Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over evaluatie pilot met een Mobiele Dodings Unit (MDU) en waterverstrekking vleeskuikens en vleeskuikenouderdieren (Kamerstuk 33835-157)
2020D15913
Inbreng verslag van een schriftelijk overleg
Binnen de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit hebben de onderstaande
fracties de behoefte vragen en opmerkingen voor te leggen aan de Minister van Landbouw,
Natuur en Voedselkwaliteit over de brief inzake Evaluatie pilot met een Mobiele Dodings
Unit (MDU) en waterverstrekking vleeskuikens en vleeskuikenouderdieren (Kamerstuk
33 835, nr. 157).
De voorzitter van de commissie, Kuiken
Adjunct-griffier van de commissie, De Leau-Kolkman
Inhoudsopgave
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de Partij voor de Dieren-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie
II Antwoord / Reactie van de Minister
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de informatie rond de pilot inzet
Mobiele Dodingunit (MDU) en hebben hierover nog enkele opmerkingen en vragen.
De leden van de VVD-fractie zien het gebruik van de MDU, mits op een goede wijze ingezet,
als een toegevoegde waarde voor de veehouderij (zowel bedrijfsmatig als in natuurgebieden).
Dieren die als gevolg van bijvoorbeeld een ongeval in de stal of een complicatie in
de natuurgebieden niet-transportwaardig zijn maar wel geschikt voor de voedselconsumptie,
kunnen met behulp van de MDU behouden blijven voor de voedselketen. Deze leden betreuren
het verloop van de pilot en zijn teleurgesteld over het proces, omdat zij denken dat
het voortzetten van deze pilot in een structurele inzet gevaar loopt. Door de discussie
die al tijdens de pilot binnen en buiten de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit
(NVWA) is ontstaan over de inzet van de MDU is de pilot al op voorhand mislukt. Zij
vragen of de Minister deze teleurstelling deelt en waarom zij er niet voor heeft gekozen
de pilot voortijdig te stoppen en op een andere plek of met andere mensen opnieuw
te starten. Zij ontvangen graag een uitgebreide toelichting.
De leden van de VVD-fractie vragen of de Minister de opdracht tot deze pilot (inclusief
de te volgen procedure van aanvang pilot, de pilot en betrokken afdelingen, het deskonderzoek,
de wijze van evaluatie, enz.) overzichtelijk en met bijbehorende capaciteit en kosten
met de Kamer kan delen. Zo nee, waarom niet? Deze leden vragen hoeveel mensen (fte)
er vanaf de voorbereiding, de pilot, bij Bureau Risicobeoordeling en Onderzoek (BuRO)
en bij de NVWA tot en met de advisering betrokken zijn geweest. Zij ontvangen graag
een overzicht in een tijdlijn en per onderdeel. Klopt het dat BuRO pas eind september
2019 betrokken is geraakt bij de pilot? Waarom op dat moment en was dit volgens de
oorspronkelijke planning? Wanneer zijn de onderzoeksvragen van de inspecteur-generaal
(IG) geformuleerd? Waarom is ervoor gekozen eerst de pilot te starten en pas in een
later stadium te beginnen met de deskstudie? Kan de Minister een verklaring geven
voor het feit dat in de pilot in eerste instantie onvoldoende gedetailleerde informatie
verzameld is? Wat was de opdracht en de afweging in dezen?
De leden van de VVD-fractie vragen de Minister om aan te geven waarom de NVWA, die
toch al te kampen heeft met capaciteitsproblemen, geen gebruik heeft gemaakt van de
expertise in het buitenland, bijvoorbeeld in België. Deze leden vragen de Minister
een analyse te maken van het gebruik van MDU’s in het buitenland en de uitkomst te
betrekken bij een inzet in Nederland.
De leden van de VVD-fractie vragen in hoeverre de Minister een besluit kan nemen waarbij
zij voldoende draagvlak en een goede onderbouwing heeft gezien het verloop van deze
pilot. Hoe gaat de Minister om met de voorbehouden die het BuRO-advies maakt?
De leden van de VVD-fractie vragen of de Minister kan aangeven of het vaker voorkomt
(en zo ja, hoe vaak) dat afdelingen binnen de NVWA (in dit geval de divisies «Handhaven»
en «Keuren») van mening verschillen over de aanpak. Heeft deze situatie tot gevaarlijke
situaties geleid (in deze pilot en/of daarbuiten)?
De leden van de VVD-fractie lezen dat benadrukt wordt dat het advies van BuRO geen
brede evaluatie is van de pilot maar alleen ziet op een aantal specifieke risico’s.
Kan de Minister aangeven waarom zij in haar brief aan de Kamer aangeeft dat het advies
van BuRO evengoed onderdeel is van de uiteindelijke bredere besluitvorming? Op welke
specifieke onderdelen mist het advies van BuRO de diepgang en wat betekent dit voor
de rol van het advies op de uiteindelijke besluitvorming?
De leden van de VVD-fractie lezen in het advies van de directeur van BuRO aan de NVWA
dat Staatsbosbeheer niet langer gebruik wilde maken van de pilot. Uit contacten in
de praktijk horen deze leden dat Staatsbosbeheer na aanvankelijke terughoudendheid
toch enthousiast is over de MDU-pilot en gebruik heeft gemaakt van de MDU. Kan de
Minister aangeven of en wanneer Staatsbosbeheer gebruikgemaakt heeft van de MDU, wat
de reden was dat de aanvankelijke terughoudendheid gedraaid is naar met overtuiging
gebruik maken van de MDU? Kan de Minister aangeven hoeveel dieren hierbij betrokken
zijn geweest?
De leden van de VVD-fractie lezen dat de Minister aangeeft haar besluit over de inzet
van de MDU voor de zomer met de Kamer te delen. Kan de Minister aangeven waarom pas
dan haar besluit gedeeld wordt?
De leden van de VVD-fractie vragen de Minister nogmaals deze pilot en de afrondende
besluitvorming te stoppen en een nieuwe pilot, met kennis en expertise uit het buitenland,
opnieuw vorm te geven, waarbij de spelregels vooraf duidelijk zijn en niet tijdens
de pilot gewijzigd worden.
De leden van de VVD-fractie hebben ook nog enkele inhoudelijke vragen over de MDU-pilot.
Kan de Minister aangeven hoeveel noodslachtingen er in de afgelopen vijf jaar hebben
plaatsgevonden (graag een overzicht per jaar en, als mogelijk, per regio)?
