Lijst van vragen : Lijst van vragen over de kabinetsreactie over Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) Deeltijdwerk (Kamerstuk 29544-1006)
2020D21946 LIJST VAN VRAGEN
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft een aantal vragen voorgelegd
aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de brief van 29 april 2020
inzake de Kabinetsreactie over Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) Deeltijdwerk
(Kamerstuk 29 544, nr. 1006).
De voorzitter van de commissie, Rog
De adjunct-griffier van de commissie, Witzke
Nr
Vraag
1
Waarop is de conclusie in het interdepartementaal beleidsonderzoek (IBO) gebaseerd
dat er geen directe aanwijzingen zijn dat zorgverlofregelingen tekort schieten? Is
het feit dat maar 10% (bij kortdurend zorgverlof) respectievelijk 6% (bij langdurend
zorgverlof) van de mantelzorgers van deze regeling gebruik maakt, geen indicatie dat
de regelingen wel degelijk tekort schieten? Of het feit dat mensen vakantiedagen opnemen
of zich ziek melden om mantelzorg te verlenen?
2
Is onderzocht waarom er zo weinig gebruik wordt gemaakt van zorgverlofregelingen,
en of aanpassing van de regelingen (bijvoorbeeld het betaald maken van het langdurend
zorgverlof) zouden leiden tot een hoger gebruik?
3
Hoe staat het met de uitvoering van de moties van de leden Smeulders en Van Weyenberg
inzake zorgverlof (Kamerstuk 35 000 XV, nr. 46 en Kamerstuk 35 300 XV, nr. 42)?
4
Welke mogelijkheden ziet u om thuiswerken gemakkelijker te maken voor de mensen die
dat zelf willen, gezien het feit dat uit het IBO blijkt dat 23% van de vrouwen meer
zou willen werken, als een deel van de week thuisgewerkt zou kunnen worden en dat
de huidige situatie laat zien dat hier meer mogelijkheden voor zijn dan aanvankelijk
werd gedacht?
5
Waarom noemt u in uw reactie als doelstelling niet om de gelijkheid tussen mannen
en vrouwen te vergroten terwijl hier in het IBO ook opties voor zijn uitgewerkt? Is
dit een doelstelling van u? Zo ja, wat zijn uw plannen op deze punten, bijvoorbeeld
met betrekking tot gelijk loon?
6
Hoe groot is het risico dat vrouwen besluiten helemaal niet meer te gaan werken als
het beslissingsmoment om gebruik te maken van kinderopvang wordt uitgesteld tot een
jaar na de geboorte?
7
Waarom is kinderopvang in vergelijkbare landen 6% goedkoper dan in Nederland? Is de
kwaliteit van de kinderopvang in vergelijkbare landen vergelijkbaar met de kwaliteit
van de Nederlandse kinderopvang?
8
Is onderzoek beschikbaar naar het effect van de coronamaatregelen (zoveel mogelijk
thuis werken, meer druk op de vitale sectoren, et cetera) op het aantal uren (betaald)
werken van ouders? Bent u van plan om hier in samenwerking met de sociale partners
(vervolg)onderzoek naar te doen?
9
Is onderzoek beschikbaar naar het effect van de coronacrisis op de (voorgenomen) keuzes
van jonge vrouwen en mannen als het gaat om studie, beroep en starten op de arbeidsmarkt?
Bent u van plan om hier in samenwerking met sociale partners en het onderwijsveld
(vervolg)onderzoek naar te doen?
10
Kunt u aangeven waarom alleen de komst van een kind als grootste kans op gedragsverandering
wordt meegenomen in de voorgestelde beleidskeuzes en niet alle in het IBO-rapport
genoemde momenten zoals de studiekeuze van jongeren, de start op de arbeidsmarkt,
moment dat de kinderen het huis uitgaan?
11
Wat zijn de achterliggende redenen van het maken van bepaalde keuzes in de verschillende
doorgerekende beleidsopties?
