Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden : Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden
35 464 Wijziging van de begrotingsstaat van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2020 (Tweede incidentele suppletoire begroting inzake compensatie studenten en ondersteuningsmaatregelen onderwijs COVID-19)
Nr. 5
VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 22 juni 2020
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, belast met het voorbereidend
onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm
van een lijst van vragen met de daarop gegeven antworoden.
De vragen zijn op 3 juni 2020 voorgelegd aan de Ministers van Onderwijs, Cultuur en
Wetenschap en voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media (Kamerstuk 35 464, nr. 3). Bij brief van 15 juni 2020 zijn ze door de Ministers van Onderwijs, Cultuur en
Wetenschap en voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media beantwoord.
Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van
het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
De voorzitter van de commissie, Tellegen
Adjunct-griffier van de commissie, Verouden
Inhoudsopgave
BEGROTINGSTOELICHTING
2
1.
Compensatie voor studenten in het middelbaar beroepsonderwijs en hoger onderwijs
2
2.
Ondersteuning gericht op het voorkomen van onderwijsachterstanden en studievertraging
in ve, po, vo en mbo
5
3.
Offensief tot behoud van stages en leerwerkbanen voor praktijk-onderwijs (pro), voortgezet
speciaal onderwijs (vso), voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (vmbo) en mbo
8
4.
Uitbreiding aanvullende bekostiging nieuwkomers po en vo
9
B. BEGROTINGSTOELICHTING
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de memorie van toelichting en
hebben hierover nog enkele opmerkingen en vragen.
De leden van de CDA-fractie hebben het onderhavige wetsvoorstel met interesse gelezen
en hebben nog enige vragen.
De leden van de D66-fractie hebben met grote belangstelling kennisgenomen van het
wetsvoorstel inzake compensatie studenten en ondersteuningsmaatregelen onderwijs COVID-19
en willen de regering nog enkele vragen voorleggen.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben kennisgenomen van de tweede incidentele
suppletoire begroting en hebben hier nog enkele vragen over.
De leden van de SP hebben met gemengde gevoelens kennisgenomen van de begrotingswijziging
inzake compensatie en ondersteuningsmaatregelen voor het onderwijs. Zij hebben hierover
nog enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de tweede
incidentele suppletoire begroting. Deze leden maken zich zorgen over de grote gevolgen
van de uitbraak van het coronavirus voor het onderwijs en studenten. Deze leden onderkennen
een noodzaak dat studenten worden gecompenseerd, onderwijsachterstanden en studievertraging
als gevolg van COVID-19 zoveel mogelijk worden voorkomen voor leerlingen en mbo-studenten
en instellingen, scholen en werkgevers met stages en leerwerk-banen maximaal worden
ondersteund bij het bieden van maatwerk.
De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel.
1. Compensatie voor studenten in het middelbaar beroepsonderwijs en hoger onderwijs
De leden van de VVD-fractie lezen dat er een compensatie komt voor studievertraging
in het laatste jaar van de studie veroorzaakt door COVID-19. Hoeveel studenten gaan
hier naar schatting gebruik van maken? Wat gebeurt er als er meer studenten dan verwacht
gebruik gaan maken van de regeling en hoe wordt dit gefinancierd?
Deze leden lezen dat de additionele middelen bedoeld zijn om te voorkomen dat mbo
-studenten geen verdere studievertraging oplopen doordat de beroepspraktijkonderdelen
van de opleidingen geen doorgang kunnen vinden. Op welke manier kunnen beroepspraktijkonderdelen
weer doorgang vinden door de versoepeling van de coronaregels sinds 1 juni 2020, zo
vragen deze leden.
De coronaregels hebben in de diverse sectoren zeer verschillend uitgepakt. Waar in
de bouw de beroepspraktijkvorming gewoon heeft kunnen doorgaan, heeft die bijvoorbeeld
in de horeca grotendeels stilgelegen. Nu sinds 1 juni 2020 de horeca weer open is,
nemen in die sector de mogelijkheden om de beroepspraktijkvorming te vervolgen, weer
toe. De situatie is echter niet te vergelijken met de situatie vóór de coronacrisis.
De 1,5-meterregel kan de mogelijkheden voor horecaondernemers om studenten op te leiden,
beperken. Om er toch voor te zorgen dat studenten verder kunnen met hun beroepspraktijkvorming
en studievertraging te voorkomen, is Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven
(SBB) onder andere bezig om nieuwe leerbedrijven te erkennen, ook in aanverwante sectoren.
Door ook gebruik te maken van de mogelijkheden om stage te lopen buiten de schooltijden,
zoals in avonduren of in het weekend, worden stagemogelijkheden optimaal benut. Daarnaast
kunnen scholen er binnen bestaande kaders voor kiezen om bepaalde leerdoelen te laten
behalen via praktijkopdrachten in de school in plaats van beroepspraktijkvorming.
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de compensatie
voor studenten in het mbo en het ho. Het bericht dat studenten vanwege de coronamaatregelen
ook in staat worden gesteld aanvullend te lenen bij DUO begrijpen deze leden, maar
baart hen ook zorgen. Kan de regering in een overzicht aangeven hoeveel er gemiddeld
meer geleend wordt per maand, sinds de invoering van de coronamaatregelen medio maart
2020 en hoeveel studenten daarvoor kiezen?
Deze leden vragen de regering of het klopt dat alle studenten die studievertraging
in hun laatste studiejaar oplopen door coronamaatregelen zowel financieel gecompenseerd
worden alsmede hun reisrecht wordt verlengd? Geldt dit ook voor studenten die onderwijs
volgen bij private instellingen? Heeft de regering ook met deze groep rekening gehouden
bij het bedrag dat voor de compensatie is gereserveerd, zo vragen zij.
Voornoemde leden maken zich grote zorgen over de positie van jongeren op de arbeidsmarkt
als gevolg van de coronamaatregelen en de bijkomende economische crisis. Wat vindt
de regering van het idee om doorleren toegankelijker te maken na het behalen van een
diploma, vanwege de dreigende slechte arbeidsmarkt? Wat heeft de regering geleerd
van de vorige economische crisis met betrekking tot jongeren en hun arbeidsmarktperspectief?
Hoe gaat zij dit concreet toepassen nu de eerste cijfers duiden op baanverlies voor
jongeren en een lastige positie op de arbeidsmarkt na afstuderen? Op welke wijze houdt
de regering rekening met de grotere kans dat jongeren vanwege de afnemende arbeidsmarktkansen
besluiten door te studeren?
Deze leden vragen wat de procedure is vanuit het perspectief van de student? Welke
stappen moeten studenten zetten om het compensatiebedrag te ontvangen indien zij daar
recht op hebben? Hoe is de regering voornemens dit richting studenten te communiceren?
De aan het woord zijnde leden vragen tenslotte of de regering een beeld heeft van
studenten in het hoger onderwijs die uitvallen als gevolg van de coronacrisis en de
coronamaatregelen? Deze leden vragen zo spoedig mogelijk na 1 oktober 2020 concrete
cijfers te geven van de uitval bij studenten in het hoger onderwijs voor het studiejaar
2019–2020. Hoe verhouden zich deze cijfers tot het gemiddeld aantal uitval en de uitval
van voorgaande studiejaren, zo vragen deze leden.
De leden van de D66-fractie waarderen dat de motie van de leden Jetten en Heerma met
vaart is uitgevoerd. Deze leden vragen de regering om verheldering van een aantal
zaken. Komen internationale studenten die studievertraging oplopen ook in aanmerking
voor compensatie? Hoe vragen studenten de compensatie aan? Moeten zij zich actief
melden bij de onderwijsinstelling of DUO, of voert DUO dit automatisch uit, zo vragen
deze leden.
De leden van de GroenLinks-fractie zijn blij dat de regering een deel van de studenten
compenseert voor opgelopen vertraging door de coronacrisis. Wel vragen de leden waarom
er alleen gekozen is om studievertraging in het laatste jaar te compenseren? Wat doet
de regering voor studenten die in eerdere studiejaren bewezen vertraging oplopen door
de coronacrisis? Wat doet de regering voor studenten die hun bijbaan zijn verloren
door de crisis? Veel van hen zijn flexwerkers of uitzendkrachten met nulurencontracten
en komen niet in aanmerking voor een compensatieregeling omdat ze (net) te weinig
verdienen. Wat gaat de regering doen om deze studenten te helpen, zo vragen deze leden.
De leden van de SP-fractie zijn nog steeds verbolgen over het feit dat alleen studenten
in de afrondende fase van hun studie gecompenseerd worden. Studenten die hun wo-bachelordiploma
zullen behalen tussen september en januari zijn uitgesloten van de compensatieregeling,
wat de leden op zijn zachtst gezegd vreemd vinden. Wellicht dat de regering vindt
dat wo-bachelorstudenten niet in de afrondende fase van hun studie bevinden en dat
deze studenten nog een masteropleiding zullen gaan volgen. De leden zijn benieuwd
of de regering vindt dat een wo-bachelordiploma een volwaardig diploma is, waarmee
de arbeidsmarkt betreden kan worden. Er zijn namelijk genoeg universitaire studenten
die besluiten geen wo-masteropleiding te gaan doen. Sterker nog, het bachelor-mastersysteem
is met dat uitgangspunt gecreëerd. Deze leden vragen waarom er niet is gekozen voor
een generieke maatregel om alle studenten met studievertraging vanwege het coronavirus
te compenseren. Ook eerste-, tweede- en derdejaarsstudenten kunnen vanwege de coronamaatregelen
studievertraging oplopen. Uit gesprekken met het veld maken de leden op dat het percentage
studenten dat enige vertraging zal oplopen door corona hoog zal zijn. Voornoemde leden
wijzen in dit verband bijvoorbeeld op de problematiek dat sommige stages onmogelijk
plaats hebben kunnen vinden. Deze leden wijzen er verder op dat, mede op jaren van
aansporing vanuit het ministerie, curricula doorgaans dusdanig vol zitten dat het
vaak schier onmogelijk is hier ruimte in te creëren om vertraging in te lopen. Vertraging
is vertraging, ongeacht in welke fase van de studie deze wordt opgelopen.
Verhalen van studenten hebben deze leden bereikt die in het voorjaar van 2020 van
plan waren af te studeren, waardoor zij recht hadden op teruggave van het al betaalde
collegegeld. Door de coronamaatregelen zijn zij genoodzaakt langer ingeschreven te
staan en indien zij nog voor 1 september 2020 hun diploma behalen, komen zij niet
in aanmerking voor de compensatieregeling. Deze leden vinden dat deze studenten tussen
wal en schip vallen en vragen de regering in hoeverre zij deze studenten alsnog tegemoet
kan komen.
Het baart de leden van de PvdA-fractie zorgen dat bij een onderzoek van StudeerSnel
onder méér dan 1600 Nederlandse studenten blijkt dat 60 procent van de studenten zich
mentaal slechter voelt dan voor de corona-uitbraak en dat gebrek aan productiviteit
als gevolg van toegenomen afleiding door familieleden en huisgenoten en onvoldoende
toegang tot educatieve middelen voor hen een groot pijnpunt vormen. De regering maakt
nu € 160 miljoen vrij in 2021 voor een eenmalige tegemoetkoming aan studenten die
studievertraging oplopen, zich opnieuw moeten inschrijven in collegejaar 2020–2021
en een diploma halen tussen september 2020 en eind januari 2021. Bovendien maakt het
kabinet € 40 miljoen vrij in 2020 voor een financiële compensatie aan studenten van
wie het recht op basisbeurs of aanvullende beurs afloopt in de maanden juli, augustus
en september. Deze leden juichen deze maatregelen toe, maar vragen of studenten die
nu kampen met mentale problemen hiermee voldoende extra steun wordt geboden. Hoe beziet
de regering deze problematiek? Waarop baseert de regering de bedragen van € 160 en
€ 40 miljoen? Met hoeveel studenten die studievertraging oplopen, houdt zij rekening?
Gaat het kabinet er vanuit dat met de € 40 miljoen alle gevallen van studenten van
wie het recht op basisbeurs of aanvullende beurs afloopt in de maanden juli, augustus
en september en aanspraak kan maken op een financiële compensatie kunnen worden gecompenseerd?
Zo nee, van welk percentage, gaat de regering dan uit? Waarop is dit percentage gebaseerd?
De regering schrijft dat voor beide maatregelen geldt dat eventuele resterende middelen
die niet zijn uitgeput, terugvloeien naar ’s Rijks kas. Kan zij toelichten waarom
dat niet behouden blijft voor compensatie voor gevallen die nog niet worden tegemoet
gekomen onder deze regeling? Indien mocht blijken dat (significant) meer studenten
gecompenseerd moeten worden (bijvoorbeeld als er een tweede golf komt), uit welke
middelen wordt dat dan gedaan? Wat kan een student verwachten als zij of hij door
corona pas in februari 2021 een diploma behaalt?
Internationale werkende studenten moeten maandelijks 56 uur werken of per kwartaal
€ 525 verdienen om in aanmerking te komen voor een studielening of een ov-regeling.
Als gevolg van COVID-19 verliezen echter veel van deze studenten hun banen. Wat worden
de consequenties voor de betrokken internationale studenten en hun studieleningen
in het komende academische jaar?