De leden van de VVD-fractie vragen naar gemaakte afwegingen binnen de pilot. Waarom
is er gekozen voor een MDU in plaats van bijvoorbeeld een Mobiel Slachthuis (MS)?
Waarom is ervoor gekozen in de pilot geen gebruik te maken van een fixatiebox om zo
de dodingsprocedure identiek te maken aan de procedure in een slachthuis?
De leden van de VVD-fractie vragen welke termijnen de NVWA voorschrijft met betrekking
tot de periode dat een karkas na verbloeding in het slachthuis moet zijn. Is dit een
reële termijn voor de meeste veebedrijven? Zo nee, waarom niet en wat betekent uitsluiting
van deze veebedrijven vanwege deze termijn voor de MDU? Zo ja, kan de Minister dat
toelichten? Welke voordelen brengt het gebruik van de MDU met zich mee voor diergezondheid
en dierenwelzijn?
De leden van de VVD-fractie hebben het advies van BuRO en het onderzoeksrapport van
Wageningen Livestock Research (WLR) over de waterverstrekking aan vleeskuikens en
vleeskuikenouderen gelezen. Deze leden hebben dierenwelzijn hoog in het vaandel staan.
Zij lezen in zowel het BuRO-advies als het WLR-onderzoeksrapport onvoldoende onderbouwing
voor de, aan de Minister, gegeven adviezen. Voor hen is onduidelijk wat de gevolgen
zijn van het advies tot onbeperkte waterverstrekking aan vleeskuikenouderen op het
welzijn en de diergezondheid. Specifiek over de onderzoeksopzet en de waterverstrekking
aan vleeskuikenouderen hebben zij nog een aantal vragen.
De leden van de VVD-fractie lezen dat er bij de onderzoeksopdracht met betrekking
tot de watervoorziening voor vleeskuiken door BuRO is gekozen om wel direct een deskresearch
te houden. Waarom is er specifiek voor dit onderzoek wel direct gekozen voor een deskresearch
en bij de pilot voor de MDU niet direct maar pas erg laat in het traject? Waarom heeft
BuRO gekozen voor aanvullend literatuuronderzoek boven op de deskresearch door WLR?
Wat is het verschil in onderzoeksopzet, in uitkomsten en is dit verklaarbaar? Zo ja,
wat is de verklaring? Zo nee, waarom niet en op welke punten niet? Welke twee deskundigeninstituten
hebben het conceptadvies becommentarieerd, wat was het commentaar en waarom is er
gekozen voor juist deze twee instituten?
De leden van de VVD-fractie lezen dat de IG NVWA de Minister vraagt om de beleidsregel
voor alle diersoorten van toepassing te laten zijn. Deze leden lezen ook dat er geen
wetenschappelijke onderbouwing is voor deze vraag. Dit roept enige verbazing op over
de rol van de IG NVWA in dezen. Waar komt dit advies vandaan, heeft de Minister in
de onderzoeksopdracht gevraagd naar een breder advies en past het binnen de rolverdeling
van het onderzoek tussen de Minister, ministerie, NVWA en BuRO, juist ook gezien de
conclusies in het door de IG NVWA zelf aangehaalde rapport «De NVWA: bewaker, ook
beleidsmaker?»? Zij ontvangen graag een toelichting hierop.
De leden van de VVD-fractie lezen dat WLR concludeert dat de wijze van water verstrekken
aan vleeskuikenouderdieren mogelijk impact heeft op het welzijn maar dat kennis hieromtrent
grotendeels ontbreekt. WLR adviseert verder onderzoek naar de effecten van beperkte
en onbeperkte waterverstrekking aan vleeskuikenouderdieren. Naast het onderzoek van
WLR heeft BuRO een literatuuronderzoek uitgevoerd. Uit dit onderzoek komt naar voren
dat het ontstaan van welzijnsproblemen als gevolg van dorst als gering wordt ingeschat
en dat juist het onbeperkt water aanbieden kan leiden tot andere welzijnsproblemen
door nat strooisel. Volgens BuRO is het in de praktijk echter goed mogelijk dat vleeskuikenouderdieren
van traag groeiende rassen onbeperkt gevoerd worden geen stereotiep (drink)gedrag
ontwikkelen, maar de onderbouwing voor deze conclusie ontbreekt. Kan de Minister een
aantal praktijkvoorbeelden delen die dit ondersteunen? En kan de Minister ook een
aantal praktijkvoorbeelden delen van de reguliere rassen en het ontwikkelen van stereotiep
(drink)gedrag bij onbeperkt wateraanbod?
Concluderend roepen bovenstaande onderzoeksbevindingen bij de leden van de VVD-fractie
veel vragen op, zeker gezien het gegeven advies aan de Minister. Deze leden zien in
de bevindingen uit de onderzoeken van WLR en BuRO geen volledige onderbouwing van
het advies aan de Minister. Zij zijn van mening dat verder onderzoek noodzakelijk
is om op het punt van onbeperkt waterverstrekking een onderbouwde beslissing te kunnen
nemen over opstellen van een beleidsregel hiertoe. Deelt de Minister deze mening?
Zo ja, welke vervolgstappen overweegt de Minister in dezen en op welke manier wordt
de sector hier ook bij betrokken? Zo nee, waarom niet? Voor deze leden heeft dierenwelzijn
prioriteit en op dit moment kan niet wetenschappelijke worden onderbouwd met welke
maatregel het welzijn van vleeskuikenouderdieren het beste gebaat is.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de regering over
Evaluatie pilot met een MDU en waterverstrekking vleeskuikens en vleeskuikenouderdieren
en willen de Minister nog enkele vragen voorleggen.
De leden van de CDA-fractie merken op dat in de evaluatie van de pilot risico’s op
het gebied van dierenwelzijn, diergezondheid en voedselveiligheid worden gesignaleerd.
De NVWA geeft aan door aanpassingen in het toezicht een aantal van deze risico’s te
kunnen verminderen. Voor andere risico’s zou mogelijk nadere juridische uitwerking
nodig zijn. Deze leden vragen de Minister om duidelijk te maken voor welke andere
risico’s nadere (juridische) uitwerking nodig is en om welke uitwerking het hierbij
gaat. Daarnaast vragen zij de Minister om ook lessen die kunnen worden geleerd van
MDU’s in het buitenland mee te nemen bij het verminderen van risico’s, bijvoorbeeld
als het gaat om werkprotocollen en randvoorwaarden. Zij vragen de Minister tevens
te beschrijven welke mogelijkheden zij ziet om onafhankelijke NVWA-dierenartsen in
plaats van lokale dierenartsen te betrekken bij de MDU en wat daarvan de mogelijke
voor- en nadelen zouden zijn, bijvoorbeeld op het gebied van diergezondheid en -welzijn.
