Verslag (initiatief)wetsvoorstel (nader) : Verslag
35 479 Tijdelijke bepaling in verband met de informatieverstrekking aan het RIVM bij de bestrijding het novel coronavirus (2019-nCoV) (Tijdelijke wet informatieverstrekking RIVM i.v.m. COVID-19)
Nr. 6
VERSLAG
Vastgesteld 12 juni 2020
De vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat, belast met het voorbereidend
onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van
haar bevindingen.
Onder het voorbehoud dat de regering op de gestelde vragen en de gemaakte opmerkingen
tijdig en genoegzaam zal hebben geantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging
over dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.
Inhoudsopgave
I
ALGEMEEN DEEL
1
1.
Inhoud en aanleiding
1
2.
Autoriteit Persoonsgegevens
16
3.
Tijdelijkheid
18
4.
Regeldruk
19
II
ARTIKELSGEWIJS
20
I. ALGEMEEN DEEL
1. Inhoud en aanleiding
De leden van de VVD-fractie hechten er waarde aan om te onderstrepen dat het van het
allergrootste belang is dat het nieuwe coronavirus onder controle blijft om te voorkomen
dat er opnieuw meer mensen besmet raken en komen te overlijden. Ook moet voorkomen
worden dat de recent aangekondigde versoepelingen opnieuw teruggedraaid zouden moeten
worden, omdat de controle over het nieuwe coronavirus verloren raakt. Deze leden delen
de opvatting dat het gebruik van geanonimiseerde telecomgegevens een bijdrage kan
leveren aan het verkrijgen van inzicht in de (mogelijke) verspreiding van het nieuwe
coronavirus. Met gebruik van dergelijke gegevens kan het mogelijk worden om het virus
één stap voor te blijven in plaats van achter de feiten aan te lopen. Desondanks wijzen
de leden van de VVD-fractie ook op het feit dat het wetsvoorstel, zoals het nu voorligt,
een potentieel verregaande impact heeft op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer
van burgers. Hoewel anonimiteit het uitgangspunt is, is de wettelijke stap in de richting
van het bewaren van locatiegegevens en telecomdata een significante. Om die reden
hebben deze eden allereerst enkele kritische vragen over de belangenafweging en de
beoordeling van de regering over de noodzaak van het wetsvoorstel.
De leden van de VVD-fractie vragen de regering andermaal toe te lichten waar de noodzaak
van het wetsvoorstel uit bestaat, waarbij ook ingegaan wordt op de wettelijke belemmeringen
die op dit moment bestaan bij het gebruik van gegevens zoals beoogd wordt door de
regering. Zijn er minder ingrijpende alternatieven overwogen waarmee een potentieel
vergelijkbaar inzicht verzameld zou kunnen worden? Om welke redenen zijn deze initiatieven
ongeschikt gebleken? Deze vraag is nog urgenter nu de leden van de VVD-fractie uit
mediaberichten hebben vernomen dat een vergelijkbare verzameling en vergelijking van
telecomgegevens al enige tijd plaatsvond in projecten waar onder andere ook het Centraal
Bureau voor de Statistiek (CBS) aan deel heeft genomen. Kan de regering toelichten
of deze praktijk wat haar betreft binnen de geldende privacyregels viel? Zo ja, kan
de regering dan toelichten waaruit de noodzaak bestaat om een wetswijziging op dit
punt door te voeren als vergelijkbaar gebruik van telecomdata al binnen de kaders
van de privacyregelgeving viel? Wanneer de voorgenomen verzameling en vergelijking
van gegevens afwijkt van de wijze waarop dit eerder in de genoemde projecten waaraan
het CBS heeft deelgenomen, kan de regering dan toelichten of voor het ontwerpen van
systemen om de verzamelde gegevens te aggregeren en hier conclusies uit te trekken
gebruik zal worden gemaakt van reeds bestaande kennis en kunde op dit gebied?
De leden van de VVD-fractie lezen dat de medewerking van de telecomaanbieders cruciaal
is bij het uitvoeren van het wetsvoorstel. In dit verband vragen zij of de regering
kan toelichten of voor deze medewerking verregaande aanpassingen in de systemen van
de telecomaanbieders noodzakelijk zijn, of dat het voor hen betrekkelijk eenvoudig
is om aan de verplichtingen in de wet te voldoen.
Daarnaast vragen deze leden hoe de wisselwerking tussen het voorliggende wetsvoorstel
en andere wet- en regelgeving, zoals de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG)
of de Wet op de Inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Is het mogelijk om als telecomaanbieder
aan de verplichtingen van het wetsvoorstel te voldoen, zonder andere wet- of regelgeving
te schenden?
Daarnaast hebben de leden van de VVD-fractie enkele vragen over de Europese dimensie
bij dit wetsvoorstel. Deze leden zijn bekend met diverse vergelijkbare initiatieven
in andere landen. Daarnaast zijn zij bekend met een voornemen van de Europese Commissie
om een vergelijkbare «tool» als instrument bij de bestrijding van het nieuwe coronavirus
te ontwikkelen. Kan de regering toelichten op welke wijze het wetsvoorstel zich verhoudt
tot dit Europese initiatief? Kan het wetsvoorstel worden opgevat als een afwijzing van dit Europese initiatief? Kan de regering
toelichten welke ervaringen er in andere (lid)staten tot dusver zijn opgedaan met
een vergelijkbare verzameling en analyse van telecomgegevens? Blijkt hieruit dat de
door de regering gekozen benadering effectief is?
De leden van de VVD-fractie vragen waar is de drempelwaarde van vijftien personen
op is gebaseerd. Op basis waarvan wordt aangenomen dat de kans dat data herleidbaar
is tot een natuurlijk persoon kleiner is indien de drempelwaarde vijftien is in plaats
van tien? Is de AP dit met de regering eens?
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij onderschrijven het doel, maar hebben nog verschillende vragen over vooral
de uitvoering. Deze leden vragen of de regering de dilemma’s rondom dit wetsvoorstel
kan schetsen, te weten inzicht in hoe het coronavirus zich verspreidt en welke maatregelen
op welke plek nodig zijn enerzijds versus de inzet van privacygevoelige telecomdata,
waarbij deelname niet vrijwillig is, anderzijds? Kan de regering deze leden meenemen
in haar afweging? Hoezeer is de regering ervan overtuigd dat dit wetsvoorstel dusdanig
effectief is dat een nieuwe coronagolf eerder kan worden gesignaleerd en bestreden,
en een tweede (intelligente) lockdown mogelijk vermeden?
De leden van de CDA-fractie merken op dat het in het wetsvoorstel gaat om een telling
per uur, per gemeente, van het totaalaantal mobiele telefoons dat daar aanwezig is,
verdeeld naar afgeleide herkomst. Deze leden vragen hoeveel procent van de bevolking
hiermee kan worden bereikt, of andersom, hoeveel procent niet wordt bereikt, bijvoorbeeld
omdat iemand geen mobiele telefoon bezit dan wel niet bij een van de drie telecomaanbieders
een abonnement heeft.
De leden van de CDA-fractie constateren dat de herkomst van telefoons uit het buitenland
wordt ingedeeld in negen categorieën voor de meest voorkomende landen en werelddelen,
te weten Duitsland, België; het Verenigd Koninkrijk, overige landen binnen Europa,
landen in Noord-Amerika, landen in Zuid-Amerika, landen in Azië, landen in Afrika
en landen in Oceanië. Hoe is deze categorisering tot stand gekomen? Waarom is gekozen
voor dit beperkte aantal categorieën op basis van een onderscheid naar buurland/werelddeel,
en zijn «brandhaarden» als Italië, Spanje en Frankrijk niet als aparte categorie opgenomen?
Klopt het dat met de gekozen categorisering niet is vast te stellen of er veel mensen
uit bijvoorbeeld Spanje, Italië en Frankrijk de grens overgaan? In hoeverre brengt
dit risico’s met zich mee?
Kan de regering duidelijk maken welke gegevens op basis van dit wetsvoorstel mogen
worden verzameld, verwerkt en bewaard, en daadwerkelijk gaan worden verzameld, verwerkt
en bewaard? Vallen hier bijvoorbeeld ook data horende bij sociale contacten onder?
Had het doel van de wet ook met minder verstrekkende instrumenten kunnen worden bereikt,
bijvoorbeeld door te kiezen voor een systeem dat anonieme data in plaats van niet-anonieme
data genereert, en daarmee «privacy proof» is waarvoor geen wetswijziging noodzakelijk
is? Bestaan dergelijke systemen, gebaseerd «schone data» die het pand van een telecomaanbieder
in principe niet hoeven te verlaten? Zo ja, hoe en waar worden die toegepast? In welke
andere landen wordt ter bestrijding van COVID-19 (of andere infectieziektes) het door
de regering voorgestelde systeem gebruikt? Kan de regering ervaringen uit die landen
delen?
De leden van de CDA-fractie merken op dat aanleiding voor dit wetsvoorstel is dat het «voor het RIVM noodzakelijk is om drukte en verplaatsingen op bevolkingsniveau
te kunnen monitoren.» Wordt daartoe met dit wetsvoorstel, naar de mening van de regering,
gekozen voor de (kwalitatief) beste oplossing die bewezen toepasbaar is en ons de
essentiële informatie levert, of eerder voor de snelst inzetbare oplossing? Denkt
de regering dat dit met de wetsvoorstel ons informatiebeeld compleet is, dat wil zeggen
compleet genoeg om te doen wat dit wetsvoorstel beoogd, te weten drukte en verplaatsingen
monitoren, of zou hiervoor aanvullende informatie nodig zijn, bijvoorbeeld over het
gebruik van een trein of ander vervoermiddel, binnen de spits of juist daarbuiten?
Waarom worden dergelijke gegevens buiten beschouwing gelaten?
