Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng van een verslag schriftelijk overleg over de beleidsreactie slachtoffermonitor seksueel geweld tegen kinderen 2017-2018 (Kamerstuk 31015-192)
2020D20657 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Binnen de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport hebben enkele fracties
de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen over de brief d.d. 24 april 2020
van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport inzake Beleidsreactie slachtoffermonitor
seksueel geweld tegen kinderen 2017–2018 (Kamerstuk 31 015, nr. 192)
De Voorzitter van de commissie, Lodders
De adjunct-griffier van de commissie, Verouden
Inhoud
Blz.
I
Vragen en opmerkingen uit de fracties
2
•
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
2
•
Inbreng van de leden van de PVV-fractie
3
•
Inbreng van de leden van de CDA-fractie
4
•
Inbreng van de leden van de D66-fractie
4
•
Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie
6
•
Inbreng van de leden van de SP-fractie
7
II
Reactie van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
8
I Vragen en opmerkingen uit de fracties
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de beleidsreactie
op de slachtoffermonitor seksueel geweld tegen kinderen 2017–2018. Deze leden onderschrijven
het uitgangspunt dat seksueel geweld tegen kinderen nooit mag gebeuren en dat elk
kind recht heeft op een veilige ontwikkeling. Het is daarom goed dat de Nationaal
Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen (hierna: Nationaal Rapporteur)
door middel van de slachtoffermonitor kritisch kijkt naar en rapporteert over de aanpak
van seksueel geweld tegen kinderen. Met een juiste aanpak maken we de kans zo groot
mogelijk dat kinderen een eerlijke start krijgen in het leven en niet later in hun
leven nog steeds negatieve consequenties ondervinden van vreselijke gebeurtenissen
uit het verleden. De beleidsreactie roept bij deze leden enkele vragen op.
In de beleidsreactie begint de Minister met een opsomming welke maatregelen en ontwikkelingen
er zijn die moeten bijdragen aan het signaleren en aanpakken van seksueel geweld.
Daarbij zijn drie algemene vragen te stellen. Is voldoende sprake van een gecoördineerde
en integrale benadering van de aanpak van seksueel geweld? Welke tussenstappen zijn
geformuleerd in de verschillende maatregelen en welk einddoel is gewenst, bijvoorbeeld
bij het onderzoek hoe professionals in de zorg en bij Veilig Thuis organisaties beter
zijn toe te rusten om seksueel geweld te herkennen, inclusief online geweld? Tot slot
vragen deze leden of sprake is van een nulmeting bij de maatregelen, zowel kwalitatief
als kwantitatief? Kan de Minister bevestigen dat bij de genoemde maatregelen en ontwikkelingen
er nadrukkelijk rekening mee wordt gehouden dat seksueel geweld tegen kinderen breder
is dan huiselijk geweld en dat er dus zowel gefocust wordt op hands-on en hands-off
seksueel geweld?
Voornoemde leden lezen de aanbevelingen van de Nationaal Rapporteur nadrukkelijk in
het licht van zijn herhaalde constatering dat het zicht op seksueel geweld tegen kinderen
beperkt is en dat het noodzakelijk is de informatievoorziening te verbeteren. Op welke
wijze denkt de Minister een invulling te kunnen geven aan het verbeteren van deze
informatievoorziening? Is de Minister bereid om met het mogelijk maken van lokale
pilots hieraan een impuls te proberen te geven? Kan de Minister dan tegelijk inzetten
op het breder uitrollen van geslaagde pilots?
Deze leden lezen in de aanbevelingen van de Nationaal Rapporteur dat preventie binnen
het programma «Geweld hoort nergens thuis» minder aandacht krijgt. Genoemde leden
vinden het voorkomen van het plaatsvinden van seksueel misbruik letterlijk van levensbelang.
Wat is de reden dat preventie in mindere mate voorkomt in dit programma? Op welke
manier zet de Minister in op preventie van seksueel geweld bij kinderen, maar ook
bij volwassenen?
Deze leden worden graag geïnformeerd over – dit betreft de reactie op de eerste aanbeveling
– de voortgang van de gesprekken over manieren om de coördinatie en samenhang tussen
de verschillende activiteiten te verbeteren. Wanneer verwacht de Minister met voorstellen
te kunnen komen? Kan de Minister toezeggen de Nationaal Rapporteur te betrekken?