De leden van de CDA-fractie hebben begrepen dat Staatsbosbeheer ook in de pilot heeft
meegedraaid en dat de ervaringen als positief door hen zijn ervaren. Deze leden vragen
de Minister of zij ook vindt dat een MDU voor het natuurbeheer een goede aanvulling
is.
De leden van de CDA-fractie lezen dat de Minister stelt dat de IG NVWA haar vraagt
om een beleidsregel op te stellen voor permanente waterverstrekking die direct voor
alle diersoorten (niet alleen pluimvee) van toepassing zal zijn, maar dat voor andere
diersoorten dan pluimvee nog geen wetenschappelijke onderbouwing is met betrekking
tot het al dan niet toereikend zijn van de hoeveelheid verstrekt water. Deze leden
vragen de Minister inzichtelijk te maken wat het daadwerkelijke nut en noodzaak is
van een dergelijke beleidsregel voor permanente waterverstrekking voor alle diersoorten,
en daarbij ook inzichtelijk te maken wat hiervan de gevolgen zijn voor de verschillende
sectoren. Zij vragen de Minister tevens duidelijk te maken in hoeverre de praktijk
in de betrokken sectoren daadwerkelijk aanleiding geeft tot een beleidsregel die van
toepassing is op alle diersoorten.
De leden van de CDA-fractie merken op dat de IG NVWA voorstelt om het houden van traag
groeiende vleeskuikenrassen te stimuleren, omdat de beschreven problematiek zich bij
deze rassen minder voordoet. Deze leden vragen of de Minister voornemens is om dit
in overweging te nemen en, indien dit het geval is, wat hierbij de voor- en nadelen
zijn en welke gevolgen dit zou hebben voor de pluimveesector. Kan de Minister daarbij
tevens aangeven in hoeverre het houden van traag groeiende vleeskuikenrassen momenteel
al gestimuleerd wordt, bijvoorbeeld vanuit private partijen?
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de brief en bijlagen
inzake Evaluatie pilot met een Mobiele Dodings Unit (MDU) en waterverstrekking vleeskuikens
en vleeskuikenouderdieren. Deze leden hebben nog enkele vragen en opmerkingen over
deze stukken.
De leden van de D66-fractie achten het welzijn van dieren zeer belangrijk en staan
positief tegenover de pilot met de MDU. Deze leden hebben echter nog wel kritische
kanttekeningen bij het onderzoek, specifiek over het waarborgen van dierenwelzijn
en voedselveiligheid. Zo vragen zij waarom de analyses van het gespecialiseerde dierenwelzijn
team niet zijn toegevoegd aan de bijlagen, evenals interne rapporten van de NVWA en
het rapport van de Raad voor dieraangelegenheden (RDA) uit 2007 over wrak vee.1 Kan de Minister dit toelichten? Ook hebben zij de vraag waarom de verslagen van de
dierenartsen die MDU koeien keurden niet in de bijlagen aanwezig zijn.
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het rapport «Risico's
dierenwelzijn, diergezondheid en voedselveiligheid van de pilot Mobiele Dodings Unit
in Noord-Nederland» en hebben hier nog vragen over. Deze leden signaleren dat het
rapport stelt dat de risico’s op het gebied van voedselveiligheid, hygiëne en diergezondheid
onderzocht zijn bij het gebruik van de MDU. Waarom wordt alleen het effect op het
welzijn van het dier (onderzoeksvraag 1) en niet het risico op het gebied van dierenwelzijn
onderzocht?
Deze leden achten de input van NVWA-artsen in het onderzoek van groot belang. Hoe
is de informatie die is vastgelegd door NVWA-keuringsdierenartsen in ante mortem-rapporten
over de MDU meegenomen in de BuRO-rapportage en waarom is deze informatie niet toegevoegd
aan de bijlagen? Kunnen deze rapportages alsnog worden gedeeld met de Kamer?
De leden van de D66-fractie lezen op pagina 2 van het rapport dat er beschikbare informatie
vanuit de pilot uit de periode december 2018 tot en met juli 2019 is geanalyseerd.
Waarom is deze informatie niet als bijlage toegevoegd? Kan deze informatie alsnog
beschikbaar worden gesteld?
De leden van de D66-fractie zien dat er in het rapport een vergelijking tussen buitenlandse
initiatieven en de Nederlandse MDU wordt gemaakt. Kan de Minister toelichten waarom
deze vergelijking relevant is?
De leden van de D66-fractie constateren dat de belangrijkste categorie dieren in de
pilot, dieren zijn uit de categorie afgemolken melkvee en met name wrak vee, die niet-transportwaardig
maar wel slachtwaardig waren. Kan de Minister uiteenzetten hoeveel dieren in de categorie
«afgemolken melkvee» vallen en waarom deze dieren niet transportwaardig waren, waardoor
ze aan de MDU werden aangeboden? Wat verstaat de Minister onder de term «wrak vee»
en hoeveel dieren vielen tijdens de pilot onder deze categorie?
De leden van de D66-fractie lezen dat het rapport stelt dat er geen eenduidige interpretatie
is van transportwaardigheid (pagina 3). Kan de Minister uiteenzetten waarom dit zo
wordt gesteld? Is de Minister het met deze leden eens dat er een duidelijke definitie
moet zijn van transportwaardigheid, willen we fraude met de MDU voorkomen?
De leden van de D66-fractie signaleren dat op pagina 4 van het rapport toezichthoudend
dierenartsen (TDA’s) rapporteren dat er door de strakke logistieke planning tijdsdruk
ontstaat op hun werkzaamheden. Deze leden achten zulke tijdsdruk zeer onwenselijk,
omdat dit de kans creëert dat dierenartsen hun werk niet naar behoren kunnen uitvoeren.
Kan de Minister toelichten hoe zij ervoor gaat zorgen dat zulke tijdsdruk wordt voorkomen
in de toekomst?
De leden van de D66-fractie vragen hoe er een beoordeling wordt gemaakt van het eventueel
onthouden van nodige zorg. Hoe vaak is er, gedurende de algehele pilotperiode, een
melding gemaakt van het onthouden van de nodige zorg? Op pagina 4 van het rapport
wordt aangegeven dat 10% van de dieren bij de ante mortem-keuring de toegang tot slacht
werd geweigerd vanwege het niet-slachtwaardig zijn. Hoeveel van deze dieren waren
voor de komst van de MDU onbehandeld en hoeveel van deze dieren zijn hierna nog onbehandeld
blijven leven?