12
In hoeverre hebben de geschatte budgetten van de doorgerekende beleidsopties een rol
gespeeld bij de gemaakte beleidskeuzes?
13
Op welke wijze en welke termijn gaat u de aangekondigde concrete scenario’s ontwikkelen
voor alternatieve inrichtingen van het stelsel voor ondersteuning van gezinnen met
jonge kinderen? Wanneer wordt de Tweede Kamer over die concrete scenario’s geïnformeerd?
14
Hoe gaat u een brede aanpak over verschillende ministeries aanpakken? Zou het vormen
van een Ministerie van gezinszaken een mogelijkheid zijn? Of bijvoorbeeld levensfasebeleid
en een levensfasetoets?
15
Deelt u de analyse dat veel ouders niet op de hoogte zijn van alle rechten en regelingen
die zij hebben en ouders beter informeren kan leiden tot het maken van andere keuzes?
Zou het dan tot de mogelijkheden behoren om ouders bij de aangifte van hun kind te
voorzien van lokale en landelijke regelingen en hen te wijzen op websites zoals het
Nibud, verlofregelaar.nl en wijzer in geldzaken (zoals in sommige gemeentes dit reeds
wordt gedaan?
16
Is er vanuit u aandacht voor de groep ouders en kinderen 10–14 jaar, die niet meer
naar de buitenschoolse opvang (BSO) gaan maar nog te jong zijn om alleen thuis te
blijven, een kwetsbare doelgroep die ontvankelijk is voor derden maar nog niet bij
machte om goed voor zichzelf op te komen? Indien ja, hoe?
17
Bent u van mening dat de waarde van kinderopvang een groot goed is, ervoor zorgt dat
ouders kunnen werken en kinderen zich mogen ontwikkelen, en kinderen een gelijke start
biedt? Is kinderopvang een arbeidsmarktinstrument of een pedagogisch instrument in
het belang van kinderen volgens u?
18
Wanneer worden de door u aangekondigde alternatieve inrichtingen voor het stelsel
onderwijs-kinderopvang verwacht? Wordt het veld hierbij betrokken?
19
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van motie van het lid Palland
(Kamerstuk 35 300 XV, nr. 49)? Hoe gaat u het gevraagde onderzoek uitvoeren? Wat bedoelt u met «het meenemen van
het perspectief»?
20
Wordt het maatschappelijk veld betrokken bij de verkenning van een publiek gefinancierde
basisvoorziening voor kinderopvangtoeslag, waarvoor de Staatssecretaris van Financiën
pleit?
21
Denkt u ook na over voorstellen om direct bij toetreding tot de arbeidsmarkt fulltime
te gaan werken in plaats van in deeltijd?
22
Welke samenhang ziet u met het eindrapport van de Commissie regulering van werk, en
de opmerkingen over flexwerk daarin, en het rapport Het betere werk, De nieuwe maatschappelijke
opdracht, van de Wetenschappelijke Raad voor Regeringsbeleid met de daarin geschetste
behoefte aan autonomie?
23
Welke invloed verwacht u van de huidige coronacrisis op uw plannen rond deeltijdwerk?
24
Op basis waarvan constateert u dat deeltijdwerk steeds meer een automatisme lijkt
te zijn geworden?
25
Waar haalt twee derde van de gezinnen zijn inkomen uit, aangezien u aangeeft dat een
derde van de gezinnen het inkomen voornamelijk haalt uit werk?
26
Gaat u extra beleid maken om fulltime werk in de sectoren zorg en onderwijs te stimuleren?
Zo ja, hoe ziet dit beleid eruit? Zo nee, waarom niet?
27
In hoeverre zijn bevindingen en conclusies uit het rapport «Werken aan de start»(2018)
van het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP) meegenomen in het IBO-onderzoek?