Met betrekking tot de reactie op de tweede aanbeveling, vragen deze leden naar de
verwachting wanneer er een ontwerp van een meer integrale aanpak op seksueel geweld
met één of meer regio’s ontwikkeld is? Op welke wijze denkt de Minister een succesvolle
aanpak als lichtend voorbeeld te laten dienen voor anderen?
Kan de Minister een nadere toelichting geven op de reactie op de derde aanbeveling
met betrekking tot het in kaart brengen van prevalentie van seksueel geweld onder
kinderen jonger dan 12 jaar? Wat wordt gedaan met het advies over de opzet van het
prevalentieonderzoek kindermishandeling zoals gegeven door de onderzoekscommissie
«Geweld hoort nergens thuis»? Op welke wijze wordt aandacht gegeven aan het verbeteren
van de signaleringsfunctie van professionals in de sectoren kinderopvang, onderwijs,
verzorging en verpleging, jeugdhulp, zorg en justitie?
In reactie op de vierde aanbeveling van de Nationaal Rapporteur om de effectiviteit
van de tenuitvoerlegging van kinderbeschermingsmaatregelen in zaken van seksueel geweld
tegen kinderen gaat de Minister in op de in maart 2020 door hem en zijn collega, de
Minister van Rechtsbescherming, gepresenteerde plannen om de jeugdbeschermingsketen
effectiever te maken. De aan het woord zijnde leden kijken reikhalzend uit naar de
terugkoppeling over de hiertoe in het land gestarte pilots en vragen wanneer ze deze
kunnen verwachten. Zijn er nog voornemens om het aantal van zes pilots uit te breiden?
Tegelijkertijd constateren deze leden dat effectiviteit niet alleen ziet op de daadwerkelijke
tenuitvoerlegging van een maatregel, maar ook of de betreffende maatregelen daadwerkelijk
effectief is geweest. Hoe, zo vragen betreffende leden, gaat de Minister invulling
geven aan dit deel van deze aanbeveling? Tevens vragen zij hoe de Minister om wil
gaan met de kinderen die zich nú in onveilige situaties of op wachtlijsten voor hulp
bevinden.
Inbreng van de leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de beleidsreactie op de slachtoffermonitor
seksueel geweld tegen kinderen 2017–2018 en hebben daarover nog enkele vragen en opmerkingen.
Uit de slachtoffermonitor blijkt dat meisjesslachtoffers van seksueel geweld relatief
zware vormen van hulp ontvangen, een ruime meerderheid van alle meisjes werd zelfs
in gesloten opvang geplaatst. De hulp aan jongens is gemiddeld lichter van aard. Is
de Minister bereid onderzoek te doen naar de oorzaken van dit verschil?
Sinds 1 januari 2019 is de verbeterde meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling
van toepassing. Bij acuut of structureel huiselijk geweld, waaronder seksueel geweld
wordt gemeld bij Veilig Thuis. Worden meldingen seksueel geweld/misbruik apart geregistreerd?
Zo nee, waarom niet?
Deze leden delen de mening dat er veel aandacht is voor de problematiek van seksueel
geweld tegen kinderen. Deze leden constateren echter ook dat de wachtlijsten, onder
andere bij de Veilig Thuis-organisaties, en het gebrek aan tijdige zorg en ondersteuning
al jarenlang een groot probleem zijn. Deze leden twijfelen dan ook of de voorgenomen
maatregelen op korte termijn voor de gewenste verbetering zullen gaan zorgen. Met
onder andere campagnes moet de meldingsbereidheid worden bevorderd. Organisaties die
deze meldingen gaan afhandelen moeten op een mogelijke stijging van meldingen worden
toegerust. Voornoemde leden vragen of dit het geval is. Bovendien is gebleken dat
maar in een aantal Veilig Thuis-organisaties specifieke kennis over seksueel geweld
aanwezig is. Hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat de benodigde expertise om seksueel
geweld effectief aan te pakken voldoende geborgd is?
Tot slot willen deze leden weten of het kwaliteitskader veiligheid voor de lokale
infrastructuur inmiddels opgesteld en inwerking getreden is.
Inbreng van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de beleidsreactie op de slachtoffermonitor
seksueel geweld tegen kinderen 2017–2018. Deze leden hebben hier nog enkele vragen
bij.
