Voorstel van wet : Voorstel van wet
35 496 Wijziging van de Wet inkomstenbelasting 2001 en de Invorderingswet 1990 ter bestrijding van belastinguitstel en -afstel als gevolg van excessief lenen bij een eigen vennootschap (Wet excessief lenen bij eigen vennootschap)
ARTIKEL I
ARTIKEL II
ARTIKEL III
ARTIKEL IV
Nr. 2
VOORSTEL VAN WET
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau,
enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is fiscale maatregelen te
treffen ter bestrijding van het door middel van het aangaan van leningen tussen de
aanmerkelijkbelanghouder en zijn vennootschap uitstellen en afstellen van de heffing
en invordering van inkomstenbelasting;
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen
overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden
en verstaan bij deze:
ARTIKEL I
De Wet inkomstenbelasting 2001 wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 4.13 wordt als volgt gewijzigd:
1. In de aanhef van het eerste lid wordt «behoren» vervangen door «behoren mede».
2. In het eerste lid, onderdeel e, wordt «plaatsvinden. Bijschrijving op die aandelen
wordt met uitreiking van aandelen gelijkgesteld.» vervangen door «plaatsvinden;».
3. Aan het eerste lid wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
f. het bovenmatige deel van schulden die de belastingplichtige, zijn partner of de belastingplichtige
tezamen met zijn partner rechtens dan wel in feite direct of indirect heeft bij vennootschappen
waarin de belastingplichtige een aanmerkelijk belang heeft (het fictief reguliere
voordeel), waarbij onder schulden wordt verstaan: alle civielrechtelijke schuldverhoudingen
en verplichtingen.
4. Onder vernummering van het tweede lid tot derde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
2. Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel e, wordt bijschrijving op aandelen
met uitreiking van aandelen gelijkgesteld.
B
Na artikel 4.14 worden vier artikelen ingevoegd, luidende:
Artikel 4.14a Fictief regulier voordeel
1. Als het bovenmatige deel van schulden, bedoeld in artikel 4.13, eerste lid, onderdeel
f, wordt in aanmerking genomen:
a. als positief bedrag: de totale som van die schulden voor zover deze het maximumbedrag,
bedoeld in het tweede lid, overschrijdt;
b. als negatief bedrag: de totale som van die schulden voor zover deze lager is dan het
maximumbedrag, bedoeld in het tweede lid, doch ten hoogste het bedrag dat eerder ingevolge
onderdeel a of op grond van een naar aard en strekking daarmee vergelijkbare buitenlandse
regeling in de heffing is betrokken, voor zover ter zake van dat bedrag nog niet eerder
een negatief bedrag als het bovenmatige deel van schulden in aanmerking is genomen.
2. Het maximumbedrag, bedoeld in het eerste lid, bedraagt € 500.000, vermeerderd met
de bedragen die eerder op grond van artikel 4.13, eerste lid, onderdeel f, of op grond
van een naar aard en strekking daarmee vergelijkbare buitenlandse regeling in de heffing
zijn betrokken.
3. Schulden van de belastingplichtige, zijn partner of de belastingplichtige tezamen
met zijn partner worden in een kalenderjaar eenmaal in aanmerking genomen bij de belastingplichtige
en zijn partner tezamen. Het maximumbedrag, bedoeld in het tweede lid, geldt voor
de belastingplichtige en zijn partner gezamenlijk.
4. Voor de toepassing van het eerste lid wordt het bedrag van de schulden bepaald aan
het einde van het kalenderjaar op basis van de nominale waarde.
5. Indien de belastingplichtige aan het einde van het jaar, anders dan door een vervreemding
als bedoeld in artikel 4.16, eerste lid, aanhef en onderdeel h, niet langer een aanmerkelijk
belang heeft, wordt het eerste lid toegepast alsof de belastingplichtige op dat moment
een aanmerkelijk belang heeft en het bedrag van de schulden nihil is.
