Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng nader verslag van een schriftelijk overleg over antwoorden op vragen commissie over contouren Besluit Woningbouwimpuls 2020 (Kamerstuk 32847-639)
2020D21320 INBRENG NADER VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken heeft een aantal aanvullende vragen en
opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
over de brief van 31 maart 2020 houdende antwoorden op het schriftelijk overleg over
contouren Besluit Woningbouwimpuls 2020 (Kamerstuk 32 847, nr. 639).
De voorzitter van de commissie, Ziengs
De griffier van de commissie, Roovers
Contouren Besluit Woningbouwimpuls 2020 (Kamerstuk 32 847, nr. 639)
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van antwoorden op vragen vanuit de commissie
over contouren Besluit Woningbouwimpuls 2020 Zij hebben hierbij meerdere vragen.
Reservering
De leden van de VVD-fractie lezen in de beantwoording dat er sprake is van een reservering
vanuit de woningbouwimpuls van 60 miljoen euro voor de gemeente Utrecht. Deze leden
lezen ook dat er geen sprake is van verdere voorgenomen reserveringen. Zij vragen
de Minister in hoeverre zij dit eerlijk vindt voor andere gemeenten dan Utrecht.
Selectiecriteria
De leden van de VVD-fractie lezen in de beantwoording dat uit eerste inventarisatie
blijkt dat met de grens van 500 woningen ruim voldoende projecten in aanmerking komen,
in kleinere en grotere gemeenten, binnen- en buitenstedelijk, binnen en buiten de
Randstad. Deze leden vragen zich af of de Minister de gegevens van deze inventarisatie
met de Kamer kan delen doormiddel van een heatmap over de Nederlandse kaart. Zij vragen
daarbij specifiek inzicht in de regionale spreiding.
De leden van de VVD-fractie lezen ook dat de ondergrens van 500 woningen in het Besluit
Woningbouwimpuls 2020 wordt veranderd in «een substantieel aantal woningen». Vervolgens
lezen deze leden dat in de Regeling woningbouwimpuls 2020 weer een grens van 500 wordt
opgenomen. Zij constateren dat er feitelijk geen verandering is en de grens van 500
woningen leidend blijft. Zij zouden graag zien dat «een substantieel aantal woningen»
leidend blijft zonder dit in aantallen te specificeren en vragen de Minister om hierop
te reflecteren.
De leden van de VVD-fractie zien in de beantwoording dat de woningbouwimpuls bedoeld
is voor projecten waarvan de bouw binnen 3 kalenderjaren na toekenning van de bijdrage
kan starten. Zij zien dit als projecten die al ver gevorderd zijn. Als het project
verder gevorderd is, is het ook moeilijker om grote aanpassingen aan het plan te doen
zonder dat dit tot vertraging leidt. Zij vragen de Minister of de conclusie klopt
dat met de woningbouwimpuls projecten bijna niet uitgebreid kunnen worden en dat het
dus simpelweg gaat om extra geld voor bestaande projecten. De leden van de VVD-fractie
willen dat het geld van de woningbouwimpuls gebruikt wordt om ervoor te zorgen dat
projecten meer woningen realiseren dan dat zij zouden doen zonder de impuls.
Toetsingscommissie
De leden van de VVD-fractie zien in de beantwoording van de Minister onvoldoende hoe
de onafhankelijkheid van de toetsingscommissie gewaarborgd wordt. Graag zien zij dat
de Minister hier nader op in gaat. Deze leden denken bijvoorbeeld aan regionale diversiteit
in de commissie.
Mobiliteit
De leden van de VVD-fractie lezen in de beantwoording dat de Minister bij een aanvraag
verwacht dat gemeenten motiveren waarom opgevoerde investeringen in onder meer de
openbare ruimte en mobiliteit voor woningbouw noodzakelijk zijn. De leden van de VVD-fractie
zouden graag zien dat de Minister nader uitlegt wanneer zij investeringen in mobiliteit
voor woningbouw noodzakelijk vindt. De leden van de VVD-fractie willen daarbij benadrukken
dat voor optimale mobiliteit een mix nodig is van autoverkeer en openbaar vervoer.
De leden van de VVD-fractie zouden daarom ook graag zien dat geld vanuit de woningbouwimpuls
wordt gebruikt om de optimale mix in te zetten en niet om juist één onderdeel vanuit
mobiliteit onmogelijk te maken.