De Minister geeft aan dat via ZonMw een onderzoekslijn «Onderzoek naar goede aanpakken
voor (vroeg)signalering» is uitgezet. De deadline voor aanmelding hiervoor is inmiddels
verlopen (3 maart 2020). Deze leden vragen of er voldoende voorstellen zijn ingediend.
Zijn daarbij ook voorstellen gedaan voor onderzoek naar het signaleren en de risico’s
van online spelen?
Samen met de Minister voor Rechtsbescherming verkent de Minister hoe de kwaliteit
van gespecialiseerde forensische artsen van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI)
ook voor andere minderjarige kinderen verbeterd kan worden buiten de huidige doelgroep
van kwetsbare kinderen tot 12 jaar en deels tussen 13 en 15 jaar. Deze leden vragen
waarom forensisch onderzoek nu alleen voor kinderen tot 12 jaar en tussen de 13 en
15 jaar wordt ingezet. Deze leden vragen daarnaast op welke termijn de verkenning
van beide Ministers tot resultaat moet leiden.
In november 2019 is de landelijke campagne «wat kan mij helpen» gelanceerd waarbij
specifiek aandacht besteed wordt aan minderjarigen van 14 tot 18 jaar. Op 230 scholen
zijn posters opgehangen. Er zijn echter ongeveer 650 scholen voor voortgezet onderwijs
in Nederland. Waarom is de campagne bij slechts 35 procent van de voorgezet onderwijs
scholen uitgezet?
Reactie op de aanbevelingen
Voornoemde leden vragen wat de planning is van de gesprekken met andere departementen
waarin nagegaan wordt of er manieren zijn om de coördinatie en samenhang tussen de
verschillende activiteiten te verbeteren. Op welke termijn wenst de Minister tot een
betere coördinatie te komen?
Deze leden vragen met welke regio‘s wordt samengewerkt om een meer integrale aanpak
op seksueel geweld te ontwerpen. Wat is de planning hiervan en wanneer wil de Minister
dat uiterlijk een succesvolle aanpak aan de overige regio’s kan worden aangeboden?
Deze leden wanneer de resultaten van de eerste (tweejaarlijkse) prevalentiemonitor
huiselijk en seksueel geweld worden opgeleverd. Wanneer worden die resultaten met
de Kamer gedeeld? Deze leden vragen tevens, wat het advies van de onderzoekscommissie
«Geweld hoort nergens thuis» was over de opzet van het prevalentieonderzoek kindermishandeling.
Deze leden vragen of de Minister de meest recente informatie over wachtlijsten en
wachttijden in de Jeugdbeschermingsketen kan geven. Valt er al iets te zeggen over
de effectiviteit van de pilots die op zes plekken in het land zijn gestart om de jeugdbeschermingsketen
effectiever te maken? Wanneer wordt de Kamer geïnformeerd over de uitkomsten van de
pilots, zo vragen deze leden.
Inbreng van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de slachtoffermonitor seksueel
geweld tegen kinderen 2017–2018 en de beleidsreactie van de Minister. Deze leden zijn
het met de Minister eens dat seksueel geweld tegen kinderen nooit mag gebeuren. «Het
recht van kinderen om tegen deze vormen van geweld beschermd te worden is stevig verankerd
in Europese en internationale verdragen», aldus ook de Nationale Rapporteur. Deze
leden vinden dat de rechten van alle kinderen prioriteit moeten hebben zodat zij in
veiligheid en vrijheid kunnen opgroeien. Met het geven van prioriteit aan het voorkómen
van seksueel geweld wordt verschrikkelijk leed bij kinderen en soms levenslange geestelijke
gezondheidszorg voorkomen. Deze leden willen nog enkele vragen stellen over de coördinatie
van de hulpverlening en over het voorkómen van seksueel geweld.
Deze leden ontvingen op 10 maart jl. een technische briefing in de Kamer van de Nationaal
Rapporteur. De Nationaal Rapporteur meldt tijdens deze technische briefing dat aanpak
van de bescherming van kinderen tegen seksueel geweld en uitbuiting «op dit moment
te versnipperd is». In de beleidsreactie van de Minister wordt verwezen naar de verschillende
programma’s en initiatieven die deze aanpak vertolken. De leden constateren dat de
Nationaal Rapporteur juist bij deze programma’s en initiatieven constateert dat «het
ontbreekt aan samenhang en coördinatie». Is de Minister het eens met deze constatering?