De leden van de D66-fractie zien dat op pagina 4 wordt vermeld dat het Voedsel Keten
Informatie (VKI)-formulier regelmatig zeer summier is ingevuld en dat dit bij bezoek
van de MDU moest worden aangepast. Daarbij wordt geconstateerd dat NVWA-artsen onvoldoende
tijd beschikbaar hebben om controles uit te voeren. Hoe kan de Minister waarborgen
dat er onder deze omstandigheden geen dieren werden goedgekeurd voor de slacht die
eigenlijk afgekeurd hadden moeten worden?
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de opsomming met de belangrijkste
risico’s voor de voedselveiligheid op pagina 5. Hierbij wordt de conclusie getrokken
dat, omdat bij de MDU alle dieren individueel de temperatuur wordt gemeten, de kans
kleiner is dan bij reguliere slachthuizen dat er een dier ziek wordt toegelaten tot
de slacht. Deze leden zetten hier vraagtekens bij, gezien het feit dat alle dieren
die worden aangeboden voor de MDU een aandoening hebben die ervoor zorgt dat ze niet
transportwaardig zijn. Koorts is een algemene indicator voor ziekte, maar deze leden
merken op dat de afwezigheid van koorts geen indicator is van afwezigheid van ziekte.
Onderschrijft de Minister de conclusie van BuRO dat door het meten van de temperatuur
de kans op zieke dieren kleiner is dan bij slacht in reguliere slachthuizen? Zo nee,
waarom niet?
De leden van de D66-fractie constateren dat bij een «gewone noodslachting», waarbij
een gezond dier een ongeval krijgt en binnen 72 uur wordt bedwelmd en verbloed, de
transporttijd voor het kadaver naar het slachthuis maximaal twee uur mag zijn. Indien
dit langer duurt, dient het kadaver gekoeld te worden. Deze leden signaleren dat voor
de dieren die via de MDU worden vervoerd, de transporttijd van twee uur niet wordt
gehanteerd en dat deze dieren niet worden gekoeld. In het rapport wordt opgemerkt
dat «er slechts een beperkt verhoogd microbieel risico voor de voedselveiligheid in
het scenario mét MDU» is. Kan de Minister toelichten waarop deze constatering is gebaseerd?
Hoe groot is het beperkt verhoogd microbieel risico?
De leden van de D66-fractie lezen op pagina 5 dat er wordt vastgesteld dat beide groepen
niet-transportwaardige dieren, die of met de MDU worden getransporteerd of met regulier
transport, een verhoogde kans op residuen van (dier)geneesmiddelen in het vlees hebben.
Hoe gaat de Minister dit soort situaties in de toekomst voorkomen?
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het feit dat NVWA-dierenartsen
te weinig tijd hebben om het VKI te verifiëren aan de hand van het bedrijfslogboek
(pagina 6). Daarnaast wordt er in het rapport vermeld dat er onvoldoende inzicht is
in het herhaald aanbieden van niet-transportwaardige dieren aan de MDU. Is de Minister
van mening dat er, ondanks deze beperkte tijd voor dierenartsen, een weloverwogen
keuringsbeslissing gemaakt kan worden? Zo nee, welke stappen gaat de Minister zetten
om de keuringsomstandigheden te verbeteren?
De leden van de D66-fractie lezen op pagina 9 dat de pilot drie tot zes maanden zou
duren. Kan de Minister uiteenzetten waarom de pilot uiteindelijk langer is doorgegaan?
Zo nee, waarom niet?
De leden van de D66-fractie constateren dat de risicobeoordeling van het dierenwelzijn
wordt gedaan aan de hand van een methode van de EFSA (European Food Safety Authority).
Waarom worden, naast deze methode, de wettelijke aspecten van de MDU niet getoetst
aan de hand van de wetgeving die in Nederland van toepassing is?
De leden van de D66-fractie lezen op pagina 48 van het rapport dat wanneer een dier
wordt afgekeurd bij de ante mortem-keuring, de kans mogelijk toeneemt dat het dier
later wordt gedood door een niet-vakbekwaam persoon, maar dat hier geen gegevens over
zijn. Ook wordt er geconstateerd dat deze kans echter klein wordt ingeschat. Kan de
Minister toelichten op basis van welke gegevens deze conclusie wordt getrokken?
De leden van de D66-fractie zien op pagina 61 van het rapport dat uit een steekproef
bij niet-transportwaardige dieren die via de MDU in het slachthuis terecht zijn gekomen,
bleek dat bij 4 van de 13 dieren (30,7%) paracetamol als (dier)geneesmiddelenresidu
aanwezig was. Hoe beoordeelt de Minister deze uitslag? Wat is er met het vlees van
deze vier dieren gebeurd?
De leden van de D66-fractie lezen in het rapport dat er in verband met de MDU-pilot
binnen de NVWA zorgen zijn geuit over mogelijke risico’s voor de voedselveiligheid
of de diergezondheid (pagina 52). Het betreft hier de Nota bedenkingen MDU d.d. 14-3-19.
Is er in de pilot en de daaruit volgende adviezen tegemoetgekomen aan reeds geuite
zorgen? Kan de Nota bedenkingen MDU 14-3-19 aan de bijlagen van dit rapport worden
toegevoegd?
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de brief van de
Minister (Kamerstuk 33 835, nr. 157) betreffende de pilot met de MDU. De Minister erkent in haar brief het risico op
versleping van dierziekteverwekkers tussen bedrijven als de persoonlijke hygiëne van
de MDU-medewerker onvoldoende is of wanneer de reiniging en ontsmetting van de MDU
niet optimaal is. Deze leden achten dit een groot risico voor de voedselveiligheid
en de volksgezondheid, terwijl de Minister de risico’s voor de voedselveiligheid inschat
als beperkt. Kan de Minister toelichten waarom zij deze risico’s toch zo inschat,
ondanks het feit dat de verspreiding van dierziektes een tere aangelegenheid is?
De leden van de D66-fractie achten de transitie naar kringlooplandbouw essentieel,
willen we toe naar een systeem dat is beter voor de boer, de aarde en voor het welzijn
van het dier. Kan de Minister toelichten hoe zij de resultaten van dit onderzoek gaat
meenemen in de toepassing van de MDU in de transitie naar kringlooplandbouw? Hoe gaat
de Minister ervoor zorgen dat het beleid rondom de MDU specifiek ook de prikkel geeft
om dierenwelzijn te bevorderen?
