Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over laaggeletterdheid 2020-2024 (Kamerstuk 28760-99)
2020D22438 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hebben enkele fracties
de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen over de brieven van de Minister
van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de voortgang uitwerking vervolgaanpak laaggeletterdheid
2020–2024 (Kamerstuk 28 760, nr. 99) en de reactie op het verzoek van de commissie over de brief van een aantal taalambassadeurs
over de vervolgaanpak van laaggeletterdheid (Kamerstuk 28 760, nr. 100).
De voorzitter van de commissie, Tellegen
De adjunct-griffier van de commissie, Bosnjakovic
Inhoud
blz.
I
Vragen en opmerkingen uit de fracties
2
•
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
2
•
Inbreng van de leden van de CDA-fractie
3
•
Inbreng van de leden van de D66-fractie
4
•
Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie
5
•
Inbreng van de leden van de SP-fractie
6
•
Inbreng van de leden van de PvdA-fractie
8
•
Inbreng van de leden van de 50PLUS-fractie
9
II
Reactie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
10
I Vragen en opmerkingen uit de fracties
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie onderschrijven het belang van de lees- reken- en digitale
vaardigheden van inwoners van Nederland en maken zich zorgen over de afnemende vaardigheden
van zowel jongeren als volwassenen. De leden hebben kennisgenomen van de brief en
de bijbehorende OESO1-rapporten.
De OESO stelt vast dat de gemeenten in Nederland slechts fragmentarisch kwaliteitsbeleid
over volwasseneneducatie voeren, en dat er grote verschillen zijn tussen grote en
kleine gemeenten. Bovendien is er geen landelijk kwaliteitskader voor het non-formele
aanbod, waar vrijwilligers vaak een rol spelen. Daarom raadt de OESO aan om ook een
landelijk kwaliteitssysteem in te richten met twee typen kwaliteitslabels: een basislabel
voor vrijwilligersorganisaties en andere non-formele aanbieders, en een pluslabel
voor organisaties die vooral met professionals werken. De leden onderschrijven het
belang van kwaliteitsbeleid, maar lezen in de brief wel heel veel bureaucratie. Hoe
voorkomt de Minister dat nieuwe of grotere bureaucratie de effectiviteit van de vervolgaanpak
in de weg gaat staan? Op welke manier gaat de Minister ervoor zorgen dat er meer inzicht
komt in het kwaliteitsbeleid, voornamelijk bij het non-formele aanbod, zonder dat
een nieuw kwaliteitslabel opgezet hoeft te worden?
Voorts lezen de leden dat de Minister met gemeenten heeft afgesproken dat de regionale
plannen die zij medio 2020 opleveren tot uiterlijk eind 2020 kunnen aanvullen met
de onderdelen monitoring en kwaliteit en dat de OESO-aanbevelingen hierbij de leidraad
vormen. Op welke manier zal de Minister de bestuurlijke plannen toetsen op de OESO-aanbevelingen?
Wordt deze leidraad een harde eis, zo vragen de leden. Wat is de consequentie als
deze eis niet wordt behaald?
De leden lezen ook dat gemeenten de regionale plannen eind 2020 gereed moeten maken.
De leden vragen op welke manier wordt voorkomen dat allerlei verschillende «potjes»
worden opgezet, en dat er werk wordt gemaakt van het ontschotten van de verschillende
geldstromen. De leden willen graag dat geld beschikbaar komt voor structurele maatregelen
die de gemeentegrenzen overstijgen. Hoe gaat de Minister dat waarborgen?
Ook vragen de leden in hoeverre de Minister met haar collega van SZW2 in overleg is om ervoor te zorgen dat in de regionale aanpakken ook ruimte is om
de Nederlandse taalvaardigheid van in Nederland werkende EU-arbeidsmigranten te verbeteren.
Juist in de (arbeidsmarkt)regio’s moet daarvoor aandacht zijn met de programma’s Tel
mee met Taal.