Wat zijn de concrete vervolgstappen die de Minister gaat ondernemen na deze constatering?
Is de Minister het met deze leden eens dat meer coördinatie en regie nodig is om juist
deze kwetsbare groep goed te beschermen? Zo ja, hoe wil de Minister dit bewerkstelligen?
Is dit een aanleiding om te heroverwegen of de aanpak op dit moment voldoende is?
Deze leden zijn van mening dat de algemene beleidsreactie hierin onvoldoende concreet
was en vragen de Minister duidelijker te schetsen wat de vervolgstappen zijn en wat
de redenen zijn dat de Nationaal Rapporteur dit constateert.
Voornoemde leden vernemen van de Nationaal Rapporteur dat in 15 procent van de gevallen
nadat de rechter een kind wegens seksueel geweld onder toezicht had gesteld, er niet
binnen zes maanden hulp geboden is. De Minister meldt in zijn reactie dat er zes pilots
zijn gestart om de jeugdbeschermingsketen effectiever te maken. Wat is de oorzaak
van dit probleem en hoe beogen deze pilots die oorzaak op te lossen? Deze leden vragen
de Minister of dit probleem nieuw is of al langer bestaat en of er geleerd kan worden
van de situatie toen dit probleem nog niet aan de orde was.
De leden van de D66-fractie lezen in het jaarverslag van de Kinderombudsman de kreet:
«Regel Regie»1. Ziet de Minister overeenkomsten met deze oproep en de oproep van de Nationaal Rapporteur?
Zo ja, wat betekenen deze oproepen voor de vervolgstappen die de Minister neemt binnen
de wet- en regelgeving en specifiek voor de jeugdhulp die nodig is bij kinderen die
slachtoffer zijn van seksueel geweld.
De aan het woord zijnde leden vinden dat voorkómen beter is dan genezen, ook als het
gaat om seksueel geweld tegen kinderen. De Minister meldt in zijn brief verschillende
lopende initiatieven en programma’s specifiek gericht op preventie. Hoeveel kinderen
worden er volgens de Minister in totaal bereikt met deze verschillende programma’s
en initiatieven? De Minister benoemt daarnaast het «Onderzoek naar goede aanpakken
voor (vroeg)signalering» en dat de resultaten in 2022 bekend zullen zijn. Komt er
ook een tussenrapportage van dit onderzoek? Zo ja, wanneer is deze beschikbaar? Als
laatst vragen deze leden de Minister of hij duidelijk en concreet uiteen kan zetten
wat zijn plannen zijn om seksueel geweld tegen kinderen te voorkomen. Wat is hier
de verwachte impact van en beschouwd de Minister dit als voldoende, zo vragen deze
leden.
Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie hebben de beleidsreactie op de slachtoffermonitor
seksueel geweld tegen kinderen 2017–2018 tot zich genomen. Deze leden hebben nog enkele
vragen hierover.
Deze leden hebben de vier aanbevelingen van de Nationaal Rapporteur gelezen. In de
eerste aanbeveling roept de Nationaal Rapporteur op tot een betere coördinatie tussen
alle initiatieven en programma’s die op dit thema zijn ingesteld. De Minister schrijft
dat hij gaat kijken of hij de coördinatie en samenhang tussen deze activiteiten kan
verbeteren. Deze leden vragen hoe de Minister deze betere coördinatie tot stand wil
brengen? Wie gaat deze coördinatie op zich nemen? Binnen welk tijdskader wil de Minister
deze beter coördinatie gerealiseerd hebben? De Nationaal Rapporteur concludeert dat
door het gebrek aan coördinatie bepaalde vormen van seksueel geweld relatief minder
aandacht krijgen, zoals bijvoorbeeld seksueel geweld gepleegd door leeftijdsgenoten
en vormen van online seksueel geweld. Is de Minister het met deze leden eens dat ook
deze vormen van seksueel geweld evenveel aandacht verdienen? Op welke manier gaat
de Minister ervoor zorgen dat er ook aandacht is voor deze vormen van seksueel geweld?
