Verslag (initiatief)wetsvoorstel (nader) : Verslag
35 421 Wijziging van de Telecommunicatiewet in verband met het invoeren van een opt-in-systeem voor het overbrengen van ongevraagde communicatie voor commerciële, ideële of charitatieve doeleinden aan natuurlijke personen
Nr. 5 VERSLAG
Vastgesteld 15 mei 2020
De vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat, belast met het voorbereidend
onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van
haar bevindingen.
Onder het voorbehoud dat de regering op de gestelde vragen en de gemaakte opmerkingen
tijdig en genoegzaam zal hebben geantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging
over dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.
Inhoudsopgave
blz.
I.
ALGEMEEN DEEL
2
1.
Inleiding
2
2.
Juridisch kader
3
2.1.
ePrivacyrichtlijn
3
2.2.
Artikel 11.7 Telecommunicatiewet
3
3.
Aanleiding voor dit wetsvoorstel
4
3.1.
Signalen uit samenleving over problemen met telemarketing
4
3.2.
Europese Commissie stelt voor ePrivacyrichtlijn te herzien
5
3.3.
Vijf knelpunten
5
4.
Inhoud van het wetsvoorstel
5
4.1.1.
Invoering van een opt-in-systeem voor telemarketing
5
4.1.2.
Reikwijdte van het opt-in-systeem
6
4.1.3.
Wijze van verkrijgen van toestemming
7
4.2.
De mogelijkheid een termijn te stellen aan het bellen op basis van de klantrelatie
8
4.3.
Effectieve handhaving
9
5.
Gevolgen
9
5.1.
Gevolgen voor verzenders van telemarketing
9
6.
Advies en consultatie
10
6.1.
Internetconsultatie
10
I. ALGEMEEN DEEL
1. Inleiding
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende
wetsvoorstel.
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende
wetsvoorstel. Zij hebben hierover nog de volgende vragen en opmerkingen
De leden van de GroenLinks-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel zoals
dat nu voorligt. Zij zien dat er weinig is veranderd nadat zij en andere collega’s
enkele punten over dit wetsvoorstel in wording aan de orde brachten in het algemeen
overleg Marktwerking en mededinging van 6 februari 2019. Dit ging vooral over de zorgen
die er zijn over de positie van goede doelen in dit wetsvoorstel. Hierover zullen
deze leden dan ook nogmaals enkele vragen stellen.
De leden van de GroenLinks-fractie zijn blij dat er een opt-in-regime komt voor telemarketing.
Zij vinden het namelijk, net als de meeste mensen, ergerlijk dat men ongewenst via
de telefoon wordt lastig gevallen met allerhande aanbiedingen. Ook vinden zij dat
de privacy van de consument beschermd moet worden. Met deze wet sluit de regering
zich ook netjes aan bij wat de Europese Commissie vraagt. Toch maken deze leden zich
zorgen over één groep die ook gebruik maakt van telemarketing om ons land juist een
beetje beter te maken. Het gaat hier om erkende goede doelen. Zeker in de huidige
crisistijd zijn zij van belang bij het ondersteunen van zorgpersoneel en andere initiatieven
om door deze coronacrisis heen te komen. Tegelijkertijd zien deze leden ook dat de
fondsenwerving van deze goede doelen lastiger verloopt omdat collectes en werving
op straat zijn stopgezet. En als door deze wet ook nog hun telemarketing vervalt,
heeft dit negatieve gevolgen voor de inkomsten van deze organisaties terwijl deze
nu van essentieel belang zijn. Wat vindt de regering van deze situatie? Heeft zij
bij het opstellen van dit wetsvoorstel het meest recente onderzoek van Zest mee genomen,
waaruit blijkt dat er naar verwachting tientallen miljoenen minder beschikbaar zullen
zijn voor maatschappelijke projecten en activiteiten? Zo nee, is zij bereid om hier
nader naar te kijken om de gevolgen voor goede doelen van dit wetsvoorstel in kaart
te brengen? Kan de regering hierbij ook beide onderzoeken van Kantar en Zest tegenover
elkaar zetten?
De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende
wetsvoorstel. Zij zijn blij dat met dit wetsvoorstel ook de telefonische verkoop van
energiecontracten aan banden wordt gelegd. Regulering blijkt hard nodig te zijn, na
talloze voorbeelden waarbij mensen op misleidende wijze contracten werden aangesmeerd.
Deze leden hopen dat met dit voorstel hier een eind aan komt.