Voornoemde leden vragen of er nu ook snel meer duidelijkheid komt over financiële
steun voor docenten en onderzoekers: vertraging in onderwijs betekent immers dat er
de komende jaren extra onderwijsinspanningen nodig zijn. Bovendien loopt ook de vertraging
in onderzoeksprojecten op universiteiten verder op, wat met name voor jonge onderzoekers
tot problemen leidt. Voor deze problematiek zijn oplossingen nodig. Welke mogelijkheden
ziet de regering om hier iets aan te doen, zo vragen deze leden.
De leden van de SGP-fractie vragen hoe de regering omgaat met groepen studenten die
op vergelijkbare wijze als de groep die in het wetsvoorstel centraal staat zich een
extra jaar zullen moeten inschrijven, maar die nu nog niet in het laatste studiejaar
zitten.
2. Ondersteuning gericht op het voorkomen van onderwijsachterstanden en studievertraging
in ve1, po2, vo3 en mbo
De leden van de VVD-fractie lezen dat waar het afstandsonderwijs niet goed tot stand
komt, dat vaak te maken heeft met de sociaal maatschappelijke en sociaal economische
situatie van de leerlingen en studenten. Waarop staaft de regering deze constatering?
Bij hoeveel studenten komt het afstandsonderwijs niet goed op gang? Bij welke hogescholen
of universiteiten is dit het geval? Hoeveel kinderen in het primair en voortgezet onderwijs zijn nog steeds uit beeld? Kan dit worden toegespitst per gemeente?
Welke maatregelen neemt de regering om alle kinderen weer in beeld te krijgen? Welke
rol spelen gemeentelijke leerplichtambtenaren hierin, zo vragen zij.
Deze leden lezen dat er € 244 miljoen beschikbaar wordt gesteld voor de voorschoolse
educatie, het primair onderwijs, het voortgezet onderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs.
Van deze € 244 miljoen wordt € 1,7 miljoen betaald uit de onderuitputting van de bestaande
subsidieregeling lente- en zomerscholen. Waaruit wordt de overige € 242,3 miljoen
betaald? Voornoemde leden vragen of er al zicht is op hoeveel scholen ervoor kiezen
om deze zomerlessen te verzorgen om onderwijsachterstanden weg te werken. Zo ja, hoeveel
scholen in het po en vo kiezen hiervoor? Zo nee, wanneer kunnen we hierover meer duidelijkheid
verwachten, zo vragen deze leden.
De leden van de CDA-fractie lezen dat in totaal € 244 miljoen wordt uitgetrokken om
onderwijsachterstanden en studievertraging te voorkomen in het ve, po, vo en mbo.
Verder lezen deze leden dat van deze € 244 miljoen, € 1,7 miljoen betaald is uit de
onderuitputting van de bestaande subsidieregeling lente- en zomerscholen vo waarmee
tevens uitvoering wordt gegeven aan de motie van de leden Rog en Van Meenen4. Deze leden vragen de regering of ook onderuitputting op andere zaken is gebruikt
om aan het bedrag van € 244 miljoen te komen. Zo ja, onderuitputting op welke andere
zaken?
Deze leden vragen nader toe te lichten op basis waarvan de verdeelsleutel voor de
diverse investeringen en over de diverse onderwijssectoren tot stand is gekomen. Is
dit gebeurd op basis van de omvang van de sector of op basis van de omvang van de
problematiek? In geval van het laatste hoe is de omvang van de problematiek vastgesteld?
Is dit op basis van bijvoorbeeld onderzoek van de Inspectie van het Onderwijs naar
deze achterstanden of andere onderzoeken? Deze leden vragen tevens of er zicht is
op welke specifieke scholen achterstand is ontstaan door het afstandsonderwijs de
afgelopen weken?
Deze leden vragen of het klopt dat het totale bedrag van ruim € 244 miljoen als subsidie
wordt toegekend en of scholen die ondersteuning willen een subsidieaanvraag moeten
indienen? Aan welke voorwaarden moet de subsidieaanvraag voldoen? Wordt bij de toekenning
van de middelen ook gekeken op welke scholen de meeste achterstand is ontstaan? Kunnen
bijvoorbeeld scholen in achterstandswijken meer geldelijke ondersteuning ontvangen
dan andere scholen, omdat naar verwachting de problematiek daar groter is dan op scholen
met veel kinderen van hoogopgeleide ouders? Hoe lang duurt het voordat de subsidieaanvraag
wordt toegekend en de scholen het bedrag op hun rekening hebben?
Voornoemde leden vragen of er ook wordt gemonitord op welke wijze de scholen de ontvangen
gelden besteden en hoe efficiënt en met welk resultaat deze gelden worden ingezet?
Deze leden lezen dat er ook € 2 miljoen beschikbaar is voor onderzoek, monitoring,
uitvoering en communicatie. Deze leden vragen voor wie deze gelden bestemd zijn, kunnen
scholen daar aanspraak op maken of is dit voor andere organisaties zoals de Inspectie
van het Onderwijs, instellingen die vallen binnen de SLOA5 of anderen?
De aan het woord zijnde leden waarderen de inspanningen van de regering om studievertraging
als gevolg van de coronamaatregelen te voorkomen. Deze leden willen graag specifiek
weten hoe achterstanden worden ingehaald bij opleidingen voor contactberoepen die
met stages werken? Hoe worden specifiek mbo-studenten over de mogelijkheden geïnformeerd
om onderwijsachterstanden in te halen door lente-, zomer- en herfstonderwijs, conform
de motie van de leden Rog en Van Meenen6? Zou het inhalen van stages in het lente-, zomer- en herfstonderwijs ook mogelijk
zijn? Hoe denkt SBB7 over dit plan?
Deze leden maken zich zorgen dat een groep mbo-studenten, met name diegene met een
onderwijsachterstand, moeilijk te bewegen zijn tot het volgen van deze extra onderwijsmogelijkheden.
Deelt de regering deze zorgen en hoe gaat zij dit stimuleren?
Deze leden vragen tot slot een overzicht te geven van mbo-opleidingen die het zwaarst
getroffen zijn door de coronamaatregelen.
De leden van de D66-fractie zijn blij dat er extra middelen zijn om onderwijsachterstanden
te bestrijden. Deze leden vragen hoe de extra middelen worden uitgekeerd, gaat dit
via de gemeenten of via de scholen? Hebben scholen de mogelijkheid om in de zomervakantie
extra ondersteuning te bieden voor leerlingen die dat nodig hebben?
Welke instantie gaat het onderzoek, de monitoring, uitvoering en communicatie doen,
zo vragen deze leden.
De leden van de GroenLinks-fractie waarderen de inzet van de regering om extra te
investeren in het ve, po, vo en mbo om opgelopen onderwijsachterstanden en studievertraging
in te halen. Deze leden vragen wel op welke manier de regering deze miljoenen gaat
besteden? Over wat voor facultatieve programma’s en ondersteuning gaat het? Ook lezen
deze leden dat dit naast de reguliere onderwijstijd zal gebeuren, maar wie zal deze
extra taken dan uitvoeren? Kan de regering garanderen dat deze taken niet nog extra
op het bordje van de leraren komen te liggen, die toch al een hoge werkdruk ervaren
(en een lerarentekort), zo vragen deze leden.
De leden van de SP-fractie vinden het een goede stap van de regering om € 244 miljoen
vrij te maken voor de ondersteuning gericht op het voorkomen van onderwijsachterstanden. De leden vragen echter waarom het geld bestemd is
voor ondersteuning gericht op het voorkomen van onderwijsachterstanden, terwijl deze
er vaak helaas – al dan niet langdurig – al zijn. Kan de regering dit toelichten?
Er is € 2 miljoen beschikbaar voor onderzoek. Wordt er ook onderzoek gedaan naar de
opgelopen onderwijsachterstanden als gevolg van de coronacrisis en welke ondersteuning
er nodig is om deze achterstanden weg te werken? Zo ja, wordt daarbij ook gekeken
naar al bestaande onderwijsachterstanden? Zo nee, waarom niet? In hoeverre worden
leraren en schoolleiders hierin betrokken? Kan de regering toelichten waar het geld
precies naartoe gaat, oftewel wie krijgt wat qua subsidie? Aan welke eisen moet worden
voldaan? Deze leden vragen de regering ook waar de verdeling van het budget op gebaseerd
is.
De leden van de PvdA-fractie merken op dat de Inspectie van het Onderwijs heeft gewezen op beperkingen van het afstandsonderwijs voor optimale benutting
van de onderwijstijd die de sociale ongelijkheid tussen leerlingen en tussen studenten
dreigt te versterken. Het kabinet stelt eenmalig € 244 miljoen beschikbaar om aanbieders
van voorschoolse educatie, scholen en instellingen in de periode van de zomervakantie
van 2020 tot en met de zomervakantie van 2021, leerlingen en studenten te laten ondersteunen
bij het inhalen van leerachterstanden door extra facultatieve programma’s. Dit klinkt
deze leden goed in de oren. Niettemin vragen zij wat de fysieke beperkingen zijn bij
dit eenmalige bedrag. Door de anderhalvemetermaatregel past immers nog maar ongeveer
een derde van de leerlingen tegelijk in een schoolgebouw. Welk deel van de leerlingen
en studenten die leerachterstanden hebben opgelopen kan hierbij worden bereikt? Ondertussen
zegt ruim een kwart van de leraren en leerlingbegeleiders in het basis- en voortgezet
onderwijs dat zij door de coronacrisis meer kwetsbare leerlingen hebben ontdekt en
willen de helft van de leraren op de basisschool en een derde van de leraren in het
voortgezet onderwijs een belangrijkere rol van de jeugdhulp aan leerlingen, zo blijkt
uit een landelijke enquête van het onderzoeksprogramma De Monitor en DUO-onderwijsonderzoek
en Advies8. In hoeverre kan met het beschikbare budget aan deze wens van de leraren en leerlingbegeleiders
worden tegemoet gekomen, zo vragen deze leden.
3. Offensief tot behoud van stages en leerwerkbanen voor praktijkonderwijs (pro),
voortgezet speciaal onderwijs (vso), voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (vmbo)
en mbo
De leden van de VVD-fractie lezen dat er een extra impuls wordt gegeven voor werkgevers
in leerwerkbedrijven om leerwerkplekken te creëren of in stand te houden tijdens en
na deze crisis. Op welke manier wordt deze € 10,6 miljoen besteed? Daarnaast lezen
deze leden dat er een tijdelijke uitbreiding van twee jaar komt voor de acquisitie
en ondersteuning van leerwerkbedrijven door de SBB in de regio. Waaraan wordt deze
€ 4 miljoen, vrijgemaakt in 2020 en 2021, uitgegeven, zo vragen deze leden.
De leden van de CDA-fractie lezen dat er extra subsidie vrijkomt voor werkgevers,
zodat het creëren van leerwerkplekken aantrekkelijker wordt. Wat betekent de verhoging
van subsidie van praktijkleren voor een bedrijf in de praktijk? Kan dit nader worden
toegelicht?
Deze leden vragen aan te geven hoeveel, van de in totaal € 14,6 miljoen die in deze
paragraaf wordt genoemd voor ondersteuning leerwerkplekken en SBB, is specifiek voor
het praktijkonderwijs, respectievelijk voortgezet speciaal onderwijs en voorbereidend
middelbaar beroepsonderwijs? Waar wordt de middelen voor deze sectoren specifiek voor
ingezet?
Deze leden hebben met belangstelling de plannen gelezen van de regering tot behoud
van stages en leerwerkbanen. Deze leden zijn van mening dat de coronacrisis grote
gevolgen heeft voor de veranderende vraag en aanbod verhouding op de arbeidsmarkt.
Ziet de regering ook mogelijkheden om extra aandacht te besteden aanstaande studenten
binnen de kansopleidingen? Bijvoorbeeld sectoren waar enerzijds kansen liggen voor
studenten en anderzijds de samenleving jongeren binnen deze opleiding hard nodig heeft?
Deze leden zien de huidige crisis als een ideaal moment om hier meer aandacht aan
te geven, zeker nu de arbeidsmarktverandering in een stroomversnelling is gekomen
door de huidige crisis.
De leden van de GroenLinks-fractie waarderen de inzet van de regering om binnen het
mbo stage- en leerplekken te behouden of te creëren. Juist hier zitten de studenten
waar we als eerste een beroep op zullen moeten doen om de veranderende samenleving
weer op te bouwen – soms letterlijk. Deze leden zijn dan ook tevreden dat de regering
middelen ter beschikking stelt voor het actieplan van SBB om leerwerkbedrijven te
acquireren en ondersteunen. Deze leden vragen hierbij wel waarom dit een tijdelijke
ondersteuning betreft. Hierbij nemen deze leden in aanmerking dat er structureel € 3,1
miljoen bezuinigd is op het SBB, en dat de verwachting is dat de gevolgen van COVID-19
op het aantal beschikbare stages en leerwerkplekken langer dan twee jaar zullen duren.
Is de regering bereid de structurele bezuinigingen op SBB te heroverwegen, gezien
de cruciale functie die SBB vervult? Zo nee, waarom niet? Kan de regering borgen dat
indien blijkt dat de afname van het aantal stages en weerwerkplekken als gevolg van
COVID-19 langer dan twee jaar duurt, hiervoor ook middelen ter beschikking gesteld
zullen worden? Zo nee, waarom niet? Is de regering tevens bereid instellingen te ondersteunen
die op dit moment zelf creatieve oplossingen inzetten om stages te verzorgen? Zo ja,
op welke manier(en)? Zo nee, waarom niet, zo vragen deze leden.