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de problematiek rondom vleeskuikenouderdieren
in de brief van de Minister. Zo lezen deze leden dat BuRO de NVWA adviseert toe te
zien op permanente waterverstrekking bij vleeskuikens en vleeskuikenouderdieren. De
Minister geeft aan dat zij dit advies in overweging neemt. Kan de Minister uiteenzetten
welke voor- en nadelen zij ziet aan het toezeggen van het opstellen van deze beleidsregel?
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de evaluatie
van de pilot met de MDU en de reactie van diverse adviesorganen hierop. Deze leden
danken de Minister en de betrokken deskundigen voor hun voorlopige evaluatie. Hierbij
hebben zij nog enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de SP-fractie merken op dat zij het positief vinden dat zieke of zwakke
dieren het leed van een transport bespaard blijft. Dat gezegd hebbende is dit gegeven
voor deze leden nog steeds een signaal dat de transportcondities voor de dieren in
algemene zin flink te wensen overlaten. Naar hun mening worden dieren met te velen
op elkaar gepropt in wagens en daarbij blootgesteld aan lange ritten onder extreme
weercondities met gebrekkige voeding, acclimatisering en verzorging onderweg.
De leden van de SP-fractie vinden het prijzenswaardig dat nader onderzoek is ingesteld
nadat binnen en buiten de NVWA discussie ontstond over mogelijke risico’s op het gebied
van diergezondheid en dierenwelzijn bij de inzet van MDU’s. Deze leden vinden het
lastig om op basis van de beschikbare informatie een gewogen mening te geven over
potentiële verbeteringen van het dierenwelzijn bij het gebruik van MDU’s. Zij zijn
van mening dat dieren nooit in de situatie zouden mogen komen dat moet worden bepaald
of hun slachting als gevolg van gezondheidsproblemen op locatie plaats zou moeten
vinden. Zij vragen de Minister dan ook wat de verschillen zijn tussen keuring en slachting
op locatie of in een slachthuis. Aangegeven wordt dat de risico’s op onjuiste verdoving
en verbloeding op locatie groter zijn. Zij zouden graag weten waardoor dat komt. Heeft
dit te maken met het liggend aansnijden van het dier? Waarin verschilt de werkwijze
met betrekking tot de bedwelming en slachting op locatie van die in de slachthuizen?
De leden van de SP-fractie vragen de Minister daarnaast om toe te lichten welke criteria
gehanteerd worden om een dier aan te merken als transportwaardig. Volgens het advies
van BuRO is hierbij verschil in uitleg mogelijk en dat lijkt deze leden een onwenselijke
situatie. Zij vragen de Minister dan ook of zij de mening deelt dat de gebruikte definitie
van de RDA mogelijk kan worden aangescherpt.
Uit hetzelfde advies menen de leden van de SP-fractie tevens op te maken dat slechts
de veehouder de geëigende partij is om te besluiten welke dieren niet voor transport
in aanmerking komen. Kan de Minister dit bevestigen? Deze leden zouden daarnaast graag
vernemen wat de reden is dat er in Nederland geen wettelijke termijn is vastgesteld
voor de periode waarin een dier door verbloeding sterft.
Eveneens zijn de leden van de SP-fractie benieuwd hoe groot het aantal dieren is dat
voorafgaand aan het slachtproces voor de MDU in aanmerking komt ten opzichte van het
aantal gezonde dieren dat wordt vervoerd naar het slachthuis. Kan de Minister deze
cijfers overleggen en kan de Minister tevens een inschatting maken van de extra capaciteit
aan veeartsen die benodigd zou zijn indien de MDU volledig in gebruik zou worden genomen?
Er is reeds een groot gebrek aan dierenartsen en deze leden roepen de Minister graag
op om deze vorm van ondercapaciteit tegen te gaan. Vanuit meerdere hoeken bereikt
hen het nieuws dat het aantal dierenartsen volstrekt niet in overeenstemming is met
de omvang van de Nederlandse veehouderij; het slachtproces is daarvan helaas slechts
één voorbeeld. Het feit dat er überhaupt wordt nagedacht over doding op locatie vormt
voor deze leden een treurige indicatie dat het welzijn van de dieren in het huidige
systeem onvoldoende is geborgd.
Tot slot vragen zij of er technische oplossingen denkbaar zijn voor de onjuiste afvoer
van afvalwater bij het gebruik van MDU’s.
De leden van de SP-fractie zijn van mening dat het schandelijk is als pluimvee niet
24 uur per dag over water kan beschikken. Water is een basisbehoefte en het is in
ons land voor weinig geld beschikbaar tegen een hoge kwaliteit. Deze leden verwachten
dan ook een plicht voor pluimveehouders om hun vee non-stop van water te kunnen voorzien.
Het advies aan de IG van de NVWA om vleeskuikens en vleeskuikenouderdieren permanent
van water te voorzien onderschrijven zij dan ook van ganser harte. Zij zijn verheugd
te lezen dat de Minister deze vraag in overweging neemt en verwachten hierop een volmondig
ja-woord. Het is onwerkelijk dat hiervoor aanvullend onderzoek nodig is, bedenkende
dat het hierbij gaat om een sector met honderd miljoen dieren. Een gecontroleerde
watergift behoort wat deze leden betreft dan ook tot het verleden. Tevens benadrukken
zij graag dat de medewerkers van de NVWA over onvoldoende collega’s beschikken voor
de handhaving op permanente waterbeschikking. Het zou de Minister sieren als zij hiervoor
voldoende capaciteit beschikbaar zou maken.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de voorliggende
brief van de Minister van 1 april jl. (Kamerstuk 33 835, nr. 157). Deze leden lezen daarin onder andere dat om een besluit te nemen over structurele
inzet van de MDU een integrale afweging nodig is, waarbij zowel gekeken wordt naar
maatregelen tot vermindering van de door BuRO gesignaleerde risico’s als naar de beschikbare
capaciteit bij de NVWA (pagina 2). Zij vragen de Minister alvorens een besluit tot
de structurele inzet van de MDU te nemen, niet alleen in overleg te treden met vertegenwoordigers
van het agrarisch bedrijfsleven, maar ook met vertegenwoordigers van dierenwelzijnsorganisaties
om te komen tot voorschriften en protocollering om het dierenwelzijn te borgen. Indien
zij dit niet doet, waarom niet?