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende
wetsvoorstel. Deze leden hebben oog voor de problematiek rondom ongewenste telemarketing
en hebben daarom een positieve grondhouding tegenover een wijziging van de Telecommunicatiewet
in dit verband. Om voldoende consumentenbescherming te garanderen, zijn zij echter
van mening dat de voorliggende wetswijzing aanscherping behoeft. In dit kader hebben
de leden van de PvdA-fractie enkele vragen.
De leden van de PvdA-fractie kunnen zich niet vinden in de uitzondering die wordt
gemaakt voor het bellen van bestaande of voormalige klanten. Wat is de inschatting
van de regering van het aandeel telefoontjes aan bestaande of voormalige klanten binnen
de telemarketing? Deelt de regering de mening van leden van de PvdA-fractie dat vanwege
deze uitzondering het aantal ongewenste telefoontjes van bedrijven en instellingen
in de praktijk nauwelijks zal afnemen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom houdt u
dan vast aan deze uitzondering?
Deelt de regering de opvatting van de leden van de PvdA-fractie dat bescherming van
de consument het primaire doel moet zijn van voorliggende wetswijziging? Zo nee, waarom
niet? Zo ja, hoe rijmt de regering de uitzondering voor het bellen van bestaande en
voormalige klanten met het onderzoek waaruit blijkt dat het overgrote deel van de
consumenten – klant of geen klant – niet gebeld wil worden?
Deze leden merken op dat in de naar aanleiding van deze wetswijziging herziene reclamecode
Telemarketing de telemarketingsector heeft bepaald dat bedrijven en instellingen voormalige
klanten na afloop van een overeenkomst of laatste afname van een product maar liefst
drie jaar mogen benaderen via telemarketing. Hoe beziet u deze aanpak in het licht
van onderzoek waaruit blijkt dat slechts 1% van de respondenten achter een termijn
van drie jaar staat? Is de regering het met de leden van de PvdA-fractie eens dat
een termijn van drie jaar veel te lang is? Zo nee, waarom niet? Indien de sector blijft
vasthouden aan deze termijn, is de regering dan bereid zelf een maximale termijn te
stellen? Zo ja, welke maximale termijn heeft de regering voor ogen? Zo nee, waarom
niet?
De leden ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de voorgestelde
wijziging van Telecommunicatiewet. De Telecommunicatiewet wordt gewijzigd in verband
met het invoeren van een opt-in-systeem voor het overbrengen van ongevraagde communicatie.
Het uitgangspunt van dit nieuwe systeem is dat telemarketing aan natuurlijke personen
niet mag plaatsvinden, tenzij zij hiervoor uitdrukkelijk toestemming hebben gegeven.
De leden onderschrijven dit uitgangspunt. Zij hebben in deze fase op een enkel punt
nog een vraag over het voorstel.
2. Juridisch kader
2.1. ePrivacyrichtlijn
De leden van de VVD-fractie vragen of de regering kan toelichten wat de werkingssfeer
van de genoemde richtlijn is. Maakt deze richtlijn een onderscheid tussen de bedoelde
communicatie gericht op natuurlijke personen of consumenten en bedrijven, nu het doel
van de richtlijn is de bescherming van de persoonlijke levenssfeer? Zo ja, welke invloed
heeft dit op de uitwerking van het wetsvoorstel? Kan de regering eveneens toelichten
of de op dit moment lopende onderhandelingen over het omzetten van de ePrivacyrichtlijn
in een verordening naar verwachting ook materiële wijzigingen met betrekking tot de
werkingssfeer zal inhouden? Zo ja, is de verwachting dat als gevolg hiervan de Telecommunicatiewet
andermaal aangepast zal moeten worden of wordt deze met de voorgestelde wijzigingen
toekomstbestendig, nu het voorstel van de Europese Commissie een algemene opt-in inhoudt,
overeenkomstig het wetsvoorstel?
2.2. Artikel 11.7 Telecommunicatiewet
De leden van de VVD-fractie vragen de regering toe te lichten welke andere direct-marketing-middelen
naast telemarketing onder het huidige artikel 11.7, vijfde tot en met elfde lid, vallen.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben nog enkele gedetailleerdere vragen over
de positie van goede doelen in dit wetsvoorstel. Zij begrijpen dat met het huidige
Bel-me-niet-register alleen consumenten met een financiële, warme, klantrelatie benaderd
kunnen worden door organisaties. Deze regel maakt dat het voor commerciële bedrijven
makkelijker is om consumenten te benaderen wanneer zij bijvoorbeeld een product bij
hen gekocht hebben. Deze leden vinden de relatie van een commercieel bedrijf der mate
anders dan een maatschappelijke organisatie. Hoe kijkt de regering aan tegen de verschillen
tussen commerciële bedrijven en goede doelen? Heeft de regering oplossingen voor de
moeilijkheden die goede doelen kunnen krijgen door deze wet? En nog wat meer in gaand
op deze klantrelatie, wat verstaat de regering onder een relatie? Kan de regering
denken over een middenweg waarbij de definitie relatie breder wordt getrokken, waardoor
ook consumenten die een petitie hebben ondertekend, bij een bijeenkomst aanwezig waren
of eerder gedoneerd hebben benaderd kunnen worden? Welke andere manieren heeft de
regering om goede doelen tegemoet te komen?