De vragen ook welke rol digitalisering en het ontwikkelen van digitale vaardigheden
binnen de nieuwe regionale plannen spelen. Tevens vragen zij welke rol de openbare
bibliotheken kunnen spelen in het vergroten van de digitale vaardigheden van Nederlanders,
een onderwerp waar de leden al eerder aandacht voor hebben gevraagd onder andere tijdens
het schriftelijk overleg over het stelsel van de openbare bibliotheken3.
Voorkomen van laaggeletterdheid is beter dan genezen. Daarom vragen de leden om meer
aandacht voor laaggeletterdheid bij kinderen en jongeren. De resultaten van de PISA4 2018 laten opnieuw een daling zien van de kennis en vaardigheden op het gebied van
taal bij Nederlandse vijftienjarigen. Zestig procent van de ondervraagde leerlingen
geeft aan dat zij enkel lezen «als het moet». Hoe verklaart de Minister de grote verschillen
tussen Nederland en andere landen? Hoe laat de Minister de relatie tussen «vroege»
laaggeletterdheid (vijftienjarigen) en laaggeletterdheid bij volwassenen meewegen
in haar beleidskeuzes? In hoeverre heeft deze Minister een aanpak tegen laaggeletterdheid
bij kinderen en hoe staat die in verband met haar aanpak bij volwassenen?
Deze leden zijn op de hoogte van het traject Curriculum.nu, waarbij ook het vak Nederlandse
taal en letterkunde onderwerp is van hervorming. De leden vragen of de Minister bereid
is om al eerder dan bij de uitvoering van Curriculum.nu met effectieve maatregelen
te komen om laaggeletterdheid op scholen tegen te gaan en op welke manier de Minister
dit aan wil pakken.
Inbreng van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brieven
inzake meerjarenplan alfabetisering van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
De leden willen hun complimenten uitspreken voor de inzet van alle partijen bij het
programma «Samen aan de slag voor een vaardig Nederland». Deze leden hebben nog enkele
vragen.
De leden vragen net als voorgaande keren dat we spraken over laaggeletterdheid aandacht
voor de doelgroep laaggeletterden met Nederlands als eerste taal. In het document
«Samen aan de slag voor een vaardig Nederland» staat dat ruim twee derde van de laaggeletterden
bestaat uit de NT15 doelgroep. Helaas bestaat minder dan 20 procent van het aantal deelnemers binnen
het lesaanbod uit de NT1 doelgroep. Welke concrete doelstelling is er om deze groep
beter te bereiken en gebruik te laten maken van het lesaanbod?
De leden hebben kennisgenomen van de vervolgaanpak laaggeletterdheid 2020–2024, waarin
de Minister het doel stelt dat elke gemeente binnen vijf jaar mee moet doen. Hoe staat
het met deze doelstelling? Tegen welke problemen lopen de gemeenten tegenaan? Wat
zou de rijksoverheid daaraan kunnen doen? Ook zijn voornoemde leden benieuwd naar
de resultaten van de bestuurlijke afspraken over laaggeletterdheid. Wanneer verwacht
de Minister de Kamer inzicht te kunnen geven in de verzamelde informatie en gegevens?
De leden zijn benieuwd wat de stand van zaken is rondom de ICT-tool die ontwikkeld
zou worden om monitoringsgegevens te kunnen verzamelen. Wanneer kan de Kamer de eerste
monitoring verwachten? Deze leden willen ook graag van de Minister weten wat er tot
nu toe gebeurd is met het aangenomen voorstel om met werkgevers in sectoren waar laaggeletterdheid
veel voorkomt in te zetten om werknemers te helpen. Welke invloed heeft de coronacrisis
op deze afspraken?
De leden vragen de Minister wat de invloed van de coronacrisis op de aanpak van laaggeletterdheid
is. Heeft er een omslag plaatsgevonden naar meer digitale methodes? Zo ja, hoe is
dat gegaan? Is er ook gekeken naar eerder door deze leden geopperde inzet op leesvaardigheid
via een gratis app? Ook is er een vrees dat laaggeletterden in een meer digitaal tijdperk
voor nog meer ongelijkheid gaat zorgen. Bijvoorbeeld doordat een groep mensen beperkt
toegang heeft tot een goede computer en/of tablet? Ziet de Minister dit risico ook?