De leden van de CDA-fractie constateren dat het CBS het Rijksinstituut voor Volksgezondheid
en Milieu (RIVM) dagelijks een matrix gaat verstrekken, die gebruikt kan worden om
een schatting te maken in welke gemeenten besmettingen zouden plaatsvinden. Kan de
regering schetsen wat het RIVM precies met de ontvangen data doet, nadat het deze
van het CBS heeft ontvangen? Hoe kan verder maximale transparantie in de processen
bij het CBS en RIVM worden verzekerd, zoals over wat met data gebeurd nadat deze beschikbaar
zijn gesteld?
De leden van de CDA-fractie merken op dat aan de telecomaanbieders van openbare mobiele
telecommunicatienetwerken op basis van dit wetsvoorstel de verplichting wordt opgelegd
om dagelijks de genoemde tellingen te leveren aan het CBS. Op welke wijze(n) is geborgd
dat dergelijke data en kennis door het CBS of door andere partijen, niet voor andere
doeleinden worden gebruikt, zoals voor een eigen product, alternatief onderzoek of
handhaving (bijvoorbeeld door overheden)?
De leden van de CDA-fractie stellen dat er in het verleden veel discussie is geweest
over de rol van het CBS ten opzichte van marktpartijen en een ongelijk speelveld.
Hoe wordt dit voorkomen? Bieden de nieuwe beleidsregels voor het CBS hiertoe voldoende
waarborgen? Hoezeer zijn bij het voorbereiden van dit wetsvoorstel ook andere partijen
betrokken geweest? Is of wordt met de wetenschap en met andere (markt)partijen, met
ervaring en expertise over dit onderwerp, samengewerkt?
Aangaande dit wetsvoorstel hebben de leden van de CDA-fractie nog zorgen over de veiligheid
en cybersecurity, onder andere door incidenten als de datalekken in het donorregister
en het RIVM coronasite en het feit dat de Algemene Rekenkamer de ICT bij het Ministerie
van Volksgezondheid, Welzijn en Sport als «onvolkomenheid» heeft aangemerkt. Hoe zijn
de veiligheid en cybersecurity rondom dit wetsvoorstel geborgd?
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggende. Zij onderschrijven
de noodzaak om het Covid-19 virus te bestrijden, maar zetten vraagtekens bij de noodzaak
en proportionaliteit van deze wet. Deze leden hebben voorts nog enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de D66-fractie vragen de regering nader in te gaan op de noodzaak van
het wetsvoorstel. Zij begrijpen dat het gaat om tellingen van het aantal personen
dat in een gemeente aanwezig is en van het aantal bezoekers, en hun afgeleide herkomst,
in deze gemeente. Bovendien is deze telling per uur, per gemeente. Deze informatie
zou het RIVM bij een opleving van het aantal besmettingen sneller handelen, dat wil
zeggen GGD’en waarschuwen en adviseren over handelingsperspectief voor landelijk en
lokaal bestuur. Kan de regering nader toelichten in hoeverre en op welke manier het
op deze wijze waarschuwen van GGD’en een bijdrage levert een het bestrijden van het
virus? Welke alternatieven zijn er overwogen die dezelfde functie kunnen vervullen
en waarom gaat de voorkeur uit naar deze methode?
Ook wordt de informatie gebruikt voor het adviseren over handelingsperspectief voor
landelijk en lokaal bestuur. Welke concrete acties of stappen verwacht de regering
van GGD’en en/of lokaal en landelijk bestuur naar aanleiding van dergelijke waarschuwingen?
Wat voor «winst» verwacht de regering van dergelijke waarschuwingen? Moeten GGD’en
en lokaal/landelijk bestuur niet sowieso goed voorbereid zijn en voldoende capaciteit
hebben om goed om te kunnen gaan met een opleving van het virus in een bepaalde gemeente?
In hoeverre geeft informatie over het aantal personen dat in een gemeente aanwezig
is en van het aantal bezoekers, en hun afgeleide herkomst, in deze gemeente überhaupt
een indicatie van mogelijke besmettingen? Wat zegt die data precies en in welke gevallen
moet het leiden tot concrete acties?
Voorts vragen de D66-leden of de regering kan uitsluiten dat de gegevens die het CBS
en het RIVM ontvangen terug te leiden zijn tot individuen. De leden lezen voorts in
de memorie van toelichting «dat de gegevens zo vroeg mogelijk in het proces worden
ontdaan van alle direct herleidbare informatie (telefoonnummer, IMSI etc.) door ze
te versleutelen en te voorzien van een nieuw identificatienummer (pseudonimisering).»
Kan de regering nader ingaan op dit proces? Worden de gegevens ontdaan van direct
herleidbare informatie, of wordt die informatie versleuteld en alsnog mee verzonden?
Op welke manier wordt de informatie versleuteld? Hoe ziet het «key-management» van
dit proces eruit? Wie heeft toegang de sleutels van de versleutelde informatie? Is
het mogelijk voor kwaadwillende derden om deze versleutelde informatie terug te leiden
naar individuele personen?
De leden van de D66-fractie vragen de regering nader in te gaan op de vraag of dit
wetsvoorstel voldoet aan de in artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten
van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) vereiste balans tussen enerzijds de
maatschappelijke voordelen op het gebied van gezondheid van het gebruik van deze data
tegenover anderzijds de inmenging die het gebruik van deze data op het recht op respect
voor het privéleven maakt.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het
voorliggende wetsvoorstel. Zij erkennen dat we nog altijd in exceptionele omstandigheden
verkeren vanwege het coronavirus en dat de exit-strategie uit de intelligente lockdown
vergezeld dient te gaan van een strategie om eventuele nieuwe besmettingsclusters
vroegtijdig te identificeren en daarop te acteren om verdere verspreiding te vermijden.
Tegelijkertijd stellen deze leden dat uiterst zorgvuldig dient om te worden gegaan
met het toekennen van extra bevoegdheden op het gebied van het verwerken van persoonsgegevens
of gegevens die mogelijk zijn te herleiden tot persoonsgegevens. Deze leden hebben
dan ook nog een aantal vragen en opmerkingen betreffende het voorliggende wetsvoorstel.
De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat extra bevoegdheden aangaande informatiestrekking
in verhouding moeten staan tot het uiteindelijke doel, de bestrijding van het novel
coronavirus (2019-nCoV). Juist op dit punt zijn deze leden nog niet overtuigd. Kan
de regering helder uiteenzetten welk probleem dit wetsvoorstel exact poogt op te lossen?
Deze leden hebben met belangstelling kennisgenomen van de punten van bezwaar van de
Autoriteit Persoonsgegevens (AP) met betrekking tot het oorspronkelijke voorstel,
waaronder de vaststelling dat nut en noodzaak nog onvoldoende waren onderbouwd, en
de reactie daarop van de regering. Graag horen zij of en wanneer de AP ook advies
zal uitbrengen over de huidige versie van het wetsvoorstel.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen de regering om een nadere uiteenzetting
van het doel van het wetsvoorstel. Het RIVM zegt behoefte te hebben aan de informatie,
maar deze leden vragen om een nadere invulling van die behoefte. In de memorie van
toelichting lezen zij dat de additionele informatieverstrekking eigenlijk twee doelen
lijkt te hebben, en zij vragen de regering om voor beide doelen in detail aan te geven
op welke wijze de extra informatieverstrekking zou helpen. Aan de ene kant lezen deze
leden dat het RIVM de informatie nodig zou hebben om de effectiviteit van de maatregelen
te toetsen. Om welke maatregelen gaat het dan? Gaat het dan vooral om het vermijden
van drukte, wat het in acht nemen van de anderhalve meter bemoeilijkt? Zo ja, dan
zijn deze leden benieuwd hoe data op gemeenteniveau, waar dit wetsvoorstel over gaat,
daarbij kan helpen. Is het bij verdere versoepelingen juist niet het idee dat we weer
meer bewegingsvrijheid hebben, ook om andere gemeenten te bezoeken, zolang men zich
aan de anderhalve meter houdt? Zijn bovendien gevallen waar die anderhalve meter bij
grote drukte niet wordt gerespecteerd, zoals bepaalde parken en stranden op zonnige
dagen, niet veel makkelijker waar te nemen via directe observatie door overheidspersoneel
dan door een complex informatiesysteem op basis van telecomgegevens? Waarbij het voordeel
van directe observatie bovendien is dat die in real time plaatsvindt, terwijl de informatie
waar dit wetsvoorstel op doelt slechts eenmaal per 24 uur wordt verstrekt aan het
RIVM?
Aan de andere kant stelt de memorie van toelichting dat de informatie belangrijk zou
zijn voor het RIVM om bij een opleving van het aantal besmettingen sneller te kunnen
handelen. Daarbij wordt een voorbeeld geschetst van een zaterdagmiddag waarop meer
mensen dan normaal vanuit Bergen op Zoom een bezoek hebben gebracht aan Roosendaal.
Wanneer er kort daarna nieuwe besmettingen zouden worden vastgesteld in Roosendaal,
dan is er mogelijk een verhoogd risico op besmettingen in Bergen op Zoom. Er kan dan
regionaal maatwerk worden geleverd, zo lezen deze leden. Kan de regering heel precies
uiteenzetten hoe dat maatwerk er dan uitziet? Wat zouden de autoriteiten in Bergen
op Zoom concreet gaan ondernemen op basis van deze informatie? Komt er dan een lokale
lockdown, of gaat de GGD dan actief op zoek naar inwoners van Bergen op Zoom die recent
in Roosendaal zijn geweest? Om tot een goede afweging over dit wetsvoorstel te komen
achten deze leden het van belang om scherp te krijgen waar de informatie precies voor
zal worden gebruikt.
