Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over contouren verbeterd stelsel beroepsziekten, beroepsincidenten en dienstongevallen (Kamerstuk 29628-945)
2020D18663 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid heeft een aantal vragen en opmerkingen
voorgelegd aan de Minister van Justitie en Veiligheid over de brief inzake «Contouren
verbeterd stelsel beroepsziekten, beroepsincidenten en dienstongevallen» (Kamerstuk
29 628, nr. 945).
De voorzitter van de commissie, Van Meenen
De adjunct-griffier van de commissie, Burger
Inhoudsopgave
blz.
I.
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
2
1.
Vragen en opmerkingen vanuit de VVD-fractie
2
2.
Vragen en opmerkingen vanuit de PVV-fractie
3
3.
Vragen en opmerkingen vanuit de CDA-fractie
5
4.
Vragen en opmerkingen vanuit de D66-fractie
7
5.
Vragen en opmerkingen vanuit de PvdA-fractie
8
6.
Vragen en opmerkingen vanuit de ChristenUnie-fractie
9
II.
Reactie van de Minister van Justitie en Veiligheid
10
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
1. Vragen en opmerkingen vanuit de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de contouren van het nieuwe stelsel
beroepsziekten, beroepsincidenten en dienstongevallen en hebben hierover enkele vragen
en opmerkingen.
Voornoemde leden lezen dat de zorgplicht voor de werkgever geldt voor alle medewerkers
die een beroepsziekte hebben opgelopen of een dienstongeval hebben gehad. Kunt u,
overwegende dat medewerkers veel problemen kunnen ervaren en al extra voorzieningen
nodig kunnen hebben voordat een beroepsziekte officieel is vastgesteld, toelichten
wanneer medewerkers met klachten een beroep kunnen doen op de zorgplicht van hun werkgever?
Kan dit bijvoorbeeld pas nadat een diagnose is gesteld of kan dit al zodra de medewerker
klachten ervaart? De aan het woord zijnde leden vragen of u kunt toelichten welke
extra voorzieningen het hier betreft, constaterende dat binnen de contouren van het
nieuwe stelsel het voornemen bestaat om een aantal extra voorzieningen nader te onderzoeken
voor medewerkers die onder de bijzondere zorgplicht vallen.
Deze leden hebben in uw brief gelezen dat wordt bezien hoe informatie kan worden verkregen
van de medewerker op een manier die minder belastend is voor de medewerker. Overwegende
dat uit de door de Nationale ombudsman gegeven signalen blijkt dat medewerkers steeds
dezelfde stukken moesten aanleveren en dat indiening van stukken omslachtig bleek,
vragen voornoemde leden of u kunt toelichten hoe de maatregelen uit het vernieuwde
stelsel er concreet aan gaan bijdragen dat eerdergenoemde knelpunten geen onderdeel
meer zullen zijn van de indiening en de behandeling van documenten van werknemers.1
De aan het woord zijnde leden lezen dat u in uw brief stelt dat het huidige instrumentarium
op het gebied van re-integratie bij de politie voldoende mogelijkheden biedt om de
medewerker naar zijn of haar mogelijkheden te laten re-integreren bij de politie.
Echter, blijkt uit de door de Nationale ombudsman gegeven signalen dat er te weinig
prikkelarme werkplekken bestaan voor re-integrerende werknemers en dat er weinig moeite
wordt gedaan vanuit de politie om een aangepaste werkplek te creëren. Hoe verklaart
u deze discrepantie in zienswijze? Bent u bereid nader onderzoek te doen naar eerdergenoemde
klachten en deze zo nodig te ondervangen in het nieuwe stelsel? Tevens blijkt uit
berichten van de Nationale ombudsman dat leidinggevenden en collega’s binnen de politie
niet altijd goed weten om te gaan met collega’s met PTSS. In hoeverre is er nu voorlichting
met betrekking tot hoe om te gaan met collega’s met PTSS binnen het korps? Bent u,
overwegende dat erkenning en bewustwording onder collega’s bijdraagt aan een beter
verloopt van het re-integratie proces voor medewerkers, bereid om voorlichting een
meer prominente rol te geven binnen de contouren van het nieuwe stelsel? Zo nee, waarom
niet?