Zo ja, wat gaat zij daar tegen doen? Zo nee, waarom niet?
Het aantal getrainde vrijwilligers neemt vanaf 2017 af, zo is te lezen op de website
die de resultaten bijhoudt van de aanpak van laaggeletterdheid. Wat is de reden hiervoor,
zo willen deze leden weten. Kan de Minister in beeld brengen wat vrijwilligers ervan
weerhoudt om zich in te zetten voor laaggeletterden? Hoe kunnen de rijksoverheid,
gemeenten en maatschappelijk partners deze belemmeringen wegnemen?
De leden lazen een voorstel van 250 academici, schrijvers en theatermakers in de Volkskrant
van 1 juni 2020 om professionele verhalenvertellers die noodgedwongen thuis zitten
door de coronacrisis in te zetten bij het aanmoedigen van laaggeletterde jongeren.6 Wat vindt de Minister van dit plan? Is helder wat hiervoor nodig zou zijn? Ziet de
Minister een rol voor haar ministerie weggelegd als het gaat om het samenbrengen van
bepaalde organisaties, zoals de Leescoalitie, de Schoolschrijver, de Akademie van
Kunsten, de universitaire wereld, de Schrijverscentrale, de Auteursbond en anderen?
Tot slot vinden de leden dat preventie van laaggeletterdheid de basis moet zijn van
het beleid. De groeiende groep jongeren die laaggeletterd school verlaat, is een grote
zorg en zal ook door de leden worden ingebracht bij het debat rondom Curriculum.nu.
Deelt de Minister deze zorgen, zo vragen zij.
Inbreng van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de stukken
op de agenda van het schriftelijk overleg over laaggeletterdheid. Deze leden willen
de Minister nog enkele vragen en opmerkingen voorleggen.
De leden constateren dat de vervolgaanpak laaggeletterdheid inzet op een vaardiger
Nederland. Deze leden constateren dat ondertussen de instroom van de groep laaggeletterden
blijft toenemen. De Staat van het Onderwijs constateert dat in 2019 24 procent van
de 15-jarigen dusdanig laaggeletterd is dat zij niet goed kan meekomen in de maatschappij,
terwijl dit in 2003 nog 11 procent is7. Kan de Minister aangeven wat het beleid is om de toename van laaggeletterden uit
het funderend onderwijs te remmen?
De leden zijn positief gestemd over de bestuurlijke afspraken tussen het Rijk en de
VNG8 over de aanpak van laaggeletterdheid, die ongelijkheid tussen de gemeentes het hoofd
biedt. Elke laaggeletterde burger moet kunnen rekenen op adequate ondersteuning en
scholing ongeacht zijn of haar woonplaats. In de afspraken is onder andere het volgende
overeengekomen: «In elke arbeidsmarktregio is uiterlijk medio 2020 in een regionaal
programma laaggeletterdheid beschreven hoe bovenstaande gezamenlijke doelstellingen
worden behaald. Hierbij is een aanpak geformuleerd met herkenbare mijlpalen en meetbare
subdoelstellingen [...] op basis waarvan monitoring in de periode 2021–2024 mogelijk
is».9 Kan de Minister aangeven of inmiddels elke arbeidsregio hieraan heeft voldaan? Zijn
de subdoelstellingen volgens de Minister van een afdoende niveau? Zo nee, kan de Minister
aangeven welke stappen er worden ondernomen om het ambitieniveau van de betreffende
arbeidsmarktregio te verhogen? De bestuurlijke afspraken zijn vooral gericht op het
monitoren en bevorderen van het lesaanbod voor de huidige generatie laaggeletterden.
Kan de Minister toelichten hoe de bestuurlijke afspraken bijdragen aan de preventie
van toekomstige generaties laaggeletterden?
De leden zijn positief gestemd over het besluit om het non-formele aanbod van volwassenenonderwijs
landelijk te monitoren. Beter inzicht in de effectiviteit van het huidige beleid is
een belangrijke stap in het verminderen van laaggeletterdheid. De OESO concludeert
dat met name kleine gemeentes ondersteuning behoeven bij het monitoren van volwasseneneducatie.