De leden van de GroenLinks-fractie hechten ook groot belang aan meer inzicht in de
meerwaarde van dit wetsvoorstel ten opzichte van reeds beschikbare informatie of andere
alternatieven. In de memorie van toelichting lezen zij dat alternatieven, zoals meetlussen
op snelwegen en OV-informatie, niet werkbaar zouden zijn. Deze leden erkennen dat
niet overal in elke gemeente snelwegen met meetlussen voorhanden zijn. Maar zijn ook
andere mogelijke bronnen van wegverkeer data onderzocht? De memorie van toelichting
stelt voorts dat wegverkeer- en OV-data niet voldoen zijn omdat voetgangers en fietsers
dan buiten beeld blijven. Dit roept ook nog enkele vragen op. Deze leden kunnen zich
namelijk goed voorstellen dat bij een opleving in een bepaalde gemeente, het regionale
maatwerk sowieso zou worden geleverd in de buurgemeenten, omdat mag worden aangenomen
dat er regelmatig meer dan vijftien personen tussen twee buurgemeenten bewegen. Klopt
deze gedachte? In dat geval is de meerwaarde van de extra informatieverstrekking niet
direct duidelijk met betrekking tot buurgemeenten en is het voorbeeld van Roosendaal
en Bergen op Zoom dus wellicht niet het optimale voorbeeld. We moeten dan misschien
eerder denken aan een groep uit Bergen op Zoom die een middagje naar Breda gaat. Dan
mag echter worden aangenomen dat zij zich niet per fiets of te voet verplaatsen en
kunnen andere bronnen van wegverkeer- en OV-data wel degelijk hetzelfde doel dienen,
zo denken deze leden. Hoe kijkt de regering hiernaar?
Ook vernemen de leden van de GroenLinks-fractie graag in hoeverre alternatieve instrumenten
op Europees niveau zijn onderzocht. In hoeverre hebben de regeringen in andere EU-lidstaten
de bevoegdheid om telecomaanbieders te verplichten om verplaatsingsdata te verstrekken?
Wat zijn de ervaringen daarmee? Kan de regering voorbeelden geven waar dergelijke
bevoegdheden daadwerkelijk hebben geholpen bij de bestrijding van het coronavirus?
Kan de regering ook ingaan op het concept van «privacy by design» en hoe dat zich
verhoudt tot dit wetsvoorstel? In hoeverre is getracht om uit te gaan van «privacy
by design» en in hoeverre zijn alternatieve oplossingen op die basis onderzocht?
De leden van de GroenLinks-fractie zien het opnemen van waarborgen in de wettekst
in de vorm van minimale aggregatie en maximale frequentie op advies van de AP als
een waardevolle verandering. Wel hebben zij vragen over de vastgestelde niveaus, te
beginnen met de minimale aggregatie van vijftien, een grens die zou zijn gebaseerd
op een ervaringscijfer van het CBS. Is dit echter niet de eerste keer dat het CBS
dit type verplaatsingsinformatie verzamelt? Deze leden vragen of de gebruikelijke
drempelwaarden voor anonimisering van datapunten ook voldoen voor verplaatsingsinformatie.
We hebben hier in feite al te maken met twee datapunten per verplaatsing. Daarnaast
bewegen mensen zich vaak in groepen en zijn de afzonderlijke punten dus niet als onafhankelijk
te beschouwen. Kan de regering ingaan op het risico dat de verplaatsing van een groep
van vijftien individuen van één gemeente naar een andere kan worden herleid? Ook vragen
deze leden hoe de drempel van vijftien zich verhoudt tot het beoogde doel en tot het
uitgangspunt van dataminimalisatie. Zij kunnen zich voorstellen dat er veel combinaties
zijn van gemeenten waarbij er dagelijks veel meer dan vijftien verplaatsingen zijn
tussen beide. Wanneer nieuwe besmettingen worden vastgesteld in bijvoorbeeld Rotterdam,
wordt de GGD in Utrecht dan elke maal ingelicht omdat er ook die dag weer meer dan
vijftien relevante verplaatsingen waren?
Waarom is gekozen voor een maximale frequentie van één uur? Is ook overwogen om de
maximale frequentie in te stellen op zes uur? Zou het vanuit het oogpunt van dataminimalisatie
niet logischer zijn om de maximale frequentie te verlagen, zo vragen deze leden In
hoeverre denkt de regering dat de effectiviteit zou inboeten als gevolg van een dergelijke
aanpassing?
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat het CBS de informatie die wordt verstrekt
door de verschillende telecomaanbieders combineert en correcties aanbrengt. Kan de
regering uitsluiten dat het CBS de data zal kunnen combineren met andere datasets
in het bezit van het CBS?
Ook lezen deze leden dat het CBS de informatie uitsluitend bewerkt ten behoeve van
het RIVM. Kan de regering bevestigen dat het in alle gevallen uitgesloten is dat andere
instanties dan het CBS of het RIVM toegang krijgen tot de gegevens? Kan de regering
voorts verduidelijken dat op geen enkele wijze, ook niet via informanten, de inlichtingen-
en veiligheidsdiensten toegang krijgen tot de gegevens, inclusief de nieuwe persoonsgegevens
die de telecomaanbieders moeten creëren om de herkomst van telefoons af te kunnen
leiden? Kan de regering verhelderen of er een mogelijkheid is dat de genoemde data
een rol kunnen gaan spelen in de samenwerkingsverbanden waarvoor de wetgeving nu voorligt
bij de Kamer? Is de regering bereid om een expliciet en absoluut verbod op te nemen
op alle gebruik van de telecomdata voor andere doeleinden dan het direct bestrijden
van het coronavirus? Hoe kijkt de regering naar de instelling van een Toetsingscommissie
Inzet Bevoegdheden (TIB) om toe te zien op de juiste verwerking en vernietiging van
de data?
De leden van de GroenLinks-fractie begrijpen dat het wetsvoorstel niet alleen voorziet
in het beschikbaar maken van reeds bestaande gegevens aan het RIVM, maar ook in het
creëren van extreem gevoelige nieuwe persoonsgegevens en databases die nog helemaal
niet bestaan om de afgeleide herkomst van telefoons vast te kunnen stellen. Bovendien
moeten telecomaanbieders dan 30 dagen lang alle locatiegegevens bijhouden, wat ze
momenteel nog niet doen, om het gemiddelde te kunnen berekenen. Hoe verhoudt deze
massale toename van het aantal gevoelige data dat moet worden verzameld, verwerkt
en bewaard zich tot het uitgangspunt van dataminimalisatie? Hoe is die toename proportioneel
voor het beoogde doel?
Wat is de reactie van de regering op de stelling dat het voor het beoogde doel niet
nodig is om de locatiedata van alle Nederlanders met een mobiele telefoon te verzamelen
en dat er minder ingrijpende manieren zijn om via sampling tot vergelijkbare inzichten
te komen met veel minder data? Hoe verhoudt het verzamelen van data van alle telefoons
zich tot het streven tot dataminimalisatie?
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel.
Zij hebben hierover ernstige zorgen en verschillende vragen.
De leden van de SP-fractie zien dat de regering voorstelt een vrij zwaar middel in
te zetten, het grootschalig verzamelen en analyseren van data zonder hierbij een heldere
doelstelling te hebben benoemd. Ook de AP heeft dit in haar eerdere advies benoemd.
De leden vragen de regering deze nog een keer helder en bondig te formuleren. Zij
lezen in de memorie van toelichting minimaal twee doelen geformuleerd. Het eerste
doel lijkt te zijn om aan bevolkingsbewegingen te kunnen toetsen of Nederlanders en
buitenlanders zich wel afdoende houden aan alle beperkingen die vanwege COVID-19 zijn
opgelegd, en om te beoordelen of deze beperkingen kunnen worden verminderd dan wel
verzwaard. Het tweede geformuleerde doel lijkt te zijn om in het geval van een nieuwe
uitbraak ergens in Nederland aan de hand van bewegingsdata te kunnen beoordelen of
het nodig is ook in andere gemeenten te testen of anderszins te handelen. De leden
vragen of de voorgelegde maatregelen niet disproportioneel zijn ten opzichte van de
te bereiken doelen. Zij vinden dat in ieder geval met betrekking tot het eerste doel.
Deze leden vragen de regering de proportionaliteit van het voorstel nog aan toe te
voegen.
De leden van de SP-fractie vragen of alternatieve methodes afdoende zijn overwogen.
Zo kunnen bevolkingsbewegingen in hoge mate worden waargenomen door gegevens over
vervoer via de weg en openbaar vervoer. De leden vragen wat het voorliggende wetsvoorstel
toevoegt aan deze informatie in combinatie met de aanwezige kennis bij gemeentelijke
en provinciale bestuurders.
Wanneer het gaat om reageren bij een uitbraak vragen de leden wat de meerwaarde is
van de vergaarde data boven het directe bron- en contactonderzoek dat de GGD uitvoert.
De gegevens die hieruit voortkomen zullen immers veel specifieker zijn dan generieke
telefoondata. Deze leden vragen of zorgen over gebrek aan capaciteit bij de GGD hebben
meegespeeld in het opstellen van dit wetsvoorstel en, indien het geval is, of investeren
in meer capaciteit niet meer voor de hand ligt dan grootschalig opvragen van telecomgegevens.
De leden van de SP-fractie vragen of de regering voorbeelden kent van andere landen
waar een vergelijkbare maatregel succesvol heeft bijgedragen aan de bestrijding van
COVID-19.
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende
wetsvoorstel. Deze leden begrijpen uiteraard het belang van het bestrijden van het
COVID-19 virus maar zien ook het belang van de bescherming van de privacy. Zij hebben
in het licht van de afweging tussen beide belangen de volgende vragen.