3. Aanleiding voor dit wetsvoorstel
3.1. Signalen uit samenleving over problemen met telemarketing
De leden van de VVD-fractie lezen dat de regering op basis van een uiteenlopend scala
aan argumenten heeft geconcludeerd dat de consument in het huidige opt-out-systeem
onvoldoende beschermd wordt. Een aantal van deze argumenten behoeft nadere toelichting.
Kan de regering toelichten wat een aantal van de meest gehoorde klachten waren over
telemarketing door middel van het verkoopkanaal «telefoon»? Zagen deze klachten toe
op het niet naleven van het opt-out-systeem of waren deze klachten anderszins van
aard?
Voorts lezen de leden van de VVD-fractie dat de regering ter onderbouwing van de stelling
dat consumenten in het huidige systeem onvoldoende beschermd worden een aantal uitingen
van consumentenorganisaties aanlevert. Deze leden merken echter op dat deze uitingen
onder andere toezien op colportage en frauduleuze telemarketing ofwel strafbare oplichting.
Kan de regering toelichten of het voorkomen van ongevraagde colportage of het tegengaan
van strafbare oplichting onder de werkingssfeer of doelstellingen van het wetsvoorstel
vallen? Zo nee, waarom is gekozen voor deze onderbouwing?
De leden van de SP-fractie vragen op welke wijze het toezicht op energieleveranciers
wordt verscherpt, omdat consumenten nu onvoldoende worden beschermd. Deze wet biedt
een goede stap richting meer consumentenbescherming, maar deze leden menen dat er
nog meer gedaan zou kunnen en moeten worden. Zij vragen of, en zo ja hoe, erop wordt
toegezien dat er niet als gevolg van deze wet een stijging van deur-tot-deur-verkoop
van energiecontracten de kop op steekt. Hoe kan dit negatief effect worden voorkomen?
Kan worden toegelicht op welke wijze uitvoering wordt gegeven aan de motie-Beckerman
c.s. (Kamerstuk 35 300 XIII, nr. 46), waarin wordt verzocht hoe het toezicht op de verkoop van energie aan de deur kan
worden verscherpt en de mogelijkheden tot het verbieden van deur-tot-deurverkoop van
energie of het instellen van zogenaamde colportagevrije zones te onderzoeken? Ook
vragen deze leden naar de uitvoering van motie-Beckerman c.s. (Kamerstuk 30 196, nr. 664), waarin wordt verzocht consumenten beter te beschermen bij faillissementen van energieleveranciers
door onder andere het stellen van strengere eisen en gedupeerden te helpen. Is de
regering alsnog bereid een garantiefonds in te richten om gedupeerde klanten in geval
van een faillissement van een energieleverancier tegemoet te komen?
3.2. Europese Commissie stelt voor ePrivacyrichtlijn te herzien
De leden van de CDA-fractie lezen dat de regering niet wacht op de eventuele vaststelling
van de ePrivacyverordening van de Europese Commissie, maar met dit wetsvoorstel zoveel
mogelijk rekening heeft gehouden met de inhoud van het voorstel van de Europese Commissie.
Hoe ziet het Europese krachtenveld er uit? Wat is het risico dat Nederland nu toch
vast vooruit loopt?
3.3. Vijf knelpunten
De leden van de VVD-fractie lezen in de memorie van toelichting dat een van de gesignaleerde
knelpunten binnen de huidige wetgeving de relatieve kwetsbaarheid van natuurlijke
personen voor telemarketing is. Naar verwachting zal het voorgestelde systeem hen
betere bescherming bieden. Kan de regering toelichten of deze verwachting eveneens
gebaseerd is op het voornemen om meer in te zetten op handhaving van de wet?