De leden van de SP-fractie vragen wat het offensief tot behoud van stages en leerwerkbanen
precies inhoudt voor leerlingen van het pro, vso en vmbo? Deze leden merken namelijk
op dat het actieplan enkel voor het mbo opgesteld is.
De leden van de PvdA-fractie lezen dat voor het behoud van stages en leerwerkbanen
voor praktijkonderwijs, voortgezet speciaal onderwijs, voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs
en mbo het kabinet met een offensief komt. Met een extra impuls per jaar van € 10,6
miljoen in 2020 en ook in 2021 wordt het ook voor werkgevers in leerwerkbedrijven
aantrekkelijker gemaakt om leerwerkplekken te creëren of in stand te houden tijdens
en na de coronacrisis. Kan de regering becijferen welk deel van de stagetekorten hiermee
zal worden opgelost, zo vragen deze leden.
De leden van de SGP-fractie vragen op welke wijze bij de inzet om stages en leerwerkplekken
te behouden de positie van kleine(re) ondernemers aan bod komt. Deze leden constateren
dat de betrokkenheid van deze groep bij het bieden van kansen voor studenten vaak
groot is, maar dat de financiële ondersteuning voor hen van groot belang is, zeker
in de huidige omstandigheden.
4. Uitbreiding aanvullende bekostiging nieuwkomers po en vo
De leden van de VVD-fractie lezen dat het kabinet in 2020 eenmalig € 21 miljoen vrij
maakt voor het po en vo om de nieuwkomersbekostiging voor de huidige groep nieuwkomers
met drie maanden te verhogen. Al eerder is geconstateerd dat de groep nieuwkomers
lastiger wordt bereikt. Op welke manier wordt de € 21 miljoen gebruikt om de werkwijze
met betrekking tot nieuwkomers te veranderen, zodat de komende maanden het geld gebruikt
gaat worden om daadwerkelijk de onderwijsachterstanden weg te werken in plaats van
dat we op dezelfde voet, afstandsonderwijs die nieuwkomers nauwelijks bereikt, verder
gaan?
Deze leden lezen dat de regering nogmaals € 3,8 miljoen uitgeeft om devices beschikbaar te stellen voor leerlingen. Hoeveel leerlingen komen in aanmerking voor
een device? Tot wanneer loopt deze regeling, zo vragen deze leden.
Ook de leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de regering nogmaals maximaal € 3,8
miljoen investeert voor devices voor leerlingen die hier zelf niet de beschikking over hebben. Deze leden vragen
hoe deze devices verdeeld worden. Hebben alle schoolbesturen beschikking hiertoe of is het wie eerst
komt, wie eerst maalt? Hoe zorgt de regering voor een eerlijke verdeling, zo vragen
deze leden.
De leden van de PvdA-fractie merken op dat nieuwkomers die de Nederlandse taal nog
niet of nauwelijks spreken of die komend schooljaar de overgang zullen maken naar
het reguliere onderwijs, in deze periode extra achterstanden hebben opgelopen. De
regering maakt eenmalig € 21 miljoen vrij voor het po en vo om de nieuwkomersbekostiging
voor de huidige groep nieuwkomers met drie maanden verhogen. Deze leden hechten hier
zeer aan en hadden hier ook tijdens het notaoverleg van 29 april jl. om gevraagd door
middel van de motie van de leden Van den Hul en Westerveld9. Reden is dat anders de coronacrisis voor deze groep leerlingen leidt tot vertraging,
waardoor ze niet op tijd op hun niveau kunnen uitstromen naar regulier onderwijs.
In hoeverre geeft de regering nu alsnog uitvoering aan deze motie, zo vragen deze
leden.
Voorzitter van de commissie, Tellegen
Adjunct-griffier van de commissie, Verouden
Reactie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Minister voor Basis-
en Voortgezet Onderwijs en Media
1. Compensatie voor studenten in het middelbaar beroepsonderwijs en hoger onderwijs
De leden van de VVD-fractie lezen dat er een compensatie komt voor studievertraging
in het laatste jaar van de studie veroorzaakt door COVID-19. Hoeveel studenten gaan
hier naar schatting gebruik van maken? Wat gebeurt er als er meer studenten dan verwacht
gebruik gaan maken van de regeling en hoe wordt dit gefinancierd?
Deze leden lezen dat de additionele middelen bedoeld zijn om te voorkomen dat mbo
-studenten geen verdere studievertraging oplopen doordat de beroepspraktijkonderdelen
van de opleidingen geen doorgang kunnen vinden. Op welke manier kunnen beroepspraktijkonderdelen
weer doorgang vinden door de versoepeling van de coronaregels sinds 1 juni 2020, zo
vragen deze leden.
Er zijn twee doelgroepen voorzien in de compensatie studenten. De eerste groep zijn
de studenten in het bekostigd middelbaar beroepsonderwijs en het bekostigd hoger onderwijs
die tussen 1 augustus 2020 (mbo)/ 1 september (ho) en 31 januari 2021 hun diploma
halen in het mbo, in het hbo of het masterdiploma in het wo. Voor deze doelgroep geldt
dat het lastig is om te ramen hoeveel studenten daadwerkelijk in de genoemde periode
afstuderen, daarom is behoedzaamheidshalve in de raming rekening gehouden met een
schatting van alle laatstejaars studenten in het mbo, in het hbo en de masterstudenten
in het wo. Daarbij is de schatting dat het maximaal 340.000 studenten betreft in mbo,
hbo en (de master in het) wo. De verwachting is dat de geschatte raming van de kosten
voor deze compensatie voldoende is voor deze doelgroep.
De tweede doelgroep zijn de studenten die in zomer 2020 uit het recht lopen voor de
basisbeurs (mbo-bol) of de aanvullende beurs (mbo-bol en ho). Deze doelgroep is geschat
op circa 25.000. Daarbij is gekeken naar het aantal studenten dat vorig jaar in die
periode uit de rechten is gelopen.
We achten het onwaarschijnlijk dat er meer studenten dan geschat gebruik zullen maken
van de regeling. Juist door de ruime schatting van het aantal studenten zou het budget
afdoende moeten zijn. Daarom is ook afgesproken dat eventuele resterende middelen
die niet zijn uitgeput terugvloeien naar het generale beeld.
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de compensatie
voor studenten in het mbo en het ho10. Het bericht dat studenten vanwege de coronamaatregelen ook in staat worden gesteld
aanvullend te lenen bij DUO11 begrijpen deze leden, maar baart hen ook zorgen. Kan de regering in een overzicht
aangeven hoeveel er gemiddeld meer geleend wordt per maand, sinds de invoering van
de coronamaatregelen medio maart 2020 en hoeveel studenten daarvoor kiezen?
Eerder heeft het lid Westerveld (GL) schriftelijke vragen over de financiële situatie
van studenten gesteld (2020Z06650). Hier is het volgende antwoord op gegeven dat een beeld schetst van de lening aanvragen
en bedragen op macro niveau. Dagelijks doen normaliter gemiddeld meer dan honderd
studenten een eerste aanvraag voor de studielening. De aantallen fluctueren per dag,
maar ook per maand, waardoor het niet eenvoudig is cijfers van de afgelopen corona-periode
te vergelijken met de periode daarvoor. In de beschikbare cijfers tot nu toe is er
op macro niveau geen stijging in de aantallen zichtbaar. In de periode van 16 maart
tot en met 22 april waren er gemiddeld 114 eerste aanvragen van de studielening per
dag. In februari waren dit gemiddeld 165 eerste aanvragen per dag.
In de DUO omgeving voor studenten kunnen studenten zelf hun bedrag ophogen of verlagen
naar gelang de behoefte en tot het wettelijk toegestane maximum. Het maandelijkse leenbedrag dat DUO aan studenten heeft overgemaakt
was in februari € 217,8 miljoen. In maart was dit € 216,6 miljoen en in april is het
€ 214,4 miljoen. Er is op macro niveau dus geen sprake van een toename in deze bedragen.
Studenten kunnen ook een leenbedrag aanvragen met terugwerkende kracht. De betalingen
van deze bedragen staan los van de maandbetalingen en worden wekelijks door DUO uitgevoerd.
De leenbedragen met terugwerkende kracht zijn wel wat gestegen in de corona-periode.
In de eerste vijf weken van de corona-periode ging het om € 8,6 miljoen waar het in
de vijf weken daarvoor ging om € 8,1 miljoen.
Daarnaast betracht DUO coulance en kunnen studenten aanvragen om hun al maximale leen
bedrag verder op te hogen. DUO heeft vanaf het begin van de corona maatregelen 1900
verzoeken hiertoe gehonoreerd. Het gemiddelde leenbedrag hiervan is € 500.
Deze leden vragen de regering of het klopt dat alle studenten die studievertraging
in hun laatste studiejaar oplopen door coronamaatregelen zowel financieel gecompenseerd
worden alsmede hun reisrecht wordt verlengd? Geldt dit ook voor studenten die onderwijs
volgen bij private instellingen? Heeft de regering ook met deze groep rekening gehouden
bij het bedrag dat voor de compensatie is gereserveerd, zo vragen zij.
Studenten die aan de voorwaarden voor compensatie voldoen, kunnen inderdaad compensatie
ontvangen. Daarnaast kunnen studenten gebruikmaken van de verlenging van het reisrecht.
De maximale duur van het reisrecht is voor alle studenten verlengd met 3 maanden,
maar een student maakt hier natuurlijk alleen gebruik van als die grens wordt bereikt.
In het hoger onderwijs, betekent dat dat de student langer dan de nominale studieduur
plus een jaar moet studeren. Een student kan dus inderdaad voor beide maatregelen
in aanmerking komen.
Er zijn twee doelgroepen voorzien in de compensatie studenten. De eerste groep zijn
de studenten in het bekostigd middelbaar beroepsonderwijs en het bekostigd hoger onderwijs
die tussen 1 augustus 2020 (mbo)/ 1 september (ho) en 31 januari 2021 en hun diploma
halen. Het betreft een compensatie voor de kosten voor de toegang tot het onderwijs
(lesgeld, cursusgeld of collegegeld) die studenten nu noodgedwongen enkele maanden
langer moeten betalen. Deze kosten zijn voor het bekostigd onderwijs wettelijk voorgeschreven
en bekostigde onderwijsinstellingen hebben niet de bevoegdheid om enige vorm van compensatie
te bieden voor les-, cursus- of collegegeld. Om de bekostigde instellingen niet te
belasten heeft de overheid ervoor gekozen dit zo veel als mogelijk via DUO direct
aan de student te doen toekomen. Het private onderwijs bepaalt zelf haar tarieven
en kan zelf besluiten studenten een compensatie te geven indien het onderwijs vertraging
oploopt. De overheid heeft geen zeggenschap over de tarieven in het private onderwijs.
De tweede doelgroep zijn de studenten die in de zomer 2020 uit hun SF-rechten lopen
voor de aanvullende beurs of de basisbeurs. Het gaat hier om ondersteuning in de kosten
voor levensonderhoud door de overheid aan studenten in het mbo en ho. Het maakt voor
de studiefinanciering niet uit of deze studenten studeren in het bekostigd of niet
bekostigd onderwijs.
Voornoemde leden maken zich grote zorgen over de positie van jongeren op de arbeidsmarkt
als gevolg van de coronamaatregelen en de bijkomende economische crisis. Wat vindt
de regering van het idee om doorleren toegankelijker te maken na het behalen van een
diploma, vanwege de dreigende slechte arbeidsmarkt? Wat heeft de regering geleerd
van de vorige economische crisis met betrekking tot jongeren en hun arbeidsmarktperspectief?
Hoe gaat zij dit concreet toepassen nu de eerste cijfers duiden op baanverlies voor
jongeren en een lastige positie op de arbeidsmarkt na afstuderen? Op welke wijze houdt
de regering rekening met de grotere kans dat jongeren vanwege de afnemende arbeidsmarktkansen
besluiten door te studeren?
Het kabinet heeft terdege geleerd van de vorige crisis. Voor de korte termijn is het
van belang dat studenten kunnen afstuderen en dat er voldoende stages en leerbanen
beschikbaar zijn. Mede daarom is door SBB een actieplan opgesteld en heeft het kabinet
extra middelen hiervoor beschikbaar gesteld. Ondanks dat de crisis het voor scholen
en instellingen niet gemakkelijk maakt, is het wel van dat belang dat mbo-scholen
de omvang van de instroom van opleidingen zo goed mogelijk aan laten sluiten bij de
toekomstige vraag van de arbeidsmarkt in alle sectoren. Scholen in de mbo-sector hebben
immers een wettelijke zorgplicht arbeidsmarktperspectief. Preventie en aanpak van
jeugdwerkloosheid is nodig. Jongeren kunnen ook meeliften op het initiatief «NLWerktDoor»
en «NL leert door» gericht op zowel het matchen op banen als leerbanen, waarbij werken
en leren wordt gecombineerd (praktijkleren mbo). Voor het zomerreces zal ik conform
toezegging uw Kamer een voortgangsbrief over de kabinetsreactie op het IBO-onderzoek
«Jongeren met een afstand tot de arbeidsmarkt» toesturen. Ik zal hierbij ook ingaan
op de knelpunten voor schoolverlaters en mogelijke maatregelen. Voor een goede overgang
van school naar werk en voor jongeren die kwetsbaar zijn op de arbeidsmarkt werkt
het kabinet conform de kabinetsreactie aan voorstellen om de regie in het sociaal
domein te versterken en om te zorgen dat de jongeren beter in beeld komen
Deze leden vragen wat de procedure is vanuit het perspectief van de student? Welke
stappen moeten studenten zetten om het compensatiebedrag te ontvangen indien zij daar
recht op hebben? Hoe is de regering voornemens dit richting studenten te communiceren?
