Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over het antwoord op vragen van de leden Rudmer Heerema en Wiersma over het bericht ‘Studies niet toegerust op hoogbegaafd talent’ (Aanhangsel Handelingen II 2019/20, nr. 1834)
2020D19308 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een fractie
de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen over de beantwoording van de schriftelijke
vragen door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap mede namens de Minister
voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media d.d. 14 februari 2020 inzake het bericht
«Studies niet toegerust op hoogbegaafd talent» (Aanhangsel van de Handelingen II 2019–2020,
nr. 1834)
De voorzitter van de commissie, Tellegen
De adjunct-griffier van de commissie, Arends
Inhoud
blz.
I
Vragen en opmerkingen uit de fracties
2
–
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
2
II
Reactie van de Ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en voor Basis- en Voortgezet
Onderwijs en Media
4
I Vragen en opmerkingen uit de fractie
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de antwoorden op de eerder gestelde
schriftelijke vragen van de leden Rudmer Heerema en Wiersma over het bericht «studies
niet toegerust op hoogbegaafd talent» en hebben over deze antwoorden nog enkele vragen.
De leden lezen dat de Minister aangeeft dat ze in haar «Strategische Agenda hoger
onderwijs en onderzoek» heeft benadrukt dat studenten op de juiste plek terechtkomen
en dat er aandacht is voor hun persoonlijke omstandigheden en dat ze het maximale
uit hun studie(s) kunnen halen en zich breed kunnen ontwikkelen. Tegelijkertijd erkent
de Minister dat dit om maatwerk vraagt bij de ondersteuning van deze studenten door
de universiteit of hogeschool. Helaas moet de Minister hierin concluderen dat ze geen
overzicht heeft over of dit maatwerk ook daadwerkelijk wordt geleverd. Is de Minister
van mening dat ze verantwoordelijk is voor de taak dat ook hoogbegaafde studenten
thuishoren op het Nederlandse hoger onderwijs? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke
manier gaat de Minister dan voor meer inzicht zorgen op de manier waarop het Nederlandse
hoger onderwijs zijn kansen borgt voor (hoog)begaafde studenten? Zo nee, waarom niet?
Zo ja, op welke manier gaat de Minister dat doen en wanneer kan de Kamer hier meer
informatie over verwachten, zo vragen de leden.
De voornoemde leden constateren dat de Minister in haar beantwoording geen aandacht
heeft besteed aan het maatwerk die geleverd wordt voor (hoog)begaafde studenten binnen
het mbo1. Kan de Minister hier meer informatie over geven? Welke ondersteuning en begeleiding
krijgen (hoog)begaafde studenten binnen het mbo?
De eerder genoemde leden lezen in de beantwoording op vraag drie dat de Minister stelt
dat iedere student zich moet kunnen ontwikkelen en instellingen hiermee rekening dienen
te houden. Op welke concrete manier wordt daar nu rekening mee gehouden? Kan de Minister
een aantal voorbeelden hiervan geven? Voorts lezen de leden dat de Minister via de
werkgroep studentenwelzijn in gesprek blijft met de VH2 en VSNU3 over de vorderingen en stappen die instellingen nemen om (hoog)begaafde studenten
beter te kunnen begeleiden. Kan de Minister voorbeelden geven van stappen die instellingen
nemen om (hoog)begaafde studenten beter te begeleiden? Op welke manier is die begeleiding
van (hoog)begaafde studenten de afgelopen jaren verbeterd? Graag ontvangen zij concrete
voorbeelden.
De leden vragen op welke manier (hoog)begaafden studenten ondersteuning krijgen via
het profileringsfonds? Is dit momenteel mogelijk? Zo nee, is de Minister bereid om
het profileringsfonds ook open te stellen voor ondersteuning van (hoog)begaafde studenten?
Zo nee, waarom niet?
De leden lezen in de beantwoording van de Minister een technische uitleg over op welke
manier instellingen hun lumpsum kunnen uitgeven. Het is, volgens de Minister, aan
de instelling zelf op welke manier zij hun middelen inzetten. Betekent dit dat (hoog)begaafde
studenten zijn overgeleverd aan de bestuurlijke afspraken die worden gemaakt of ze
wel of geen ondersteuning krijgen? Op welke manier pakt de Minister haar verantwoordelijkheid
om ervoor te zorgen dat elke bekostigde onderwijsinstelling in het Nederlandse hoger
onderwijs ondersteuning biedt aan (hoog)begaafde studenten? Deelt de Minister de mening
dat (hoog)begaafde studenten net zoveel recht hebben op ondersteuning dan andere studenten?
Zo ja, hoe gaat ze waarborgen en monitoren dat dit ook daadwerkelijk gebeurt? Zo nee,
waarom niet?
De leden constateren dat de Minister vraag vier verder niet heeft beantwoord. Kan
de Minister aangeven welk beleid elke Nederlandse hoger onderwijsinstelling, zowel
hogescholen als universiteiten, heeft op het gebied van (hoog)begaafde studenten?