4. Inhoud van het wetsvoorstel
De leden van de VVD-fractie lezen dat naar aanleiding van de signalen over mogelijke
problemen met het huidige stelsel van regulering van (tele-)marketing er contact is
geweest met belangenvertegenwoordigers van organisaties die opdrachtgever of opdrachtnemer
zijn van telemarketing. Bovengenoemde leden lezen eveneens dat deze gesprekken niet
tot het gewenste resultaat hebben geleid. Kan de regering toelichten welke voorstellen
vanuit deze belangenvertegenwoordigers gedaan zijn om de «irritatie en problemen»
weg te nemen en waarom deze door de regering als onvoldoende zijn beoordeeld?
4.1.1. Invoering van een opt-in-systeem voor telemarketing
De leden van de VVD-fractie lezen dat het voornemen van de regering is om te bewerkstelligen
dat natuurlijke personen «een bewuste keuze ten aanzien van het geven van toestemming
voor toekomstige telemarketing-gesprekken» maken. Kan de regering toelichten welke
eisen worden gesteld aan de wijze van vergaren van deze toestemming om te verzekeren
dat deze toestemming ook daadwerkelijk bewust» is gegeven?
In de memorie van toelichting geeft de regering aan dat het gebrek aan kennis bij
natuurlijke personen over het recht van verzet een van de knelpunten in het huidige
systeem is. Desondanks blijft het recht van verzet ook in het voorgestelde systeem
een belangrijk instrument voor consumenten om in geval van een bestaande klantrelatie
of eerder gegeven toestemming voor telemarketinggesprekken zich hiervan te vrijwaren.
Op welke wijze is de regering voornemens om te ondervangen dat het eerder geconstateerde
gebrek aan kennis bij natuurlijke personen over dit recht van verzet ook in het voorgestelde
systeem een knelpunt zal worden, zeker nu de omstandigheid dat «wanneer de invulling
van het recht van verzet tot problemen leidt bij natuurlijke personen» aanleiding
vormt tot het nemen van aanvullende regulerende maatregelen? Welk toetsingskader wordt
hierbij gehanteerd?
De leden van de VVD-fractie lezen dat met betrekking tot de wijze van het verkrijgen
van toestemming aansluiting gezocht zal worden bij de eisen die in het kader van de
Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) gesteld worden. Desondanks wordt in
de memorie van toelichting vermeld dat toestemming verleend dient te worden voor een
«specifieke periode». Wordt ten aanzien van dit vereiste voor een specifieke periode
eveneens aansluiting gezocht bij de AVG? Deze leden menen namelijk dat het specifieke
toestemmingsvereiste binnen de AVG slechts toeziet op een specifieke wijze van verwerking
en op een specifiek doel, maar niet de eis stelt dat de toestemming ook voor een specifieke
periode gegeven wordt. Kan de regering toelichten of in dit verband het verlenen van
toestemming voor een specifieke «periode» een juiste interpretatie is van de »specifieke»
toestemming binnen de AVG? Zo nee, kan de regering toelichten waarom op dit punt gekozen
is voor een interpretatie afwijkend van de interpretatie gehanteerd bij de AVG?
4.1.2. Reikwijdte van het opt-in-systeem
De leden van de VVD-fractie vragen de regering toe te lichten op welke wijze wordt
voorzien in de regulering van telefoongesprekken met zowel een service als een direct
marketing element. Kan de regering eveneens toelichten op basis van welke overwegingen
is besloten om geen onderscheid aan te maken tussen commerciële, charitatieve en ideële
doeleinden bij de regulering van telemarketing? Kan de regering daarbij toelichten
of de uitzondering in het voorgestelde artikel 11.7, vijfde lid, van de Telecommunicatiewet
zo moet worden gelezen dat charitatieve en ideële organisaties wel toestemming hebben
om gegevens die zij hebben verkregen in het kader van een schenking te gebruiken om
klanten middels ongevraagde communicatie te benaderen voor gelijksoortige producten
of diensten? Is dit het geval indien er sprake is geweest van een eenmalige schenking?
Zo ja, betekent dit dat er volgens de regering worden gesproken van een klantrelatie
als er sprake is van een eenmalige schenking?
De leden van de CDA-fractie lezen dat de regering heeft besloten het belang van bescherming
van consumenten en andere natuurlijke personen en hun privacy zwaarder te laten wegen
dan het belang van de filantropische sector. Kan de regering toelichten op basis waarvan
en op grond van welke criteria deze afweging is gemaakt? Kan de regering een reactie
geven op het Zest-onderzoek dat de goede doelen zelf hebben laten opstellen? Welke
mogelijkheden en onmogelijkheden zijn er om goede doelen uit te zonderen van het opt-in-systeem
en hen eventueel via zelfregulering ruimte te bieden voor telemarketing? Zou dit volgens
de Staatssecretaris tot ongewenste situaties kunnen leiden? Kan de regering schetsen
wat de voor- en nadelen zijn van het afzonderlijk en ruimer te definiëren van de klantrelatie
voor goede doelen dan voor commerciële marketingdoeleinden?
