Verslag (initiatief)wetsvoorstel (nader) : Verslag
35 397 Voorstel van wet van de leden Van den Bosch en Van der Molen tot wijziging van de Gemeentewet, de Provinciewet en de Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba in verband met het laten vervallen van het verplicht voorzitterschap door raadsleden, statenleden en eilandsraadsleden van raads-, staten- en eilandsraadscommissies
Nr. 7 VERSLAG
Vastgesteld 4 juni 2020
De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken, belast met het voorbereidend onderzoek
van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt Verslag uit te brengen van haar bevindingen.
Onder het voorbehoud dat de initiatiefnemers op de gestelde vragen en de gemaakte
opmerkingen tijdig en genoegzaam zullen hebben geantwoord, acht de commissie de openbare
beraadslaging over dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.
De leden van de VVD-fractie hebben met grote belangstelling kennisgenomen van het
voorstel van wet van de leden Van den Bosch en Van der Molen tot wijziging van de
Gemeentewet, de Provinciewet en de Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en
Saba in verband met het laten vervallen van het verplicht voorzitterschap door raadsleden,
statenleden en eilandsraads-leden van raads-, staten- en eilandsraadscommissies (TK
35397). Zij waarderen de inzet van voornoemde leden om te komen tot deze wetswijziging.
Zij hebben nog enkele vragen.
De initiatiefnemers stellen voor om niet-raadsleden te kunnen benoemen als voorzitter
van een raads-, staten- of eilandsraadscommissie (hierna: raadscommissie). De leden
van de VVD-fractie vragen zich af waarom de initiatiefnemers ervoor hebben gekozen
om de Eerste en Tweede Kamer niet in hun voorstel mee te nemen.
Voorts wordt voorgesteld dat de raden zelf kunnen bepalen welke vergoeding een voorzitter
ontvangt die geen lid is van een raadscommissie. Zijn er bepaalde richtlijnen voor
deze vergoeding, zo vragen de leden van de VVD-fractie.
Tot slot vragen de leden van de VVD-fractie zich af of externe voorzitters ook beëdigd
worden en de eed of gelofte af zullen leggen vooraleer zij aan de slag kunnen in hun
rol als voorzitter van een raadscommissie.
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het initiatiefwetsvoorstel
van de leden Van den Bosch en Van der Molen tot wijziging van de Gemeentewet, de Provinciewet
en de Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba in verband met het laten
vervallen van het verplicht voorzitterschap door raadsleden, statenleden en eilands-raadsleden
van raads-, staten- en eilandsraadscommissies. Met de initiatiefnemers zijn deze leden
van mening dat raadsleden hun beperkte tijd moeten kunnen besteden aan het zijn van
volksvertegenwoordiger. Het technisch voorzitten van raadscommissies is wat deze leden
betreft een taak die niet per se door volksvertegenwoordigers vervuld hoeft te worden.
Wel vragen deze leden in hoeverre het technische aspect van de rol van een commissievoorzitter
strikt te scheiden is van het politieke. In een aantal gemeenten maken de commissievoorzitters
deel uit van het presidium van de gemeenteraad. Hoe beoordelen de initiatiefnemers
de rol van externe commissievoorzitters in dat verband?
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het initiatiefwetsvoorstel van
de leden Van den Bosch en van der Molen betreffende het laten vervallen van het verplicht
voorzitterschap door raadsleden, Statenleden en eilandsraadsleden van respectievelijk
raads-, staten- en eilandraads-commissies. Zij spreken hun waardering uit voor Tweede
Kamerleden die ervoor kiezen gebruik te maken van hun recht op initiatief en een initiatiefwetsvoorstel
schrijven. In deze inbreng geven de aan het woord zijnde leden hun overwegingen mee
aan de initiatiefnemers betreffende het voorstel. Ook hebben zij nog enkele vragen.
De leden van D66-fractie zijn van mening dat bij veel landelijke regelgeving met effect
op lokaal democratisch niveau het in de rede ligt om zoveel moge-lijk ruimte te laten
dit nader in te vullen op lokaal niveau. In dat kader hadden de aan het woord zijnde
leden graag gezien dat een eerder voorstel (TK 34807) door de Eerste Kamer zou zijn
aangenomen. Aangezien dit niet het geval is, begrijpen de aan het woord zijnde leden
dat de initiatiefnemers het initiatief hebben genomen opnieuw een wetsvoorstel te
schrijven dat hetzelfde doel dient. De leden zijn daarbij wel benieuwd of de initiatiefnemers
kunnen aangeven op welke wijze hun voorstel verschilt van de wetswijziging Verruiming
van de bevoegdheid om ontheffing te verlenen van het vereiste van ingezetenschap voor
wethouders en gedeputeerden (TK 34 807)?