Zo lezen de leden van de PvdA-fractie dat het wetsvoorstel het nadrukkelijk niet mogelijk
moet maken om personen te volgen. Toch zijn zij er niet van overtuigd dat het volgen
van personen ten gevolge van het voorstel om verplicht gegevens te delen niet toch,
ook al is dit niet zo bedoeld, mogelijk kunnen worden. In hoeverre wordt het technisch
niet toch mogelijk om verkeers- en locatiegegevens aan een persoon te linken? Is het
bijvoorbeeld denkbaar dat de gegevens van iemand die van zijn woonplaats naar een
andere plaats gaat, waar hij zijn vaste werkplek heeft, aan hem te linken. Als al
op een andere manier bekend is waar iemand woont en werkt, zou toch uit locatie- en
verkeersgegevens kunnen worden afgeleid om welke persoon het gaat? In hoeverre kan
de drempelwaarde van vijftien voor een telling dit voorkomen, en op welke wijze wordt
gegarandeerd dat individuele gegevens niet toch tot een concreet persoon herleidbaar
zijn? In dit verband gaat de regering in de memorie van toelichting in op de theoretische
mogelijkheid dat ook geaggregeerde locatiedata te herleiden tot identificeerbare natuurlijke
personen kunnen zijn. De regering stelt daarbij dat een dergelijke identificatie «onwaarschijnlijk»
is en wel omdat te veel tijd en kosten met zich mee zou brengen. Dit brengt de regering
tot de conclusie dat het slechts om statistische gegevens zou gaan waarop de AVG niet
van toepassing is. Deelt de AP deze conclusie en zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee,
waarom deelt de AP die conclusie niet?
De leden van de PvdA-fractie lezen in de memorie van toelichting dat door het delen
van de genoemde gegevens het mengen van groepen personen tussen gemeenten kan worden
vastgesteld. Daarmee zou het RIVM bij een opleving van het aantal besmettingen sneller
handelen door GGD’en te waarschuwen en te adviseren. Hoe krijgt het RIVM de signalen
over lokale besmettingen? Is dit van de GGD’en zelf? Weten die GGD’en dan niet eerder
zelf dat er sprake is van een toename van het aantal besmettingen, en komt men dan
ook niet door snel en toegespitst bron- en contactonderzoek tot nauwkeuriger informatie
over de herkomst van die besmettingen? Wat voegen de gegevens waarover het RIVM wil
gaan beschikken daaraan toe?
De leden van de PvdA-fractie lezen in de memorie van toelichting dat indicatoren die
het verloop van een virus weergeven, zoals het aantal geteste personen en ziekenhuis-
en IC-opnamen, een vertraging van een tot drie weken kennen. Hoe kan het RIVM eerder
weten van het voorkomen van besmettingen of toenames daarin? Daarin spelen de gevraagde
telecomgegevens toch geen rol in? De leden van de PvdA-fractie begrijpen niet dat
alleen deze verplaatsingsgegevens een eerste signaal kunnen zijn over virusoverdrachten.
Kan de regering hier nader op ingaan?
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met zorg kennisgenomen van het aanhangige
wetvoorstel. Zij hebben twijfels en zorgen bij nut en noodzaak van de wet, de gestelde
termijnen en de reikwijdte van de bevoegdheden en hebben derhalve behoefte aan het
stellen van meerdere vragen.
De leden van de ChristenUnie-fractie zien dat dit wetsvoorstel, ook al is dat niet
de intentie, een precedent schept voor de vordering van data van telecomaanbieders.
Zij brengen daarbij de woorden van verschillende deskundigen bij het rondetafelgesprek
over de corona-app in herinnering, te weten dat technologie teruggedraaid kan worden,
maar de effecten daarvan op de samenleving niet. Zo ook niet wanneer technologie op
een dergelijke wijze door de overheid wordt ingezet en telecomproviders worden verplicht
gegevens af te staan. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de regering zich
hiervan bewust is en welke plek dit heeft gehad binnen de belangenafweging om tot
dit wetsvoorstel te komen.
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat wordt gesteld dat het kunnen volgen
van bewegingen en verplaatsingen van de bevolking de meest accurate methode is om
de effecten van versoepeling te meten en de keten van besmettingen te kunnen doorbreken.
Genoemde leden gaan er vanuit dat dit niet het enige belang is dat is meegenomen,
maar dat ook grondrechtelijke, economische, ethische, privacy en sociaalmaatschappelijke
belangen zijn meegenomen. Kan de regering aangeven hoe deze belangen plek hebben gehad
bij de afweging die is gemaakt. Voorts vragen zij de regering aan te geven welke andere,
minder ingrijpende, alternatieven zijn overwogen, waaronder steekproefsgewijze verzameling
van data.
De leden van de ChristenUnie-fractie constateren daarnaast dat er ook initiatieven
zijn vanuit de markt, waarop ook de regering is geattendeerd. Bij deze alternatieven
lijkt minder data nodig te zijn en lijkt ook geen nieuwe wettelijke grondslag nodig
te zijn. Kan de regering ingaan op voorstellen die vanuit de markt zijn gedaan en
hoe zij deze duidt. Kan de regering voorts aangeven of er überhaupt met marktpartijen
is gekeken naar andere minder verregaande oplossingen voor deze wet zelf werd opgesteld?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of ook in tijden van zeer beperkte besmetting
met COVID-19 inwerkingtreding van deze wet noodzakelijk is of dat ook overwogen is
deze wet enkel van kracht te laten zijn bij een bepaald percentage besmettingen, landelijk
dan wel regionaal.
De voorbeelden uit de memorie van toelichting, bijvoorbeeld over terrasbezoek vanuit
België, overtuigen deze leden nog niet van de noodzaak van de wet. Zij vragen de regering
aan de hand van een bestaande, en dus niet fictieve, casus van de recente maanden
aan te geven in welke situatie voorliggend voorstel een noodzakelijke aanvulling had
kunnen zijn op het bestaande instrumentarium.
Ten aanzien van de internationale voorbeelden merken de leden van de ChristenUnie-fractie
op dat er een zeer stringent beleid wordt gevoerd ten aanzien van bezoekers uit landen
waar een verhoogd risico op een COVID-19-besmetting heerst, ook waar het nabije landen
als het Verenigd Koninkrijk of Zweden betreft. Zij vragen derhalve in hoeverre internationaal
verkeer de noodzaak van deze wet rechtvaardigt.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben in de memorie van toelichting niet kunnen
lezen of en op welke wijze andere landen succesvol gebruik maken van vergelijkbare
methoden. Kunnen zij hieruit opmaken dat geen enkel ander land een dergelijke regeling
heeft die succesvol heeft bijgedragen aan de bestrijding van het coronavirus?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen in hoeverre gemeenten niet zelf over het
algemeen een goed beeld hebben van herkomst van bezoekende burgers in hun gemeenten
en of het niet mogelijk is om op andere wijze hierop afwijkende interactie van groepen
personen tussen gemeenten vast te stellen. Deze leden vragen op dit punt ook op basis
waarvan is besloten de gemeente als aggregatieniveau te hanteren. Zeker gezien de
grote verschillen in omvang tussen gemeenten vragen zij wat de statistische argumentatie
hiervoor is.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering nader te onderbouwen waarom
tussenkomst van het CBS noodzakelijk is. Zij constateren dat er verschillende informatiestromen
zullen komen, waarbij telecomproviders, het CBS, het RIVM en GGD’en zijn betrokken.
Erkent de regering het dat elke tussenlaag een kwetsbaarheid met zich meebrengt en
op welke wijze wordt dit ondervangen?
De leden zien dat de regering alternatieven van meting van de hand doet omdat deze
geen volledigheid kunnen schetsen. Zij vragen de regering nader te onderbouwen welk
gedeelte van de bevolking (vrijwel) altijd enkel één telefoon bij zich draagt die
de betreffende data uitzendt. Voorts vragen zij of gedragseffecten worden verwacht
waarbij mensen ervoor kiezen bewust hun telefoon uit te zetten of thuis te laten omdat
zij tracking willen voorkomen. Daarnaast vragen de leden van de ChristenUnie-fractie
of de regering heeft overwogen mensen de mogelijkheid te bieden bij hun provider te
kennen geven dat zij niet willen dat hun data wordt gebundeld en met het CBS en het
RIVM wordt gedeeld, bijvoorbeeld omdat zij zich zorgen maken over mogelijke beveiligingslekken.
Ten aanzien van de beveiligingslekken vragen de leden van de ChristenUnie-fractie
uiteen te zetten op welke wijze wordt voorkomen dat persoonsgegevens op straat komen
te liggen. Begrijpt de regering daarbij dat er vanuit de samenleving zorgen zijn op
dit gebied, gezien de eerdere en recente datalekken bij digitale oplossingen die zijn
gebruikt bij de bestrijding van het coronavirus?
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat de regering het CBS vraagt rekening
te houden met onvolkomenheden in de data, bijvoorbeeld vanwege het bezit van geen
of juist meerdere telefoons. Zij vragen de regering nader te onderbouwen waarom bij
andere, minder ingrijpende, meetmethoden niet een soortgelijke correctie kan worden
toegepast.
Ten aanzien van die onvolkomenheden brengen de leden van de ChristenUnie-fractie ook
de Kamervragen van het lid Van der Graaf in herinnering (2019Z16010) over fouten in data-gebruik als bewijslast bij rechtszaken in Denemarken. Welke
risico’s zijn er dat vergelijkbare onnauwkeurigheden zitten in de datasets die bij
het CBS worden aangeleverd?