De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat de regering stelt dat het gebruik
van automatische oproep- en communicatiesystemen zonder menselijke tussenkomst, faxen
en elektronische berichten voor het overbrengen van ongevraagde communicatie voor
commerciële, ideële of charitatieve doeleinden is verboden, tenzij de verzender kan
aantonen dat de desbetreffende eindgebruiker daarvoor toestemming heeft verleend.
Voor communicatiesystemen met menselijke tussenkomst, wordt zo een opt-in-systeem
in plaats van een opt-out-systeem beoogd. De regering ziet op dit moment geen aanleiding
om onderscheid te maken tussen commerciële, charitatieve en ideële doeleinden. De
leden van de ChristernUnie-fractie zien een verschil tussen telemarketing met commerciële
doeleinden enerzijds en telemarketing met ideële en/ of charitatieve doeleinden anderzijds.
Met telemarketing voor ideële of goede doelen wordt een breder maatschappelijk doel
gediend dan enkel het commerciële doel van de beller. Deelt de regering dit standpunt,
zo vragen deze leden. Kan de regering daarbij het onderscheid tussen een ideëel en
een charitatief doeleinde helder omschrijven? Deze leden merken hierbij op dat het
oogmerk van de telemarketeer voor de ontvanger van een telefoontje vaak niet uitmaakt,
omdat fondsenwervers op even indringende wijze via de telefoon een inbreuk op de persoonlijke
levenssfeer plegen als telemarketeers met een commercieel oogmerk. De regering weegt
bij beleidsinitiatieven het belang van filantropie zorgvuldig af tegen andere maatschappelijke
belangen, zo stelt de memorie van toelichting. De leden van de ChristenUnie-fractie
verzoeken deze weging te expliciteren en nader toe te lichten.
De leden van de fractie van de ChristenUnie zien het opt-in-systeem als een belangrijke
maatregel om overlast door ongewenste telemarketing te verminderen. Echter, naast
telemarketing met commerciële, ideële of charitatieve doeleinden, kunnen mensen per
telefoon ook gevraagd worden voor statistisch onderzoek. Kan de regering bevestigen
dat telefonische contacten voor statistisch markt- en verkiezingsonderzoek uitgezonderd
blijven van de verplichtingen rondom het opt-in-systeem, zo vragen deze leden. Zo
nee, waarom niet?
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben vernomen dat het aantal eenmanszaken dat
in het Handelsregister is ingeschreven, fors is gegroeid. Bij inschrijving in het
Handelsregister wordt het telefoonnummer van de ondernemer openbaar gemaakt. De verplichte
opgave van het telefoonnummer in het Handelsregister impliceert echter geen toestemming
van de ingeschrevenen om benaderd te worden voor directe telemarketing. In de praktijk
worden ondernemers echter wel benaderd. Graag zouden de leden van de regering willen
weten of het opt-in-systeem ook geldt voor ondernemers wiens contactgegevens staan
vermeld in openbare registers, zoals het Handelsregister, zodat ondernemers zelf kunnen
aangeven of zij via deze gegevens benaderd willen worden voor telemarketing.
4.1.3. Wijze van verkrijgen van toestemming
De leden van de CDA-fractie lezen dat de toestemming geldt voor een specifieke verwerking
en een specifiek doel dat niet gaandeweg verandert. Voor de invulling van geldige
toestemming wordt net als in de huidige Telecommunicatiewet (artikel 11.1, onderdeel
g) aangesloten bij de AVG. De regering introduceert in de memorie van toelichting
twee vereisten om aan het element «specifiek» te voldoen: toestemming is alleen dan
specifiek genoeg wanneer men ten aanzien van specifieke productgroepen/diensten en
voor een specifieke periode toestemming voor telemarketing vraagt. Kan de regering
toelichten hoe de vereisten van «specifieke productgroepen/diensten en voor een specifieke
periode» zich verhouden tot het vereiste van specifieke toestemming in de AVG? Is
dit een verdergaande bepaling dan de AVG? Wat is de meerwaarde van het aanvullend
vragen van toestemming voor een specifieke periode, als de periode van de klantrelatie
via zelfregulering (of bij amvb) al wordt/is geborgd? Hoe verloopt de afbakening van
«specifieke productgroepen/diensten» in de praktijk? Bestaat hier een risico dat er
een reeks aan opties wordt aangeboden?