De leden van de D66-fractie zien tevens dat de kerntaak van een gemeenteraadslid de
volksvertegenwoordigende functie is. Daarbij zien deze leden dat de laatste jaren
het politieke landschap is veranderd en er steeds meer, en steeds meer kleine fracties
zijn, zowel in de Eerste en Tweede Kamer, de provinciale staten als de gemeenteraden.
Deze ontwikkeling zorgt voor meer werkdruk bij de individuele fractieleden omdat dezelfde
hoeveelheid werk moet worden verdeeld over een kleiner aantal personen. Dit knelt
des te sterker in kleinere gemeenten. De aan het woord zijnde leden onderschrijven
het belang dat raadsleden zo veel mogelijk tijd moeten kunnen besteden aan het raadswerk,
de volksvertegenwoordiging. Zij lezen in de toelichting dat onderhavig initiatiefwetsvoorstel
hieraan bijdraagt. Kunnen de initiatiefnemers dit nader toelichten? Hoe vaak komt
het voor dat bestaande, kleine fracties het voorzitterschap op zich nemen en zo aanzienlijke
tijd kwijt zijn aan deze taak? Is het niet zo dat in de praktijk veelal (middel-)grote
fracties deze taak op zich nemen? Deze leden zouden graag een nadere uiteenzetting
van de probleemanalyse van initiatiefnemers ontvangen en vragen specifiek op dit voorgaande
punt een aanvullende onderbouwing van de initiatiefnemers. Voorts zijn de leden van
de D66-fractie benieuwd hoe indieners kijken naar de definitie van de «volksvertegenwoordigende
werkzaamheden». Zien zij de rol van voorzitter puur als een bestuurlijke, technische
rol of zijn zij van mening dat een voorzitter door de taken die hem of haar worden
toebedeeld ook invloed heeft op het politieke proces en de politieke besluitvorming?
In hoeverre weegt de extra ruimte voor inhoudelijk werk als gevolg van een externe
voorzitter volgens de initiatiefnemers op tegen het feit dat dit voorzitterschap niet
langer wordt vervuld door iemand die democratisch is gekozen?
De leden van de D66-fractie lezen voorts dat het proces rondom de keuze van het voorzitterschap
van de raadscommissie aan de raad wordt overgelaten met onderhavig voorstel. Kunnen
de initiatiefnemers vertellen hoe dit proces in de praktijk voor zich zien? Welke
regels kan de raad hier bij verordening zelf instellen? In hoeverre vinden zij dat
de democratische legitimiteit hiermee afdoende is geborgd? Hoe dient naar hun opvatting
te worden omgegaan met gevallen waarin er kritiek op de voorzitter is?
De leden van de D66-fractie hechten er voorts waarde aan dat een commissievoorzitter
over de capaciteiten beschikt om een goede inschatting te kunnen maken van de invulling
van deze taak. Het is dus van belang dat de voorzitters worden ondersteund door middel
van, bijvoorbeeld, een goede opleiding of assistentie bij het uitvoeren van deze taak.
Hoe zien de initiatiefnemers dit? Welke personen zouden voor het voorzitterschap in
aanmerking kunnen komen en hoe kunnen zij zich kandideren? Hoe zien de initiatiefnemers
precies de vergoeding(ensystematiek) en de financiële gevolgen daarvan voor gemeenten
voor zich? Delen de initiatiefnemers de mening dat achter hun voorstel een groot aantal
praktische doch belangrijke vragen vandaan komt?
Tevens vragen de leden van de D66-fractie zich af of er risico bestaat dat verschillende
gemeenten, provincies en eilanden uiteenlopende regelingen zullen treffen. Hoe zien
de initiatiefnemers dat? Zijn er kaders waar alle openbare lichamen aan moeten voldoen
in het proces en de voorwaarden rondom de invulling van het commissievoorzitterschap?
Zien de initiatiefnemers belang van enige overeenkomst tussen de openbare lichamen?
Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier kan dit geborgd worden? En is het voor
de initiatiefnemers van belang dat indien een gemeente kiest om sommige raadscommissies
door externen te laten voorzitten dat dit dan ook voor alle raadscommissies gebeurt,
of vinden zij een hybride model daarin ook acceptabel?
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het initiatiefwetsvoorstel.