Kan de Minister toelichten hoe zij erop toeziet dat gemeenten de benodigde ondersteuning
ontvangen bij monitoring, wanneer de assistentie van de OESO in 2021 ophoudt? Ziet
de Minister hier een rol weggelegd voor het beoogde expertisecentrum?
De leden vragen de Minister of zij een beeld heeft van het aandeel non-formeel volwasseneneducatie
dat niet zal voldoen aan het basislabel van de toekomstige kwaliteitslabels. Kan de
Minister toelichten of aanbieders van ondermaats non-formeel volwassenenonderwijs
ondersteuning zullen ontvangen om hun aanbod te verbeteren, zo vragen deze leden.
Zo ja, op welke wijze?
De leden vragen de Minister welke onderzoeksthema’s prioriteit hebben bij de komst
van de nieuwe onderzoeksagenda van het expertisecentrum basisvaardigheden.
Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de
brief van de Minister inzake de voortgang van de uitwerking van de vervolgaanpak laaggeletterdheid
2020–2024 van 6 januari jl.10 Deze leden waarderen de inzet van het kabinet voor de 2,5 miljoen mensen in Nederland
die moeite hebben met lezen, schrijven en/of rekenen. Deze leden hebben nog enkele
vragen.
De leden lezen dat het interdepartementale Tel mee met Taal programmateam is begonnen
met het uitwerken van de indicatoren van een landelijk registratiesysteem en monitor.11 De OESO beveelt aan in haar rapport om gebruik te maken van een minimumaantal verplichte
indicatoren voor gegevensverzameling. Hierbij draagt de OESO een reeks variabelen
aan.12
Gelet op de bijkomende administratieve lasten hiervan en de huidige disbalans in het
basisonderwijs die grote werkdruk veroorzaakt, vragen de leden of de Minister kan
aangeven of aanvullende indicatoren voor gegevensverzameling worden opgenomen. Zo
ja, welke?
Voorts vragen de leden of de Minister bekend is met de resultaten van het meest recente
Pisa-onderzoek13 waaruit blijkt dat onder andere de leesvaardigheid van Nederlandse jongeren fors
gedaald is. Hoe verklaart de Minister de daling van deze specifieke vaardigheid? En
wat betekent deze uitkomst voor het aantal laaggeletterden in Nederland?
Tevens vragen de leden of de Minister het met deze leden eens is dat als blijkt dat
het onderwijsniveau in goede economische tijden al daalde, te verwachten valt dat
dit in mindere economische tijden zoals de huidige, nog meer zal dalen. Zo nee, waarom
niet? Zo ja, op welke manier zet de Minister in op de aanpak van laaggeletterdheid
in economisch mindere tijden?
Deze leden vragen voorts op welke manier bij de aanpak van laaggeletterdheid wordt
gelet op de extra kwetsbare groepen binnen deze doelgroep. Constateert de Minister,
samen met deze leden, ook dat kansenongelijkheid al bestaat in de periode voordat
kinderen naar school gaan? Zo nee, waarom niet?
Tot slot vragen de leden of de Minister het met deze leden eens dat een aantal dagdelen
per week gratis kinderopvang een oplossingsrichting biedt om die kansenongelijkheid
op te heffen. Zo nee, waarom niet, zo vragen zij.
Inbreng van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de brief over de nieuwe aanpak
van laaggeletterdheid. In de Staat van het Onderwijs is te lezen dat de groep leerlingen
die moeite heeft met lezen groeit. Volgens de OESO is 24 procent van de Nederlandse
15-jarigen dermate laaggeletterd dat zij niet voldoende kunnen meekomen in de maatschappij.
De leden zijn hier zeer bezorgd over. De leden hebben daarom gemengde gevoelens bij
deze aanpak en zijn van mening dat het taalonderwijs niet aan de markt moet worden
overgelaten, maar dat de overheid de regie in handen moeten nemen. Taalonderwijs zou,
net als de overige onderwijssectoren, in publieke handen moeten zijn.