De leden van de VVD-fractie lezen in de brief dat naast het nieuwe stelsel ook wordt
gesproken over het overgangsbeleid. Deze leden zijn het met u eens dat de lopende
(restschade)zaken zo spoedig mogelijk op een goede wijze moeten worden afgehandeld.
Volgens u gaat het om meer dan 200 (ex)medewerkers die wachten op de uitkomsten van
deze gesprekken. Kunt u bevestigen dat u ernaar streeft voor het zomerreces deze (ex)medewerkers
te informeren over het voor hen geldende overgangsbeleid?
Voornoemde leden vragen, overwegende dat volgens de Nationale ombudsman blijkt dat
veel minder klachten worden ervaren bij de manier waarop Defensie omgaat met medewerkers
met beroepsziekten en -incidenten, of u contact heeft gehad met collega’s van Defensie
bij de totstandkoming van de huidige contouren van het nieuwe stelsel. Bent u bereid
om meer en regulier contact met Defensie te onderhouden op dit dossier om meer best
practices te kunnen uitwisselen? Hoe verhoudt het nieuwe stelsel van de politie zich
tot het stelsel van Defensie?
De aan het woord zijnde leden vragen ook wie de uitvoering van het nieuwe stelsel
ter hand zal nemen. Bij Defensie worden alle regelingen die betrekking hebben op beroepsziekten,
beroepsincidenten en dienstongevallen uitgevoerd door Stichting ABP. Bent u bereid
de voor- en nadelen van het onderbrengen van de uitvoering van het nieuwe stelsel
bij de stichting ABP in kaart te brengen en de Kamer hierover op korte termijn te
informeren? Tot slot vragen voornoemde leden binnen welke termijn het nieuwe stelsel
zal worden geëvalueerd om juiste uitvoering die zoveel mogelijk aansluit aan de behoeftes
van politiemedewerkers te kunnen blijven borgen.
2. Vragen en opmerkingen vanuit de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de brief «Contouren verbeterd
stelsel beroepsziekten, beroepsincidenten en dienstongevallen». Zij hebben nog de
volgende vragen en (slot)opmerkingen.
Op pagina 2 van de brief schrijft u: «Voor medewerkers die onder deze bijzondere zorgplicht
vallen, is het voornemen om een aantal extra voorzieningen nader te onderzoeken en
in het nieuwe stelsel beschikbaar te stellen.» Waarom is er geen concreet voorstel
geformuleerd in de brief, maar is het beperkt tot een «voornemen»? Is een «voornemen»
niet veel te vrijblijvend?
Zo nee, wanneer wordt het onderzoeksresultaat verwacht? Indien geen termijn kan worden
gegeven, deelt u dan de mening dat het voor de betreffende medewerkers veel te lang
duurt voordat hun werkgever aan de wettelijke zorgplicht voldoet? Zo ja, gaat dit
dan leiden tot een aanvullende schadevergoeding voor de betreffende medewerkers?
Voornoemde leden lezen op pagina 2 van de brief de volgende passage: «De medewerker
die bij de uitoefening van zijn beroep letsel heeft opgelopen, krijgt in het nieuwe
stelsel direct de zorg, aandacht en ondersteuning die nodig is om zich te kunnen richten
op herstel en re-integratie. Daarnaast ontvangt de medewerker direct aanspraken en
voorzieningen als deze bijdragen aan het herstel.» Wat wordt bedoeld met «voorzieningen»?
Wordt de betreffende medewerker bijvoorbeeld opgehaald met het dienstvoertuig als
hij/zij door een dienstongeval niet in staat is om zelf naar het werk te rijden?