De regeling inzake compensatie studenten wordt op dit moment nog uitgewerkt. Wij zijn
voornemens om de regeling zo in te richten zodat DUO deze regeling zoveel mogelijk
geautomatiseerd kan uitvoeren. Daarbij ontzien we de onderwijsinstellingen en de student
waar mogelijk. De communicatie zal in ieder geval via de website van DUO verlopen,
in overleg met de jongerenraad DUO. Ook zullen de instellingen gevraagd worden om
hierover studenten te informeren of door te verwijzen naar de informatie van DUO.
De aan het woord zijnde leden vragen tenslotte of de regering een beeld heeft van
studenten in het hoger onderwijs die uitvallen als gevolg van de coronacrisis en de
coronamaatregelen? Deze leden vragen zo spoedig mogelijk na 1 oktober 2020 concrete
cijfers te geven van de uitval bij studenten in het hoger onderwijs voor het studiejaar
2019–2020. Hoe verhouden zich deze cijfers tot het gemiddeld aantal uitval en de uitval
van voorgaande studiejaren, zo vragen deze leden.
Het is nu nog niet mogelijk om hier inzicht in te bieden. Pas als de inschrijvingscijfers
over het nieuwe studiejaar 2020–2021 definitief zijn kan dit inzichtelijk gemaakt
worden. Het zal niet goed mogelijk zijn om daarin onderscheid te maken tussen uitval
door de Coronacrisis of uitval door andere redenen. In de jaarlijkse monitoring van
het studentperspectief in het hoger onderwijs zullen we aandacht besteden aan de studentbeleving
van de gevolgen van de Coronacrisis voor de studievoortgang. We verwachten dat we
hierop kunnen ingaan in de Monitor beleidsmaatregelen hoger onderwijs die in 2021
verschijnt.
Richting de leden van CDA-fractie geven wij aan dat in het hoger onderwijs juist door
digitalisering een groot gedeelte van het onderwijs kan doorgaan. Daarnaast is met
de instellingen in het mbo en het ho afgesproken dat zij vanaf 15 juni 2020 weer kunnen
beginnen met toetsing, praktijkonderwijs en begeleiding van kwetsbare studenten op
de instelling. Dat kan zolang het aantal vervoersbewegingen van en naar instellingen
dat hierdoor op gang komt maximaal zo’n 20% betreft van de reguliere omvang. Wij verwachten
daarom dat dit ertoe zal leiden dat vertraging en uitval van studenten juist zo veel
mogelijk kan worden voorkomen.
De leden van de D66-fractie waarderen dat de motie van de leden Jetten en Heerma12 met vaart is uitgevoerd. Deze leden vragen de regering om verheldering van een aantal
zaken. Komen internationale studenten die studievertraging oplopen ook in aanmerking
voor compensatie? Hoe vragen studenten de compensatie aan? Moeten zij zich actief
melden bij de onderwijsinstelling of DUO, of voert DUO dit automatisch uit, zo vragen
deze leden.
Voor de compensatie van het les-, cursus en collegegeld is de nationaliteit van de
student niet relevant. Ook internationale studenten aan bekostigde hoger onderwijs
instellingen die instellingscollegegeld betalen kunnen dus aanspraak maken op de compensatie
van maximaal € 535. Daarnaast geldt dat internationale studenten in het hoger onderwijs
die aanspraak hebben op studiefinanciering in de zomer uit hun recht lopen op de aanvullende
beurs ook eenmalig in aanmerking komen voor de compensatie van € 1.500.
De regeling inzake compensatie studenten wordt op dit moment nog uitgewerkt. Wij zijn
voornemens om de regeling zo in te richten zodat DUO deze zoveel mogelijk geautomatiseerd
kan uitvoeren. Daarbij ontzien we de onderwijsinstellingen en de student waar mogelijk.
De leden van de GroenLinks-fractie zijn blij dat de regering een deel van de studenten
compenseert voor opgelopen vertraging door de coronacrisis. Wel vragen de leden waarom
er alleen gekozen is om studievertraging in het laatste jaar te compenseren? Wat doet
de regering voor studenten die in eerdere studiejaren bewezen vertraging oplopen door
de coronacrisis?
Alle onderwijsinstellingen in het mbo en ho werken hard aan het voorkomen van studievertraging
voor studenten. Studenten die niet in het laatste jaar van hun studie zitten, kunnen
tijdens hun studie nog eventuele vakken inhalen. Laatstejaars studenten met vertraging
kunnen hebben die mogelijkheid niet.
Wat doet de regering voor studenten die hun bijbaan zijn verloren door de crisis?
Veel van hen zijn flexwerkers of uitzendkrachten met nulurencontracten en komen niet
in aanmerking voor een compensatieregeling omdat ze (net) te weinig verdienen. Wat
gaat de regering doen om deze studenten te helpen, zo vragen deze leden.
Studenten komen als zij aan de voorwaarden voldoen, in aanmerking voor een WW-uitkering.
Daarnaast heeft het kabinet onlangs een regeling voor flexwerkers aangekondigd. Recent
is besloten de grens van compensatie voor flexwerkers te verlagen van € 500 naar € 400.
Daardoor komen meer studenten hiervoor in aanmerking. Daarnaast kunnen studenten natuurlijk
lenen tegen sociale terugbetaalvoorwaarden. Hiermee is het kabinet van mening dat
ook studenten worden ondersteund, maar tegelijkertijd is de realiteit dat we allemaal
door de crisis worden geraakt ondanks de omvangrijke steunmaatregelen.
De leden van de SP-fractie zijn nog steeds verbolgen over het feit dat alleen studenten
in de afrondende fase van hun studie gecompenseerd worden. Studenten die hun wo-bachelorsdiploma
zullen behalen tussen september en januari zijn uitgesloten van de compensatieregeling,
wat de leden op zijn zachtst gezegd vreemd vinden. Wellicht dat de regering vindt
dat wo-bachelorstudenten niet in de afrondende fase van hun studie bevinden en dat
deze studenten nog een masteropleiding zullen gaan volgen. De leden zijn benieuwd
of de regering vindt dat een wo-bachelordiploma een volwaardig diploma is, waarmee de arbeidsmarkt betreden kan worden. Er
zijn namelijk genoeg universitaire studenten die besluiten geen wo-masteropleiding
te gaan doen. Sterker nog, het bachelor-mastersysteem is met dat uitgangspunt gecreëerd.
Deze leden vragen waarom er niet is gekozen voor een generieke maatregel om alle studenten
met studievertraging vanwege het coronavirus te compenseren. Ook eerste-, tweede-
en derdejaarsstudenten kunnen vanwege de coronamaatregelen studievertraging oplopen.
Uit gesprekken met het veld maken de leden op dat het percentage studenten dat enige
vertraging zal oplopen door corona hoog zal zijn. Voornoemde leden wijzen in dit verband
bijvoorbeeld op de problematiek dat sommige stages onmogelijk plaats hebben kunnen
vinden. Deze leden wijzen er verder op dat, mede op jaren van aansporing vanuit het
ministerie, curricula doorgaans dusdanig vol zitten dat het vaak schier onmogelijk
is hier ruimte in te creëren om vertraging in te lopen. Vertraging is vertraging,
ongeacht in welke fase van de studie deze wordt opgelopen.
Voor de compensatie van studenten in het wo is inderdaad uitgegaan van de master gediplomeerden.
De studenten die een wo-bachelor behalen zijn uitgesloten van de compensatie. Dit
omdat het volgen van een masteropleiding na een bacheloropleiding in het wetenschappelijk
onderwijs vrij regulier is. Ruim 80% van de wo-bachelorstudenten stroomt door naar
een masteropleiding. Uit de monitor beleidsmaatregelen 2017–2018 en 2018–2019 blijkt
dat studenten de laatste jaren vaker een tussenjaar namen om te werken of te reizen.
De verwachting is juist dat gezien de huidige situatie meer studenten ervoor kiezen
om vanuit een wo-bachelor naar een wo-master door te stromen. Wij gaan er vanuit dat
deze studenten hun eventuele vertraging dan in de wo-master kunnen inlopen.
Verhalen van studenten hebben deze leden bereikt die in het voorjaar van 2020 van
plan waren af te studeren, waardoor zij recht hadden op teruggave van het al betaalde
collegegeld. Door de coronamaatregelen zijn zij genoodzaakt langer ingeschreven te
staan en indien zij nog voor 1 september 2020 hun diploma behalen, komen zij niet
in aanmerking voor de compensatieregeling. Deze leden vinden dat deze studenten tussen
wal en schip vallen en vragen de regering in hoeverre zij deze studenten alsnog tegemoet
kan komen.
Op de vraag van de SP-fractie waarom er niet gekozen is voor een meer generieke maatregel
omdat niet alleen laatstejaars vertraging hoeven op te lopen geven wij aan dat de
verwachting is dat de vertraging binnen de reguliere opleidingsduur kan worden ingelopen.
Alle onderwijsinstellingen in het mbo en ho werken juist heel hard aan het voorkomen
van studievertraging voor studenten.
Het baart de leden van de PvdA-fractie zorgen dat bij een onderzoek van StudeerSnel
onder méér dan 1600 Nederlandse studenten blijkt dat 60 procent van de studenten zich
mentaal slechter voelt dan voor de corona-uitbraak en dat gebrek aan productiviteit
als gevolg van toegenomen afleiding door familieleden en huisgenoten en onvoldoende
toegang tot educatieve middelen voor hen een groot pijnpunt vormen. De regering maakt
nu € 160 miljoen vrij in 2021 voor een eenmalige tegemoetkoming aan studenten die
studievertraging oplopen, zich opnieuw moeten inschrijven in collegejaar 2020–2021
en een diploma halen tussen september 2020 en eind januari 2021. Bovendien maakt het
kabinet € 40 miljoen vrij in 2020 voor een financiële compensatie aan studenten van
wie het recht op basisbeurs of aanvullende beurs afloopt in de maanden juli, augustus
en september. Deze leden juichen deze maatregelen toe, maar vragen of studenten die
nu kampen met mentale problemen hiermee voldoende extra steun wordt geboden. Hoe beziet
de regering deze problematiek?
De leden van de PvdA-fractie vragen of studenten die nu kampen met mentale problemen
voldoende extra steun wordt geboden. De coronacrisis heeft een grote impact op de
samenleving en treft studenten in kwetsbare posities bovengemiddeld. De Landelijke
Werkgroep Studentenwelzijn vraagt extra aandacht voor deze groep studenten en geeft
aanbevelingen. De bevindingen van de werkgroep over de afgelopen maanden worden verzameld
in een handreiking over studentenwelzijn in coronatijd die na de zomer gereed zal
zijn. Mentale druk onder studenten wordt door verschillende factoren veroorzaakt.
Deze factoren worden in onderlinge samenhang door het RIVM onderzocht in 2021.
Waarop baseert de regering de bedragen van € 160 en € 40 miljoen? Met hoeveel studenten
die studievertraging oplopen, houdt zij rekening? Gaat het kabinet er vanuit dat met
de € 40 miljoen alle gevallen van studenten van wie het recht op basisbeurs of aanvullende
beurs afloopt in de maanden juli, augustus en september en aanspraak kan maken op
een financiële compensatie kunnen worden gecompenseerd? Zo nee, van welk percentage,
gaat de regering dan uit? Waarop is dit percentage gebaseerd?
Er zijn twee doelgroepen voorzien bij de compensatie van studenten. De eerste groep
zijn de studenten in het bekostigd middelbaar beroepsonderwijs en het bekostigd hoger
onderwijs die tussen 1 augustus 2020 (mbo)/ 1 september (ho) en 31 januari 2021 hun
diploma halen in het mbo, in het hbo of het masterdiploma in het wo. Voor deze doelgroep
geldt dat het lastig is om te ramen hoeveel studenten daadwerkelijk in de genoemde
periode afstuderen, daarom is rekening gehouden met een schatting van álle laatstejaars
studenten in het mbo, in het hbo en de masterstudenten in het wo. Daarbij is de schatting
dat het maximaal 340.000 studenten betreft in mbo, hbo en (de master in het) wo. Wanneer
deze allemaal de compensatie gebruiken is daarvoor circa € 160 miljoen (inclusief
uitvoeringskosten) nodig.
De tweede doelgroep zijn de studenten die in zomer 2020 uit het recht lopen voor de
basisbeurs (mbo-bol) of de aanvullende beurs (mbo-bol en ho). Deze doelgroep is geschat
op circa 25.000. Daarbij is gekeken naar het aantal studenten dat vorig jaar in die
periode uit de rechten is gelopen. Ook daarbij is dus behoedzaamheidshalve uitgegaan
van 100% gebruik. Op basis van deze groep is de € 40 miljoen gebaseerd.
De regering schrijft dat voor beide maatregelen geldt dat eventuele resterende middelen
die niet zijn uitgeput, terugvloeien naar ’s Rijks kas. Kan zij toelichten waarom
dat niet behouden blijft voor compensatie voor gevallen die nog niet worden tegemoet
gekomen onder deze regeling? Indien mocht blijken dat (significant) meer studenten
gecompenseerd moeten worden (bijvoorbeeld als er een tweede golf komt), uit welke
middelen wordt dat dan gedaan? Wat kan een student verwachten als zij of hij door
corona pas in februari 2021 een diploma behaalt?