Voorhang
De leden van de VVD-fractie zijn verbaasd dat op de valreep is besloten om in plaats
van een voorhangprocedure voor een nahangprocedure te kiezen. Tot slot vragen de leden
of de Minister zoals afgesproken voor een voorhangprocedure wil kiezen.
De leden van de CDA-fractie hebben kennis genomen van de antwoorden op vragen vanuit de commissie over contouren
Besluit Woningbouwimpuls 2020. Zij hebben nog enkele vragen.
De leden van de CDA-fractie zouden graag zien dat doelgroepen zoals starters en middeninkomens
meer prioriteit krijgen. Nu ontbreekt het aan een mogelijkheid de middelen daarvoor
expliciet in te zetten. Zeker in regio’s waar een aantoonbaar tekort is een specifieke
huisvesting van die doelgroepen, zouden de beschikbare financiële middelen doelgerichter
ingezet moeten kunnen worden, zo menen zij. De leden van de CDA-fractie vragen of
de toetsingscommissie daarbij een rol kan spelen.
De leden van de CDA-fractie lezen dat het voornemen bestaat om € 60 mln. uit de woningbouwimpuls
te reserveren ten behoeve van de MIRT-verkenning OV en wonen in de regio Utrecht om
zo de bouw van 9 duizend extra woningen mogelijk te maken. Deze leden vragen wat de
criteria en afwegingen voor dat voornemen zijn en hoe zich dat verhoudt met andere
woningbouwplannen die een relatie met het MIRT kennen. Wordt hierdoor geld dat voor
woningbouw bedoeld is niet oneigenlijk ingezet om een tekort in het MIRT aan te vullen?
Wat maakt de situatie in Utrecht zo bijzonder dat deze reservering gerechtvaardigd
is, zo vragen zij.
De leden van de CDA-fractie vragen hoe het criterium dat gemeenten moeten aantonen
dat zij het beschikbare instrumentarium om kosten op marktpartijen te verhalen maximaal
hebben benut, wordt beoordeeld en door wie? Gaat de Toetsingscommissie daar een rol
bij spelen?
De leden van CDA waarderen het dat met de impuls geen nader onderscheid wordt gemaakt
tussen binnen- of buitenstedelijk bouwen. Zij delen de visie dat het vooral van belang
is dat er sneller meer betaalbare woningen worden gebouwd, en dat gemeenten voldoende
concrete plannen hebben. Omdat binnenstedelijke gebiedsontwikkeling grotere gemeentelijke
investeringen vergen om deze geschikt te maken voor woningbouw, ligt een groter beroep
op de impuls voor buitenstedelijke projecten in het verschiet, zo menen zij.
De leden van de D66-fractie constateren dat de harde ondergrens van 500 woningen uit het besluit van de impuls
zijn gehaald, maar in de regeling nog zal blijven bestaan. Deze leden vragen wat dit
voor een gevolg heeft in de praktijk, en of op deze wijze ook projecten van 500 woningen
in aanmerking kunnen komen voor de bouwimpuls? Deze leden vragen wanneer in een regeling
de minimale aantallen makkelijker aan te passen zijn, op basis van welke criteria
dit plaats kan vinden? Daarnaast vragen zij of er tussentijdse evaluaties zijn gepland?
De leden van de D66-fractie constateren dat er binnenkort meer duidelijkheid wordt
verstrekt over de samenstelling van de Toetsingscommissie Woningbouwimpuls. Deze leden
vragen daarbij op welke termijn deze duidelijkheid wordt verwacht en op basis waarvan
de commissie tot een totaalscore van noodzakelijkheid van een aanvraag gaat komen?
De leden van de D66-fractie constateren content dat er met de impuls wordt beoogd
65.000 betaalbare woningen te realiseren. Deze leden vragen op welke wijze wordt gemonitord
of de instrumenten om deze woningen betaalbaar te houden afdoende zijn? Gaat de Minister
monitoren of het instrumentarium om woningen goedkoop of middenhuur te houden afdoende
is?
De leden van de D66-fractie constateren dat de impuls wordt gericht op projecten die
binnen drie jaar kunnen worden opgestart. Zij vragen hoe met deze werkwijze voorkomen
wordt dat er met name projecten worden gefinancierd die zonder steun ook van de grond
waren gekomen?