Op pagina 2 lezen de aan het woord zijnde leden de volgende passage: «De medewerker
ontvangt zo snel mogelijk zorg en ondersteuning. De aandacht richt zich in eerste
instantie minder op formele aspecten en de achterzijde van het proces. De medewerker
hoeft niet te wachten op zorg en ondersteuning tot er formele besluiten zijn genomen
met betrekking tot erkenning en daaraan verbonden aanspraken.» Wat betekenen «direct»
en «zo snel mogelijk» in deze context? Betekent dit (meteen) na een incident? En/of
betekent dit nadat de betrokkene bij de werkgever heeft gemeld dat sprake is van een
incident? En/of betekent dit nadat de bedrijfsarts PTSS heeft vastgesteld? Deelt u
de mening dat dit nogal een verschil maakt, niet alleen in tijdspanne, maar ook in
erkenning voor de betreffende medewerker? Wie begeleidt en bewaakt dat proces? Wordt
dit intern of extern georganiseerd? Wordt het (weer) bij een leidinggevende of de
teamchef neergelegd? Zo ja, deelt u de mening dat het hier om zorg gaat en dit veel
beter extern georganiseerd kan worden, omdat teamchefs in de regel al overbelast zijn,
dit ook geen taak voor een teamchef is omdat het zorg betreft, hetgeen een aparte
discipline is?
Op pagina 2 schrijft u voorts: «De huidige bewijsdruk bij de medewerker vervalt.»
Wat wordt precies bedoeld met «de huidige bewijsdruk vervalt»? Betekent dit een omkering
van de bewijslast? Ofwel: is het nu een «ja, tenzij» geworden? Ofwel: wordt het nu
aan de werkgever gelaten om aan te tonen dat geen sprake is van een beroepsziekte/ongeval/beroepsincident?
Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom staat verderop dan de tekst: «hoe de informatie
verkregen kan worden op een wijze die minder belastend is voor de werknemer»? In dat
geval, deelt u dan de mening dat er gewoon sprake is van framing, want de bewijslast
blijft ongewijzigd, omdat alleen de bewijsdruk, wat dat dan ook moge zijn, wordt verminderd?
Zo nee, wat is bewijsdruk? Is dat niet een subjectief iets/een gevoel, ofwel per medewerker
verschillend en derhalve niets concreets dat u als Minister biedt?
Op pagina 3 lezen voornoemde leden de volgende passage: «De smartengelduitkering heeft
in het huidige stelsel zowel het karakter van een tegemoetkoming voor gederfde levensvreugde
(immateriële schade) als een compensatie in verband met arbeidsongeschiktheid (schade
met een materiële component).» Deelt u de mening dat dit onjuist is en zelfs juridisch
onhoudbaar, omdat smartengeld uitsluitend vergoeding van immateriële schade betreft?
Zo ja, waarom spreekt u dan in de brief over de «intentie om in het nieuwe stelsel terug te gaan naar een zuivere smartengeldregeling» terug
te keren? En zo ja, gaat onderzocht worden in hoeveel gevallen de politie door deze
wijze juridisch verkeerd heeft gehandeld? En zo ja, wat zijn de gevolgen voor de betreffende
medewerkers? Gaan zij alsnog een juridisch juiste schadevergoeding voor de door hen
geleden materiële en immateriële schade krijgen?
Op pagina 4 schrijft u dat «de hoogte van het smartengeld zal aansluiten bij wat maatschappelijk
gebruikelijk is.» Wat wordt bedoeld met «maatschappelijk gebruikelijk»? Betekent dit
dat wordt aangesloten bij het civiele recht? Zo ja, wordt bij de «berekening» van
het te vergoeden smartengeld de Smartengeldgids van de ANWB gehanteerd? Zo ja, deelt
u dan de mening dat in die gevallen dus geen rekening wordt gehouden met het feit
dat het hier gaat om politieagenten? Zo ja, deelt u de mening dat dit onjuist is?
Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Op pagina 4 schrijft u het volgende: «Er wordt een plan opgesteld om per individuele
(ex)medewerker te komen tot een afhandeling die recht doet aan hun situatie op het
gebied van benodigde zorg en toegekende aanspraken.» Aangezien hier wordt vermeld
dat het gaat om «toegekende aanspraken», hoe zit het met agenten die nog steeds aan
het procederen zijn om de erkenning van hun klachten/beroepsziekte?