6. Een eigenwoningschuld als bedoeld in artikel 3.119a blijft bij de toepassing van
het eerste lid buiten aanmerking voor zover ter zake van die eigenwoningschuld een
recht van hypotheek op de eigen woning is verstrekt aan de vennootschap.
Artikel 4.14b Flankerende bepalingen ter zake van het fictief reguliere voordeel
1. Schulden die een met de belastingplichtige verbonden persoon rechtens dan wel in
feite direct of indirect heeft bij vennootschappen waarin de belastingplichtige een
aanmerkelijk belang als bedoeld in afdeling 4.3 heeft, maar waarin de verbonden persoon
geen aanmerkelijk belang als bedoeld in afdeling 4.3 heeft, worden als schulden als
bedoeld in artikel 4.14a, eerste lid, in aanmerking genomen bij de belastingplichtige
voor zover de schulden van de verbonden persoon meer bedragen dan € 500.000 en voor
die verbonden persoon geen schulden zijn als bedoeld in artikel 4.14a, zesde lid.
Voor de toepassing van de eerste zin wordt onder een met de belastingplichtige verbonden
persoon verstaan: een bloed- of aanverwant in de rechte lijn van de belastingplichtige
of van zijn partner.
2. Het eerste lid is niet van toepassing op schulden als bedoeld in het eerste lid voor
zover die schulden ingevolge artikel 4.13, eerste lid, onderdeel f, schulden van de
belastingplichtige, zijn partner of de belastingplichtige tezamen met zijn partner
zijn.
3. Voor zover schulden op grond van het eerste lid bij meerdere belastingplichtigen
als schulden als bedoeld in artikel 4.14a, eerste lid, in aanmerking worden genomen,
wordt het ingevolge het eerste lid als schulden in aanmerking te nemen bedrag in gelijke
delen bij ieder van hen in aanmerking genomen.
4. Voor zover ter zake van schulden een regulier voordeel als bedoeld in artikel 4.12,
onderdeel a, niet zijnde een fictief regulier voordeel als bedoeld in artikel 4.13,
eerste lid, onderdeel f, in aanmerking is genomen, worden die schulden niet in aanmerking
genomen als schulden als bedoeld in artikel 4.14a, eerste lid.
5. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking
tot de vaststelling van het maximumbedrag, bedoeld in artikel 4.14a, tweede lid, ingeval
de belastingplichtige niet gedurende het gehele kalenderjaar dezelfde partner heeft.
Artikel 4.14c Maximumbedrag bij het ontstaan van binnenlandse belastingplicht
1. Indien een belastingplichtige in Nederland gaat wonen en op dat tijdstip schulden
heeft aan vennootschappen als bedoeld in artikel 4.13, eerste lid, onderdeel f, wordt
het maximumbedrag, bedoeld in artikel 4.14a, tweede lid, gesteld op het bedrag van
die schulden, doch ten minste op € 500.000. Artikel 4.14b is van overeenkomstige toepassing.
2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld inzake de
vaststelling van het maximumbedrag, bedoeld in artikel 4.14a, tweede lid, indien:
a. de belastingplichtige voordien is opgehouden in Nederland te wonen;
b. de belastingplichtige voordien ten aanzien van een aanmerkelijk belang buitenlandse
belastingplichtige is geweest.
Artikel 4.14d Aanpassing vervreemdingsvoordeel bij einde binnenlandse belastingplicht
In geval van een vervreemding als bedoeld in artikel 4.16, eerste lid, aanhef en onderdeel
h, wordt het ingevolge artikel 4.16, eerste lid, aanhef en onderdeel h, in aanmerking
te nemen vervreemdingsvoordeel, bedoeld in artikel 4.19, eerste lid, vermeerderd met
het negatieve bedrag dat ingevolge artikel 4.14a, eerste lid, aanhef en onderdeel
b, als fictief regulier voordeel als bedoeld in artikel 4.13, eerste lid, onderdeel
f, in aanmerking zou zijn genomen ingeval de belastingplichtige binnenlandse belastingplichtige
zou zijn gebleven en aan het einde van het kalenderjaar het bedrag van de schulden
nihil zou.