28
Wat is de reden dat van de «momenten die in het kader van de urenbeslissing het meest
relevant zijn (studiekeuze door jongeren, start op de arbeidsmarkt, geboorte van eerste
en volgende kinderen, start van een kind op de kinderopvang, basisschool en middelbare
school, moment dat de kinderen het huis uit gaan en naderende pensioen)» alleen de
momenten na de geboorte van eerste en volgende kinderen zijn uitgewerkt in beleidsopties?
29
Op welke manier leidt de «grote druk op jonge gezinnen» ertoe dat vrouwen al voordat
zij kinderen hebben (en er dus nog geen gezinssituatie is) in deeltijd gaan werken?
30
Op welke manier gaat u de vrijwillige uitbreiding van (meer) uren werken stimuleren?
31
Concludeert u op basis van het IBO dat meer deeltijdwerk door mannen, niet leidt tot
meer uren werk voor vrouwen, aangezien Nederland wereldkampioen deeltijd is bij zowel
werkende vrouwen als werkende mannen?
32
Gaat u ook meer uren werk door mannen stimuleren, naast beleid gericht op meer werken
door vrouwen?
33
Op basis waarvan trekt u de conclusie dat de maatregel van betaald ouderschapsverlof
een positieve invloed heeft op de gelijke verdeling van werk- en zorgtaken tussen
ouders? Hoe gaat u controleren of deze gelijke verdeling tussen werk- en zorgtaken
ook daadwerkelijk bereikt wordt?
34
Wat is de verwachte positieve invloed op het arbeidsaanbod op langere termijn van
uitbreiding van het betaald ouderschapsverlof?
35
Waarom komt u niet met beleidsopties die zien op een gedragsverandering direct na
het afronden van de opleiding, bij de aanvang van het werkzame leven?
36
Is op basis van onderzoek bekend waarom 35% van de vrouwen aan de start van hun loopbaan
kiezen om fulltime te gaan werken? Wat is de reden waarom de rest van de vrouwen juist
kiest voor een parttime baan?
37
Kunt u ook ingaan op álle in het IBO-rapport genoemde momenten zoals de studiekeuze
van jongeren, de start op de arbeidsmarkt en het moment dat de kinderen het huis uitgaan,
aangezien u nu zeer uitgebreid ingaat op de komst van een kind als grootste kans op
gedragsverandering in de voorgestelde beleidskeuzes?
38
Onderschrijft u dat deeltijdwerk niet alleen over vrouwen gaat, aangezien Nederlandse
mannen eveneens wereldkampioen deeltijdwerken zijn?
39
Wat is de reden dat de «brede aanpak» pas begint bij de komst van een kind als moment,
in plaats van een aanpak die ook gericht is op studiekeuze en start op de arbeidsmarkt?
40
Klopt het dat het vergroten van financiële toegankelijkheid van de kinderopvang altijd
een verruiming van het financieel beslag vergt? Zo nee, hoe niet?
41
In welke mate speelt onzekerheid rond de financiering mee in de afweging die ouders
maken voor het gebruiken van kinderopvang? Hoe kan de zekerheid worden vergroot zonder
ouders met een financieel gat te laten zitten? Kan dit voor de overheid budgetneutraal?
42
Klopt het dat een systeem van directe financiering zonder aanpassingen aan de gerichtheid
en tijdigheid van het toeslagensysteem dezelfde onzekerheid oplevert voor ouders?
Welke gevolgen heeft die onzekerheid voor de arbeidsparticipatie?
43
Klopt het dat het door u omarmde idee van een publieke kinderopvangvoorziening een
groter financieel beslag vergt? Maakt het voor de arbeidsparticipatie uit of het –
bij gelijke budgettaire voorwaarden – een systeem van directe financiering of kinderopvangtoeslag
is?
44
Kunt u nader cijfermatig toelichten hoe de marginale druk de arbeidsparticipatie beïnvloedt?