De leden van de SP vragen of het mogelijk is dat een toestemming pas wordt verleend
op het moment dat men daadwerkelijk wordt gebeld. Met andere woorden, mag een energieleverancier
potentiële klanten bellen met de vraag of zij toestemming geven voor het vervolg van
het gesprek? Deze leden vragen dit met het oog op kwetsbare mensen die eenmaal in
gesprek niet meer durven te weigeren en deze wet er juist voor is bedoeld deze groep
hiertegen te beschermen.
4.2. De mogelijkheid een termijn te stellen aan het bellen op basis van de klantrelatie
De leden van de VVD-fractie hebben begrip voor de keuze van de regering om organisaties
die opdrachtgever of opdrachtnemer zijn van telemarketing de mogelijkheid te bieden
om de termijn waarbinnen op basis van de klantrelatie gebruik kan worden gemaakt van
telefoonnummers zelf te reguleren. De regering verwijst hier terecht naar een aantal
eerdere succesvolle zelfreguleringsafspraken die met de sector gemaakt zijn. Deze
leden hebben echter zorgen over de mogelijkheid tot het stellen van een wettelijke
termijn door middel van een algemene maatregel van bestuur (amvb), welke «boven de
markt» zal blijven hangen. Op basis van welke concrete en objectieve criteria zal
worden afgewogen of het instellen van een dergelijke amvb proportioneel is? Hoe is
de regering voornemens om ervoor zorg te dragen dat ondernemingen die voor hun bedrijfsvoering
afhankelijk zijn van de genoemde termijn overvallen worden door het plotseling instellen
van een termijn? Wordt hierbij eveneens overwogen om in overleg met belangenvertegenwoordigers
van opdrachtgevers of opdrachtnemers van telemarketing duidelijk aan te kondigen dat
er wordt gesignaleerd dat er niet wordt voldaan aan de eerder gevraagde criteria,
om de sector zo de mogelijkheid te bieden verbetering aan te brengen?
Voorts lezen de leden van de VVD-fractie dat, indien wenselijk, onderscheid kan worden
gemaakt tussen verschillende soorten directmarketing. Kan de regering dit verder toelichten?
Kan de regering toelichten of eveneens wordt overwogen om een onderscheid te maken
tussen opdrachtgevers of opdrachtnemers in verschillende sectoren, te meer nu de regering
eerder in de memorie van toelichting vermeende misstanden in een aantal specifieke
sectoren (incasso, loterijen) heeft aangedragen als onderbouwing voor het wetsvoorstel?
Zo nee, waarom niet?
De leden van de CDA-fractie lezen dat indien zelfregulering onvoldoende verbetering
oplevert gebruik zal worden gemaakt van de mogelijkheid bij amvb een termijn te stellen.
Welke criteria hanteert de Staatssecretaris om te bepalen of de zelfregulering voldoende
of onvoldoende verbetering oplevert? Welk resultaat wil zij zien en/of hoe wordt dat
gemonitord en/of in beeld gebracht? Kan de regering toezeggen dat deze eventuele criteria
die hieraan ten grondslag zullen liggen in overleg met de sector worden opgesteld?
De leden van de SP-fractie vragen waarom de regering heeft gekozen voor zelfregulering
als het gaat om de termijn waarop klantgegevens kunnen worden gebruikt om klanten
actief te benaderen. Deze leden vragen welke verruiming dit betekent voor de regeling
en op welk moment gebruik zal worden gemaakt van de in de wet gestelde mogelijkheid
om hier wel een termijn aan te stellen.
Hoe wordt voorkomen dat mensen worden benaderd voor de afsluiting van een contract
bij een dochteronderneming van het bedrijf waar zij als klant geregistreerd staan,
zo vragen de leden van de SP-fractie. Het blijft immers mogelijk om deze klanten actief
te benaderen via de moedermaatschappij. Deze leden vrezen dat via deze omweg klanten
van de ene dochteronderneming alsnog worden lastiggevallen door verkopers van een
andere dochteronderneming. Verder vragen deze leden of het mogelijk blijft om door
vorige energieleveranciers waar men ooit eerder klant was te worden benaderd met nieuwe
contracten.
De leden van de PvdA-fractie constateren met spijt dat de regering kiest voor zelfregeling
binnen de sector bij de vaststelling van de maximumtermijn gedurende welke contactgegevens
mogen worden gebruikt. Waar is vertrouwen van de regering in het zelfregulerend vermogen
van de sector, dat in dit geval een tegengesteld belang heeft aan de consument, op
gestoeld? Waarom kiest de regering ervoor om op dit punt niet gelijk de bescherming
van de consument in eigen handen te nemen en een maximumtermijn vast te leggen in
de wet?