De leden van de D66-fractie vragen of er nader in kan worden gegaan op de weigeringsgrond
van onvoldoende spreiding. Zij vragen in hoeverre deze weigeringsgrond rijmt met het
doel om zo veel als mogelijk nieuwe woningen te realiseren met de impuls.
De leden van de D66-fractie constateren dat er middels een provinciale steunverklaring
regionaal draagvlak aangetoond moet kunnen worden. Deze leden vragen wat de weging
is tussen deze voorwaarde en bijvoorbeeld de suggestie van de nog in te stellen toetsingscommissie
in de beslissing ergens wel of niet tot bouw vanuit de impuls over te gaan?
De leden van de fractie van GroenLinks hebben met interesse kennisgenomen van de antwoorden van de Minister op de vragen
over contouren Besluit Woningbouwimpuls. Deze leden hebben nog enkele aanvullende
vragen die zij graag aan de Minister zouden willen voorleggen.
De Minister geeft in haar reactie op de vragen van onder andere de fractie van GroenLinks
over de doelgroepen die bereikt zouden moeten worden met de woningbouwimpuls aan dat
veel doelgroepen belangrijk zijn. Deze leden zouden evenwel een nadere toelichting
van de Minister ontvangen hoe specifiek gezorgd gaat worden dat de middelen van de
woningbouwimpuls zo ingezet worden dat de doelgroepen die het nu het lastigst hebben
op de woningmarkt het meest geholpen zullen worden met deze impuls. Uit de beantwoording
is, volgens de leden van de fractie van GroenLinks, nu nog onvoldoende helder hoe
dit zal worden geborgd.
De leden van de fractie van GroenLinks zouden graag de stand van zaken met betrekking
tot de samenstelling van de toetsingscommissie vernemen.
In de beantwoording, zo lezen de leden van de fractie van GroenLinks, omschrijft de
Minister de definitie van betaalbare woning als volgt: koopwoningen met een prijs
tot de NHG-kostengrens, middenhuurwoningen tot 1.000 euro en sociale huurwoningen
tot de liberalisatiegrens. Betekent dit, zo vragen de aan het woord zijnde leden,
dat middenhuurwoningen tot 1.000 euro die jaarlijks een huurverhoging van 5 procent
of misschien wel een hoger percentage ook behoren tot de definitie van betaalbare
woning? De leden van de fractie van GroenLinks zijn van mening dat bij het bepalen
van een definitie van een betaalbare woning niet alleen naar een aanvangshuur zou
moeten worden gekeken, maar ook naar de inhoud van de overeenkomst ten aanzien van
de jaarlijkse huurverhoging. Deelt de Minister deze opvatting? Zo ja, is zij bereid
om hier in het Besluit ook eisen over op te nemen? Zo nee, waarom niet?
Voorts op dit punt zijn de leden van de fractie van GroenLinks benieuwd naar de reactie
van de Minister op het volgende: de woningbouwimpuls is bedoeld om als vliegwiel te
dienen om de realisatie van meer woningen te stimuleren. Is het dan niet vreemd dat
slechts 50 procent van de woningen waarvoor een aanvraag kan worden gedaan «betaalbaar»
moet zijn? Deelt de Minister de opvatting van de aan het woord zijnde leden dat het
niet goed uit te leggen is dat via de woningbouwimpuls gemeenschapsgeld wordt besteed
aan «niet-betaalbare» woningen? Is de Minister bereid om nog eens goed naar de definitie
en het doel van de regeling te kijken zodat het beschikbare budget zo maximaal mogelijk
kan worden ingezet om betaalbare woningen te realiseren? Zo nee, waarom niet?
Tot slot zijn de leden van de fractie van GroenLinks benieuwd naar de planning ten
aanzien van de wetsvoorstellen over huur en inkomensgrenzen en de herziening van de
Woningwet (n.a.v. de evaluatie). Kan de Minister aangeven wanneer deze voorstellen
naar de Kamer komen en waarom het langer duurt dan tot nu toe de bedoeling was?
De leden van de PvdA-fractie hebben kennis genomen van de antwoorden op vragen van de commissie over contouren
Besluit Woningbouwimpuls. Daarover hebben zij nog enkele vragen.
De leden van de PvdA-fractie maken zich grote zorgen over de positie van jongeren,
singles en middeninkomens, die moeilijk een betaalbare woning kunnen vinden. Zij constateren
dat de regering schrijft dat gemeenten zoeken naar oplossingen voor deze groepen.