De aan het woord zijnde leden lezen op pagina 5 de volgende passage: «Het gaat in
lopende (restschade)zaken om meer dan 200 (ex)medewerkers. De korpsleiding streeft
ernaar hen snel te informeren over de verdere gang van zaken zodat zij weten wat zij
mogen verwachten.» Waarom wordt hier geen deadline gesteld of een speciale commissie
ingesteld die dit per direct en binnen een bepaalde termijn gaat oplossen? Deelt u
de mening dat deze agenten al zo lang, zelfs te lang, moeten wachten en procederen?
Voor de volledigheid willen de leden van de PVV-fractie de volgende slotopmerkingen
maken en daar de volgende vraag bij stellen. In de brief wordt meer dan eens gesproken
over een «streven». Voornoemde leden vinden dit veel te vrijblijvend en nodeloos grievend
voor alle medewerkers in de politieorganisatie in het algemeen en de getroffen medewerkers
met een beroepsziekte en degenen die wachten en procederen om de erkenning te krijgen,
in het bijzonder. De aan het woord zijnde leden zijn van mening dat de korpsleiding
en de opeenvolgende Ministers het nooit zover hadden mogen laten komen, het al hadden
moeten regelen en nu het echt niet anders kan vanwege toenemende (politieke) druk
een «streven» volstrekt ontoereikend is. Niet in de laatste plaats vanwege het feit
dat de politie als werkgever wettelijk verplicht is voor een veilige werkomgeving
te zorgen en uit het werk voortgekomen schade (materieel en immaterieel) te vergoeden.
Waarom wordt nergens een deadline gesteld wanneer concreet geformuleerde doelen bereikt
moeten zijn en zo niet, dat er dan »koppen gaan rollen»?
3. Vragen en opmerkingen vanuit de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van uw brief over de contouren van
een verbeterd stelsel voor de afhandeling van beroepsziekten, beroepsincidenten en
dienstongevallen. Zij hebben nog enkele vragen.
Allereerst vragen voornoemde leden of deze brief een goede gelegenheid biedt, zeker
nu met een aantal beleidsvoornemens uit deze brief een breuk met de praktijk tot nog
toe ingeluid lijkt te worden, om ruimhartig excuses te maken in de richting van (ex)politiemensen
(met name PTSS’ers) die jarenlang tussen wal en schip terecht zijn gekomen. Deelt
u de opvatting dat in de regelgeving ervaren leemtes of belemmeringen té lang ongemoeid
zijn gelaten waardoor politiemensen niet de hulp geboden kon worden die zij dringend
nodig hadden? En deelt u de opvatting dat de veelal regelgestuurde benadering van
individuele cases vanuit de politieorganisatie, veelal gedreven door de angst aan
precedentwerking te doen, een warme, empathische benadering in de weg heeft gestaan?
Bent u bereid namens de korpsleiding aan al diegenen die door de kille, harde benadering
vanuit de politie soms tot wanhoop of erger gedwongen werden, een warm en oprecht
excuus aan te bieden?
De aan het woord zijnde leden vragen wat het programma «bijzondere zorg» inhoudt.
Is dit programma in het verleden niet te vaak gebruikt als «pleister» op de wonde,
zonder dat de werkelijke oorzaak van de problematiek, namelijk tekortschietende regelgeving
en een te kille, zakelijke benadering vanuit de centrale dienst HRM, aangepakt werd?
In hoeverre zal daar de komende tijd, met uw voornemens, verandering in komen? Deelt
u de gedachte dat aan de uitgangspunten van het nieuwe stelsel toegevoegd moeten worden
meer waarden-georiënteerde begrippen als «rechtvaardigheid», «integriteit», «zie de
mens» en «vertrouwen»?
Voornoemde leden vragen wanneer een medewerker onder de bijzondere zorgplicht valt,
maar ook wanneer iemand daar niet onder zou vallen. Kunt u hierbij betrekken wat het
Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) hierover bepaalt?
De leden van de CDA-fractie vragen in welke mate de perverse prikkel van het eigen
risicodragerschap van de politieorganisatie voor de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen
(WIA) een contraproductieve rol speelt daar waar het gaat om re-integratie. Zou deze
prikkel niet heroverwogen moeten worden?
