ante
ramingen van de gevolgen voor de kosten. Eerder heb ik op basis van extern onderzoek
vastgesteld dat er met deze aanpassing voldoende rekening is gehouden met de verwachte
kostenstijging door de kwaliteitsmaatregelen.4 De werkelijke ontwikkeling van tarieven van kinderopvangorganisaties is een samenspel
van factoren. Naast beleid kunnen de tarieven ook beïnvloed worden door de economische
situatie of de vraag van ouders naar extra diensten, zoals flexibele opvang, (warme)
maaltijden en uitstapjes. Er is ex-post geen expliciet beeld op te maken welke oorzaken
voor welk deel hebben bijgedragen aan de uiteindelijke ontwikkeling van de tarieven
in de markt.
De leden van de SP-fractie willen bovendien weten hoeveel van de kinderopvangorganisaties
een uurprijs boven de maximale uurprijs voor de kinderopvangtoeslag hanteren. Kinderopvangorganisaties
hanteren doorgaans niet één unieke uurprijs. Dit hangt onder meer samen met de variatie
in contractsoorten die kinderopvangorganisaties aanbieden. Daardoor is ook niet aan
te geven hoeveel kinderopvangorganisaties een uurtarief hanteren dat boven de maximum
uurprijs ligt. Wel kan ik u een indicatie geven middels het percentage van het totaal
aantal uren kinderopvang (waar ouders kinderopvangtoeslag over krijgen), waarvoor
de uurprijs hoger is dan de maximum uurprijs. De cijfers zijn gebaseerd op het jaar
2019 en betreffen voorlopige cijfers. Het betreft namelijk de opgaven van aanvragers
die nog kunnen wijzigen als gevolg van het definitief vaststellen van de tarieven
en het gebruik. Niet alle ouders geven namelijk wijzigingen door5. Als gekeken wordt naar de data van nieuwe aanvragers (die vermoedelijk bij de aanvraag
het correcte uurtarief doorgeven) dan liggen de percentages hoger.
Percentage van het totaal aantal uren kinderopvang met kinderopvangtoeslag waarbij
de uurprijs hoger is dan de maximum uurprijs.
percentage uren boven
maximum uurprijs
Kinderdagopvang
43%
Buitenschoolse opvang
79%
Gastouderopvang
30%
Bron: Belastingdienst/Toeslagen, bewerking Ministerie van SZW.
De leden van de PvdA-fractie vragen of de fors stijgende tarieven van opvang in zeer
stedelijke gebieden ertoe kan leiden dat ouders de kinderopvang niet meer kunnen betalen.
Zij vragen bovendien om een onderzoek naar de oorzaak waarom de uurprijzen in zeer
stedelijke gebieden zo fors boven het maximum uurtarief liggen. Het gebruik van kinderopvangtoeslag
is de afgelopen jaren gestegen in de dagopvang en bso, ongeacht de stedelijkheid van
de gebieden. De stijging in zeer stedelijke gebieden bleef wel achter op niet-stedelijke
gebieden. Dit kan ook veroorzaakt worden door een inhaalslag bij de minder stedelijke
gebieden. De tarieven tussen niet-stedelijke en zeer sterk stedelijke gebieden zijn
de afgelopen jaren niet verder uit elkaar gaan lopen. Het verschil in de gemiddelde
tarieven is dus vrij constant. Ik ben daarom van mening dat een onderzoek naar de
oorzaak van de verschillen niet noodzakelijk is.
De leden van de VVD-fractie vragen hoe en op basis van welke criteria ik de monitoring
van het gebruik en de gevraagde tarieven beoordeel en daarbij een eventuele stijging
van de maximum uurprijs heroverweeg. De toegankelijkheid van kinderopvang is van meerdere
factoren afhankelijk. De uurtarieven die kinderopvangorganisaties hanteren is daar
één van. Een belangrijke indicator voor de toegankelijkheid betreft het gebruik van
kinderopvang. Een hoog en stijgend gebruik is een indicatie dat de kinderopvang toegankelijk
is. Wel concentreert de stijging zich bij de hogere inkomens. Zoals ik hierboven al
aangaf loopt er ook een onderzoek om te kijken hoe het gebruik onder lage inkomens
gestimuleerd kan worden en informeer ik u hierover in de verzamelbrief kinderopvang
die binnenkort uitgaat. Omdat de tarieven steeds vaker boven de maximum uurprijs liggen
is dit wel een belangrijk aandachtspunt en blijf ik de tarieven en het gebruik goed
monitoren. Er is niet één moment of niveau aan te wijzen waarop de maximum uurprijzen
omhoog moeten, maar het gezamenlijke beeld van het gebruik, de ontwikkeling van de
tarieven en de stand van de economie moeten meegewogen worden.
Overige vragen
De leden van de SP-fractie vragen hoeveel het kost om het modaal toetsingsinkomen
met 1% te verhogen. Zij vragen tevens wat de verhogingen van de maximum uurprijs voor
de dagopvang, de buitenschoolse opvang en gastouderopvang afzonderlijk hebben gekost.