We achten het onwaarschijnlijk dat er meer studenten dan geschat gebruik zullen maken
van de regeling. Wij zijn juist uit te gegaan van het maximale gebruik hierdoor zou
het budget afdoende moeten zijn. Daarom is ook afgesproken dat eventuele resterende
middelen die niet zijn uitgeput terugvloeien naar het generale beeld. De compensatie
ziet op de huidige situatie. Het is niet mogelijk om nu vooruit te lopen op gevolgen
van een eventuele tweede golf. Daar zal besluitvorming over plaatsvinden als die situatie
zich voordoet.
Internationale werkende studenten moeten maandelijks 56 uur werken of per kwartaal
€ 525 verdienen om in aanmerking te komen voor een studielening of een ov-regeling.
Als gevolg van COVID-19 verliezen echter veel van deze studenten hun banen. Wat worden
de consequenties voor de betrokken internationale studenten en hun studieleningen
in het komende academische jaar?
DUO gaat soepel om met de 56-uurseis, zolang de coronamaatregelen gelden. Indien de
student niet aan de 56-uurseis kan voldoen, dan kijkt DUO naar de gewerkte uren voor
én na de maatregelen. Zo behouden die studenten hun recht op studiefinanciering.
Voornoemde leden vragen of er nu ook snel meer duidelijkheid komt over financiële
steun voor docenten en onderzoekers: vertraging in onderwijs betekent immers dat er
de komende jaren extra onderwijsinspanningen nodig zijn. Bovendien loopt ook de vertraging
in onderzoeksprojecten op universiteiten verder op, wat met name voor jonge onderzoekers
tot problemen leidt. Voor deze problematiek zijn oplossingen nodig. Welke mogelijkheden
ziet de regering om hier iets aan te doen, zo vragen deze leden.
De huidige situatie vraagt veel van wetenschappers. Veel onderzoek ondervindt hinder
door de coronacrisis. Onderzoekers hebben geen toegang meer tot labs of collecties,
lopen tegen problemen aan bij dataverzameling, of zetten zich in voor patiëntenzorg
of digitaal onderwijs. Dat heeft een impact op het Nederlandse onderzoek. Hier zijn
wij ons zeer van bewust en wij nemen deze signalen serieus. Samen met de publieke
kennispartners (NWO, KNAW, VSNU, VH en NFU) houdt OCW de ontwikkelingen nauwlettend
in de gaten. Doel is om geen onderzoekers tussen wal en schip te laten vallen. We
kijken daarbij ook naar mogelijkheden om het onderzoekswerk te hervatten binnen de
kaders van de coronamaatregelen. Wij verwijzen u daarvoor graag naar het servicedocument
dat wij regelmatig uitbrengen en het protocol «Herstart Universiteiten».
Er wordt ook gekeken of er mogelijkheden zijn om onderzoekers verlenging te bieden
indien ze die nodig hebben om hun onderzoek af te ronden. Ook worden er door de samenwerkende
publieke kennispartners verschillende stappen gezet om onderzoeksvertraging waar mogelijk
op te vangen of beoordeling aan te passen, ook in het licht van het nieuwe erkennen
en waarderen. Daarnaast is NWO begonnen met het openbaar maken van calls die in de
toekomst gepubliceerd worden. Dit geeft onderzoekers meer tijd om aanvragen voor te
bereiden en hun planning daarop aan te passen. Nieuwe sluitingsdata van gepauzeerde
calls worden ruim van tevoren gepubliceerd. Bovenstaande maatregelen zijn er op gericht
om onderzoekers zo veel mogelijk te ondersteunen in deze bijzondere omstandigheden.
Ook de komende tijd blijven we kijken naar wat de mogelijkheden zijn om onderzoekers
tegemoet te komen bij de uitloop van hun onderzoek. Wij zijn daarover met de verschillende
kennispartners in gesprek. Daarnaast investeert het kabinet in totaal € 47,5 miljoen
– via de Ministeries van VWS, OCW en EZK en wetenschapsfinanciers ZonMw en NWO en
de topsector LSH – in Corona gerelateerd onderzoek. Wij spannen ons bovendien in Europa
in om binnen de financiële middelen van Horizon 2020 de continuïteit voor onderzoeksprojecten
te borgen. Dat betreft een case by case benadering, geen generieke maatregelen. De
huidige situatie heeft een negatieve impact op vrijwel alle partijen in de samenleving,
dus ook op de publieke kennisinstellingen. Zij nemen hun verantwoordelijkheid, waar
nodig moeten ambities worden bijgesteld om vertraging te kunnen opvangen.
De leden van de SGP-fractie vragen hoe de regering omgaat met groepen studenten die
op vergelijkbare wijze als de groep die in het wetsvoorstel centraal staat zich een
extra jaar zullen moeten inschrijven, maar die nu nog niet in het laatste studiejaar
zitten.
Alle onderwijsinstellingen in het mbo en ho werken hard aan het voorkomen van studievertraging
voor studenten. Studenten die niet in het laatste jaar van hun studie zitten, kunnen
tijdens hun studie nog eventuele vakken inhalen. Laatstejaars studenten met vertraging
kunnen hebben die mogelijkheid niet.
2. Ondersteuning gericht op het voorkomen van onderwijsachterstanden en studievertraging
in ve13, po14, vo15 en mbo
De leden van de VVD-fractie lezen dat waar het afstandsonderwijs niet goed tot stand
komt, dat vaak te maken heeft met de sociaal maatschappelijke en sociaal economische
situatie van de leerlingen en studenten. Waarop staaft de regering deze constatering?
Dat waar het afstandsonderwijs niet goed tot stand komt, dat dit vaak te maken heeft
met de sociaal maatschappelijke en sociaal economische situatie van de leerlingen
en studenten. Dit concludeerde de Inspectie van het Onderwijs na een onderzoek bij
een representatieve steekproef van besturen en management van 865 scholen, instellingen
en samenwerkingsverbanden. Er is een substantiële groep leerlingen en studenten waarvoor
afstandsonderwijs door de thuissituatie moeizaam of helemaal niet tot stand komt.
De vrees is dat de achterstand van deze leerlingen, die vaak al relatief groot was,
verder toeneemt. De inspectie stuitte daarnaast op flinke verschillen tussen scholen
en schoolsoorten.
Bij hoeveel studenten komt het afstandsonderwijs niet goed op gang? Bij welke hogescholen
of universiteiten is dit het geval? Hoeveel kinderen in het primair en voortgezet
onderwijs zijn nog steeds uit beeld? Kan dit worden toegespitst per gemeente?
Wij kunnen nu nog geen concrete cijfers geven over de aantallen studenten waarbij
het afstandsonderwijs niet goed op gang komt, omdat in het hoger onderwijs geen monitor
of onderzoek is dat hierin inzicht verschaft. Voor de studenten in het hoger onderwijs
geldt geen leer- of kwalificatieplicht zoals voor jongeren in het primair en voortgezet
onderwijs en voor sommige jongeren in het mbo. Ook geldt bij de meeste vakken geen
aanwezigheidsplicht, waardoor het voor hoger onderwijsinstellingen lastig is concrete
cijfers te geven over aanwezigheid. Uit de monitoring van OCW blijkt dat er eind mei
in het primair onderwijs gemiddeld 10 leerlingen per gemeente die de monitor hebben
ingevuld en waar het aantal onbereikbare leerlingen bekend is, buiten beeld zijn.
In het voortgezet onderwijs was er medio mei sprake van gemiddeld bijna 1 leerling
die buiten beeld is per vestiging. In de rapportage over de monitoring die OCW ontvangt,
is er voor het voortgezet onderwijs geen inzicht in cijfers per gemeente.
Welke maatregelen neemt de regering om alle kinderen weer in beeld te krijgen? Welke
rol spelen gemeentelijke leerplichtambtenaren hierin, zo vragen zij.
Ieder kind dat niet naar school komt, er één teveel is. Het is belangrijk dat een
kind onderwijs volgt. Als een kind niet naar school komt, is het goed om na te gaan
of er iets anders aan de hand is. Scholen werken daarom samen met leerplicht, jeugd-
en gezinscoaches, jeugdhulp en wijkteams om alle leerlingen in beeld te krijgen en
ze naar school te laten komen. Wanneer een school constateert dat een leerling niet
op school komt, is het belangrijk dat het gesprek vanuit de school wordt aangegaan
met de ouders om te onderzoeken wat de reden hiervoor is. De leerplichtambtenaar kan
hierbij behulpzaam zijn en zijn functie is gericht op de gedeelde maatschappelijke
zorg, waarbij het contact met de ouders en/of leerling centraal staat. Besluiten ouders
toch om hun kinderen thuis te houden, dan worden leerplichtambtenaren opgeroepen gehoor
te geven aan de eerder aangenomen motie om in die situatie geen proces-verbaal op
te leggen. Als het gaat om kinderen in een kwetsbare positie is het des te belangrijker
dat deze kinderen in het vizier blijven en deze kinderen weer naar school gaan of
in ieder geval thuis het programma volgen. Ook hier kan de leerplichtambtenaar behulpzaam
bij zijn door bijvoorbeeld deurbezoeken te doen.
Deze leden lezen dat er € 244 miljoen beschikbaar wordt gesteld voor de voorschoolse
educatie, het primair onderwijs, het voortgezet onderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs.
Van deze € 244 miljoen wordt € 1,7 miljoen betaald uit de onderuitputting van de bestaande
subsidieregeling lente- en zomerscholen. Waaruit wordt de overige € 242,3 miljoen
betaald?
Van de € 244 mln. voor inhaalprogramma's in het ve, po, vo en mbo wordt inderdaad
€ 1,7 mln. betaald uit onderuitputting op de bestaande subsidieregeling lente- en
zomerscholen vo. Voor de overige € 242,3 mln. maakt dit kabinet additionele (generale)
middelen vrij welke door de Minister van Financiën zijn overgeboekt naar de OCW-begroting.
Voornoemde leden vragen of er al zicht is op hoeveel scholen ervoor kiezen om deze
zomerlessen te verzorgen om onderwijsachterstanden weg te werken. Zo ja, hoeveel scholen
in het po en vo kiezen hiervoor? Zo nee, wanneer kunnen we hierover meer duidelijkheid
verwachten, zo vragen deze leden.
Op dit moment is nog niet bekend hoeveel scholen ervoor (zullen) kiezen om «zomerlessen»
te verzorgen om onderwijsachterstanden weg te werken. Het is één van de mogelijkheden
om invulling te geven aan inhaal- en ondersteuningsprogramma’s waarvoor scholen dit
jaar subsidie kunnen aanvragen. Om subsidie te kunnen aanvragen voor een inhaal- en
ondersteuningsprogramma dat (ook) in de zomervakantie wordt georganiseerd, moeten
scholen in het eerste tijdvak van de regeling een aanvraag indienen. Dit eerste tijdvak
loopt van 2 juni tot en met 21 juni 2020. De subsidies voor het eerste tijdvak worden
op 3 juli vastgesteld, dus rond die datum kan inzichtelijk gemaakt worden hoeveel
scholen er (mede) voor kiezen een inhaal- en ondersteuningsprogramma te organiseren
in de periode van de zomervakantie van 2020.
De leden van de CDA-fractie lezen dat in totaal € 244 miljoen wordt uitgetrokken om
onderwijsachterstanden en studievertraging te voorkomen in het ve, po, vo en mbo.
Verder lezen deze leden dat van deze € 244 miljoen, € 1,7 miljoen betaald is uit de
onderuitputting van de bestaande subsidieregeling lente- en zomerscholen vo waarmee
tevens uitvoering wordt gegeven aan de motie van de leden Rog en Van Meenen16. Deze leden vragen de regering of ook onderuitputting op andere zaken is gebruikt
om aan het bedrag van € 244 miljoen te komen. Zo ja, onderuitputting op welke andere
zaken?
Van de € 244 mln. voor inhaalprogramma's in het ve, po, vo en mbo wordt inderdaad
€ 1,7 mln. betaald uit onderuitputting op de bestaande subsidieregeling lente- en
zomerscholen vo. Voor de overige € 242,3 mln. maakt dit kabinet additionele (generale)
middelen vrij welke door de Minister van Financiën zijn overgeboekt naar de OCW-begroting.
Deze leden vragen nader toe te lichten op basis waarvan de verdeelsleutel voor de
diverse investeringen en over de diverse onderwijssectoren tot stand is gekomen. Is
dit gebeurd op basis van de omvang van de sector of op basis van de omvang van de
problematiek? In geval van het laatste hoe is de omvang van de problematiek vastgesteld?
Is dit op basis van bijvoorbeeld onderzoek van de Inspectie van het Onderwijs naar
deze achterstanden of andere onderzoeken? Deze leden vragen tevens of er zicht is
op welke specifieke scholen achterstand is ontstaan door het afstandsonderwijs de
afgelopen weken?
De verdeling is gebaseerd op een schatting van wat nodig is, gezien de omvang en de
samenstelling van de leerlingen- en studentenpopulatie per sector en de achterstandsproblematiek.
Het algemene beeld is dat er grote verschillen bestaan tussen scholen, maar ook tussen
klassen en zelfs tussen leerlingen in een klas. Daarbij komt naar voren dat met name
leerlingen en studenten die al een groter risico op achterstanden hadden, in de afgelopen
periode nog extra achterstand hebben opgelopen. Scholen en instellingen zullen de
komende weken in kaart moeten brengen waar hun leerlingen en studenten staan en hoe
zij zich hebben ontwikkeld. In de regeling is het oordeel over welke leerlingen en
studenten behoefte hebben aan een inhaalprogramma, alsmede de invulling van het inhaalprogramma,
aan het bevoegd gezag gelaten. Wel geldt er een subsidieplafond per school of instelling
op basis van de leerling- en studentpopulatie.