Deze leden waarderen het dat de initiatiefnemers de handschoen hebben opgepakt nadat
de Eerste Kamer de wet waarin het voorliggende voorstel oorspronkelijk geregeld zou
worden heeft verworpen om redenen die, zoals de initiatiefnemers zelf ook schrijven,
meer ingegeven waren door andere onderdelen van dat betreffende wetsvoorstel. Men
zou daarom, zo constateren de aan het woord zijnde leden, bijna kunnen spreken van
een bijzonder soort novelle die nu door de initiatiefnemers bij de Tweede Kamer is
ingediend.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben enkele vragen over het initiatief- wetsvoorstel
die zij graag aan de initiatiefnemers voor willen leggen. Allereerst zijn deze leden
benieuwd naar een nadere motivatie van de initiatiefnemers waarom de waterschappen
worden uitgesloten van dit voorstel. Het enkele feit dat waterschappen een monistisch
stelsel kennen is voor de aan het woord zijnde leden onvoldoende overtuigend. Ook
in de meeste waterschappen wordt gewerkt met (advies)commissies die meestal worden
voorgezeten door volksvertegenwoordigers (en dus niet door leden van het dagelijks
bestuur) en ook in de algemene besturen van de waterschappen zitten veel kleine fracties.
Ook is het zo dat onder meer door de komst van de Omgevingswet de waterschapsbesturen
een steeds grotere rol krijgen in het ruimtelijk beleid en hierdoor de scheiding tussen
het functionele bestuur en het algemene bestuur steeds meer vervaagt. Deze leden zien
daarom vooral overeenkomsten en weinig echte verschillen. Temeer daar de initiatiefnemers
in het begin van hun memorie van toelichting expliciet schrijven dat het geen verplichting
wordt om een externe voorzitter aan te wijzen, maar een keuze die gemaakt dient te
worden door de volksvertegenwoordigingen zelf, zien deze leden niet waarom ook waterschapsbesturen
deze mogelijkheid niet geboden zou moeten kunnen worden. Graag vernemen zij hier een
reactie op van de initiatiefnemers.
Een punt van zorg voor de leden van de GroenLinks-fractie is het feit dat na invoering
van het voorliggende wetsvoorstel er een carrousel ontstaat van rondreizende «beroeps»-commissievoorzitters
van buiten. Delen de initiatiefnemers deze potentiële zorg? Zo nee, waarom niet? Zo
ja, zouden zij het, het overwegen waard vinden om in het wetsvoorstel op te nemen
dat een voorzitter van buiten – net als raadsleden, Statenleden, eilandraadsleden
en algemene bestuursleden in waterschappen – slechts in één gemeente, provincie of
openbaar lichaam tegelijk actief zou mogen zijn als commissievoorzitter? Zo nee, waarom
niet?
Tot slot vragen de leden van de fractie van GroenLinks of zij het voorstel goed begrepen
hebben als zij constateren dat de immuniteit die in de memorie van toelichting wordt
genoemd die geldt voor voorzitters van raadscommissie ook geldt voor voorzitters van
Statencommissies en voorzitters van commissies van openbare lichamen.
De leden van de SP-fractie hebben met enige verbazing kennis genomen van de initiatiefwetsvoorstel
van de leden Van den Bosch en Van der Molen om het aanstellen van externe commissievoorzitters
in raden, staten en eiland-raden mogelijk te maken. Die verbazing heeft te maken met
een eerder aangenomen amendement van de SP, waar indieners naar verwijzen, dat juist
de mogelijkheid voor externe voorzitters schrapte. Ook partijen van de indieners stemden
voor dit amendement. Dat nu met een initiatiefwet deze mogelijkheid toch weer in beeld
komt bevreemdt de leden van deze fractie.
Indieners geven aan deze draai noodzakelijk te vinden omdat het werk van raadsleden
verzwaard is en zij lokale volksvertegenwoordigers willen ontzien. Zijn indieners
het met de leden van de SP-fractie eens dat deze verzwaring niet te maken heeft met
het commissievoorzitterschap? Zien de indieners andere mogelijkheden het werk van
lokale volksvertegenwoordigers te verlichten, zoals bijvoorbeeld niet het takenpakket
dusdanig te verzwaren door taken vanuit de landelijke overheid op het bordje te leggen
van lokale democratieën zonder daarbij het bijbehorende budget te leveren? Hoe lost
dit voorstel dat fundamentele probleem op en zijn de indieners het met de aan het
woord zijnde leden eens dat, zo lang dat probleem niet wordt opgelost, de tijdsdruk
voor raadsleden hoog zal blijven?