C
Aan artikel 4.43 wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. Een fictief regulier voordeel als bedoeld in artikel 4.13, eerste lid, onderdeel
f, wordt geacht uiterlijk te zijn genoten bij het einde van het kalenderjaar of, indien
de belastingplichtige in de loop van het kalenderjaar is overleden, het moment onmiddellijk
voorafgaand aan het moment van overlijden.
D
Na artikel 10a.20 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 10a.21 Overgangsbepaling vereisten hypotheekrecht bij fictief regulier voordeel
Bij de toepassing van artikel 4.14a, eerste lid, blijft mede buiten aanmerking een
op 31 december 2022 bestaande eigenwoningschuld als bedoeld in artikel 3.119a ter
zake waarvan geen recht van hypotheek is verstrekt aan de vennootschap.
ARTIKEL II
In de Invorderingswet 1990 wordt na artikel 25b een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 25c
1. Het uitstel van betaling, bedoeld in artikel 25, achtste lid, wordt mede beëindigd
ingeval een positief voordeel in de zin van artikel 4.13, eerste lid, onderdeel f,
van de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt genoten. Het uitstel wordt in dat geval beëindigd
voor een bedrag ter grootte van het in artikel 2.12 van die wet genoemde percentage
vermenigvuldigd met het voordeel, bedoeld in artikel 4.13, eerste lid, onderdeel f,
van die wet. Het bedrag wordt bepaald als ware de belastingschuldige nog woonachtig
in Nederland en wordt verminderd met:
a. de in Nederland verschuldigde inkomstenbelasting over het fictief reguliere voordeel,
bedoeld in artikel 4.13, eerste lid, onderdeel f, van die wet;
b. de over het verschil tussen de totale som van de schulden, bedoeld in artikel 4.13,
eerste lid, onderdeel f, van die wet, en het maximumbedrag, bedoeld in artikel 4.14a,
tweede lid, van die wet, in het buitenland feitelijk geheven belasting.
2. Ingeval de belastingschuldige aannemelijk maakt dat de schulden, bedoeld in artikel
4.13, eerste lid, onderdeel f, van de Wet inkomstenbelasting 2001, lager zijn geworden
dan het maximumbedrag, bedoeld in artikel 4.14a, tweede lid, van die wet, en ter zake
van die afname in binnenlandse situaties een voordeel als bedoeld in artikel 4.14a,
eerste lid, onderdeel b, van die wet in aanmerking zou worden genomen, wordt in afwijking
van artikel 25, achtste lid, het uitstel van betaling niet beëindigd voor zover een
voordeel als bedoeld in artikel 4.14d van die wet in aanmerking is genomen.
ARTIKEL III
Deze wet treedt in werking met ingang van 1 januari 2023.
ARTIKEL IV
Deze wet wordt aangehaald als: Wet excessief lenen bij eigen vennootschap.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries,
autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering
de hand zullen houden.
Gegeven
De Staatssecretaris van Financiën,
Stemmingsuitslagen
Aangenomen met handopsteken
Fracties | Zetels | Voor/Tegen |
---|---|---|
VVD | 34 | Voor |
D66 | 24 | Voor |
PVV | 17 | Voor |
CDA | 14 | Voor |
PvdA | 9 | Voor |
SP | 9 | Voor |
GroenLinks | 8 | Voor |
PvdD | 6 | Voor |
ChristenUnie | 5 | Voor |
FVD | 5 | Tegen |
DENK | 3 | Voor |
Groep Van Haga | 3 | Tegen |
JA21 | 3 | Tegen |
SGP | 3 | Voor |
Volt | 2 | Voor |
BBB | 1 | Voor |
BIJ1 | 1 | Voor |
Fractie Den Haan | 1 | Tegen |
Gündogan | 1 | Voor |
Omtzigt | 1 | Voor |
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.