Voornoemde leden lezen dat de Nationaal Rapporteur in zijn tweede aanbeveling concludeert
dat er ook te weinig coördinatie is op regionaal niveau wat betreft de aanpak van
seksueel geweld tegen kinderen. De Nationaal Rapporteur concludeert dat gemeenten
en regio’s het onderwerp seksueel geweld maar in beperkte mate oppakken. Hoewel het
een speerpunt is in het kabinetsprogramma «Geweld hoort nergens thuis», geeft de helft
van de regio’s aan dat ze nog niks doen tegen seksueel geweld. Weet de Minister hoe
dit kan? Hebben gemeenten enig zicht op het aantal kinderen in hun gemeenten die te
maken hebben (gehad) met seksueel geweld of welke kinderen in hun gemeenten hier kwetsbaar
voor zijn? Is er binnen gemeenten genoeg expertise om met dit soort problemen om te
gaan? Hoe wil de Minister ervoor zorgen dat gemeenten en regio’s het onderwerp seksueel
geweld wél goed gaan oppakken? Wat hebben gemeenten en regio’s hier voor nodig? Worden
er concrete doelen en afrekenbare doelen afgesproken in het actieprogramma? De Minister
schrijft in zijn brief dat er is afgesproken dat één of meer regio’s een meer integrale
en versterkte aanpak op seksueel geweld gaat ontwerpen. Zijn er al regio’s die zich
hiervoor hebben aangemeld? Zo ja, hoeveel?
De Nationaal Rapporteur noemt het in zijn derde aanbeveling zorgelijk dat er geen
zicht is op slachtofferschap van seksueel geweld onder jonge kinderen, namelijk kinderen
onder de 12 jaar. Deze leden delen deze zorgen. De Minister schrijft in zijn reactie
dat er geschat wordt dat jaarlijks ongeveer 2500 kinderen slachtoffer zijn van seksueel
misbruik in de leeftijdscategorie nul tot en met 17 jaar. Weet de Minister hoeveel
kinderen daarvan onder de leeftijd van 12 jaar zijn? In het onderzoek waar de Minister
naar verwijst is de prevalentie gebaseerd op schattingen van professionals, dat zegt
dus eerder iets over hoe vaak mishandeling of seksueel geweld wordt gesignaleerd,
niet hoe vaak het daadwerkelijk gebeurt. Is de Minister van plan om de aanbeveling
van de Nationaal Rapporteur op te volgen om een specifiek onderzoek naar seksueel
geweld onder kinderen jonger dan 12 jaar te doen, dat op een andere manier wordt gedaan
dan prevalentie? Bijvoorbeeld door de schattingenmethode die de Nationaal Rapporteur
heeft uitgevoerd met betrekking tot mensenhandel? Juist omdat deze categorie kinderen
zich nog moeilijk verbaal kan uitdrukken is het belangrijk om in beeld te brengen
om hoeveel kinderen het (mogelijk) gaat, is de Minister het daarover met deze leden
eens? Heeft een organisatie als Veilig Thuis voldoende zicht op deze categorie kinderen?
Hoeveel meldingen van seksueel geweld maakt Veilig Thuis? Heeft Veilig Thuis voldoende
expertise in huis wat betreft seksueel geweld tegen kinderen? Kunnen zij de signalen
goed genoeg herkennen? Op welke manier werken zijn samen met de Centra Seksueel Geweld
(CSG)?
De leden van de GroenLinks-fractie zijn geschrokken van de conclusies in de vierde
aanbeveling. De Nationaal Rapporteur stelt vast dat in 15 procent van de gevallen
er na een half jaar nog geen jeugdhulp op gang kwam na de ondertoezichtstelling van
een kind. Het gaat hierbij om kinderen waarbij een kinderbeschermingsmaatregel is
verzocht en is opgelegd door de kinderrechter. Bij het opleggen van deze maatregel
bestaan er ernstige zorgen over de veiligheid en de ontwikkeling van het kind. Is
dit Minister het met ons eens dat 15 procent een schokkend aantal is? Het gaat hier
om kinderen die in een onveilige situatie zitten en daarin moeten blijven zitten vanwege
wachtlijsten of een gebrek aan specialistische jeugdhulp. Is de Minister het met voornoemde
leden eens dat dit aantal niet samengaat met de Minister zijn eigen uitspraak in de
beleidsreactie dat «elk kind recht heeft op een veilige ontwikkeling»? De Minister
schrijft in zijn brief dat er op zes plekken in het land pilots zijn gestart om de
jeugdbeschermingsketen effectiever te maken. Voornoemde leden zijn blij met die pilots,
maar kan de Minister uitleggen wat hij doet om kinderen die nú in een onveilige situatie
zitten te helpen? Het is mooi voor de lange termijn dat pilots worden gemonitord en
de inzichten in beeld worden gebracht bij een evaluatieonderzoek, maar wat doet de
Minister voor de kinderen achter deze 15 procent voor de korte termijn? Welk concrete
plannen heeft de Minister om deze kinderen te helpen, wetende dat elke dag langer
verblijf in een onveilige situatie er één teveel is en de ontwikkeling van het kind
voor de rest van het leven schaadt? Zeker omdat de Inspecties voor Gezondheidszorg
en Jeugd (IGJ) en Justitie en Veiligheid (Inspectie JenV) in hun rapportages «Kwetsbare
kinderen onvoldoende beschermd»2 en «Jeugdbeschermingsketen in gevaar», eind vorig jaar dezelfde conclusies trokken:
wat heeft de Minister sindsdien ondernomen op dit vlak, zo vragen deze leden.