De aan het woord zijnde leden vragen of u bereid bent concreter te beschrijven wat
bedoeld wordt met het «nader onderzoeken» van een aantal extra voorzieningen voor
medewerkers die vallen onder de bijzondere zorg. Waar zou dit nadere onderzoek inhoudelijk
op kunnen zien, op welke termijn wordt dit uitgevoerd en heeft de praktijk tot nog
toe al niet voldoende inzichten opgeleverd om zonder dit onderzoek al snel adequate
stappen te kunnen zetten?
Ten aanzien van de «vereenvoudiging» van het stelsel vragen voornoemde leden wat nu
daadwerkelijk ten opzichte van de huidige (juridisch gecompliceerde) situatie gaat
veranderen. Waarom wordt bijvoorbeeld «buitensporigheid» niet helemaal losgelaten,
zeker als het gaat om erkende PTSS’ers, (ook) bij het bepalen van wat op dat moment
als restschade wordt geduid? Deze leden vragen of u bereid bent het begrip «beroepsincident»
te schrappen, als begrip en als toets bij PTSS. Klopt het dat het Psychotrauma Diagnose
Centrum in Diemen behalve de diagnose PTSS ook een uitspraak kan doen over de beroepsgerelateerdheid
en waarom wordt die analyse niet voor de volledige beoordeling van een casus als uitgangspunt
genomen? Bent u bereid te stoppen met de commissie buitensporigheid?
De leden van de CDA-fractie vragen wanneer en op welke wijze de meer dan 200 (ex)medewerkers
geïnformeerd worden over en betrokken bij de spoedige afhandeling van hun zaak. Bent
u voornemens deze afhandeling te laten uitvoeren door de staande HRM-organisatie waarin
bij een aantal betrokkenen bijzonder weinig vertrouwen bestaat? Of bent u genegen
gebruik te maken van bijvoorbeeld een projectorganisatie met nieuwe gezichten? Erkent
u dat het vertrouwen in de goede, andere afloop bij deze groep zeer laag is en dat
dat aan de zijde van de politie extra maatregelen en inspanningen vraagt? Hoe wordt
hier omgegaan met de specifieke benadering van PTSS’ers?
Voornoemde leden vragen of u bereid bent aandacht te besteden aan de schadeafhandeling
van ex-medewerkers van de politie die met het korps een overeenkomst hebben gesloten
over de afhandeling van schade, maar deze overeenkomst vooral hebben gesloten omdat
ze dodelijk vermoeid waren en niet meer op konden tegen de bureaucratie of de procedures.
Bent u bereid deze zaken in het licht van de nieuwe contouren opnieuw te heroverwegen?
De aan het woord zijnde leden vragen of u bij het inrichten van het loket voor beroepsziekten,
beroepsincidenten en dienstongevallen specifiek aandacht wilt besteden aan politiemensen
die soms al jaren uit dienst zijn maar nog steeds – bijvoorbeeld voor financiële vergoedingen –
contact moeten onderhouden met de politie. Op welke wijze zult u het bestaan van dit
loket bekend maken aan deze ex-medewerkers? Wilt u hierbij ook aandacht besteden aan
politiemensen die inmiddels buiten Nederland woonachtig zijn?
Voornoemde leden vragen of u zich bewust bent dat het uitvoeren van het nieuwe stelsel
«conform de bedoeling ervan» in hoge mate samenhangt met de intentie van hen die hiervoor
binnen de politieorganisatie zijn aangewezen? Maar ook met de (professionele) ruimte
die hen geboden wordt. Kunt u zich voorstellen dat de uitvoering zoals die zich de
afgelopen jaren heeft gemanifesteerd, bij diverse PTSS’ers geleid heeft tot een gebrek
aan vertrouwen? Welke organisatorische en culturele maatregelen worden genomen om
daadwerkelijk tot een andere benadering van deze problematiek te komen?
4. Vragen en opmerkingen vanuit de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van uw brief betreffende
de contouren verbeterd stelsel beroepsziekten, beroepsincidenten en dienstongevallen.