De leden van de SP-fractie vragen de indieners of zij menen dat de aantrekkelijkheid
van het debat vergroot wordt door een externe voorzitter? Tevens vragen zij wat een
maximale vergoeding is voor een externe voorzitter en of de indieners ook het gevaar
zien van «beroepsvoorzitters»? Hoe zien de indieners de politieke verantwoordelijkheid
die een commissievoorzitter ook heeft, bijvoorbeeld bij het vaststellen van de agenda,
als er een externe voorzitter is? Klopt het, zo vragen deze leden, dat in veel gemeenten
kleine partijen voor commissievoorzitterschappen ontzien worden en voor deze kleine
fracties geen verandering plaatsvindt in de tijdsdruk? Zijn de indieners, met de leden
van de SP-fractie, van mening dat de vele samenwerkingsverbanden veel meer tijd kosten
voor lokale volksvertegenwoordigers? Kleine fracties moeten daar wel vertegenwoordigd
zijn en zou het dus niet zinvoller zou zijn daar iets aan te doen? Zo nee, waarom
niet?
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling en instemming kennis genomen
van het initiatiefwetsvoorstel en zien geen aanleiding voor het stellen van nadere
vragen.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met interesse kennisgenomen met het voorstel
van wet van de leden Van den Bosch en Van der Molen tot wijziging van de Gemeentewet,
de Provinciewet en de Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba in verband
met het laten vervallen van het verplicht voorzitterschap door raadsleden, statenleden
en eilandsraads-leden van raads-, staten- en eilandsraadscommissies. Genoemde leden
spreken hun waardering uit voor het feit dat initiatiefnemers gebruik maken van hun
recht tot initiatiefwetgeving. Zij constateren dat er instemmende reacties zijn ontvangen
van de VNG, de Vereniging van Griffiers, de Unie van Waterschappen, de Nederlandse
Vereniging van Raadsleden en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en dat voorliggend
voorstel in een duidelijke behoefte voorziet. Zij hebben nog behoefte aan het stellen
van enkele vragen.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of het een bewuste keuze is geweest om
geen voorwaarden te stellen aan de benoemingsduur en benoemingswijze van de extern
voorzitter. Zij vragen initiatiefnemers deze keuze nader toe te lichten.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of een individu in meerdere gemeenten,
provincies en/of openbare lichamen (commissie)voorzitter zou kunnen zijn. Voorts vragen
zij of het mogelijk is, en zo ja of initiatiefnemers het wenselijk achten, dat een
raadslid uit gemeente x (technisch) voorzitter is van een commissie in gemeente y.
De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat initiatiefnemers geen richting
geven op het gebied van de bezoldiging van voorzitters. Genoemde leden vragen een
nadere onderbouwing van deze keuze. Zij vragen waarom niet is gekozen voor maximumbedragen,
die bijvoorbeeld bestaan uit een percentage van de vergoeding voor raadsleden.
De leden van de ChristenUnie-fractie begrijpen de vragen vanuit Caribisch Nederland
over mogelijke belangenverstrengeling, in het bijzonder bij geheimhouding. Ook in
Europees Nederland kan dit spelen. Zij vragen initiatiefnemers hoe behoort te worden
omgegaan wanneer een extern voorzitter aanmerkelijk belang heeft bij een voorstel
dat wordt besproken, in het bijzonder wanneer het een voorstel betreft dat in geheime
vergadering wordt besproken. Welke verplichtingen gelden er voor een extern voorzitter
ten aanzien van melding vooraf en geheimhouding achteraf. Is aflegging van een eed
of gelofte hierbij denkbaar?
De voorzitter van de commissie, Ziengs
De adjunct-griffier van de commissie, Hendrickx
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
E. Ziengs, voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken -
Mede ondertekenaar
F.M.J. Hendrickx, adjunct-griffier
Stemmingsuitslagen
Aangenomen met handopsteken
Fracties | Zetels | Voor/Tegen |
---|---|---|
VVD | 32 | Voor |
PVV | 20 | Tegen |
CDA | 19 | Voor |
D66 | 19 | Voor |
GroenLinks | 14 | Voor |
SP | 14 | Tegen |
PvdA | 9 | Voor |
ChristenUnie | 5 | Voor |
PvdD | 4 | Tegen |
50PLUS | 3 | Voor |
DENK | 3 | Voor |
SGP | 3 | Voor |
FVD | 2 | Voor |
Krol | 1 | Voor |
Van Haga | 1 | Voor |
Van Kooten-Arissen | 1 | Voor |
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.