In hoeverre maakt het daarbij uit of de marginale druk hoger is in een systeem waarbij
het 1e of 36e uur het goedkoopst is of dat elk opgenomen opvanguur een gelijke marginale
druk kent?
45
Is een publiek gefinancierde voorziening mogelijk met behoud van private ondernemingen?
Zo ja, welke ruimte behouden zij om te ondernemen en welke ruimte zouden zij verliezen?
46
Ziet u mogelijkheden binnen het bestaande stelsel om kinderopvang voor midden en hoge
inkomens beter betaalbaar te maken?
47
Hoe kan betere samenwerking tussen kinderopvang, voor- en naschoolse voorzieningen
en het (basis)onderwijs concreet vorm krijgen? Welke stappen worden hier nu al door
u voor genomen? Wat is de status van dergelijke samenwerkingsinitiatieven, die er
ongetwijfeld zijn?
48
Welke stappen onderneemt u concreet om het vaker honoreren van urenuitbreiding te
bevorderen?
49
Is er wetenschappelijke evidentie dat er een causale relatie is tussen een meer gelijke
taakverdeling binnen het huishouden en een groter aantal uren betaald werken door
vrouwen? Is dergelijk onderzoek beschikbaar op basis van Nederlandse gegevens?
50
Wat is de status van een «best practices»-programma als het gaat om urenuitbreiding?
In hoeverre worden de practices van Het Potentieel Pakken door de overheid gemonitord
en meegenomen in de beleidsvorming?
51
Welke kwalitatieve onderzoeken zijn in het IBO Deeltijd meegenomen met betrekking
tot de mate van «geïnformeerde keuzes maken» als het gaat om urenbeslissingen? Wat
zijn hieruit de belangrijkste conclusies en aanbevelingen?
52
Welke «andere» knelpunten wilt u voor lage inkomens wegnemen om de zorg voor kinderen
te vergemakkelijken?
53
Welke kindervoorzieningen wilt u makkelijker toegankelijk maken voor eenverdieners-huishoudens?
Welke knelpunten signaleert u?
54
Welke rol ziet u voor de overheid om ouders bewust zelf keuzes te kunnen laten maken?
55
In hoeverre zijn «het afbouwen van inkomensondersteuning» en «het wegnemen van financiële
knelpunten» tegenstrijdig bij het bevorderen van economische zelfstandigheid?
56
Klopt het dat de fiscale verschillen tussen één- en tweeverdieners vooral ontstaan
door maatregelen die de arbeidsparticipatie van vrouwen bevorderen?
57
Welke berekeningen zijn beschikbaar als het gaat om «voldoende mensen voldoende uren
werken om de lasten van onze verzorgingsstaat in stand te houden»? Hoeveel arbeidsuren
zijn nodig in 2021, in 2026, in 2031?
58
Wat is de potentiële groei van het bruto nationaal product (bnp) als alle deeltijdwerkers
vier uur meer per week zouden werken? En hoeveel als ze acht uur per week meer zouden
werken?
59
Welke wetenschappelijke evidentie is er dat het aantal uren werken per week een causale
relatie heeft met het opbouwen van een hechte en veilige relatie met hun kind door
beide ouders, zowel in de eerste fase als in de jaren daarna? In hoeverre is dergelijk
wetenschappelijk onderzoek meegenomen in het IBO deeltijd?
60
Welke gegevens zijn in het IBO Deeltijd meegenomen als het gaat om de verschillen
in uren werk per week van deeltijdwerkenden in relatie tot het gebruik van informele
en formele kinderopvang?
61
Hoe heeft de kwaliteit van de kinderopvang zich de afgelopen jaren ontwikkeld? Hoe
verhoudt dit zich tot het beeld dat ouders hiervan hebben? Welke mogelijkheden zijn
er om de kwaliteit of het beeld ervan (verder) te verbeteren?
62
Aan welke concrete scenario's denkt u om het stelsel van kindvoorzieningen te herzien?
Welke uitgangspunten neemt u hierbij?