De beste manier om taalachterstanden te voorkomen is goed taal- en rekenonderwijs
op de basisschool en middelbare school. De aanpak van laaggeletterdheid begint daarom
al voor de basisschool. Kinderen van ouders die moeite hebben met lezen en schrijven,
lopen extra risico om met een taalachterstand aan de basisschool te beginnen. Volgens
de SER14 gaan kinderen uit een omgeving met een groot risico minder vaak naar de voorschool,
wat de kansenongelijkheid vergroot.15 De leden zijn benieuwd of de Minister in kaart heeft gebracht welk percentage kinderen
een doorverwijzing naar de voorschool krijgt en welk percentage daarvan daadwerkelijk
naar de voorschool gaat.
Tegelijkertijd werken taalachterstanden door de coronacrisis nu door in het thuisonderwijs.
De leden zijn benieuwd hoe de Minister ervoor zorg gaat dragen dat juist deze kinderen
geen verdere taalachterstand gaan oplopen.
De leden zijn van mening dat landelijke regie binnen de aanpak van laaggeletterdheid
en volwasseneducatie ontbreekt. Het beleid verschilt per gemeente en soms is er nauwelijks
beleid. In elke gemeente zou er een laagdrempelige plek moeten zijn waar mensen terecht
kunnen voor een taalcursus of opleiding. De laden vragen de Minister of zij bereid
is om er voor zorg te dragen dat er in iedere gemeente een dergelijke plek is. Daarnaast
menen de leden dat er veel verschillende potjes voor de aanpak van laaggeletterdheid
en volwasseneducatie zijn, en dat deze slimmer ingezet kunnen worden met landelijke
regie en structurele middelen. De leden vragen of de Minister van plan is om de regie
te nemen en een duidelijke structuur op te zetten, en waar mogelijk het ontschotten
van middelen.
De leden maken zich zorgen over mensen die moeite hebben met lezen en schrijven in
een samenleving die op dit moment gedomineerd wordt door het coronavirus. De maatregelen
die nu genomen worden in verband met het coronavirus zijn niet altijd even gemakkelijk
voor mensen die moeite hebben met lezen en schrijven. Volgens de Stichting Lezen en
Schrijven waren veel laaggeletterden kritisch over de begrijpelijkheid en de toegankelijkheid
van de overheidscommunicatie. Op welke manier komt de Minister laaggeletterden tegemoet
en zorgt zij ervoor dat deze mensen de juiste informatie krijgen, zo vragen de leden.
De leden zien een verantwoordelijkheid voor werkgevers in de aanpak van laaggeletterdheid.
Basisvaardigheden zouden onderdeel moeten worden van beroepsmatige bijscholing, met
name in sectoren waar laaggeletterden oververtegenwoordigd zijn. Werkgevers hebben
belang bij werknemers die de basisvaardigheden beheersen. Onvoldoende beheersing belemmert
mogelijk de mogelijkheid om ergens anders aan de slag te gaan. Flexwerkers en zzp’ers
worden hard geraakt in deze coronacrisis, waardoor het voor hen zeker van belang is
om hun basisvaardigheden bij te houden. De leden vragen op welke wijze werkgevers
nu verantwoordelijk zijn voor de basisvaardigheden van hun werknemers en op welke
wijze de subsidies voor werkgevers hieromtrent beter benut kunnen worden.
Daarnaast zijn de leden ervan overtuigd dat de marktwerking het taalonderwijs in Nederland
geen goed heeft gedaan. In het huidige systeem kan iedereen een taalschool oprichten
en het moet allemaal zo goedkoop mogelijk. In hoeverre wordt de kwaliteit van het
onderwijs gegarandeerd, zo vragen de leden. Zij vragen daarnaast of de Inspectie van
het Onderwijs niet beter de kwaliteit van het onderwijs kan controleren dan Blik op
Werk. De leden vragen of de Minister het met de leden eens is dat de marktwerking
in het taalonderwijs gesloopt moeten worden en dat het taalonderwijs moet worden ondergebracht
bij roc’s16, waar de kwaliteit van het onderwijs gecontroleerd kan worden.