Deze leden vragen of het klopt dat het totale bedrag van ruim € 244 miljoen als subsidie
wordt toegekend en of scholen die ondersteuning willen een subsidieaanvraag moeten
indienen? Aan welke voorwaarden moet de subsidieaanvraag voldoen? Wordt bij de toekenning
van de middelen ook gekeken op welke scholen de meeste achterstand is ontstaan? Kunnen
bijvoorbeeld scholen in achterstandswijken meer geldelijke ondersteuning ontvangen
dan andere scholen, omdat naar verwachting de problematiek daar groter is dan op scholen
met veel kinderen van hoogopgeleide ouders? Hoe lang duurt het voordat de subsidieaanvraag
wordt toegekend en de scholen het bedrag op hun rekening hebben?
Scholen en instellingen die middelen willen ontvangen kunnen vanaf 2 juni 2020 een
aanvraag voor subsidie indienen. Het streven is om aanvragers begin juli te informeren
of de subsidie is toegekend. De middelen worden kort daarna uitbetaald. Scholen en
instellingen die subsidie aanvragen moeten in hun aanvraag een beargumenteerde prognose
opnemen van het aantal leerlingen of studenten waarvoor zij een inhaalprogramma willen
aanbieden.
Voor elke school of instelling is een subsidieplafond vastgesteld. In het primair
en voortgezet onderwijs kunnen scholen voor maximaal 10% van hun leerlingen subsidie
aanvragen; scholen met méér achterstanden (namelijk scholen met een zogeheten positieve
achterstandsscore in het kader van de bekostiging onderwijsachterstandenbestrijding
in het primair onderwijs of scholen die leerplusmiddelen ontvangen in het voortgezet
onderwijs) mogen voor maximaal 20% van hun leerlingen subsidie aanvragen. In het mbo
hangt het subsidieplafond per instelling af van het aantal studenten uit een zogenaamd
armoedeprobleemcumulatiegebied. Dat zijn bijvoorbeeld wijken in grote steden met een
lager gemiddeld inkomen per hoofd van de bevolking.
Subsidiabel zijn uitsluitend inhaal- en ondersteuningsprogramma’s:
– die zich richten op leerlingen of studenten in een kwetsbare positie met een onderwijsachterstand
of een vergroot risico op leer- en ontwikkelachterstanden, veroorzaakt door de gehele
of gedeeltelijke sluiting van scholen als gevolg van de uitbraak van COVID-19;
– die de leerlingen of studenten die het inhaal- en ondersteuningsprogramma volgen,
een reëel perspectief bieden op het wegwerken dan wel inhalen van de opgelopen onderwijsachterstanden,
leer- en ontwikkelachterstanden dan wel studievertraging. De aanvrager moet desgevraagd
kunnen uitleggen dat hiervan daadwerkelijk sprake is.
Voornoemde leden vragen of er ook wordt gemonitord op welke wijze de scholen de ontvangen
gelden besteden en hoe efficiënt en met welk resultaat deze gelden worden ingezet?
Ja, er zal een monitoringsonderzoek worden uitgevoerd naar de besteding van de middelen
en de effecten daarvan.
Deze leden lezen dat er ook € 2 miljoen beschikbaar is voor onderzoek, monitoring,
uitvoering en communicatie. Deze leden vragen voor wie deze gelden bestemd zijn, kunnen
scholen daar aanspraak op maken of is dit voor andere organisaties zoals de Inspectie
van het Onderwijs, instellingen die vallen binnen de SLOA17 of anderen?
Dit is centraal budget, dat niet naar scholen gaat, maar waarvan een groot deel zal
worden besteed aan onderzoek. Deze opdracht zal worden aanbesteed aan een onderzoeksbureau.
Ook is een deel van het geld bedoeld voor de praktische zaken die deze regeling mogelijk
maken, zoals het behandelen van aanvragen en de toekenning van subsidies door de Dienst
Uitvoering Subsidies aan instellingen (DUS-i). Een ander deel van het geld is bedoeld
voor communicatie, waarin we samenwerken met o.a. de Gelijke Kansen Alliantie.
De aan het woord zijnde leden waarderen de inspanningen van de regering om studievertraging
als gevolg van de coronamaatregelen te voorkomen. Deze leden willen graag specifiek
weten hoe achterstanden worden ingehaald bij opleidingen voor contactberoepen die
met stages werken? Hoe worden specifiek mbo-studenten over de mogelijkheden geïnformeerd
om onderwijsachterstanden in te halen door lente-, zomer- en herfstonderwijs, conform
de motie van de leden Rog en Van Meenen18? Zou het inhalen van stages in het lente-, zomer- en herfstonderwijs ook mogelijk
zijn? Hoe denkt SBB19 over dit plan?
Inhalen van stages en leerbanen kan soms buiten reguliere schooltijden, denk aan weekenden
of vakantieweken. Er is via het noodpakket ook extra ondersteuning voor scholen om
de begeleiding van stages en leerbanen buiten reguliere schooltijden vorm te geven.
Uiteraard moet dit wel organiseerbaar zijn voor de onderwijsinstelling. Het is aan
de school om studenten over de mogelijkheden te informeren, afgestemd op wat een school
hierin kan faciliteren en organiseren. SBB blijft nauw betrokken bij de ontwikkelingen
op de scholen en biedt hen ondersteunende informatie om de organisatie voor elkaar
te krijgen. Samen met de scholen en de regionale leerbedrijven kijkt SBB wat er mogelijk
is om de beschikbare capaciteit van stages en leerbanen bij erkende leerbedrijven
maximaal te benutten.
Als het gaat om veiligheid vraagt SBB van leerbedrijven goed de beschikbare richtlijnen
en sectorale protocollen te volgen. Uiteraard is het belangrijk dat ook studenten
met een stage of leerbaan veilig kunnen werken.
Deze leden maken zich zorgen dat een groep mbo-studenten, met name diegene met een
onderwijsachterstand, moeilijk te bewegen zijn tot het volgen van deze extra onderwijsmogelijkheden.
Deelt de regering deze zorgen en hoe gaat zij dit stimuleren?
Mbo-instellingen zetten zich volop in om studenten met een onderwijsachterstand te
bereiken en te begeleiden, waar nodig met behulp van gemeenten. Over het algemeen
hebben mbo-instellingen studenten die extra ondersteuning nodig hebben goed in beeld,
bijvoorbeeld omdat deze studenten ook binnen het reguliere programma extra begeleiding
krijgen. Een deel van de kwetsbare studenten is de afgelopen weken opgevangen door
de instellingen of heeft op afstand extra ondersteuning gekregen. Met de mbo-instellingen
is intensief contact over het bereiken van kwetsbare studenten. De subsidieregeling
voor inhaal- en ondersteuningsprogramma’s is expliciet gericht op deze groep. Instellingen
zorgen er bij de vormgeving van hun inhaalprogramma’s voor dat deze aansluiten bij
de behoeften van de doelgroep. Docenten en trajectbegeleiders stimuleren studenten
om deze programma’s te volgen, eventueel met behulp van de leerplichtambtenaar of
RMC-functionaris van de gemeente.
Deze leden vragen tot slot een overzicht te geven van mbo-opleidingen die het zwaarst
getroffen zijn door de coronamaatregelen.
Het is lastig om te zeggen welke opleidingen het hardst getroffen worden door coronamaatregelen.
De situatie is per sector verschillend en hangt ook samen met de mate waarin er nog
beperkende maatregelen gelden. In sectoren die weer open zijn gegaan zoals de kappers,
zijn ook weer meer mogelijkheden om stages en leerbanen te vinden. Onduidelijk is
nog of dat in dezelfde mate is als voor de coronacrisis. Duidelijk is dat sectoren
als de luchtvaart, evenementensector, e.d. nog lang last zullen houden van beperkingen
en zwaar getroffen zijn. Afwachten is wat er bijvoorbeeld met de horeca gebeurt nu
deze gedeeltelijk weer open is gegaan.
Vanuit SBB is geprobeerd de tekorten voor stages en leerbanen voor het huidige schooljaar
in beeld te brengen. Het gaat vooralsnog om 19.000 stages en leerbanen. Voor een aanzienlijk
deel hiervan is door de school al een oplossing gevonden, bijvoorbeeld door vervangende
praktijkopdrachten of het doorschuiven van stages naar het volgende leerjaar. SBB
komt eind juni met een nieuwe update van de tekorten.
De leden van de D66-fractie zijn blij dat er extra middelen zijn om onderwijsachterstanden
te bestrijden. Deze leden vragen hoe de extra middelen worden uitgekeerd, gaat dit
via de gemeenten of via de scholen?
De middelen worden via een subsidieregeling beschikbaar gesteld en uitgekeerd aan
(de bevoegd gezagsorganen van) scholen en (ve)-instellingen.
Hebben scholen de mogelijkheid om in de zomervakantie extra ondersteuning te bieden
voor leerlingen die dat nodig hebben?
Ja, de inhaal- en ondersteuningsprogramma’s waarvoor scholen subsidie kunnen aanvragen
kunnen ook (geheel of gedeeltelijk) in de zomervakantie worden aangeboden.
Welke instantie gaat het onderzoek, de monitoring, uitvoering en communicatie doen,
zo vragen deze leden.
Voor onderzoek naar de wijze waarop achterstanden als gevolg van de sluiting van de
scholen worden ingelopen, wordt een aanbesteding gedaan. De uitvoering van de regeling
ligt in handen van de Dienst Uitvoering Subsidies aan instellingen (DUS-I) en voor
de communicatie werken we samen met o.a. de Gelijke Kansen Alliantie, de VNG en de
sectorraden.
De leden van de GroenLinks-fractie waarderen de inzet van de regering om extra te
investeren in het ve, po, vo en mbo om opgelopen onderwijsachterstanden en studievertraging
in te halen. Deze leden vragen wel op welke manier de regering deze miljoenen gaat
besteden? Over wat voor facultatieve programma’s en ondersteuning gaat het?
De middelen worden aan scholen en instellingen beschikbaar gesteld via een subsidieregeling.
Op basis daarvan kan er voor scholen en instellingen subsidie aangevraagd worden voor
een inhaal- en ondersteuningsprogramma. Scholen hebben veel ruimte om te bepalen hoe
zij deze programma’s inrichten, en wanneer zij deze organiseren. Kernpunt is dat de
programma’s, hoe deze ook worden ingericht, leerlingen die eraan deel nemen een realistisch
perspectief moeten bieden op het inhalen van leer- en ontwikkelachterstanden die zijn
veroorzaakt door de schoolsluiting vanwege de coronacrisis.
Ook lezen deze leden dat dit naast de reguliere onderwijstijd zal gebeuren, maar wie
zal deze extra taken dan uitvoeren? Kan de regering garanderen dat deze taken niet
nog extra op het bordje van de leraren komen te liggen, die toch al een hoge werkdruk
ervaren (en een lerarentekort), zo vragen deze leden.
Leraren mogen op grond van de cao niet worden verplicht om buiten de reguliere schooltijden
een inhaal- en ondersteuningsprogramma uit te voeren. Dit is in de toelichting bij
de regeling en bij de op www.rijksoverheid.nl gepubliceerde vragen en antwoorden nadrukkelijk vermeld. Indien zij hier wel toe
bereid zijn en zij daarvoor een passende financiële vergoeding ontvangen, zijn dat
op grond van de regeling subsidiabele kosten. De programma’s kunnen ook door derden
worden uitgevoerd, bijvoorbeeld door studenten van de lerarenopleiding, jongerenwerkers,
coaches of andere begeleiders. De uitvoering van het programma kan ook worden uitbesteed
(bijvoorbeeld aan een huiswerkbegeleidingsdienst), en de programma’s kunnen ook in
samenwerking met bijvoorbeeld de gemeente, sportverenigingen, bibliotheken of culturele
instellingen worden uitgevoerd. In het geval de school of instelling een derde inschakelt,
blijft de school of instelling echter te allen tijde eindverantwoordelijk.
De leden van de SP-fractie vinden het een goede stap van de regering om € 244 miljoen
vrij te maken voor de ondersteuning gericht op het voorkomen van onderwijsachterstanden.
De leden vragen echter waarom het geld bestemd is voor ondersteuning gericht op het
voorkomen van onderwijsachterstanden, terwijl deze er vaak helaas – al dan niet langdurig
– al zijn. Kan de regering dit toelichten?
De regeling inhaal- en ondersteuningsprogramma’s onderwijs waarvoor eenmalig € 244
beschikbaar is gesteld, is een extra voorziening, gericht op de extra leer- en ontwikkelachterstanden
die zijn ontstaan door de schoolsluiting in verband met de coronacrisis. Binnen deze
regeling hebben scholen voorrang, die veel leerlingen hebben die al een hoog risico
op achterstanden hebben. Voor deze leerlingen kunnen de effecten van de sluiting van
scholen nog groter zijn dan voor andere leerlingen, en achterstanden kunnen zich verdiepen.
De «reguliere» aanpak van onderwijsachterstanden blijft daarnaast bestaan.