De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat bij de provider de verantwoordelijkheid
voor verwerking en bundeling van de individuele gegevens komt, alsmede de analyse
van de locatiegegevens van de afgelopen 30 dagen. Is dit iets wat alle providers in
Nederland momenteel al doen? Zo nee, zou de regering het wenselijk vinden wanneer
telecomproviders als gevolg van deze wet dit wel gaan doen? Wat vindt de regering
er voorts van dat telecomproviders verplicht worden intensiever gebruik te maken van
de data van gebruikers. Hoe vindt het toezicht plaats dat hierbij daadwerkelijk sprake
is van dataminimalisatie conform de AVG?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de regering bereid is de Privacy Impact
Assessment van het voorstel openbaar te maken.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen waar in het wetsvoorstel zij een verbod
voor het CBS en het RIVM kunnen vinden om de gegevens voor doelstellingen anders dan
bestrijding van het coronavirus te gebruiken. Indien dit inderdaad niet in het wetsvoorstel
is opgenomen, vragen zij de regering nader toe te lichten waarom hier niet toe is
overgegaan.
De leden van de PvdD-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel.
Zij zijn van mening dat nog onvoldoende onderbouwd is waarom deze wet nodig is, welke
data precies gebruikt gaan worden, hoe deze data gaat helpen in de strijd tegen COVID-19
en welke andere opties de regering overwogen heeft. Deze leden vragen dan ook om deze
vier punten nader te verduidelijken.
De leden van de PvdD-fractie willen echter ook hun ongenoegen kenbaar maken over een
zorgwekkende trend die zij waarnemen waar dit wetsvoorstel in past. Naar het schijnt
wordt binnen de regering steevast gedacht dat door het inzetten van technologische
middelen (die klassieke grondrechten zoals het recht op privacy raken) er meer vrijheid
verkregen kan worden. Deze leden zijn echter van mening dat juist het tegenovergestelde
waar is. Door pal te staan voor de grondrechten behouden we juist onze vrijheid. Zij
vragen de regering op dit punt haar omgang met data en het recht op privacy in den
brede te herzien.
De leden van de PvdD-fractie hebben na het lezen van de memorie van toelichting nog
een groot aantal vragen. Om te beginnen vragen zij de regering nader te specificeren
welk doel deze wet dient. Moet het wetsvoorstel bijdragen aan het verder onder controle
krijgen en houden van het coronavirus of wordt deze ingezet voor het (maximaal) heropenen
van de economie? Wordt deze informatie gebruikt om het virus zo snel mogelijk zo ver
mogelijk terug te dringen en herintroductie te voorkomen of wordt deze wet ook gebruikt
om sneller verruimingen toe te gaan staan?
De leden van de PvdD-fractie lezen in de memorie van toelichting het volgende: «Bij
het versoepelen van geldende maatregelen en het inzetten van andere maatregelen hoort
ook dat er andere middelen moeten kunnen worden ingezet om het effect daarvan te meten.
De meest accurate methode daarvoor in deze fase is het kunnen volgen van de bewegingen
en verplaatsingen van de bevolking.» Kan de regering bevestigen dat de verwijzing
naar «het effect» dat gemeten moet worden betrekking heeft op het effect op het aantal
besmettingen en niet het effect op het aantal bewegingen of contacten? Zijn er alternatieven
methodes onderzocht om zicht te krijgen op de verspreiding van het virus? Zo nee,
waarom niet? Zo ja, wat waren die methodes en waarom zijn die afgevallen? Maakt het
voor de te kiezen methode uit in welke mate het virus zich nog onder de bevolking
bevindt?
Kan de regering haar stelling, dat het volgen van verplaatsingen de meest accurate
methode is om zicht te krijgen op besmettingen, nader onderbouwen? Is de met dit wetsvoorstel
te verkrijgen informatie (per telefoon, elk uur, welke gemeente) nauwkeurig genoeg
om iets te zeggen over de mate van besmettingsrisico? Zo ja, waar blijkt dat uit?
De leden van de PvdD-fractie vragen of het klopt dat met het recente beleid juist
alles op alles is gezet om het risico op besmetting bij bewegingen en contacten te
beperken? Klopt het dat bewegingen en besmettingen daarom vooral in het begin van
de pandemie met elkaar correleerden en dat, door de genomen voorzorgsmaatregelen,
nu in steeds mindere mate doen? Heeft dit gegeven, dat de kans op besmetting door
mondkapjes of plexiglas verkleind is, invloed gehad op de keuzes die gemaakt zijn
bij het opstellen van de voorliggende wetsvoorstel?
De leden van de PvdD-fractie hebben nog verdere vragen over de zeggingskracht van
de informatie. Klopt het dat jonge kinderen eigenlijk niet besmettelijk zijn en toch
vaak in het bezit van een smartphone zijn? Klopt het dat er geen bewegingen binnen
gemeenten gemeten worden? Wat is de invloed van bovenstaande voor de waarde van de
te verzamelen data? Verwacht de regering überhaupt dat er onderscheid gemaakt moet
worden naar leeftijd, aangezien de mobiliteit, activiteit en bijbehorende besmettingsrisico’s
per leeftijdscategorieën zouden kunnen verschillen?
De leden van de PvdD-fractie constateren dat uit de memorie van toelichting blijkt
dat ook de regering zelf nog niet duidelijk heeft hoe de data precies verwerkt gaat
worden. Kan de regering op de kortst mogelijke termijn de Kamer de technische werkwijze
van het CBS doen toekomen waar naar verwezen wordt? Zo nee, waarom niet?
De leden van de PvdD-fractie vragen of de regering conform de motie-Van Esch [Kamerstuk
35 300-XII, nr. 105] uitvoerig kan aangeven welke data sinds het uitbreken van de corona uitbraak gebruikt
zijn voor het in kaart brengen van de mobiliteit. Kan de regering daarbij ook aangeven
uit welke bronnen deze data afkomstig was/is? Van welke data wordt op dit moment gebruik
gemaakt? Kan de regering aangeven of het klopt dat gebruik gemaakt is van Facebook
gegevens aangezien de heer van Dissel in zijn presentatie in de Kamer op 8 april 2020
een slide liet zien waarop stond «verkrijging Facebook gegevens loopt». De leden vragen
de regering de bovenstaande vragen concreet te beantwoorden en niet te verwijzen naar
het feit dat het RIVM onder de verantwoordelijkheid van het Ministerie van Volksgezondheid
Welzijn en Sport valt.
De leden van de PvdD-fractie vragen de regering verder om haar reactie op het bericht
«Lang voor de coronaspoedwet volgde het CBS al telefoons van burgers» in het NRC van
10 juni 2020. Is het CBS in overtreding geweest voor wat betreft de omgang met locatiegegevens?
Klopt het dat het CBS met zeer grote datasets van T-Mobile heeft gewerkt? Waren dat
datasets met locatiegegevens? Volgens het CBS ging het om «pilotprojecten». Kan de
regering aangeven onder welke regelgeving deze pilots, die van de wet lijken af te
wijken, zijn toegestaan? Acht de regering dit soort pilots wenselijk? Kan de regering
bevestigen dat CBS-medewerkers op kantoor bij T-Mobile werkzaam waren? Welk doel diende
dat?
De leden van de PvdD-fractie hebben verder een aantal vragen over de wetstechnische
keuzes die gemaakt zijn. Kan de regering aangeven waarom ervoor gekozen is de verdere
uitwerking via een aanwijzing te doen? Waarom is deze informatie niet reeds in de
wetgeving opgenomen? Is de regering bereid om geen aanwijzingen te geven over het
verwerken van informatie voordat de Kamer zich heeft kunnen uitspreken? Zo nee, waarom
niet?
Waarom heeft de regering in de wet (artikel 1, zesde lid) opgenomen dat de Minister
van Volksgezondheid, Welzijn en Sport de aanwijzingen nog kan wijzigen? Op welke manier
is de positie van het parlement bij zo’n wijziging gewaarborgd? Op welke wijze wordt
de impact op de privacy gewogen bij de deze aanwijzingen (zie ook de kritiek van de
AP op dit punt)?
De leden van de PvdD-fractie vragen of de regering kan bevestigen dat dit wetsvoorstel
alleen het CBS verplicht de gegevens uitsluitend voor de bestrijding van het COVID-19
virus te gebruiken? Klopt het dat deze wettelijke verplichting in de huidige vorm
niet van toepassing is voor het RIVM? Waarom is daarvoor gekozen? Is regering bereid
deze omissie te repareren?
De leden van de PvdD-fractie hebben nog enige vragen over de data die deze wet beschikbaar
gaat maken. Allereerst hebben zij vragen over de status van deze gegevens. Zijn de
gegevens persoonsgegevens of niet? De leden lezen namelijk in de memorie van toelichting
en de verschillende adviezen hierover verschillende opvattingen. Klopt het dat de
uiteindelijke definitie afhangt van wat gezien wordt als «redelijke inspanning» om
de gegevens weer herleidbaar te maken? Deze leden zijn van mening dat wanneer niet
uitgesloten is dat gegevens herleidbaar zijn de keuzevrijheid om wel of niet deel
te nemen een absolute noodzaak is. Is de regering met de leden van de PvdD-fractie
van mening dat wanneer elke Nederlander verplicht wordt deel te nemen deze «redelijkheidstoets»
niet langer van toepassing zou moeten zijn? Deelt de regering dat wanneer deelname
verplicht is en wanneer gegevens tot de persoon te herleiden zijn dit automatisch
persoonsgegevens zijn? Zo nee, waarom niet?
Kan de regering aangeven waarom gekozen is voor de drempelwaarde van vijftien individuen
per datapunt in plaats van 10 bij de verwerking van deze gegevens? Waaruit blijkt
dat bij een drempelwaarde van vijftien individuen dit voldoende bescherming biedt?