Inbreng van de leden van de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de nadere
informatie die de Minister in haar brief heeft verstrekt over het nieuwe kwaliteitskader
voor het non-formele aanbod van volwasseneneducatie, de nieuwe landelijke monitor
en registratie van deelnemers en de oprichting van een expertisecentrum basisvaardigheden.
Het valt deze leden echter op dat zij nergens verwijst naar het waardevolle advies
Samen werken aan taal dat de SER in april 2019 heeft uitgebracht over de aanpak van
laaggeletterdheid. Vorig jaar meldde de Minister naar aanleiding daarvan nog dat zij
samen met de SER en de partners in de SER zeer gemotiveerd was om de aanpak de komende
jaren niet alleen voort te zetten maar er ook een tandje bij te zetten17. Kan de Minister systematisch uiteenzetten in hoeverre zij inmiddels vervolg heeft
gegeven aan dit advies?
Vorig jaar signaleerde de Inspectie van het Onderwijs in de Staat van het Onderwijs
dat het aandeel leerlingen dat onvoldoende taalvaardig het basisonderwijs verlaat
weer was gestegen en dat circa 18 procent van de 15-jarigen beschikte over onvoldoende
basistaalvaardigheden. In de Staat van het Onderwijs dat dit jaar verscheen, is het
beeld op dit punt niet bijster gunstiger: een kwart van de 15-jarigen in Nederland
beschikt over onvoldoende leesvaardigheden om mee te kunnen doen in de maatschappij.
Eigenlijk is het heel pijnlijk dat laaggeletterdheid ook in sterke mate een verschijnsel
is dat van onderop groeit. Hoe denkt de Minister over het pleidooi van de Stichting
Lezen en Schrijven18 dat geen kind meer laaggeletterd van school gaat. Deelt zij de visie dat het voorkomen
dat iemand met te lage taalvaardigheden van school gaat, de beste en goedkoopste manier
is om laaggeletterdheid op de lange termijn aan te pakken? Zo ja, welke consequenties
verbindt zij daaraan? Is zij bereid om in het bijzonder aandacht te schenken aan de
hulp aan laagtaalvaardige gezinnen, zoals de Stichting Lezen en Schrijven bepleit?
Op 2 juli 2019 heeft de Kamer met het aannemen van de motie van het lid Van den Hul
c.s.19 de regering verzocht in kaart te brengen hoe de verhouding tussen informeel en formeel
aanbod voor laaggeletterden er momenteel uitziet, en daarbij inzichtelijk te maken
bij hoeveel roc’s laaggeletterden nog terechtkunnen. Hoe staat het nu precies met
de uitvoering van deze motie? Kan de Minister melden bij hoeveel roc’s laaggeletterden
nog terechtkunnen? De Minister meldt dat gemeenten zich inmiddels hebben gecommitteerd
aan een kwaliteitsimpuls voor het non-formele aanbod. De OESO constateert echter dat
gemeenten slechts fragmentarisch kwaliteitsbeleid voeren20. Tegelijkertijd signaleert de Stichting Lezen en Schrijven: «Waar in alle onderwijssectoren
het Rijk de regie neemt en leermogelijkheden goed georganiseerd zijn, ontbreekt binnen
de volwasseneneducatie een structurele aanpak.» De leden vragen of de Minister kan
reageren op de gedachte dat een plek in elke gemeente waar je terecht kunt voor een
taalcursus, een opleiding of baanbegeleiding een effectieve inzet betekent van middelen
op lokaal niveau voor taalverbetering en aanpak laaggeletterdheid binnen het sociaal
domein en het geld dat nu daarvoor beschikbaar is, zo slimmer kan worden ingezet.