De leden van de PvdA-fractie vragen de regering deze «zoektocht» nader toe te lichten.
Welke wensen hebben gemeenten, welke instrumentarium is daarvoor nodig, en welke rol
kan de regering daarin spelen? Voorts vragen zij of de regering met de PvdA-fractie
van mening dat is dat het regeringsvoornemen tot verlaging van de maximale inkomensgrens
voor singles voor sociale huurwoningen ertoe leidt dat leraren, agenten en verpleegkundigen
moeilijker een betaalbare woning kunnen vinden.
De leden van de PvdA-fractie constateren dat in de voorjaarsnota is besloten de middelen
voor de woningbouwimpuls van 2020 naar 2021 te schuiven. Tegelijkertijd constateren
de leden van de PvdA-fractie dat de regering schrijft dat het belang van deze financiële
impuls is toegenomen door de onzekerheid die de coronacrisis heeft veroorzaakt. De
leden van de PvdA-fractie vragen hoe het toegenomen belang zich verhoudt tot het besluit
de middelen te verplaatsen naar 2021.
De leden van de PvdA-fractie maken zich grote zorgen over de gevolgen van de economische
crisis voor de nieuwbouw van betaalbare woningen. Zij constateren dat de regering
met de woningbouwimpuls erkende dat er reeds voor de crisis een grote woningnood was,
maar zien tegelijkertijd dat de regering volhardt in de weigering om substantiële
maatregelen te treffen om de gevolgen voor de bouw te bestrijden. De leden van de
PvdA-fractie vragen de regering derhalve of het mogelijk is meer budget voor de woningbouwimpuls
te bestemmen, en de aanvraagtermijnen te verlengen. Is de regering bereid dat te doen
indien het voorgenomen aantal van 65.000 extra woningen niet wordt gerealiseerd? Voorts
vragen deze leden of de regering bereid is de verhuurderheffing af te schaffen gedurende
twee jaar, en zo nee, waarom niet? Kan de regering herbevestigen dat met een verlaging
van 100 mln. euro 15.000 extra betaalbare woningen zouden kunnen worden gebouwd?
De leden van de PvdA-fractie vragen de regering te verantwoorden waarom tijdens het
wetgevingsoverleg over de verhuurderheffing de Kamer niet werd geïnformeerd over nieuwe
maatregelen, terwijl de media vlak daarna wel werden geïnformeerd. Waarom was het
niet mogelijk de Kamer te informeren over beleidsvoornemens toen daarom werd gevraagd?
De leden van de PvdA-fractie constateren dat Woondeal-regio’s voorrang krijgen bij
het toekennen van middelen. Zij vragen de regering middels objectieve criteria te
onderbouwen waarom deze Woondeals voor deze regio’s zijn afgesproken. Voorts vragen
zij op welk moment de Kamer over deze objectieve criteria is geïnformeerd, nu blijkt
dat het afsluiten van een woondeal het toekennen van middelen bevordert?
De leden van de PvdA-fractie constateren dat de regering schrijft dat gemeenten lagere
grenzen kunnen vaststellen voor de definitie van betaalbare huur- en koopwoningen.
De leden van de PvdA-fractie vragen op welke wijze gemeenten dit kunnen doen. De leden
van de PvdA-fractie zijn namelijk van mening dat een huurprijs van 1.000 euro per
maand voor veel gezinnen niet betaalbaar is. Zij vragen de regering daarop te reflecteren.
Voorts vragen zij hoeveel gemeenten dit doen, en welke grenzen zij hanteren. De leden
van de PvdA-fractie vragen bovendien waarom de regering niet afdwingt dat tenminste
30 procent van het aantal nieuwbouwwoningen sociale huurwoningen zijn.
Tot slot vragen de leden van de PvdA-fractie waarom het hanteren van een antispeculatiebeding,
of andere maatregelen om de betaalbaarheid langdurig te borgen, niet als voorwaarde
wordt gesteld. De leden van de PvdA-fractie zouden graag zien dat voorkomen wordt
dat beleggers betaalbare woningen opkopen om vervolgens te verhuren tegen hoge huren.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
E. Ziengs, voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken -
Mede ondertekenaar
C.J.M. Roovers, griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.