Deelt de Minister de opvatting van de leden van de PvdA-fractie dat het genereren
van brede betrokkenheid en breder draagvlak leidt tot verbetering van het dierenwelzijn
en acceptatie van toepassing van het instrument? Heeft de Minister contact met de
organisaties Caring Vets en de Dierenbescherming? Zo nee, is de Minister bereid om
deze organisaties te betrekken bij de wijze waarop het instrument MDU verantwoord
kan worden ingezet? Welke organisaties worden (verder) betrokken bij de voorbereiding
van het besluit tot het al dan niet structureel inzetten van het de MDU?
De leden van de PvdA-fractie lezen dat als dierenwelzijnsrisico wordt gesignaleerd
dat aangeboden dieren voor de MDU die als niet slachtwaardig worden aangemerkt, het
risico lopen achter te blijven op het bedrijf, verstoken van adequate zorg (pagina
2). Is dit risico weg te nemen door het verplicht stellen van het euthanaseren van
dieren die zowel niet transportwaardig als slachtwaardig zijn?
Deelt Minister ten principale de opvatting van de leden van de PvdA-fractie dat de,
in het onderzoek van Wageningen University & Research (WUR), gesignaleerde negatieve
impact op het dierenwelzijn van vleeskuikenouderdieren door niet toereikende drinkwatervoorziening
weggenomen moet worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom wordt dit in de brief dan
niet als vertrekpunt genomen en hoe verhoudt dat zich met de bestaande wetgeving en
regels ter bescherming van het dierenwelzijn? Is de Minister bereid om organisaties
die zich inzetten voor het verantwoord houden van dieren en het verbeteren van het
dierenwelzijn, zoals Caring Vets en de Dierenbescherming, te consulteren en te betrekken
bij het tot stand brengen van beleid en regels om de gesignaleerde negatieve impact
op het dierenwelzijn weg te nemen?
Vragen en opmerkingen van de leden van de Partij voor de Dieren-fractie
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben kennisgenomen van de evaluatie
van de pilot van de MDU en de adviezen over waterverstrekking aan vleeskuikens en
vleeskuikenouderdieren. Deze leden gaan graag nog verder in debat met de Minister
over deze belangrijke onderwerpen, maar dat is vanwege de coronamaatregelen op dit
moment niet mogelijk. Aangezien de Minister aankondigde dat zij voor de zomer een
besluit wil nemen over de structurele inzet van de MDU, hebben zij verzocht om nu
alvast dit schriftelijk overleg te houden.
De leden van de PvdD-fractie zien de MDU (ofwel mobiele slachthuizen) op de wijze
zoals deze is ingezet in 2019, als een perverse oplossing voor een verziekt systeem
dat dieren in een paar jaar tijd zo gebruikt dat ze ziek en kreupel zijn. De huidige
pilot met de MDU werd gepresenteerd als een noodoplossing voor dieren die zo veel
pijn hebben of ziek zijn dat ze niet meer mogen worden vervoerd. Deze oplossing bestond
echter al, namelijk euthanasie. In totaal zijn er in de pilotperiode tussen december
2018 en december 2019 alleen al in Friesland en Groningen 1934 dieren aangemeld om
te doden in deze mobiele slachthuizen. Hoe verklaart de Minister dit hoge aantal dieren
dat niet vervoerd mag worden? Erkent de Minister dat er mogelijk een verband is met
(mis-)management van de boeren in een kostengedreven systeem, waardoor het te duur
is voor een veehouder om een koe te euthanaseren of de nodige medische zorg te geven?
Van de 1934 dieren die zijn aangemeld voor slachting in de MDU was 65% tot 80% kreupel.
Kreupelheid is pijnlijk en zorgt ervoor dat een dier minder loopt, afwijkend liggedrag
vertoont en het eetgedrag/patroon verandert, schrijft BuRO in zijn advies. In het
advies van BuRO lezen deze leden tevens dat wereldwijd gezien ongeveer een kwart van
de koeien in de melkveehouderij kreupel is. Kan de Minister bevestigen dat er een
relatie bestaat tussen de alsmaar hogere melkproductie per koe en het optreden van
klauwproblemen, kreupelheid en uierontstekingen? Erkent de Minister dat afgedankte
melkkoeien zo verzwakt en ziek raken door de extreme melkproductie die nog altijd
verder wordt opgevoerd en de vele zwangerschappen en bevallingen die nodig zijn om
de melkproductie gaande te houden? Zij wijzen de Minister graag op de constatering
van Bart Gremmen, hoogleraar ethiek aan Wageningen Universiteit, dat de melkproductie
harder is gestegen dan koeien feitelijk aankunnen: «Door de loop van de tijd is de
uier bij koeien in omvang gegroeid, maar de groei van de botten is achtergebleven.
Dat heeft gevolgen voor het beenderstelsel en de gezondheid van klauwen.» 2 Is de Minister bereid een plafond in te stellen voor de melkproductie per koe, zoals
professor Gremmen voorstelt? Zo nee, waarom niet?
Dat deze kreupele en zieke koeien – in ieder geval vóór de inzet van de MDU – toch
naar het slachthuis worden vervoerd, ondanks het verbod op het vervoeren van niet-transportwaardige
dieren, bleek onder andere uit de zaken die voortkwamen uit de inspecties bij de slachthuizen
in Noord-Nederland. Vorig jaar meldden klokkenluiders binnen de NVWA dat in een bepaalde
periode minstens honderd zeer ernstig zieke en kreupele runderen naar slachthuizen
in Noord-Nederland waren vervoerd en dat NVWA-dierenartsen dit tegen de regels in
hadden toegestaan.3 Er werden nauwelijks tot geen rapporten opgemaakt of boetes gegeven, ook niet voor
zeer ernstige overtredingen. Uit het 2Solve-onderzoek dat hierop volgde, bleek dat
slachthuizen de aanvoer van kreupele koeien doelbewust planden op dagen dat er een
NVWA-toezichthouder ingeroosterd stond die hier niet moeilijk over zou doen4. In dit licht zien de leden van de PvdD-fractie in de wijze waarop de MDU nu wordt
aangeprezen op de website van het slachthuis, «Geen risico’s meer op boetes en overtredingen»
en «Doodmelding op naam van Slachthuis en niet op het Uniek Bedrijfsnummer (UBN) van
de veehouder»5, een illustratie van het gegeven dat de inzet van de MDU het afgelopen jaar vooral
gericht is geweest op het faciliteren van de sector in plaats van het bestraffen van
veehouders die tegen de regels in kreupele en zieke dieren naar het slachthuis blijven
sturen, van transporteurs die tegen de regels in deze dieren blijven vervoeren en
van slachthuizen die tegen de regels in deze dieren blijven toelaten tot de slacht.