Inbreng van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennis genomen van de beleidsreactie op de slachtoffermonitor
seksueel geweld tegen kinderen 2017–2018. De leden delen de mening van de Minister
dat het onacceptabel is dat nog teveel kinderen seksueel geweld moeten meemaken, terwijl
ieder kind veilig zou moeten zijn. De leden hebben een aantal vragen aan de Minister
over de conclusies en aanbevelingen die zijn gedaan in de voorliggende beleidsreactie.
In de beleidsreactie wordt aangegeven dat er verschillende initiatieven zijn, maar
dat veel los van elkaar plaatsvindt. Van een gecoördineerde aanpak is er zowel in
beleid als in praktijk weinig te herkennen. De regering is nu aan het kijken of er
tussen departementen meer coördinatie en samenhang kan worden gevonden. Deze leden
vragen de Minister of hij kan aangeven wanneer de Kamer daarover geïnformeerd wordt?
Alle vormen van seksueel geweld die niet in de huiselijke kring of binnen afhankelijkheidsrelaties
plaatsvinden, bijvoorbeeld tussen leeftijdsgenoten, vallen buiten de reikwijdte van
het programma «Geweld hoort nergens thuis». Voornoemde leden vragen waarom daarvoor
is gekozen, terwijl in de beleidsreactie wordt aangegeven dat bijna de helft van al
het seksueel geweld tegen kinderen wordt gepleegd door leeftijdsgenoten onderling.
Gaat het programma «Geweld hoort nergens thuis» hierop aangepast worden? Ditzelfde
geldt voor online vormen van seksueel geweld. Kan de Minister dit toelichten? Kan
de Minister tevens aangeven in hoeverre de hernieuwde aanpak van online seksueel misbruik
zich verhoudt met het programma «Geweld hoort nergens thuis»?
Deze leden lezen in de beleidsreactie dat regio’s het onderwerp seksueel geweld in
beperkte mate oppakken. De leden vragen de Minister of hij kan aangeven hoe dat komt
en wat er aan gedaan wordt om te zorgen dat dit beter wordt opgepakt in de regio’s?
In de beleidsreactie wordt de vraag opgeworpen of jongeren ergens uitgelegd krijgen
wat ze moeten doen als iemand vertelt over seksueel misbruik, zodat dit kan leiden
tot het verdere hulpproces, zeker gezien een aanzienlijk deel van de slachtoffers
niet praat over misbruik. Kan de Minister aangeven waar jongeren zich kunnen melden
en kan dit nog beter in het beleid kan worden opgenomen?
In de beleidsreactie wordt gemeld dat het niet per definitie zo is dat kinderen die
niet worden gemeld bij Veilig Thuis wel worden gemeld bij het CSG. Hierdoor is het
aannemelijk dat slachtoffers van seksueel geweld binnen gezinnen uit beeld raken.
Deze leden vragen of de Minister kan toelichten hoe hij hiermee omgaat in zijn beleid
en hoe wordt voorkomen dat deze slachtoffers uit beeld raken?
Voornoemde leden lezen in de beleidsreactie dat er nog te weinig zicht in is de data
van de Raad voor de Kinderbescherming daar waar het gaat om uitspraken van rechters.
Wat doet de regering om hier beter zicht op te krijgen, zo vragen deze leden.
II Reactie van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
W.J.H. Lodders, voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede ondertekenaar
E.M. Verouden, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.