De leden van de PvdD-fractie vragen de regering aan te geven op welke wijze het gebruik
van mobiele telefoons risicogroepen gaat beschermen. Is de regering ervan op de hoogte
dat het gevaar dat een besmetting met COVID-19 vormt (per leeftijdscohort) tegengesteld
is ten opzichte van het smartphonebezit, dus dat jonge mensen relatief weinig te vrezen
hebben van COVID-19 en massaal in het bezit van een (of meerdere) smartphones zijn,
terwijl ouderen veel meer gevaar lopen en veel minder gebruik maken van smartphones.
Wat betekent dit voor de waarde van de te verzamelen data? Hoe gaat de regering dit
gat in de waarnemingen van ouderen zonder smartphone opvangen?
Hoe gaat de regering om met het gegeven dat sommige individuen twee telefoons hebben
en andere één of geen? Op welke wijze gaat voor deze verschillen gecorrigeerd worden?
Kan de regering aangeven op welke wijze elk uur de meting verricht wordt? Wordt het
aantal mensen in een gemeente bepaald aan de hand van één meting op één bepaald moment?
Is dit dan een vast moment of wordt gekozen voor de gemeente waarin de desbetreffende
telefoon gedurende dat uur het meest aanwezig is geweest?
Kan de regering aangeven op welke wijze de afgeleide herkomst bepaald wordt? Wordt
dit gedestilleerd uit de meest voorkomende gemeente in de meting per uur of uit metingen
gedurende de gehele dag? Waarom is er geen wettelijke beperking voor de frequentie
van metingen opgenomen in de wet? Klopt het dat voor het bepalen van de afgeleide
herkomst er voor elk pseudoniem een archief met minimaal de locatiegegevens van de
laatste 30 dagen wordt bijgehouden?
De leden van de PvdD-fractie vragen op welke wijze wordt voorkomen dat er vertekende
beelden gaan ontstaan. Klopt het dat wanneer een trein op een bepaald moment door
een gemeente rijdt alle passagiers aan die gemeente toegerekend worden? Klopt het
dat wanneer er files zijn in de ochtend en de namiddag een aantal gemeentes langs
de desbetreffende wegen grotere hoeveelheden «bezoekers» zullen laten zien dan gedurende
de rest van de dag? Deelt de regering de stelling dat dit niets zegt over het besmettingsrisico
in de desbetreffende gemeente? Op welke wijze geeft de werkwijze van de regering rekenschap
van bovengenoemde problemen?
De leden van de PvdD-fractie hebben vragen over het pseudonimiseren van de gegevens.
Krijgt elke telefoon elke dag een nieuw pseudoniem of worden telefoons direct (en
voor de gehele werkingsduur van de wet) aan hetzelfde pseudoniem gekoppeld? Erkent
de regering dat wanneer elke dag opnieuw gepseudonimiseerd wordt de zeggingskracht
van de informatie aan waarde verliest? Erkent de regering dat wanneer elke dag hetzelfde
pseudoniem gebruikt wordt dit het herleiden tot een persoon vele malen makkelijker
maakt? Welke keuze maakt zij in het hierboven geschetste dilemma?
Waarom is besloten de gegevens van alle telecomproviders te verzamelen? Hoe is dat
te rijmen met het principe van dataminimalisatie? Welke informatie kan wel verkregen
worden door de data van alle telecomproviders te gebruiken die niet verkregen had
kunnen worden door de data van slechts een of twee telecomproviders te gebruiken,
of is ervoor gekozen alle telecomproviders te gebruiken omdat er anders een verstoring
van de markt zou optreden? Zijn er andere manieren van dataminimalisatie onderzocht?
Zo nee, waarom niet?
De leden van de PvdD-fractie vragen of is overwogen een kleine lokale proef uit te
voeren om te ontdekken wat de zeggingskracht is van de ingewonnen data alvorens heel
Nederland aan dit ingrijpende experiment te onderwerpen. Zo nee, waarom niet? Deze
leden zijn namelijk van mening dat het niet te verantwoorden is om een systeem te
kiezen, waarbij iedereen die in Nederland is en een telefoon in zijn bezit heeft automatische
deelneemt. Zij achten dit disproportioneel.
Op welke manier kunnen mensen aangeven dat zij niet wensen deel te nemen aan het verzamelen
van de telecomdata? Heeft de regering opties overwogen waarbij niet iedereen verplicht
mee hoeft te doen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat waren die opties en waarom zijn
ze afgevallen?
Zijn er andere methoden om niet mee te doen dan het uit de telefoon nemen van de simkaart?
Weet de regering hoeveel mensen bewust een «ouderwetse» telefoon hebben om te voorkomen
dat «slimmere» varianten informatie over hen verzamelen? Welke optie laat u deze mensen?
De leden van de PvdD-fractie vragen de regering of er rekening is gehouden met de
impact die deze wet heeft op andere grondrechten dan het grondrecht op privacy. Is
er rekening gehouden met de ongewenste effecten op bijvoorbeeld het recht op demonstratie
en het recht op beweging? Deelt de regering de mening van de leden dat het onwenselijk
zou zijn als door een overheidsinstantie bijgehouden wordt welke mensen afreizen naar
een demonstratie? Zo ja, waarom laat dit wetsvoorstel dat dan toch toe? Zo nee, hoe
voorkomt de regering dat dit toch in de data besloten blijft liggen? Acht de regering
het aannemelijk dat sommige inwoners van Nederland zich nog verder bespied zullen
voelen? Acht de regering dat wenselijk?
De leden van de PvdD-fractie vragen op welke wijze wordt voorkomen dat een inlichtingendienst
zoals de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) of de Militaire Inlichtingen-
en Veiligheidsdienst (MIVD) de locatiegegevens in te zien krijgt? Klopt het dat de
Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017 toestaat dat er zonder toestemming
van de Minister te vragen informanten ingezet kunnen worden die deze gegevens doorsluizen
naar de inlichtingendiensten? Klopt het dat de diensten deze informatie kunnen delen
met buitenlandse diensten zonder dat daarvoor vooraf toestemming gevraagd dient te
worden? Zo nee, hoe zit het dan wel?
Klopt het dat de AIVD of MIVD ook informanten in kunnen zetten bij het CBS of bij
de telecomproviders? Zo nee, in hoeverre kunnen de diensten volgens de regering grip
krijgen op de informatie die deze wet beschikbaar maakt? Op welke wijze gaat de regering
voorkomen dat dit kan gebeuren?
De leden van 50PLUS-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het voorliggende
wetsvoorstel. Zij hebben hier nog wel enkele vragen over.
Deze leden 50PLUS-fractie vragen op basis van welke overwegingen er gekozen is voor
dit zware middel, een tijdelijke aanvulling op de Telecomwet? Zijn er andere, lichtere
middelen overwogen? Deze leden vinden het belangrijk dat bij een dergelijk zwaar middel,
het vastleggen van verplaatsingsgegevens van de bevolking, heel concreet is welke
resultaten er kunnen worden behaald. Daarvan zijn deze leden nog niet overtuigd. Zegt
bijvoorbeeld de aanwezigheid van meer mensen van een andere «afgeleide herkomst» in
een bepaalde gemeente voldoende over de risico» als niet bekend is waar en hoe zij
zich ophouden ten opzichte van elkaar, wat hun kenmerken zijn of dat zij al dan niet
voldoen aan de regel van anderhalve meter?
De leden van de 50PLUS-fractie vragen op welke wijze telecombedrijven, zowel praktisch
als financieel, worden ondersteund bij het uitvoeren van deze wet. Hoe zullen de overgedragen
gegevens beveiligd worden? Welke absolute garantie bestaat er dat gegevens niet in
verkeerde handen terechtkomen? De overheid heeft immers bepaald geen vlekkeloze track
record waar het ICT en beveiliging betreft.
Deze leden vragen of dit wetsvoorstel niet meer effect zou hebben in combinatie met
een zogenaamde corona-app, waarmee besmettingen en contacten beter in beeld worden
gebracht. Volgens de memorie van toelichting kan er met deze wet beter lokaal maatwerk
worden geleverd, en dat is inderdaad voorstelbaar. Op gemeenteniveau kan één en ander
worden uitgelezen. Nu is het streven om zo maatregelen op zo’n manier te nemen dat
ze zo min mogelijk ingrijpend zijn, maar de leden van 50PLUS-fractie kunnen zich ook
voorstellen dat het nemen van maatregelen op gemeenteniveau, wat deels al gebeurt,
ook kan leiden tot onduidelijkheid, tot een lappendeken van verschillen. Hoe zal worden
voorkomen dat er te grote verschillen tussen gemeenten ontstaan?
Kan de regering een reactie geven op het bericht dat het CBS in het verleden al vergelijkbare
gegevens verzamelde?
De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel.
Zij hebben nog enkele vragen over de proportionaliteit en noodzakelijkheid van het
voorliggende voorstel.
De leden van de SGP-fractie hebben begrepen dat op de markt een data-analysesysteem
beschikbaar is waarbij geanonimiseerd gebruik wordt gemaakt van de data van één telecomoperator.
Heeft de regering benutting van dergelijke systemen serieus bekeken en overwogen?
Deze leden horen graag waarom benutting van bestaande systemen niet voldoende zou
zijn. Zij willen erop wijzen dat bestaande systemen al in werking zijn, en derhalve
geen kinderziektes meer met zich meebrengen en er sneller geschakeld kan worden.
De leden van de SGP-fractie horen graag of en op welke wijze lopende de inzameling
van data door het CBS en het RIVM door deze instituten inzicht gegeven moet worden
in de wijze waarop ze omgaan met de beschikbaar gestelde data.