Er is € 2 miljoen beschikbaar voor onderzoek. Wordt er ook onderzoek gedaan naar de
opgelopen onderwijsachterstanden als gevolg van de coronacrisis en welke ondersteuning
er nodig is om deze achterstanden weg te werken? Zo ja, wordt daarbij ook gekeken
naar al bestaande onderwijsachterstanden? Zo nee, waarom niet? In hoeverre worden
leraren en schoolleiders hierin betrokken?
Het onderzoek is gekoppeld aan de getroffen regelingen om achterstanden in te halen
en is daarom primair bedoeld om in beeld te brengen op welke manier de middelen uit
de regelingen zijn ingezet door scholen en wat de effecten hiervan zijn. Deelnemende
scholen zullen worden bevraagd over de activiteiten die zij ontplooien en of de inhaalprogramma’s
eraan bijdragen dat de onderwijsresultaten van leerlingen niet achterblijven. Tevens
wordt door NRO een breed monitorings- en beleidsevaluatieprogramma uitgevoerd om de
implementatie en de beoogde effecten van onderwijsachterstandenbeleid dat scholen
regulier voeren, te onderzoeken.
Kan de regering toelichten waar het geld precies naartoe gaat, oftewel wie krijgt
wat qua subsidie? Aan welke eisen moet worden voldaan? Deze leden vragen de regering
ook waar de verdeling van het budget op gebaseerd is.
De middelen voor de subsidieregeling inhaal- en ondersteuningsprogramma’s onderwijs
gaan naar scholen en (ve-)instellingen ten behoeve van het organiseren van inhaal-
en ondersteuningsprogramma’s die zich richten op leerlingen in een kwetsbare positie
met een onderwijsachterstand of een vergroot risico op leer- en ontwikkelachterstanden,
veroorzaakt door de gehele of gedeeltelijke sluiting van scholen als gevolg van de
uitbraak van COVID-19, en die de leerlingen of deelnemers die het inhaal- en ondersteuningsprogramma
volgen, een reëel perspectief bieden op het wegwerken dan wel inhalen van de opgelopen
onderwijsachterstanden, leer- en ontwikkelachterstanden dan wel studievertraging.
Deze bepaling van doel- en doelgroep zijn de voornaamste eisen waaraan de programma’s
moeten voldoen. De verdeling van het budget over de sectoren is gebaseerd op een schatting
van wat nodig is, gezien de omvang, de samenstelling van de sector en de achterstandsproblematiek.
De leden van de PvdA-fractie merken op dat de Inspectie van het Onderwijs heeft gewezen
op beperkingen van het afstandsonderwijs voor optimale benutting van de onderwijstijd
die de sociale ongelijkheid tussen leerlingen en tussen studenten dreigt te versterken.
Het kabinet stelt eenmalig € 244 miljoen beschikbaar om aanbieders van voorschoolse
educatie, scholen en instellingen in de periode van de zomervakantie van 2020 tot
en met de zomervakantie van 2021, leerlingen en studenten te laten ondersteunen bij
het inhalen van leerachterstanden door extra facultatieve programma’s. Dit klinkt
deze leden goed in de oren. Niettemin vragen zij wat de fysieke beperkingen zijn bij
dit eenmalige bedrag. Door de anderhalvemetermaatregel past immers nog maar ongeveer
een derde van de leerlingen tegelijk in een schoolgebouw. Welk deel van de leerlingen
en studenten die leerachterstanden hebben opgelopen kan hierbij worden bereikt?
Met een totaal budget van € 244 mln. en bedrag van € 900 per leerling kunnen bijna
270.000 leerlingen en mbo-studenten worden bereikt. Alle scholen kunnen voor maximaal
10% van hun leerlingen subsidie aanvragen, scholen met meer onderwijsachterstanden
kunnen dit voor 20% van hun leerlingen doen. Daardoor zouden fysieke beperkingen die
uit een anderhalvemetermaatregel voortvloeien als zodanig geen belemmering moeten
vormen om de leerlingen die in aanmerking komen voor een inhaal- en ondersteuningsprogramma
dit op school te laten volgen.
Ondertussen zegt ruim een kwart van de leraren en leerlingbegeleiders in het basis-
en voortgezet onderwijs dat zij door de coronacrisis meer kwetsbare leerlingen hebben
ontdekt en willen de helft van de leraren op de basisschool en een derde van de leraren
in het voortgezet onderwijs een belangrijkere rol van de jeugdhulp aan leerlingen,
zo blijkt uit een landelijke enquête van het onderzoeksprogramma De Monitor en DUO-onderwijsonderzoek
en Advies20. In hoeverre kan met het beschikbare budget aan deze wens van de leraren en leerlingbegeleiders worden tegemoet gekomen,
zo vragen deze leden.
Dit budget is bedoeld voor het inhalen van opgelopen onderwijsachterstanden, leer-
en ontwikkelachterstanden tijdens de sluiting van de scholen. Het versterken van de
samenwerking tussen jeugdhulp en onderwijs is belangrijk, maar geen onderdeel van
deze regeling. Hier aan wordt bijvoorbeeld wel samen met het Ministerie van VWS en
betrokken veldpartijen gewerkt in het programma Met andere ogen van de Coalitie Jeugd-onderwijs-zorg.
3. Offensief tot behoud van stages en leerwerkbanen voor praktijkonderwijs (pro),
voortgezet speciaal onderwijs (vso), voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (vmbo)
en mbo
De leden van de VVD-fractie lezen dat er een extra impuls wordt gegeven voor werkgevers
in leerwerkbedrijven om leerwerkplekken te creëren of in stand te houden tijdens en
na deze crisis. Op welke manier wordt deze € 10,6 miljoen besteed?
De € 10,6 miljoen is bestemd voor conjunctuurgevoelige sectoren en sectoren waarin
veel contactgerichte beroepen voorkomen. Leerbedrijven in deze sectoren kunnen voor
de praktijkleerplaatsen die zij aanbieden extra subsidie aanvragen, bovenop de reguliere
subsidie praktijkleren. De extra subsidie is beschikbaar voor de studiejaren 2020/2021
en 2021/2022. De hoogte van de subsidie wordt bepaald door het bedrag van € 10,6 miljoen
te delen door het aantal praktijkleerplaatsen waarvoor subsidie is aangevraagd in
de eerdergenoemde sectoren.
Daarnaast lezen deze leden dat er een tijdelijke uitbreiding van twee jaar komt voor
de acquisitie en ondersteuning van leerwerkbedrijven door de SBB in de regio. Waaraan
wordt deze € 4 miljoen, vrijgemaakt in 2020 en 2021, uitgegeven, zo vragen deze leden.
De € 4 miljoen voor SBB wordt ingezet om de aanpak stages en leerbanen uit te breiden
en te intensiveren. SBB krijgt bijvoorbeeld extra ruimte om aan acquisitie te doen
voor nieuwe stages en leerbanen. Daarnaast hebben wij SBB gevraagd om bij de uitwerking
van het actieplan aandacht te besteden aan de positie van jongeren in een kwetsbare
positie. Zij lopen het grootste risico om stages en leerbanen mis te lopen. Ook is
SBB gevraagd stappen te maken met betrekking tot het versneld beschikbaar stellen
van certificaten met zelfstandige arbeidsmarktrelevantie in sectoren waar nu juist
vraag is naar personeel. Zo wordt een impuls gegeven aan de mogelijkheden voor werkenden
en werkzoekenden om zich om- of bij te scholen.
De leden van de CDA-fractie lezen dat er extra subsidie vrijkomt voor werkgevers,
zodat het creëren van leerwerkplekken aantrekkelijker wordt. Wat betekent de verhoging
van subsidie van praktijkleren voor een bedrijf in de praktijk? Kan dit nader worden
toegelicht? Deze leden vragen aan te geven hoeveel, van de in totaal € 14,6 miljoen
die in deze paragraaf wordt genoemd voor ondersteuning leerwerkplekken en SBB, is
specifiek voor het praktijkonderwijs, respectievelijk voortgezet speciaal onderwijs
en voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs? Waar wordt de middelen voor deze sectoren
specifiek voor ingezet?
De verhoging van de subsidie betekent dat leerbedrijven in conjunctuurgevoelige sectoren
en sectoren waar veel contactgerichte beroepen voorkomen, bovenop de reguliere subsidie
praktijkleren een extra subsidie kunnen krijgen. De extra subsidie kan uitsluitend
worden aangevraagd voor leerwerkplekken van mbo-studenten. Hiervoor is een bedrag
van € 10,6 miljoen beschikbaar. De extra subsidie is beschikbaar voor de studiejaren
2020/2021 en 2021/2022. De hoogte van de subsidie wordt bepaald door het bedrag van
€ 10,6 miljoen te delen door het aantal praktijkleerplaatsen waarvoor subsidie is
aangevraagd. Ook is SBB gevraagd om bij de uitwerking van het actieplan stages en
leerbanen te zorgen voor stages en leerbanen in het pro, vso en vmbo. Deze opdracht
maakt deel uit van de intensivering van de aanpak stages en leerbanen waar het kabinet
4 miljoen voor heeft uitgetrokken.
De CDA-leden hebben met belangstelling de plannen gelezen van de regering tot behoud
van stages en leerwerkbanen. Deze leden zijn van mening dat de coronacrisis grote
gevolgen heeft voor de veranderende vraag en aanbod verhouding op de arbeidsmarkt.
Ziet de regering ook mogelijkheden om extra aandacht te besteden bij aanstaande studenten
binnen de kansopleidingen? Bijvoorbeeld sectoren waar enerzijds kansen liggen voor
studenten en anderzijds de samenleving jongeren binnen deze opleiding hard nodig heeft?
Deze leden zien de huidige crisis als een ideaal moment om hier meer aandacht aan
te geven, zeker nu de arbeidsmarktverandering in een stroomversnelling is gekomen
door de huidige crisis.
Scholen hebben een wettelijke zorgplicht voor arbeidsmarktperspectief, die inhoudt
dat ze de instroom van studenten zoveel mogelijk moeten proberen te laten aansluiten
bij de situatie op de arbeidsmarkt. Wij zijn het met de leden eens dat zoveel mogelijk
studenten zouden moeten uitstromen met een diploma dat hen goede kansen op de arbeidsmarkt
verschaft. Door corona is de situatie op de arbeidsmarkt drastisch veranderd, al verschilt
de impact per sector. Ook is nog niet duidelijk voor hoe lang de gevolgen van de coronacrisis
zichtbaar zullen zijn op de arbeidsmarkt. In het Loopbaan Oriëntatie en Loopbaan Begeleiding
beleid zal expliciet aandacht worden besteed aan de gewijzigde arbeidsmarktomstandigheden
en wat dat kan betekenen voor studiekeuze en eventueel switchen van studenten. SBB
monitort via de werkwijze doelmatigheid wat de arbeidsmarktperspectieven zijn van
de verschillende opleidingen. Ook hebben wij SBB gevraagd om een nieuwe tranche certificaten
voor te bereiden die werkenden en werkzoekenden kan bij- en omscholen voor sectoren
waar nu extra kansen liggen op de arbeidsmarkt.
De leden van de GroenLinks-fractie waarderen de inzet van de regering om binnen het
mbo stage- en leerplekken te behouden of te creëren. Juist hier zitten de studenten
waar we als eerste een beroep op zullen moeten doen om de veranderende samenleving
weer op te bouwen – soms letterlijk. Deze leden zijn dan ook tevreden dat de regering
middelen ter beschikking stelt voor het actieplan van SBB om leerwerkbedrijven te
acquireren en ondersteunen. Deze leden vragen hierbij wel waarom dit een tijdelijke
ondersteuning betreft. Hierbij nemen deze leden in aanmerking dat er structureel € 3,1
miljoen bezuinigd is op het SBB, en dat de verwachting is dat de gevolgen van COVID-19
op het aantal beschikbare stages en leerwerkplekken langer dan twee jaar zullen duren.
Is de regering bereid de structurele bezuinigingen op SBB te heroverwegen, gezien
de cruciale functie die SBB vervult? Zo nee, waarom niet? Kan de regering borgen dat
indien blijkt dat de afname van het aantal stages en weerwerkplekken als gevolg van
COVID-19 langer dan twee jaar duurt, hiervoor ook middelen ter beschikking gesteld
zullen worden? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment is nog niet duidelijk hoe lang de gevolgen van de coronacrisis zullen
duren en hoe de situatie zich over twee jaar heeft ontwikkeld. Daarom vinden wij het
prematuur om nu al uitspraken te doen over extra subsidiering die gelegitimeerd wordt
door een urgent belang in het mbo-onderwijs op dat moment. SBB vervult inderdaad een
cruciale functie voor het mbo-onderwijs en ontvangt hiervoor jaarlijks een subsidie
die dit jaar € 60,5 miljoen bedraagt. Daar bovenop kan SBB, net als andere instellingen
die door het Rijk worden gefinancierd, loon- en prijsbijstelling (lpo) ontvangen waarvan
per jaar wordt bepaald door het kabinet of dit zal worden uitgekeerd of niet. Dit
jaar is dat voor SBB niet gebeurd. Dat betekent niet dat er korting op het budget
voor SBB wordt toegepast, wel dat de bijdrage aan SBB niet meestijgt met lonen en
prijzen. Dit betreft lpo over de reguliere bijdrage aan SBB, voor de extra taken ontvangen
zij een aanvullende bijdrage. Omdat wij ons scherp bewust zijn van de essentiële rol
die SBB speelt bij het verzekeren van stageplaatsen en leerbanen in het bijzonder
in de aankomende tijd, heeft het kabinet tweemaal 4 miljoen uitgetrokken voor SBB.