Ook over de opzet van de pilot hebben de leden van de Partij voor de Dieren-fractie
een aantal vragen. Zo werd de omvang en de duur van de pilot vooraf vastgesteld op
50 tot 100 geslachte dieren of drie tot zes maanden.6 Na 25 geslachte dieren of na een maand zou de pilot worden geëvalueerd. In het debat
over misstanden in slachthuizen, kondigde de Minister aan dat de pilot tot de zomer
zou duren7. Toch heeft de pilot uiteindelijk ruim een jaar geduurd en is de MDU uitgereden voor
ruim 1900 dieren. Waarom heeft de pilot zoveel langer geduurd dan vooraf was afgesproken
en is deze niet stopgezet na de afgesproken termijn? En waarom heeft de Minister dit
niet aan de Kamer gemeld, terwijl verschillende leden in het afgelopen jaar naar de
stand van zaken hebben gevraagd?
In het advies van BuRO lezen de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren
dat er in het voorjaar van 2019 al discussie is ontstaan binnen de NVWA over de wijze
waarop de MDU in de praktijk is toegepast. In de maanden juli tot september 2019 heeft
een interne NVWA-evaluatie plaatsgevonden. Hierover kon geen overeenstemming worden
bereikt door twee afdelingen binnen de NVWA, Keuren en Handhaven, schrijft BuRO. Deze
leden vragen de Minister of zij op dat moment op de hoogte is gesteld van deze discussie.
Zo ja, wat heeft zij met deze informatie gedaan? De Minister was in ieder geval sinds
april 2019 door het 2Solve-onderzoek op de hoogte van de problemen binnen de NVWA,
die onder andere voortkwamen uit het feit dat een aantal medewerkers structureel niet
bleek te handhaven en het management dat hier niet op ingreep of deze cultuur zelfs
in de hand werkte. Kan de Minister toelichten waarom zij desondanks niet heeft ingegrepen
naar aanleiding van dit signaal over de zorgen en onenigheid binnen de NVWA over de
wijze waarop de MDU in de praktijk werd toegepast? Waarom heeft zij de Kamer hier
niet over geïnformeerd? Waarom is de pilot op dat moment niet stilgelegd?
In september zochten klokkenluiders binnen de NVWA contact met de media omdat zij
signaleerden dat de inzet van de MDU er in sommige gevallen voor zorgde dat veehouders
hun vee niet behandelen, waardoor dieren onnodig lang lijden8. Veehouders zouden dieren niet de benodigde medische behandeling geven, omdat het
geven van medicatie of pijnstilling als gevolg zou hebben dat het dier dan niet geslacht
mag worden en het vlees niet mag worden gebruikt voor menselijke consumptie. Het gebruik
van de MDU zou zorgen voor dierenleed en voedselveiligheidsrisico’s volgens de klokkenluiders.
Toch was dit voor de Minister geen reden om de pilot stop te zetten, terwijl de pilot
op dat moment nota bene al afgerond had moeten zijn. Kan de Minister dit toelichten?
Waarom schreef de Minister in oktober aan de Kamer slechts dat ze geen reden zag om
de pilot stil te leggen, terwijl de duur van de pilot in plaats daarvan zelfs werd
verdubbeld?9 Kan de Minister de genoemde interne evaluatie naar de Kamer sturen? Kan de Minister
bevestigen dat de vier wagens van Slachthuis Dokkum ook na de pilotperiode tussen
december en april zijn blijven rijden en dat de slacht van dieren met de MDU dus gewoon
is doorgegaan? Kan de Minister bevestigen dat pas nadat de capaciteit van de NVWA
door de coronacrisis is afgenomen en de NVWA haar werkzaamheden heeft moeten prioriteren,
de inzet van de MDU is gestaakt?10 Heeft de Minister gezien dat de exploitant van de MDU op zijn website de suggestie
wekt dat de wagens in de zomer weer zullen gaan rijden?11
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie lezen dat BuRO spreekt over de hoge
tijdsdruk die er staat op het gehele proces van de MDU. Hierbij wordt gewezen op de
verhoogde kans op fouten bij het bedwelmen en verbloeden in de MDU door ruimtegebrek
in combinatie met hoge tijdsdruk. Hoe groot schat de Minister de kans dat onder deze
omstandigheden de NVWA-toezichthoudend dierenarts misstanden signaleert, hierop handelt
en hiervoor een rapport van bevindingen schrijft? Erkent de Minister dat de druk op
de dierenarts onder deze omstandigheden erg groot is? Hoe beoordeelt de Minister in
dit licht het feit dat de exploitant van de MDU op zijn website belooft dat de dierenarts
«niet de intentie [heeft] om zich inhoudelijk te gaan bemoeien met de bedrijfsvoering
van de veehouderij»?12 Is de Minister bereid om in haar onderzoek naar de druk op het slachtproces die heeft
geleid tot de huidige risico’s voor dierenwelzijn, voedselveiligheid en adequaat toezicht,
ook te kijken naar de wijze waarop de MDU nu is ingezet? Is zij bereid in afwachting
hiervan nog geen stappen te zetten om de inzet van de MDU structureel te maken?
In het verleden is al vaker aandacht gevraagd voor de welzijnsrisico’s van het onvoldoende
verstrekken van water aan vleeskuikens en vleeskuikenouderdieren. De leden van de
Partij voor de Dieren-fractie vinden het onbestaanbaar en ook beschamend dat er nu
al jaren wordt gediscussieerd over en onderzoek wordt gedaan naar de vraag bij hoeveel
of hoe weinig water het lijden van dieren begint. Deze leden wijzen hierbij op de
constatering van de IG van de NVWA: «Naarmate de dieren langer water wordt onthouden,
neemt het risico op aantasting van dierenwelzijn toe. Er is geen precies moment aan
te geven waarop het dierenwelzijn dermate is aangetast dat dit onacceptabel is. (...)
Verdere precisering van het moment waarop een status van onacceptabel dierenwelzijn
ontstaat en welke factoren daarvoor bepalend zijn, is naar mijn mening een ondoenlijke
en in ieder geval een tijdrovende en kostbare weg.»