2. Autoriteit Persoonsgegevens
De leden van de VVD-fractie merken op dat de AP verschillende bezwaren heeft geuit
tegen het concept van het wetsvoorstel dat aan hen is voorgelegd. Kan de regering
deze bezwaren uitputtend opsommen en daarbij aangeven op welke wijze al dan niet is
tegemoetgekomen aan deze bezwaren? Is er een oordeel bekend van de AP over het definitieve
wetsvoorstel? Zo ja, kan dit oordeel gedeeld worden? Heeft de AP zich ook uitgesproken
over de legaliteit van het opvolgen door de telecomaanbieders van de aanwijzingen
van de Minister voortvloeiend uit het wetsvoorstel? Zo ja, is hiermee het risico op
mogelijke aansprakelijkheid van de telecomaanbieders gevrijwaard?
De leden van de CDA-fractie lezen dat naar aanleiding van de bezwaren van de AP het
wetsvoorstel en de memorie van toelichting zijn aangepast. Kan de regering helder
maken welke partij verantwoordelijk/aansprakelijk is wanneer op enig moment de privacywetgeving
zou worden geschonden? Zijn dat de uitvoerders van de wet, zoals de telecomtelecomaanbieders, het CBS,
het RIVM, of de regering? Hoe kan hierover vooraf aan alle betrokken partijen helderheid
en zekerheid worden geboden?
De leden van de GroenLinks-fractie zijn benieuwd naar de aanpassingen die de regering
heeft gemaakt met betrekking tot het uitgebreider toelichten van doel, nut en noodzaak
van het wetsvoorstel in reactie op het advies van de AP. Kan de regering hier inzicht
in verschaffen?
Voorts vragen deze leden de regering of de Privacy Impact Assessment ook openbaar
zal worden gemaakt.
De leden van de SP-fractie constateren dat een oordeel van de AP op het moment van
schrijven nog niet beschikbaar is. Zij constateren wel dat onderdelen van een eerder
advies van de AP nog onverminderd relevant zijn. Het betreft hier bijvoorbeeld het
ontbreken van een heldere doelstelling. Maar ook onduidelijkheid of data alleen voor
bewegingen tussen gemeenten/regio’s gebruikt gaan worden of ook voor het bijhouden
van bewegingen binnen een gemeente. Ook ontbreekt een uitleg waarom data op uur basis
nodig is.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de regering heeft overwogen voorliggend
voorstel, na de ingrijpende wijzigingen, voor een tweede maal voor te leggen bij de
AP. Zij verwijzen hierbij ook naar de zorg van telecompartijen dat een uitspraak van
de AP noodzakelijk is voor zij tot uitvoering van deze wet kunnen overgaan.
De leden van de PvdD-fractie scharen zich achter de stevige kritiek die de AP op dit
wetsvoorstel heeft. Zij vragen de regering allereerst waarom deze kritiek niet is
meegestuurd met de wet zoals gebruikelijk is. Zij vragen de regering te reageren op
de kritiek van de AP die stelt dat de voorliggende wet: «de noodzaak voor deze ingrijpende
maatregelen nog onvoldoende onderbouwd, de gekozen systematiek nog niet evenwichtig
is – ook in Europees perspectief- en (...) belangrijke waarborgen in de wetstekst
(...) ontbreken.» Kan de regering aangeven waarom op dit moment de procedure wordt
voortgezet terwijl de AP adviseert de procedure niet voort te zetten tot de door haar
benoemde bezwaren zijn weggenomen? Is de regering bereid dit alsnog te doen?
Kan de regering de Kamer een uitgebreide reactie doen toekomen op ieder van de kritiekpunten
die door de AP zijn aangedragen? Zo nee, waarom niet?
De leden van de 50PLUS-fractie merken op dat de AP een kritische reactie heeft gestuurd.
Herleidbaarheid is niet uit te sluiten, stelt de AP. Op basis waarvan is besloten
dat een minimum van vijftien eenheden per meting werkelijk genoeg zijn om herleidbaarheid
uit te sluiten, terwijl in het wetsvoorstel met nadruk wordt gesteld dat gegevens
niet herleidbaar zullen zijn. Ook vragen deze leden op welke wijze de gegevens geanonimiseerd
worden, en of dat daadwerkelijk sluitend is?
Ook stelt de AP het volgende: «De effectiviteit van de inzet van telecomdata moet
in verhouding staan tot de inbreuk op de privacy. Het moet duidelijk zijn waarom alternatieven
die minder ingrijpend zijn dan het delen van telecomdata, niet volstaan om het virus
te bestrijden.» De leden van 50PLUS-fractie vragen om een reactie van de regering
over de stellingname van de AP.
De leden van de SGP-fractie vragen of de regering bereid is het Privacy Impact Assessment
bij het wetsvoorstel naar de Kamer te sturen.
Deze leden horen graag wanneer er een definitief oordeel van de AP komt over het voorliggende
wetsvoorstel. Voorkomen moet worden dat telecomproviders door de wet verplicht worden
data te leveren, terwijl ze op grond van de privacy verordening geen toestemming van
de AP krijgen.
3. Tijdelijkheid
De leden van de VVD-fractie vernemen graag van de regering waarop de voorgenomen geldingstermijn
van één jaar is gebaseerd, waarom is gekozen voor een mogelijke verlenging zonder
instemming of beoordeling van de Kamer en waarom het jaarlijkse besluit om het wetsvoorstel
al dan niet te verlengen niet samenvalt met de halfjaarlijkse evaluatie die ook in
het wetsvoorstel zit. Deelt de regering de opvatting van deze leden dat het logischer
zou zijn om een besluit over het al dan niet verlengen van het wetsvoorstel met iedere
halfjaarlijkse evaluatie te laten samenvallen?
De leden van de CDA-fractie merken op dat ten behoeve van de tijdelijkheid van het
wetsvoorstel artikel 14.7 van de Telecommunicatiewet na een jaar vervalt, maar is
verlenging met telkens maximaal twee maanden mogelijk. Is de regering het met deze
leden eens dat verlenging altijd gepaard dient te gaan met een voorhangprocedure in
het parlement?
De leden van de D66-fractie vragen de regering nader in te gaan over de tijdsduur
van deze wet. Waarom is er meteen gekozen voor een tijdsduur van een jaar en niet
voor een kortere periode? Onder welke voorwaarden kan de tijdsduur van deze wet verlengd
worden?
De leden van de GroenLinks-fractie vragen de regering om toe te lichten waarom er
is gekozen voor de tijdsduur van een jaar.
De leden van de SP-fractie vinden de vervaltermijn van de wet van een jaar buitengewoon
lang en niet goed onderbouwd. Zij vragen de regering nog eens duidelijk te maken waarom
zij een veel kortere termijn niet wenselijk achten. De leden merken op dat de regering
de mogelijkheid wil behouden om na een jaar de wet nog te verlengen, met tweemaandelijkse
termijnen na parlementaire tussenkomst. De leden vragen waarom, indien de regering
dit een werkbare vorm acht, niet vanaf het begin wordt gekozen voor een tweemaandelijkse
termijn die na parlementaire tussenkomst kan worden verlengd.
De leden van de ChristenUnie-fractie zijn niet akkoord met de door de regering gestelde
termijnen. Zij vragen waarom niet is gekozen voor een termijn van drie maanden met
verlengingsmogelijkheid van drie maanden, en vragen de regering derhalve in te gaan
op het amendement-Bruins dat hierop toeziet. Zij vragen voorts waarom is gekozen voor
verlenging bij koninklijk besluit, en niet bij parlementaire goedkeuring. Ook hierbij
verwijzen zij naar het reeds ingediende amendement-Bruins. De leden van de ChristenUnie-fractie
vragen ook bij andere COVID-19-gerelateerde wetgeving de door genoemde lede voorgestelde
termijnen te hanteren.
De leden van de PvdD-fractie vinden de tijdelijkheidsclausule in deze wet ontoereikend
beargumenteerd. Ook zijn van mening dat deze, zowel richting de toekomst als het verleden,
te ruim genomen is.
De leden van de PvdD-fractie merken op dat de regering in de memorie van toelichting
aangeeft dat we ons in de overgangsfase bevinden en plaatst deze wet ook in die context.
Klopt het dat de regering deze bevoegdheid nodig acht voor de gehele overgangsperiode?
Voor deze leden is het niet aanvaardbaar deze bevoegdheid te bezien als vast onderdeel
van de gehele overgangsfase. Daarmee wordt de inbreuk op de privacy een legitimiteit
verschaft die in stand blijft tot het virus uitgebannen of volkomen bestreden is terwijl
onduidelijk is hoelang dat zal zijn.
Deze leden zijn van mening dat de overgangsfase slechts van (zeer) beperkte duur kan
zijn. Mocht de overgangsfase langer dan enkele maanden duren dan is er naar de mening
van de leden sprake van het nieuwe (tijdelijk) normaal, en een nieuw (tijdelijk) normaal
zou naar hun mening een nieuwe afweging van belangen vereisen in het parlement. Daarmee
is gerechtvaardigd dat deze wet op korte termijn komt te vervallen.
De leden van de PvdD-fractie hebben gezien hoe de maatregel rondom de Corona opt-in,
een ernstige inbreuk op de privacy, werd aangekondigd als een tijdelijke maatregel
in absolute crisistijd. Deze leden hebben ook gezien hoe deze maatregel nog altijd
actief is, terwijl zij daarvoor onvoldoende onderbouwing zien. Dit geeft deze leden
weinig vertrouwen in de tijdelijkheidsbepaling, zoals de regering die voorstelt.
Als deze wet nodig is in de overgangsfase, kan de regering dan aangeven waarom deze
wet ook van toepassing verklaard wordt voor de periode vóór de corona uitbraak? Kan
de regering aangeven hoe die termijnbepaling te rijmen is met het legaliteitsbeginsel?
Op welk wijze kunnen mensen die hieraan niet wensen deel te nemen voorkomen dat hun
telecomgegevens van januari 2020 toch gebruikt worden? Is de regering bereid dit te
heroverwegen?