Is de regering tevens bereid instellingen te ondersteunen die op dit moment zelf creatieve
oplossingen inzetten om stages te verzorgen? Zo ja, op welke manier(en)? Zo nee, waarom
niet, zo vragen deze leden.
Wij hebben bewondering voor de manier waarop de sector flexibel inspringt op de mogelijkheden
en moeilijkheden die de huidige situatie met zich meebrengt. Wij hebben met de sector
afspraken gemaakt over het verschaffen van vervangende opdrachten aan studenten waarvan
de stage of leerbaan is weggevallen. Daarbij zal het soms niet mogelijk zijn dat de
student alle praktijkuren draait, maar wel dat hij of zij de leerdoelen en praktijkprocessen
onder de knie krijgt waar de praktijkuren voor dienden. Soms kan dat op school, en
soms op een alternatieve stageplaats. Studenten waarvoor ook de school geen stageplaats
weet te vinden, kunnen zich melden bij SBB. SBB ondersteunt de scholen in hun initiatieven
en is hard bezig om nieuwe leerbedrijven te erkennen, ook in aanverwante sectoren
waar studenten misschien niet alle maar wel een deel van de kernprocessen van hun
opleiding kunnen leren.
De leden van de SP-fractie vragen wat het offensief tot behoud van stages en leerwerkbanen
precies inhoudt voor leerlingen van het pro, vso en vmbo? Deze leden merken namelijk
op dat het actieplan enkel voor het mbo opgesteld is.
Er is inderdaad een actieplan specifiek voor het mbo. Voor het pro, vso en vmbo is
door SBB ook een soortgelijk actieplan stageplaatsen in pro, vso en vmbo (leerwerktrajecten)
opgesteld, beide plannen lopen mee in het budget dat bij deze Incidentele Suppletoire
Begroting beschikbaar is gesteld
De leden van de PvdA-fractie lezen dat voor het behoud van stages en leerwerkbanen
voor praktijkonderwijs, voortgezet speciaal onderwijs, voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs
en mbo het kabinet met een offensief komt. Met een extra impuls per jaar van € 10,6
miljoen in 2020 en ook in 2021 wordt het ook voor werkgevers in leerwerkbedrijven
aantrekkelijker gemaakt om leerwerkplekken te creëren of in stand te houden tijdens
en na de coronacrisis. Kan de regering becijferen welk deel van de stagetekorten hiermee
zal worden opgelost, zo vragen deze leden.
Uit de evaluatie «Subsidieregeling praktijkleren 2014–2018» door Regioplan blijkt
dat de hoogte van de subsidie van invloed is op het aantal praktijkleerplaatsen dat
werkgevers bereid zijn aan te bieden. Echter, dit geldt bij omstandigheden die voor
het overige gelijk blijven. Daarvan is op dit moment geen sprake. De impact van de
coronacrisis op de economie is nog ongewis. Behalve de hoogte van de subsidie spelen
ook de gewijzigde omstandigheden een rol bij het aanbieden van praktijkleerplaatsen.
Het is dan ook niet mogelijk een inschatting te maken van het effect op het aantal
praktijkleerplaatsen. Met de extra subsidie benadrukt het kabinet het zeer belangrijk
te vinden dat bedrijven voldoende praktijkleerplaatsen blijven aanbieden om 500.000
mbo-studenten te kunnen opleiden voor de toekomst. Het bedrijfsleven heeft er ook
zelf belang bij om voldoende mensen in hun sector te blijven opleiden, zeker als de
arbeidsmarkt later weer aantrekt. Het verheugt ons om te zien dat vanuit een aantal
sectoren, daar waar dat mogelijk is, ook maatregelen worden genomen om de bbl in deze
tijd extra te steunen. Een voorbeeld is het opleidingsfonds OOM van de sociale partners
uit de metaalbewerking. Dit fonds heeft een aantal maatregelen getroffen ten behoeve
van de instroom en het behoud van bbl-banen, zoals het verhogen van de leerwerkbijdrage
voor startende en huidige bbl’ers. Ook het O&O-fonds voor bedrijven in de metalelectro
heeft de bijdrage verhoogd, zo is besloten door de vakbonden en de ondernemersorganisatie
voor de technische industrie. Diverse werknemersvertegenwoordigers en branches, zoals
Bouwend Nederland en de BOVAG, hebben bovendien al een oproep gedaan om bbl’ers te
behouden voor de sector. Zulke steun voor de bbl is nu erg belangrijk en wij zijn
blij om te zien dat sociale partners zich het belang van het behoud van de bbl voor
de toekomst van de sector realiseren.
De leden van de SGP-fractie vragen op welke wijze bij de inzet om stages en leerwerkplekken
te behouden de positie van kleine(re) ondernemers aan bod komt. Deze leden constateren
dat de betrokkenheid van deze groep bij het bieden van kansen voor studenten vaak
groot is, maar dat de financiële ondersteuning voor hen van groot belang is, zeker
in de huidige omstandigheden.
De Subsidieregeling praktijkleren is zowel toegankelijk voor het grootbedrijf als
voor het midden- en kleinbedrijf. Dit geldt ook voor de extra middelen. Van de aanvragers
van de subsidie praktijkleren, behoort ruim 95% tot het MKB. Ruim 65% van de aanvragen
is afkomstig van bedrijven met minder dan 25 werknemers. Het MKB maakt dus veel gebruik
van de financiële ondersteuning die de Subsidieregeling praktijkleren biedt.
4. Uitbreiding aanvullende bekostiging nieuwkomers po en vo
De leden van de VVD-fractie lezen dat het kabinet in 2020 eenmalig € 21 miljoen vrij
maakt voor het po en vo om de nieuwkomersbekostiging voor de huidige groep nieuwkomers
met drie maanden te verhogen. Al eerder is geconstateerd dat de groep nieuwkomers
lastiger wordt bereikt. Op welke manier wordt de € 21 miljoen gebruikt om de werkwijze
met betrekking tot nieuwkomers te veranderen, zodat de komende maanden het geld gebruikt
gaat worden om daadwerkelijk de onderwijsachterstanden weg te werken in plaats van
dat we op dezelfde voet, afstandsonderwijs die nieuwkomers nauwelijks bereikt, verder
gaan?
De versoepeling van de coronamaatregelen heeft er reeds voor gezorgd dat de werkwijze
in het onderwijs met betrekking tot nieuwkomers is veranderd ten opzichte van de situatie
tijdens de sluiting. Per 1 juni 2020 zijn de vo-scholen weer deels geopend, per 11 mei
waren de basisscholen gedeeltelijk geopend en per 8 juni 2020 zijn de basisscholen
weer volledig heropend. Dit houdt in dat leerlingen, waaronder ook nieuwkomers, weer
geheel of gedeeltelijk naar school kunnen. Hierdoor kunnen scholen starten met het
op school wegwerken van de achterstanden, die door de coronamaatregelen zijn ontstaan.
Ook kan de reguliere werkwijze stap voor stap weer worden opgepakt.
Er wordt verwacht dat nieuwkomers, door de coronamaatregelen, langer ondersteuning
nodig zullen hebben. De € 21 miljoen die is vrijgemaakt, is bedoeld om scholen een
financiële impuls te geven om deze ondersteuning langer te kunnen bieden. Scholen
kunnen dit bijvoorbeeld gebruiken om kinderen langer onderwijs op een gespecialiseerde
nieuwkomersvoorziening te bieden of om extra ondersteuning te bieden naast onderwijs
in de reguliere klas. De aanvullende middelen komen overeen met één extra kwartaal
nieuwkomersbekostiging in zowel het primair onderwijs als het voortgezet onderwijs.
Deze leden lezen dat de regering nogmaals € 3,8 miljoen uitgeeft om devices beschikbaar
te stellen voor leerlingen. Hoeveel leerlingen komen in aanmerking voor een device?
Tot wanneer loopt deze regeling, zo vragen deze leden.
Veel schoolbesturen hebben in de afgelopen periode zelf oplossingen weten te vinden
voor leerlingen die geen beschikking hadden over de benodigde apparatuur. Waar dat
niet lukte, heb ik de betreffende leerlingen via hun schoolbesturen ondersteund middels
de genoemde regeling. Om van deze ondersteuning gebruik te kunnen maken, konden schoolbesturen
bij SIVON een aanvraag indienen. Aanvankelijk was voor deze regeling € 2,5 mln. beschikbaar.
Dit bleek gezien de vraag vanuit de sector niet toereikend. Om die reden heb ik additioneel
€ 3,8 mln. ter beschikking gesteld en is tot 28 april 2020 een tweede aanvraagronde
opengesteld, zoals ik heb gemeld in mijn Kamerbrief van 4 mei jl. SIVON heeft alle
aanvragen die resulteerden na de tweede ronde kunnen honoreren, mede dankzij een eigen
bijdrage van de betrokken schoolbesturen. De laatste aanvragen worden nu afgehandeld,
waarmee uiteindelijk ruim 15.000 devices blijvend ter beschikking zijn gesteld aan het onderwijs, zowel in Europees Nederland
als in Caribisch Nederland.
Ook de leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de regering nogmaals maximaal € 3,8
miljoen investeert voor devices voor leerlingen die hier zelf niet de beschikking
over hebben. Deze leden vragen hoe deze devices verdeeld worden. Hebben alle schoolbesturen
beschikking hiertoe of is het wie eerst komt, wie eerst maalt? Hoe zorgt de regering
voor een eerlijke verdeling, zo vragen deze leden.
Veel schoolbesturen hebben in de afgelopen periode zelf oplossingen weten te vinden
voor leerlingen die geen beschikking hadden over de benodigde apparatuur. Waar dat
niet lukte, heb ik de betreffende leerlingen via hun schoolbesturen ondersteund middels
de genoemde regeling. Om van deze ondersteuning gebruik te kunnen maken, konden schoolbesturen
bij SIVON een aanvraag indienen. Aanvankelijk was voor deze regeling € 2,5 mln. beschikbaar.
Dit bleek gezien de vraag vanuit de sector niet toereikend. Om die reden heb ik additioneel
€ 3,8 mln. ter beschikking gesteld en is tot 28 april 2020 een tweede aanvraagronde
opengesteld, zoals ik heb gemeld in mijn Kamerbrief van 4 mei jl. SIVON heeft alle
aanvragen die resulteerden na de tweede ronde kunnen honoreren, mede dankzij een eigen
bijdrage van de betrokken schoolbesturen. De laatste aanvragen worden nu afgehandeld,
waarmee uiteindelijk ruim 15.000 devices blijvend ter beschikking zijn gesteld aan het onderwijs, zowel in Europees Nederland
als in Caribisch Nederland.
De leden van de PvdA-fractie merken op dat nieuwkomers die de Nederlandse taal nog
niet of nauwelijks spreken of die komend schooljaar de overgang zullen maken naar
het reguliere onderwijs, in deze periode extra achterstanden hebben opgelopen. De
regering maakt eenmalig € 21 miljoen vrij voor het po en vo om de nieuwkomersbekostiging
voor de huidige groep nieuwkomers met drie maanden verhogen. Deze leden hechten hier
zeer aan en hadden hier ook tijdens het notaoverleg van 29 april jl. om gevraagd door
middel van de motie van de leden Van den Hul en Westerveld21. Reden is dat anders de coronacrisis voor deze groep leerlingen leidt tot vertraging,
waardoor ze niet op tijd op hun niveau kunnen uitstromen naar regulier onderwijs.
In hoeverre geeft de regering nu alsnog uitvoering aan deze motie, zo vragen deze
leden.
De motie van de leden Van de Hul en Westerveld is ontraden vanwege het ontbreken van
financiële dekking. Ik heb toen aangegeven om me sterk te maken voor extra financiële
middelen, ook voor deze doelgroep. Dat is gelukt. De € 21 miljoen, die is vrijgemaakt,
komt overeen met één kwartaal extra nieuwkomersbekostiging voor po- en vo-scholen
voor de groep nieuwkomers die getroffen is door de tijdelijke sluiting van de scholen
vanwege de coronacrisis. Hiermee wordt beoogd dat scholen die eerste-opvangonderwijs
verzorgen aan nieuwkomers dat onderwijs nu langer kunnen bieden voor de nieuwkomers
die dat nodig hebben. De scholen kunnen zelf het beste inschatten wat ieder kind nodig
heeft. Daarom kunnen scholen er bijvoorbeeld voor kiezen om kinderen langer onderwijs
op een gespecialiseerde nieuwkomersvoorziening te bieden of om extra ondersteuning
te bieden naast onderwijs in de reguliere klas.
Ondertekenaars
-
, -
, -
, -
, -
Eerste ondertekenaar
O.C. Tellegen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
E.M. Verouden, adjunct-griffier
Bijlagen
Stemmingsuitslagen
Aangenomen met handopsteken
Fracties | Zetels | Voor/Tegen |
---|---|---|
VVD | 32 | Voor |
PVV | 20 | Voor |
CDA | 19 | Voor |
D66 | 19 | Voor |
GroenLinks | 14 | Voor |
SP | 14 | Voor |
PvdA | 9 | Voor |
ChristenUnie | 5 | Voor |
PvdD | 4 | Voor |
50PLUS | 3 | Voor |
DENK | 3 | Voor |
SGP | 3 | Voor |
FVD | 2 | Voor |
Groep Krol/vKA | 2 | Voor |
Van Haga | 1 | Voor |