Zij maken zich zorgen over de problemen die door de Nationale ombudsman aan de kaak
zijn gesteld in zijn brief aan u van 9 maart 2020 aangaande (ex)politiemensen met
PTSS.2 De aan het woord zijnde leden constateren dat de u de eerste stappen gezet heeft
om deze problemen te adresseren en hebben hierover nog enkele vragen.
Voornoemde leden constateren dat de contouren van het verbeterd stelsel vooral betrekking
hebben op wijzigingen in de procedures rondom vergoedingen en het aanbieden van voorzieningen.
De geschetste problematiek door de Nationale ombudsman, op basis van gesprekken met
de bonden, heeft echter ook betrekking op gebrekkige uitvoering van het beleid, als
gevolg van een gebrek aan erkenning onder collega’s en leidinggevenden.
Deelt u de zorgen dat alleen aanpassing van het beleid geen oplossing zal bieden wanneer
erkenning van de problematiek binnen de organisatie tekortschiet? Welke mogelijkheden
ziet u tot het creëren van meer bewustwording binnen de politie? Gebrek aan erkenning
van de PTSS-problematiek speelt tevens een rol in het re-integratie proces. De aan
het woord zijnde leden zijn verheugd te lezen dat er meer zorg en ondersteuning komt
bij de re-integratie, maar constateren tegelijkertijd dat u geen specifieke aandacht
besteedt aan de rol van leidinggevenden. Deze leden achten het essentieel dat leidinggevenden
weten hoe ze moeten omgaan met medewerkers met PTSS en welke implicaties dat heeft
voor de inzetbaarheid. Bent u bereid in het verbeterde stelsel beroepsziekten, beroepsincidenten
en dienstongevallen in het bijzonder aandacht te besteden aan de rol van leidinggevenden
in het re-integratie proces? Zo ja, welke concrete maatregelen heeft u hier voor ogen?
Zo nee, waarom niet? Kunt u ook toelichten of een rol, en zo ja welke, is weggelegd
voor de ombudsfunctionaris van de politie in advisering en bemiddeling met betrekking
tot PTSS en de rol van leidinggevenden?
De leden van de D66-fractie verwelkomen uw intentie om het stelsel te vereenvoudigen
en voorzieningen direct ter beschikking te stellen aan iedere medewerker, met vertrouwen
als uitgangspunt. Dit voornemen roept wel enkele vragen op over de concrete uitwerking
van het proces van afhandeling van zorgnota’s en het vergoeden van schade. U geeft
aan te overwegen een paritaire commissie op te richten om verzoeken tot vergoeding
van schade te beoordelen op redelijkheid en billijkheid. Tevens wordt het huidige
meldpunt PTSS getransformeerd naar één loket voor beroepsziekten, beroepsincidenten
en dienstongevallen, waarbij medewerkers een vast contactpersoon krijgen. Kunt u toelichten
welke taken en verantwoordelijkheden in het nieuwe stelsel waar belegd worden en hoe
medewerkers daarvan op de hoogte worden gesteld? In hoeverre heeft u bij het evalueren
van de problematiek rondom PTSS gekeken naar de aanpak van het Ministerie van Defensie?
Kan in het bijzonder het Veteranenloket van het Ministerie van Defensie dienen als
voorbeeld voor de omgang met (schadevergoeding voor) medewerkers met PTSS?
De aan het woord zijnde leden achten het voor zowel het preventieve als het reactieve
beleid rondom PTSS van belang dat er informatie beschikbaar is over hoe vaak, waar
en bij wie de problematiek zich voordoet. De Nationale ombudsman constateert dat het
daadwerkelijke aantal agenten bij de politie dat kampt met PTSS waarschijnlijk hoger
ligt dan het aantal lopende zaken doet vermoeden, vanwege onder rapportering als gevolg
van «juridische afschrikbaarheid». Heeft u een beeld bij het daadwerkelijke aantal
(ex)politiemensen met PTSS? Zo ja, kunt u inzichtelijk maken hoe groot dat aantal
is, of de problematiek meer speelt bij bepaalde regionale eenheden van de politie
en of het vaker voorkomt bij medewerkers met bepaalde functies binnen de politie?