4.3. Effectieve handhaving
De leden van de VVD-fractie lezen dat wordt voorgesteld om te bepalen dat de verzender
geen gebruik maakt van de mogelijkheden tot blokkering zoals bedoeld in artikel 11.9,
eerste lid, onderdeel a. Ziet dit voorgestelde verbod alleen toe op telemarketinggesprekken
of ook op servicegesprekken?
De leden van de CDA-fractie merken op dat het wetsvoorstel de handhavingsmogelijkheden
van de Autoriteit Consument & Markt (ACM) verbetert door ten aanzien van de verkregen
toestemming of het bestaan van een klantrelatie als grond voor telemarketing de bewijslast
bij de verzender neer te leggen. Kan de regering aangeven wat de juridische gevolgen
zijn voor een bedrijf wanneer telemarketing zonder uitdrukkelijke toestemming toch
plaatsvindt? Hoe en waar is geborgd dat dit niet zonder consequenties blijft?
De leden van de SP-fractie wijzen erop dat ook nu vaak een loopje wordt genomen met
de nu al geldende wet- en regelgeving ten aanzien van telefonische verkoop en de verstrekking
van de daartoe benodigde informatie aan derden. Hoe wordt met dit voorstel voorkomen
dat kwaadwillende bedrijven toch doorgaan met deze praktijken? Gaat er bijvoorbeeld
strenger gehandhaafd worden dan nu het geval is? De omkering van bewijslast is een
goede stap, deze leden vragen echter of dit voldoende zal zijn om agressieve verkooptactieken
echt aan banden te leggen. Waar kunnen mensen met hun klachten terecht die zich benadeeld
of misleid voelen na telefonische verkoop? De leden van de SP-fractie vragen verder
in te gaan op de wijze waarop het toezicht is geregeld.
De leden van de PvdA-fractie achten het noodzakelijk dat de wetswijziging goed handhaafbaar
is om de consumenten ook in de praktijk bescherming te kunnen bieden. Volgens de Afdeling
advisering van de Raad van State kan de ACM niet handhavend optreden tegen overtreding
van de regels die de sector zelf in de Reclamecode opneemt. Welk alternatief heeft
de regering voor ogen om in dit geval te handhaven, en hoe effectief is dit alternatief
vergeleken met handhaving door de ACM?
Verder staat voorliggende wetswijziging toe dat elektronische gegevens worden gebruikt
voor het aanbieden van soortgelijke producten of diensten door de onderneming die
deze gegevens heeft verkregen. Hoe wordt bepaald welke producten en diensten tot dezelfde
soort behoren, en hoe gaat de regering voorkomen dat er misbruik wordt gemaakt van
de subjectiviteit van dit begrip?
5. Gevolgen
5.1. Gevolgen voor verzenders van telemarketing
De leden van de VVD-fractie merken op dat indien het wetsvoorstel zoals voorgesteld
wordt aangenomen, dit verregaande negatieve gevolgen kan hebben voor bedrijven die
actief zijn in de telemarketingsector, zoals de regering ook erkent. Kan de regering,
ter beoordeling van deze gevolgen, inzichtelijk maken welke omzet de 193 genoemde
bedrijven maken en hoeveel werknemers bij deze bedrijven werkzaam zijn, voor zover
mogelijk en eventueel naar schatting? Kan de regering eveneens toelichten op welke
wijze deze bedrijven de mogelijkheid geboden zal worden om hun bedrijfsvoering overeenkomstig
het wetsvoorstel aan te passen?
Voorts merken de leden van de VVD-fractie op dat de regering er niet voor heeft gekozen
om in te gaan op de mogelijke effecten op de fondsenwerving van organisaties die met
ideële of charitatieve oogmerken aan direct marketing doen. Kan de regering hier over
uitweiden? Is het mogelijk een inschatting te maken van de fondsen die deze organisaties
door middel van direct marketing ophalen? Kan de regering eveneens toelichten welke
stappen ondernomen zijn om deze gevolgen in kaart te brengen?
De leden van de ChristenUnie-fractie vinden het van belang dat ondernemers op de hoogte
worden gesteld van de wijziging die middels het wetsvoorstel zal plaatsvinden, omdat
het een bijdrage kan leveren aan het naleven van de wetgeving. Deze leden vinden het
van belang dat ondernemers weten wat de wetswijziging voor hen in de praktijk betekent
en hoe de wet zich verhoudt tot overige wetten, zoals de AVG. Zij vragen de regering
op welke wijze er communicatie plaatsvindt richting ondernemers.