63
Waarom kiest u voor 50% doorbetaling van het ouderschapsverlof en niet voor 100%?
64
Hoe verklaart u het verschil tussen het in het IBO-rapport berekende budget voor betaald
ouderschapsverlof van acht weken van 500 miljoen euro en in de kabinetsreactie gepresenteerde
betaald ouderschapsverlof van negen weken van 340 miljoen euro?
65
Wat is de verwachting van het geraamde gebruik van het betaald ouderschapsverlof bij
een doorbetaling van 50% en een doorbetaling van 70%?
66
Wat is de huidige raming van het budgettair beslag van het betaald ouderschapsverlof
bij een doorbetaling van 50% en bij een doorbetaling van 70%?
67
Is de beoogde invoering per 21 augustus 2022 en de hoogte van het betaald ouderschapsverlof
(van 50% van het dagloon tot 50% van het maximum dagloon) in lijn met de onlangs door
het Europees parlement aangenomen richtlijn Werkprivébalans?
68
Op welke manier kan de Europese Commissie toetsen of de hoogte van de betaling van
het ouderschapsverlof «adequaat» is?
69
Wat is precies uw doel? Het bevorderen van gelijke zorgverdeling tussen ouders of
het bevorderen van de arbeidsparticipatie van deeltijdwerkenden?
70
Op welke wijze en welke termijn gaat u de aangekondigde concrete scenario’s ontwikkelen
voor alternatieve inrichtingen van het stelsel voor ondersteuning van gezinnen met
jonge kinderen? Wanneer wordt de Tweede Kamer over die concrete scenario’s geïnformeerd?
71
Welke consequenties heeft een verdere integratie van kinderopvang en onderwijs?
72
Zijn kinderopvang en onderwijs al gelijkwaardige partners?
73
Wat kunnen kinderopvang en onderwijs van elkaar leren?
74
Welke financiële randvoorwaarde stelt u bij het onderzoek waar in het huidige stelsel
nog kansen liggen voor de ontwikkeling van jonge kinderen en ondersteuning van gezinnen
met jonge kinderen?
75
Wanneer zou het mogelijke experiment op het gebied van integratie van kinderopvang
en onderwijs voor u geslaagd zijn?
76
Hoeveel bent u bereid uit te geven om de genoemde ambities te realiseren en in hoeverre
hebben de geschatte budgetten van de doorgerekende beleidsopties een rol gespeeld
bij de gemaakte beleidskeuzes?
77
Welke concrete scenario’s worden nader door u uitgewerkt? Behoort het scenario met
een kosteloze kinderopvang voor een aantal dagen per week ook tot de concrete scenario’s?
78
Op welke termijn gaat u deze concrete scenario’s ontwikkelen en wanneer wordt de Tweede
Kamer hierover geïnformeerd?
79
Wat zijn uw plannen als het gaat om de gelijkheid tussen mannen en vrouwen op de arbeidsmarkt,
in termen van de eigen ontwikkeling, loon en carrièrekansen?
80
Welk (kwalitatief) onderzoek is beschikbaar dat aangeeft hoe «normaal» ouders het
vinden om (formele) kinderopvang te gebruiken? Wat is de rol van het aantal dagen
per week per kind in die «normale» beleving? Hoe ziet de door uw gewenste «normalisering»
van het gebruik van kinderopvang eruit?
81
Gaat u beleidsmaatregelen onderzoeken die direct samenhangen met het aantal gewerkte
uren? Is het mogelijk onderzoek te doen naar de mogelijkheden van een betrouwbare
urenregistratie? Zo nee, waarom niet
82
Wat is in het licht van uw onderstreping van de positieve beeldvorming over het werken
in de kinderopvang uw reactie op de brief van de Branche Vereniging Ondernemers Kinderopvang
(BVOK) waarin u wordt opgeroepen de cao waarvoor 11 februari het principeakkoord is
getekend, niet algemeen verbindend te verklaren? Draagt de oproep van BVOK om het
personeel in de kinderopvang langer op de nullijn te houden volgens u bij aan de positieve
beeldvorming?