Zo nee, bent u bereid dit in kaart te brengen en de Kamer hiervan op de hoogte te
brengen?
In relatie tot preventie verwijst u in uw brief naar het signaleringsmodel van de
heer Huizing en geeft u aan te onderzoeken hoe de politie in de toekomst risico’s
op uitval vroegtijdig kan signaleren. Kunt u toelichten hoe dit model concreet kan
bijdragen aan het vroegtijdig signaleren van het risico op uitval en hoe dit in de
praktijk geïmplementeerd zou worden? Wat doet de politie, naast signalering, aan preventie
van PTSS bij politiemedewerkers? In hoeverre valt er verbetering aan te brengen aan
de training in stressmanagement en mentale weerbaarheid van medewerkers?
5. Vragen en opmerkingen vanuit de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de voorliggende
brief waarin de contouren voor een verbeterd stelsel beroepsziekten, beroepsincidenten
en dienstongevallen worden geschetst. Zij lezen deze contouren vooral als voornemens
om het huidige stelsel te verbeteren. Naar de mening van deze leden is het noodzakelijk
dat in dit stelsel de menselijke maat beter gaat doorklinken. Op papier lijkt het
voorgenomen nieuwe stelsel daaraan te kunnen gaan voldoen. Echter, zo menen de aan
het woord zijnde leden, zal het van de uitvoering in de praktijk gaan afhangen of
de goede voornemens die verwoord zijn in de contouren ook gaan leiden tot een daadwerkelijk
voor de medewerkers beter stelsel. Hoe gaat dit in de toekomst gemonitord worden?
Voornoemde leden lezen dat u tweemaandelijks met de korpsleiding in gesprek gaat over
de verdere uitwerking van het stelsel. In hoeverre gaat u zich ook zelf op de hoogte
laten stellen van de mening van de vakorganisaties en de Centrale Ondernemingsraad?
En leven er bij deze betrokken organisaties nog wensen ten aanzien van de contouren
voor het nieuwe stelsel die niet in het nieuwe stelsel worden opgenomen? Zo ja, welke
wensen zijn dat dan?
In dit verband zouden de leden van de PvdA-fractie willen wijzen op de wens van de
Coalitie voor Veiligheid (CvV), waarin vakbonden voor de politie, justitie en defensie
samenwerken, die wil «dat werknemers bij politie-, brandweer-, handhaving, zorg, DJI,
douane- en defensie kunnen rekenen op steun wanneer zij een beroepsziekte als posttraumatische
stress (PTSS) of lichamelijk letsel oplopen».3 De CvV wil dat er voor al deze professionals in de veiligheid een «Nationaal Fonds
Ereschuld moet worden opgericht. Een Fonds waar politie-, boa-, brandweer-, zorg-,
DJI-, douane- en defensiepersoneel op terug moeten kunnen vallen, als zij door toedoen
van hun werkzaamheden lichamelijk en/of psychisch gewond zijn geraakt en de gevolgen
daarvan, veelal hun hele leven lang, dagelijks ervaren. Een fonds waar zij aanspraak
op kunnen maken of «in the line of duty»-werk nu in binnen- of buitenland was, tijdens
inzet of bij uitzending(en).» Daardoor hoeft ook niet langer het defensiebudget, politiebudget,
brandweerbudget etc. te worden belast met de compensatiekosten voor PTSS en kan dat
budget worden aangewend voor de kerntaken van defensie, politie, brandweer etc. Bent
u met het CvV hierover in overleg en wat is de uitkomst van dat overleg? Zo nee, kunt
u dat dan alsnog doen en de Kamer over de uitkomst informeren?
De aan het woord zijnde leden lezen voorts in uw brief dat u onderzoekt of het signaleringsmodel
van de heer Huizing in de toekomst kan leiden tot een werkwijze waarbij medewerkers
na hun toestemming individueel gedurende een periode kunnen worden gevolgd. Wanneer
wordt duidelijk of dit model daadwerkelijk gebruikt wordt. En is de heer Huizing betrokken
bij dit onderzoek of de uitwerking? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
6. Vragen en opmerkingen vanuit de ChristenUnie-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met bijzondere belangstelling kennisgenomen
van de brief «Contouren verbeterd stelsel beroepsziekten, beroepsincidenten en bedrijfsongevallen».