De leden van de 50PLUS-fractie vragen op welke gronden er besloten is tot een geldigheidsduur
van een jaar. Is er een mogelijkheid om eerder te stoppen. Op welke gronden zal per
koninklijk besluit de regeling verlengd kunnen worden? Om welke reden moet dat per
koninklijk besluit en gaat dat niet meer langs het parlement?
4. Regeldruk
De leden van de VVD-fractie vragen op welke wijze de inschatting van de regeldruk
en de kosten voor de telecomaanbieders tot stand is gekomen.
De leden van de CDA-fractie merken op dat volgens de memorie van toelichting het wetsvoorstel
geen administratieve lasten tot gevolg heeft en dat nalevingskosten zullen ontstaan
op het moment dat de verplichting wordt opgelegd en de aanwijzingen omtrent de informatieverstrekking
worden gegeven. Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat heeft voorgerekend
dat de verplichting voor elk van de mobiele operators zal leiden tot naar schatting
€ 30.240 per telecomaanbieder, en dat partijen eenmalige kosten moeten maken voor
aanschaf en configuratie van nieuwe of gewijzigde netwerksystemen à € 100.000 – € 300.000
per telecomaanbieder. Daarbovenop komen incidentele kosten ten behoeve van technisch
onderhoud, beveiliging en monitoring. Deze leden vragen of de telecomtelecomaanbieders
de kosten van de benodigde investeringen voor uitvoering van de wet en beschikbaarstelling
van de data moeten dragen, en of zij hiervoor worden gecompenseerd. Van waar de grote
marge € 100.000 – € 300.000, zo vragen deze leden.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen op welke wijze telecomproviders zijn betrokken
bij de totstandkoming van de wet en hoe financiële compensatie is geborgd voor de
meerkosten ten gevolge van de uitvoering van deze wet.
II. ARTIKELSGEWIJS
Tweede lid
De leden van de VVD-fractie vragen of onder de verplichting tot het aanleveren van
gegevens alleen de telecomdata van telefoons valt of ook andere apparaten daartoe
worden gerekend die verbinding maken met mobiele netwerken.
De leden SP-fractie vragen wat het praktisch nut is van een categorisering als «landen
in Azië», wanneer men bedenkt dat dit een continent betreft met meer dan 4,4 miljard
inwoners wonende op meer dan 44,5 miljoen vierkante kilometer, ook gezien het feit
de mate waarin «landen in Azië» zijn getroffen door COVID-19 per land radicaal verschilt.
Deze leden vragen de regering de zin hiervan nog eens toe te lichten.
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat een minimumaantal van vijftien wordt
gehanteerd. Zij vragen de regering aan te geven wat er mis zou gaan wanneer voor een
hoger aantal als 25, 50 of 100 zou worden gekozen
Derde lid
De leden van de VVD-fractie vragen of het CBS bezig is met het ontwikkelen van de
benodigde systemen om de verwerking van de verzamelde gegevens mogelijk te maken.
Zo ja, ligt deze ontwikkeling op schema? Is de verwachting dat het CBS hier bij de
inwerkingtreding van het wetsvoorstel over kan beschikken? Heeft het CBS hierbij gebruik
gemaakt of samengewerkt met reeds bestaande vergelijkbare initiatieven? Zo ja, welke?
Vierde lid
De leden van de VVD-fractie onderschrijven de noodzaak van het uitsluiten van het
delen van de verzamelde gegevens met andere organisaties naast het RIVM. Deze leden
vragen hierbij op welke wijze de gedefinieerde doelstelling bij het gebruik van de
gegevens, «de bestrijding van het novel coronavirus», precies moet worden opgevat.
Kan de regering dat nader specificeren? Welke gevolgen zijn mogelijk naar aanleiding
van de conclusies die het RIVM op basis van deze gegevens trekt? Bestaat er een mogelijkheid
dat beleidsmaatregelen of besluiten genomen door andere organisaties, zoals de politie
of gemeenten, een gevolg zijn van de door het RIVM verzamelde gegevens? Zo ja, kan
de regering toelichten om welke maatregelen dit zou kunnen gaan?
Vijfde lid
De leden van de VVD-fractie wijzen op de noodzaak om de verzamelde gegevens niet langer
te bewaren dan voor het gestelde doel, het verkrijgen van inzicht in de verspreiding
van het nieuwe coronavirus, noodzakelijk is. Op welke wijze wordt toezicht gehouden
op het veilig vernietigen van de verzamelde gegevens door de aanbieders of door het
CBS? Geldt de verplichting voor het vernietigen van locatiegegevens eveneens voor
het CBS? Welke toetsing is voorzien op het correct gebruik van de gegevens? Wie controleert
of de gegevens die het CBS samenvoegt niet herleidbaar zijn tot een persoon?
De regering geeft aan dat, hoewel er studies bestaan die de theoretische mogelijkheid
aantonen om in bepaalde gevallen geaggregeerde locatiedata te herleiden tot identificeerbare
natuurlijke personen, het redelijkerwijs niet te verwachten valt dat de verwerkingsverantwoordelijke
of andere persoon deze middelen gebruikt. Kan de regering meer zekerheid bieden dat
dit niet gebeurt? Hoe wordt gedefinieerd of bepaald wanneer de «gecombineerde gegevens
niet meer nodig zijn» voor de taak van het RIVM? Op welke wijze verhoudt deze definitie
zich tot de op dit moment beschikbare informatie over de incubatie- en verspreidingsperiode
van het nieuwe coronavirus, welke aanzienlijk korter is dan de in het wetsvoorstel
voorgestelde maximale bewaringstermijn van één jaar?
De leden van de CDA-fractie merken op dat de bewaartermijn in ieder geval gemaximeerd
op een jaar na verstrekking: «de aanwijzing kan nader specificeren wanneer de gegevens
moeten worden vernietigd». Kan de regering toelichten waarom data uiterlijk een jaar
bewaard moeten blijven, en waarom bijvoorbeeld een maand niet toereikend is?
Het is de leden van de SP-fractie onduidelijk welk belang er zou kunnen zijn in het
volgen van uiterste bewaartermijn van een jaar voor de gegevens. Gezien de, toegegeven
beperkt geformuleerde doelstellingen van de regering, zou data na bijvoorbeeld twee
maanden niet meer praktisch bruikbaar moeten zijn, omdat deze dan voor virusbestrijding
hopeloos verouderd is. Deze leden vragen waarom is gekozen vast te houden aan een
jaar en waarom deze keuze niet beter is onderbouwd.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen naar een nadere onderbouwing van de maximumbewaartermijn
van een jaar. Zij vragen of een termijn van een aantal weken niet veel meer in lijn
is met de intentie van de wet.
De leden van de PvdD-fractie vragen de regering aan te geven waarom naar aanleiding
van het advies van de Afdeling advisering van Raad van State niet is besloten de bewaartermijn
aan te passen?
Zesde en zevende lid
De leden van de VVD-fractie lezen welke dwingende aanwijzingen de Minister in het
wetsvoorstel aan de aanbieders kan opleggen. Daarbij kan ook worden aangewezen dat
informatie wordt verstrekt uit de periode voorafgaand aan de (vermoedelijke) introductie
van het nieuwe coronavirus in Nederland. Deze leden begrijpen dat dit wenselijk is
om vergelijkingsmateriaal te verkrijgen. Zij vragen de regering of er andere mogelijkheden
of andere databases bestaan om een dergelijke vergelijking te kunnen maken tussen
bijvoorbeeld bewegingspatronen in een bepaalde maand dit jaar ten opzichte van dezelfde
maand in het afgelopen jaar.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen om een nadere toelichting op de mogelijkheid
om informatie op te vragen vanaf 1 januari 2020. Hoe helpt dit bij het bereiken van
de beoogde doelen van het wetsvoorstel?
De leden van de SP-fractie vragen waarom is gekozen de data beschikbaar te laten zijn
vanaf 1 januari 2020, nog ver voor de eerste maatregelen rond COVID-19 van kracht
waren in Nederland. Deze leden vragen of het niet logischer is de ingangsdatum van
het wetsvoorstel te kiezen.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen waarom de regering een nulmeting nodig
acht. Voorts vragen zij waarom niet een later moment dan 1 januari 2020 is gekozen
als aanvangsdatum. Hoe verhoudt deze datum zich tot het legaliteitsbeginsel. Waarom
wordt het überhaupt noodzakelijk geacht data die verder terug ligt te gebruiken? Betekent
dit dat naast het doorbreken van de keten van besmettingen ook het onderzoeken van
oude gegevens een doel is van deze wet? Zo ja, waar kunnen genoemde leden dit terugvinden
in de memorie van toelichting? Zo nee, waarom wordt niet gekozen voor de invoerdatum
van de wet dan wel twee weken voorafgaand aan de invoerdatum van de wet als aanvangsdatum
van de verplichting.
Achtste lid
De leden van de CDA-fractie merken op dat de Kamer elke zes maanden wordt geïnformeerd
over de doeltreffendheid van de informatieverstrekking op grond van een opgelegde
verplichting. Staat de regering in deze rapportage behalve bij doeltreffendheid ook
stil bij eventuele andere bijeffecten van de wet?
De leden van de SP-fractie vragen hoe de regering kan rapporteren over de doelmatigheid
van het wetsvoorstel, wanneer de doelen niet helder zijn vastgelegd. Deze leden zijn
verder verontrust door het feit dat de regering na de eerste informatiemoment na zes
maanden stelt in voorkomend geval elke zes maanden daarna te rapporteren. Zij vragen
hoe dit zich verenigt met de vervaldatum van het wetsvoorstel na een jaar, zoals vastgelegd
in het artikel II, tweede lid 2.
De fungerend voorzitter van de commissie, Renkema
De griffier van de commissie, Nava
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
W.J.T. Renkema, voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat -
Mede ondertekenaar
D.S. Nava, griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.