De leden vragen de Minister of zij de mening deelt dat er een zo passend mogelijk
aanbod dient te komen voor (hoog)begaafde studenten? Zo nee, ontvangen deze leden
graag een uitleg.
De leden vragen of de Inspectie van het Onderwijs (hierna: Inspectie) klachten heeft
ontvangen over scholen in het primair- of voortgezet onderwijs die een bijdrage vragen
aan ouders van hoogbegaafde kinderen. Kan de Minister een overzicht geven over welke
scholen of samenwerkingsverbanden er inmiddels klachten zijn ingediend bij de Inspectie?
Is de Inspectie inmiddels overgegaan tot extra onderzoek bij bepaalde scholen of samenwerkingsverbanden
omdat zij nog steeds een hoge eigen bijdrage vragen aan ouders voor hoogbegaafde kinderen?
Zo ja, bij welke scholen en samenwerkingsverbanden is dit het geval? Zo nee, waarom
niet?
Kan de Minister tevens aangeven of er initiatieven voor onderwijs aan (hoog)begaafde
kinderen zijn gestopt, omdat schoolbesturen in het primair- en voortgezet onderwijs
de extra kosten niet bij de ouders meer neer mogen leggen en het samenwerkingsverband
deze kosten niet overneemt terwijl een unanieme Kamermeerderheid, de motie over een
passend onderwijsaanbod specifiek voor hoogbegaafde kinderen van de leden Rudmer Heerema
en Van Meenen4 dit wel eist? Wanneer kan de Kamer de uitwerking van het sanctiebeleid voor scholen
die nog steeds een eigen bijdrage vragen aan ouders van hoogbegaafde kinderen, de
aangenomen motie van het lid Rudmer Heerema5, verwachten?
De voornoemde leden begrijpen dat in tijden van coronacrisis bepaalde dossiers vertraging
kunnen oplopen, vooral als hierdoor belangrijke gesprekpartners minder goed bereikt
kunnen worden. Toch kunnen de leden goed voorstellen dat de vertraging van de evaluatie
van passend onderwijs voor (hoog)begaafde kinderen een flinke tegenslag kan zijn,
zeker omdat de leden op dit punt aanscherping zou willen zien op de manier waarop
samenwerkingsverbanden in de richting van (hoog)begaafde kinderen en hun ouders handelen.
Zoals eerder aangegeven is een unanieme Kamermeerderheid6 begaan met het lot van deze kinderen. Op welke manier gaat de Minister stappen zetten
om ervoor te zorgen dat hoogbegaafde kinderen de ondersteuning krijgen die ze nodig
hebben? Op welke manier gaat de Minister dit monitoren en wanneer gaat de Minister
ingrijpen bij samenwerkingsverbanden die deze hulp niet bieden? Tevens vragen deze
leden of de Minister bijvoorbeeld bereid is een deadline te stellen aan de samenwerkingsverbanden
om de extra ondersteuning voor hoogbegaafde kinderen te financieren. Zo nee, waarom
niet? Is de Minister bereid om de samenwerkingsverbanden die weigeren om de extra
ondersteuning aan hoogbegaafde kinderen te financieren te korten op hun bijdrage en
deze middelen dan via een effectievere manier toe te kennen aan de hoogbegaafde leerlingen
die dit nodig hebben? Zo nee, waarom niet? De voornoemde leden vragen eveneens of
de cijfers kloppen die gepubliceerd zijn op «samenwerkingsverbanden op de kaart»,
door de PO-raad en VO-raad? Klopt het dat de samenwerkingsverbanden het afgelopen
vijf jaar maar liefst 250 miljoen euro aan reserves hebben opgebouwd? Zo ja, wat vindt
de Minister daarvan? Zo nee, hoeveel reserves zijn dat dan geweest? Klopt het dat
leerlingen nog steeds te horen krijgen dat de ondersteuning die zij nodig hebben «te
duur» is of dat het budget «op» is bij bepaalde samenwerkingsverbanden? Hoe verhoudt
zich het feit dat de samenwerkingsverbanden een reserve hebben opgebouwd van 250 miljoen
euro met het feit dat er zogenaamd geen geld meer is om leerlingen op een goede wijze
te ondersteunen? Op welke manier gaat de Minister ingrijpen zodat de samenwerkingsverbanden
het geld dat op de planken ligt voor onderwijs en ondersteuning van leerlingen ook
daadwerkelijk voor dat doel worden uitgegeven en niet om te rentenieren op een bankrekening?
Kan de Minister hier verder op ingaan en ook op welke manier zij deze scheve verhoudingen
gaat verhelpen, zo vragen de voornoemde leden.
II Reactie van de Ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en voor Basis- en
Voortgezet Onderwijs en Media
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
O.C. Tellegen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
M.H.R.M. Arends, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.