Of het nou gaat om de wijkagent, recherche of de mobiele eenheid: politiemedewerkers
doen dagelijks ontzettend belangrijk om de veiligheid van alle Nederlanders te borgen.
Dat werk is niet alleen bijzonder en belangrijk, het is ook zwaar, bijvoorbeeld wanneer
men wordt geconfronteerd met hevige agressie en/of geweld. Het is daarom noodzakelijk
dat de overheid als werkgever er ook voor agenten en hun omgeving is wanneer zij door
hun werk beschadigd worden. Voornoemde leden staan pal voor deze verantwoordelijkheid.
De aan het woord zijnde leden herkennen zich in de geformuleerde uitgangspunten bij
de herziening: eenvoudiger, minder druk op de medewerker, tempo in de afhandeling
en re-integratie bij de politie. Tegelijkertijd zijn deze leden zich ervan bewust
dat de praktijk vaak weerbarstig is. Op welke wijze zal worden geborgd dat de medewerker
niet hoeft te wachten op zorg en ondersteuning tot er formele besluiten zijn genomen
met betrekking tot erkenning en daaraan verbonden aanspraken? Hoe ziet de procedure
er voor een medewerker uit om direct een beroep op zorg en ondersteuning te kunnen
doen?
De leden van de ChristenUnie-fractie vinden het zeer positief dat de bewijsdruk bij
de medewerker vervalt, dat getuigt van vertrouwen. Deze leden vragen of, wanneer later
blijkt dat geen of onvoldoende sprake is van een relatie met de uitoefening van een
beroep, dit niet op de medewerker verhaald zal worden.
De aan het woord zijnde lezen met instemming dat ook vergoeding van gerelateerde medische
zorgkosten van eerste graad familieleden gaan worden opgenomen in de rechtspositie
van het politiepersoneel. Voornoemde leden vragen al lange tijd aandacht voor de omgeving
van politiepersoneel dat te maken krijgt met PTSS of ander letsel ten gevolge van
het politiewerk. Zij bemerken echter met enige teleurstelling dat in de brief geen
aandacht wordt geschonken aan hoe, conform de motie-Van der Graaf/Diks (Kamerstuk
29 628, nr. 793), naar voorbeeld van Defensie het thuisfront beter kan worden betrokken bij het versterken
van de mentale weerbaarheid van politiemensen, de preventie en het vroegtijdig kennen
en bespreekbaar maken van psychosociale problemen zoals PTSS. Erkent u dat het thuisfront
hier een belangrijke rol in speelt? Op welke wijze wordt in het verbeterd stelsel
ook de positie van het thuisfront versterkt, juist ook vanwege de belangrijke signaalfunctie?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen welk tijdpad u voor u ziet voor de afhandeling
van lopende (restschade) zaken. Deelt u de zorg van deze leden dat uitkomst voor deze
groep te lang op zich laat wachten? Hoe wordt ook deze factor meegenomen in de toekenning
van schade? Bent u bereid een concrete streefdatum voor een oplossing te formuleren,
om zo ook perspectief te verschaffen aan de mensen wie het betreft, die soms al jarenlang
wachten op uitkomst? Tevens vragen voornoemde leden naar een reactie op de signalen
van de Nationale ombudsman inzake beperkte kennis onder leidinggevenden en collega’s
over de vraag hoe om te gaan met collega’s met PTSS. Welke inzet vindt hierop plaats?
Tot slot vragen de aan het woord zijnde leden naar de stand van zaken van de geestelijke
verzorging bij de politie. Hoe staat het met streven van één geestelijke verzorger
voor iedere eenheid, de Politieacademie, het Politiedienstencentrum en staf korpsleiding?
In welke eenheden is er inmiddels een geestelijke verzorger en hoeveel fte is er per
eenheid momenteel beschikbaar?
II. Reactie van de Minister van Justitie en Veiligheid
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
P.H. van Meenen, voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid -
Mede ondertekenaar
M.C. Burger, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.