83
Tot welke concrete resultaten hebben de gesprekken met sociale partners over het wegnemen
van de belemmeringen die werknemers nu ervaren als het gaat om meer uren werken tot
nu toe geleid?
84
Wanneer zijn de genoemde onderzoeken beschikbaar naar het gebruik en niet-gebruik
door deze doelgroepen en mogelijke gedragsinterventies? Op welke wijze worden die
meegenomen in de nadere uitwerkingen van de scenario’s?
85
Hoe verhouden de totale kosten voor kinderopvang per kind in Nederland zich tot de
kosten in omringende landen, verdeeld over kosten voor de overheid en kosten voor
de gebruikende ouders?
86
Wanneer is de Evaluatie Wet Flexibel Werken beschikbaar voor de Tweede Kamer?
87
Kunt u schematisch aangeven welke maatregelen op het terrein van deeltijd u heeft
door/ingevoerd, welke voorstellen u nog aan de huidige Tweede Kamer wil voorleggen
(en wanneer) en welke maatregelen u aan een volgend kabinet wil meegeven?
88
Welke resultaten zijn er inmiddels behaald in de gesprekken met sociale partners over
het wegnemen van de belemmeringen die werknemers nu ervaren als het gaat om meer uren
werken, zoals dat eerder is aangekondigd?
89
Welke uitvoering geeft u zelf in beleid en regelgeving aan de moties van de leden
Tielen en Van Weyenberg over het bevorderen van meer uren voor deeltijdwerkenden,
naast de gesprekken met sociale partners (Kamerstuk 29 544, nr. 942 en Kamerstuk 35 300 XV, nr. 62)?
90
Welke pilots start de Stichting van de Arbeid op en welke criteria worden gebruikt
om deze als succesvol of niet te beoordelen? Uit wiens budget worden die pilots gefinancierd?
91
Wat is het nut van een campagne die tot doel heeft mensen een eigen keuze te laten
maken? Heeft de campagne dan niet tot doel om mensen een andere keuze te laten maken
dan zij zonder interventie hadden gedaan en, zo ja, welke keuze werd bevorderd? Wat
was het bereik en wat zijn de resultaten van de campagne?
92
Wanneer komt de deeltijdberekenaar beschikbaar?
93
In hoeveel en welke bestaande regelingen wordt op dit moment al uitgegaan van het
aantal uren dat iemand werkt, zoals bij de kinderopvangtoeslag, de premiedifferentiatie
in de Werkloosheidswet en de zelfstandigenaftrek?
94
Op basis van welke registratie van uren worden de bestaande regelingen uitgevoerd?
95
Wat is het verwachte budgettaire beslag en het verwachte gebruik van gratis kinderopvang
voor 16 uur, 24 uur, 32 uur en 40 uur?
96
Wat is de reden dat het arbeidsaanbodeffect op nul uitkomt, aangezien veel verschillende
studies ook laten zien dat de beschikbaarheid van gratis kinderopvang juist de arbeidsmarktpositie
van vrouwen ten goede komt?
97
Gaan bij het gratis beschikbaar maken van kinderopvang voor kinderen tot vier jaar
ook dezelfde argumenten op als aangehaald bij optie SC2 voor een mogelijk positief
effect op de arbeidsparticipatie en zo nee, waarom niet?
98
Wat is op dit moment de beste inschatting van het mogelijk positieve werkgelegenheidseffect
van het brede schoolarrangement?
99
Wat is op dit moment de beste inschatting van het mogelijk positieve werkgelegenheidseffect
van het publiek bekostigd aanbod kindvoorzieningen 0–12 jaar?
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M.R.J. Rog, voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid -
Mede ondertekenaar
E.M. Witzke, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.