Het bruto modaal inkomen in 2021 is € 37.500.6 Dit inkomen valt in de inkomensgroep van € 37.032 t/m € 38.484. Het verhogen van
de bovengrens van de modale inkomensklasse met 1% (naar € 38.869) heeft een zeer beperkt
financieel effect (€ 0,1 à 0,2 miljoen) op de uitgaven aan kinderopvangtoeslag. Echter,
bij een verhoging het ligt in de rede om deze verhoging op alle inkomensklassen toe
te passen. De kosten hiervan zijn circa € 25 miljoen structureel.
De kosten van de verhoging van de maximum uurprijs in 2021 zijn als volgt:
Opvangsoort
Kosten verhoging
Dagopvang
73 miljoen euro
Buitenschoolse opvang (bso)
39 miljoen euro
Gastouderopvang
12 miljoen euro
Totaal
124 miljoen euro
Aangezien de verhoging van de maximum uurprijzen een reguliere indexering betreft,
zijn bovengenoemde kosten reeds onderdeel van de Rijksbegroting.
De leden van de SP-fractie vragen tevens of het niet een hoop bureaucratie zou schelen
wanneer het percentage van de kinderopvang dat vergoed wordt via toeslagen voor minima
in 2021 op 100% gezet wordt in plaats van de huidige 96% en zo ja, waarom hier niet
voor gekozen wordt. Het principe binnen de kinderopvang is dat er drie partijen zijn
die bijdragen aan de kosten, namelijk de overheid, werkgevers en ouders. Om de toegankelijkheid
van lage inkomens te borgen ligt het toeslagpercentage met 96% hoog. Het verder verhogen
van het toeslagpercentage verandert niets aan het systeem waarbij ouders zelf wijzigingen
moeten doorgeven als er iets verandert in hun situatie. Ook bij een toeslagpercentage
van 100% moeten ouders namelijk bijvoorbeeld een inkomensstijging of een wijziging
van het aantal uren kinderopvang doorgeven. Zoals eerder aangekondigd wil dit kabinet
kijken naar de mogelijkheden om de kinderopvangtoeslag te versimpelen. Bij het ontwikkelen
van scenario’s om het stelsel van kindvoorzieningen te verbeteren wordt ook gekeken
naar een andere vormgeving van de kinderopvangtoeslag. Het kabinet kent hierbij geen
taboes. De leden van de SP vragen ook naar de kosten van het verhogen van de het toeslagpercentage
naar 100% voor minima. De kosten hiervan zijn afhankelijk van de precieze uitwerking.
Het verhogen van het toeslagpercentage naar 100% voor huishoudens met een inkomen
tot € 25.7107 kost structureel circa 35 miljoen euro8. Daarbij daalt het toeslagpercentage stapsgewijs om bij een toetsingsinkomen van
€ 29.761 op 92,6% (1e kind) en 95,1% (volgend kind) uit te komen. Vanaf dit toetsingsinkomen
blijven de toeslagpercentages gelijk aan de tabellen uit het conceptbesluit.
Tot slot vragen de leden van de SP-fractie naar de winstmarges in de kinderopvangsector
van de afgelopen jaren. De leden vragen deze informatie met de Kamer te delen in een
tabel, uitgesplitst naar maatschappelijke en overige kinderopvang. Het Waarborgfonds
Kinderopvang verschaft hierover waardevolle informatie middels het jaarlijkse Sectorrapport
Kinderopvang. Daarin wordt onder andere de gemiddelde rentabiliteit weergegeven van
de organisaties die meedoen aan het onderzoek. De rentabiliteit is de verhouding tussen
het resultaat en de omzet. Hoe hoger het percentage, hoe hoger de winstmarge over
de omzet. Voor de financierbaarheid van de sector vergelijkt de sectorrapportage de
rentabiliteit met een reguliere normering van 10% rentabiliteit.
Rentabiliteit (%) in de kinderopvang
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
2013*
2014
2015
2016
2017
2018
0,6
2,1
5,2
4,2
2,3
2,6
1,6
-0,8
-0,02
0,8
2,4
3,1
3,0
4,0
Bron: Waarborgfonds Kinderopvang, Sectorrapporten Kinderopvang; *Bron: brancheorganisatie
kinderopvang
Achter deze gemiddelden gaat een grote spreiding schuil. Zo hadden meer dan 1 op de
5 organisaties in 2018 een negatieve rentabiliteit, terwijl 12,2% van de deelnemende
organisaties een rentabiliteit had van meer dan 10%. Voor de cijfers van 2017 is daarbij
ook een uitsplitsing gemaakt tussen BV’s, stichtingen en Eenmanszaken & VOF’s. In
2017 hadden zij een rentabiliteit van respectievelijk 3,6%, 3,4% en 2,3%.9
Ondertekenaars
-
, -
Eerste ondertekenaar
M.R.J. Rog, voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid -
Mede ondertekenaar
E.M. Witzke, adjunct-griffier