6. Advies en consultatie
6.1. Internetconsultatie
De leden van de CDA-fractie lezen dat verschillende goede doelen voorstellen geen
termijn te stellen aan de periode dat contractgegevens kunnen worden gebruikt voor
telemarketing. Daarnaast verzoeken zij, zo lezen de leden, een aanpassing in het voorstel,
zodat voor goede doelen niet alleen natuurlijke personen die een donatie hebben gedaan
worden uitgezonderd van de opt-in (toestemming vooraf), maar ook natuurlijke personen
die aantoonbaar sympathiseren met een goed doel. De leden van de CDA-fractie vragen
de regering hoe zij aankijkt tegen het anders en onderscheidend definiëren van de
klantrelatie in de context voor goede doelen, zodat niet alleen een financiële relatie
geldt als een klantrelatie maar ook voor goede doelen indien een natuurlijk persoon
aantoonbaar sympathiseert, bijvoorbeeld blijkend uit het verrichten van vrijwilligerswerk,
voor het betreffende doel, het ondertekenen van een petitie, bijwonen van een bijeenkomst
etc. Kan de regering aangeven of het bovenstaande risico’s met zich meebrengt, bijvoorbeeld
op het gebied van misbruik?
De leden van de GroenLinks-fractie lezen in de reactie op de internetconsultatie dat
de privacy van de consument zwaarder weegt dan het belang van de goede doelen. Deze
leden begrijpen dat het maken van deze afweging lastig is en zijn dan ook benieuwd
hoe deze beslissing gemaakt is. Kan de regering deze leden uitgebreid meenemen in
het denkproces waar deze conclusie uit is voortgevloeid?
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voornemen
om ook goede doelen onder het op-in-systeem te brengen. Deze leden hebben daarbij
de volgende vragen. Kunt de regering, eventueel na overleg met de goede doelenorganisaties,
een inschatting maken wat het feit dat ook goede doelen alleen op basis van opt-in
consumenten mogen benaderen voor hun fondsenwerving zal betekenen?
Deelt de regering de mening van de leden van de PvdA-fractie dat de uitkomst van het
voorliggend wetsvoorstel niet mag zijn dat erkende goede doelen substantieel minder
fondsen zullen aantrekken en voor maatschappelijk relevante doelen kunnen aanwenden?
Zo ja, deelt de regering dan ook de mening dat het opleggen van het opt-in-systeem
voor goede doelen, mede gezien het belang dat zij dienen, in dat geval niet proportioneel
is ten opzichte van het tegengaan van eventuele ergernis bij consumenten? Zo nee,
waarom deelt de regering die mening niet? Naar de leden van de PvdA-fractie hebben
begrepen, zouden telefoontjes van goede doelen minder irritatie bij consumenten opleveren
dan telefoontjes van commerciële partijen. Kan de regering hier nader op ingaan en
daarbij het onderzoek dat Goede Doelen Nederland heeft laten houden, betrekken?
De leden van de PvdA-fractie zijn van mening dat in het geval erkende goede doelen
vrijgesteld worden van het opt-in-systeem, zij dan wel als tegenhanger daarvoor consumenten
die dat willen eenvoudiger dan nu het geval is, moeten laten kiezen voor een op-out.
Naar de mening van deze leden zou de eenvoudige mededeling van de consument dat die
in het vervolg niet meer via telemarketing benaderd willen worden, afdoende moeten
zijn om voortaan ook door het desbetreffende goede doel met rust gelaten te worden.
Kan de regering ook hier nader op ingaan?
De ondervoorzitter van de commissie, Azarkan
De griffier van de commissie, Nava
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
F. Azarkan, Tweede Kamerlid -
Mede ondertekenaar
D.S. Nava, griffier
Stemmingsuitslagen
Aangenomen met handopsteken
Fracties | Zetels | Voor/Tegen |
---|---|---|
VVD | 32 | Voor |
PVV | 20 | Voor |
CDA | 19 | Voor |
D66 | 19 | Voor |
GroenLinks | 14 | Voor |
SP | 14 | Voor |
PvdA | 9 | Voor |
ChristenUnie | 5 | Voor |
PvdD | 4 | Voor |
50PLUS | 3 | Voor |
DENK | 3 | Voor |
SGP | 3 | Voor |
FVD | 2 | Voor |
Krol | 1 | Voor |
Van Kooten-Arissen | 1 | Voor |
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.