BuRO adviseert de Minister nu om toe te zien op permanente waterverstrekking bij vleeskuikens
en vleeskuikenouderdieren en de IG van de NVWA heeft de Minister daarop gevraagd hier
een beleidsregel voor op te stellen en deze beleidsregel vanuit het voorzorgsprincipe
direct voor alle diersoorten van toepassing te laten zijn. De Minister zegt tot verbazing
van de leden van de PvdD-fractie slechts dit in overweging te nemen.
In 2018 werd in de integrale risicoanalyse pluimveevleesketen het onvoldoende verstrekken
van water en voer al benoemd als een van de grootste bedreigingen van dierenwelzijn.13 In 2007 en nogmaals in 2011 noemde de WUR de ontoereikende watervoorziening al als
een van de factoren van ongerief in de pluimveehouderij.14
Hoe rijmt de Minister de huidige praktijk van wateronthouding met de in de Wet dieren
en in het Besluit houders van dieren opgenomen bepaling dat degene die een dier houdt
er zorg voor draagt dat een dier te allen tijden toegang heeft tot een toereikende
hoeveelheid water van passende kwaliteit of op een andere wijze kan voldoen aan zijn
behoefte aan water? Is de Minister geschrokken van de conclusie van de IG van de NVWA
dat de wet- en regelgeving voor vrijwel alle gehouden dieren met betrekking tot waterverstrekking
onvoldoende handvatten biedt voor effectief toezicht, of was dit al bij haar bekend?
Dit betekent dus dat deze bepaling die ziet op een voor dieren primaire levensbehoefte,
tot nu toe nooit volledig is gewaarborgd.
Waterverlies van meer dan 20% is dodelijk.15 Kan de Minister uiteenzetten hoeveel vleeskuikens en vleeskuikenouderdieren er in
de afgelopen 10 jaar zijn gestorven als gevolg van een gebrekkige drinkwatervoorziening?
Op welke manier gaat de Minister het toezicht op de waterverstrekking vormgeven? De
leden van de Partij voor de Dieren-fractie roepen in herinnering dat uit de integrale
risicoanalyse pluimveevleesketen de naleving omtrent water- en voervoorziening slechts
38% bleek. Herinnert de Minister zich dat in Fraudebeeld pluimveeketen16 en ook in een rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid uit 201417, de conclusie wordt getrokken dat er in de pluimveeketen weinig motivatie is voor
het opvolgen van wet- en regelgeving op het gebied van dierenwelzijn en dierengezondheid?
Hoe verwacht de Minister adequate watervoorziening te kunnen garanderen wanneer wet-
en regelgeving consequent wordt geschonden in deze sector?
Tot slot vragen de leden van de Partij voor de Dieren-fractie aan de Minister om te
reflecteren op de conclusie van de IG van de NVWA: «Uit onderliggend onderzoek blijkt
dat er in de vleeskuiken(ouderdier)houderij sprake is van een problematiek die feitelijk
vraagt om een systeemwijziging. (...) Zolang het systeem van de vleeskuiken(ouderdier)houderij
zo is ingericht dat hier links- of rechtsom voor het dierenwelzijn belangrijke risico’s
uit voortkomen, leidt dit tot een meer dan gemiddeld benodigde inzet van toezichtcapaciteit
om deze risico’s tot aanvaardbare proporties terug te dringen.» Op welke wijze neemt
zij deze conclusie mee in de verdere uitwerking van haar beleid?
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van de brief over de evaluatie van
de MDU-pilot en de waterverstrekking vleeskuikens en vleeskuikenouderdieren. Zij hebben
nog enkele vragen.
De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de uitkomsten
van de MDU-pilot en hebben hier nog enkele vragen over. Deze leden horen graag hoe
de Minister de huidige werkwijze bij noodslachtingen waardeert met het oog op dierenwelzijn
en voedselveiligheid. Ook horen zij graag of de Minister de verwachting deelt dat
naarmate de MDU langer gebruikt wordt, het aantal dieren dat wordt aangeboden maar
geen toegang tot slacht krijgt verder af zal nemen omdat veehouders directe feedback
krijgen op de kwaliteit van de dieren die zij aanbieden. Als het dier geen toegang
krijgt tot slacht, kan de NVWA-dierenarts dan ook de euthanasie uitvoeren via kopschot
en halssnede zonder dat het dier meegenomen wordt voor de slacht, waarna de veehouder
het dier kan aanbieden voor destructie?
De leden van de SGP-fractie constateren dat de MDU vergeleken wordt met de waarborgen
in de reguliere slacht. Deelt de Minister de mening van deze leden dat een vergelijking
met de noodslacht meer op zijn plaats is, omdat het gaat om dieren die niet-transportwaardig
zijn en daarom niet in aanmerking komen voor reguliere slacht? Is de veronderstelling
juist dat bij structurele inzet van de MDU ook sprake zal zijn van uitvoering van
bedwelming en verbloeding door gespecialiseerde en ervaren personen, waardoor de risico’s
op dierenwelzijn verder beperkt worden?
De leden van de SGP-fractie horen graag wat landelijke inzet van de MDU zou kunnen
betekenen voor de handhavingscapaciteit van de NVWA met betrekking tot het controleren
op het eventuele vervoer van niet-transportwaardige dieren. Bij inzet van de MDU zullen
veehouders veel minder snel kreupele dieren op transport zetten. Is de veronderstelling
juist dat dan op dit punt minder handhavingsinzet en -capaciteit nodig is?
De leden van de SGP-fractie lezen dat de MDU ook toegepast wordt bij dieren in natuurgebieden.
Hoe waarderen Staatsbosbeheer en andere terreinbeherende organisaties de inzet van
de MDU, zo vragen deze leden.
De leden van de SGP-fractie hebben begrepen dat houders van vleeskuikenouderdieren
ervoor kiezen om niet gedurende het gehele etmaal water te verstrekken, vanwege het
risico dat kippen te veel drinken, met negatieve gevolgen voor het maagdarmkanaal
en meer vermorsing. Dit laatste zorgt voor nat strooisel, slechtere mestkwaliteit
bij afvoer van het bedrijf, meer ammoniakvorming en inbreuk op het dierwelzijn. Hoe
waardeert de Minister deze mogelijke nadelen van continue waterverstrekking?
II Antwoord / Reactie van de Minister
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A.H. Kuiken, voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit -
Mede ondertekenaar
I.J. Leau-Kolkman, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.