Beleid om laaggeletterdheid tegen te gaan, kan niet volkomen los staan van het beleid
voor een leven lang ontwikkelen. De leden hebben herhaaldelijk aandacht gevraagd voor
laaggeletterdheid bij mensen die zich op afstand van de arbeidsmarkt bevinden, zoals
uitkeringsgerechtigden, maar ook de zogenoemde NUG’ers21, die te vaak buiten beeld blijven. Door de coronacrisis ontstaan daarnaast nieuwe
categorieën kwetsbaren, waaronder flexwerkers en zzp’ers. Door hun beperkte financiële
reserves worden zij hard getroffen door de crisismaatregelen. Onvoldoende beheersing
van de basisvaardigheden belemmert hen in de mogelijkheid om ergens anders aan het
werk te gaan. Wat gaat de Minister doen om ook voor deze groepen beroepsmatige (om)scholing
te faciliteren?
Robotisering, digitalisering en structurele veranderingen op de arbeidsmarkt maken
voldoende beheersing van digitale vaardigheden tot een voorwaarde voor zelfredzaamheid,
maar een groeiende groep heeft steeds meer moeite om zich met digitale vaardigheden
te redden. Hoe denkt de Minister over een samenhangende aanpak voor digitale inclusie,
ook voor laaggeletterden? Ziet zij wat dit betreft nog kansen in een koppeling van
het programma digitale inclusie van het Ministerie van BZK22 aan het programma Tel mee met Taal, zo vragen de leden.
Inbreng van de leden van de 50PLUS-fractie
De leden van de 50PLUS-fractie merken op dat het aantal laaggeletterden groeit. Van
de jongeren is 24 procent dermate laaggeletterd dat zij niet voldoende kunnen meekomen
in de maatschappij. Ongeveer 60 procent van de leerlingen leest alleen als het moet
of om informatie op te zoeken en 40 procent vindt lezen tijdverspilling. Van de 15-jarigen
vindt één op de drie zichzelf geen goede lezer. Hoe kan dit aantal zo groot zijn?
Wat zijn de achterliggende oorzaken?
De leden maken zich erg zorgen en schrikken van het bovenstaande cijfers. Zeker de
reden dat 40 procent van de jongeren zeggen dat zij lezen tijdverspilling vinden.
Er zijn namelijk veel ouderen die nooit de kans hebben gekregen om regelmatig te kunnen
lezen. Het aantal laaggeletterden ouderen is namelijk erg groot. Deze ouderen kunnen
hier echter vaak niks aan doen. Veel ouderen moesten al op jonge leeftijd beginnen
met werken waardoor school vaak door de ouders als minder belangrijk werd gezien.
Hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat de huidige jongeren inzien dat lezen erg belangrijk
is en dat zij hierdoor door intrinsieke motivatie gaan lezen?
In het de Staat van het Onderwijs staat aangegeven dat mensen die laaggeletterd zijn
een cursus kunnen volgen. De leden zijn erg blij dat deze cursussen worden aangeboden.
Een groep mensen zal hier zeker baat bij hebben. Er is echter ook een grote groep
die geen cursus zal kunnen volgen. Denk hierbij bijvoorbeeld aan oudere mensen. Hoe
zorgt de Minister ervoor dat deze mensen meekomen in de maatschappij?
Ook willen deze leden aandacht besteden aan de ontwikkelingen omtrent corona en laaggeletterdheid.
Veel laaggeletterden gaven aan dat de persconferentie vaak te ingewikkeld is om te
volgen. Hoe kunnen we er in de toekomst voor zorgen dat mensen dit makkelijker kunnen
volgen?
Veel mensen die laaggeletterd zijn schamen zich. Dit zorgt er mede voor dat het voor
hun een hele grote stap is om überhaupt toe te geven dat zij laaggeletterd zijn. Hoe
gaat de Minister ervoor zorgen dat de drempel voor deze groep om hulp te zoeken lager
wordt?
Tot slot vinden de leden het belangrijk dat het Rijk meer de regie neemt. Elke gemeente
moet een plek hebben waar een taalcursus wordt gegeven. Kleinschalige initiatieven
en projecten zijn een goed middel. We moeten hier echter niet afhankelijk van zijn.
Elke inwoner in elke gemeente moet binnen hun eigen gemeente een cursus kunnen doen.
Hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat er landelijke regie genomen gaat worden, zo
vragen de leden.
II Reactie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
O.C. Tellegen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
C.H. Bosnjakovic , adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.