Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de monitor exportkredietverzekeringen 2018 (Kamerstuk 26485-314)
26 485 Maatschappelijk verantwoord ondernemen
Nr. 329 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 29 april 2020
De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd
aan de Staatssecretaris van Financiën over de brief van 4 juli 2019 inzake de Monitor
exportkredietverzekeringen 2018 (Kamerstuk 26 485, nr. 314).
De vragen en opmerkingen zijn op 4 oktober 2019 aan de Staatssecretaris van Financiën
voorgelegd. Bij brief van 22 april 2020 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Anne Mulder
De adjunct-griffier van de commissie, Freriks
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de VVD
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de monitor exportkredietverzekeringen
(ekv) 2018. De leden van de VVD-fractie hebben hierbij nog enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de VVD-fractie lezen dat Nederland geen grote bedragen meer heeft uitstaan
in landen die tot betaling in staat zijn (2.2 Recuperaties). Betekent dit dat Nederland
bedragen in landen heeft uitstaan die (nog) niet tot betaling in staat zijn? Zo ja,
in welke landen en voor welke bedragen? Zo nee, kan de Staatssecretaris de formulering
toelichten?
Welke recuperaties kan Nederland de komende jaren nog tegemoetzien en voor welke bedragen?
De leden van de VVD-fractie vragen op welke manier het Ministerie van Financiën en
Atradius Dutch State Business (ADSB) proberen toch enig inzicht te krijgen in het
voorspellen van de schade-uitkeringen. Met welke modellen wordt er gewerkt? Zijn dit
wiskundige modellen? Worden deze modellen geëvalueerd en geactualiseerd?
De leden van de VVD-fractie lezen dat er in 2018 voor het eerst schade is uitgekeerd
op liquiditeitsverruimende instrumenten en vragen zich af of er mogelijk nog meer
posten zijn waarop tot op heden nog geen schade is uitgekeerd. Op welke manier monitort
ADSB de verschillende producten en de mogelijke schade die hierop ontstaat? Was de
schade op liquiditeitsverruimende instrumenten onverwacht? Zo ja, op welke manier
kan dit onverwachtse in de toekomst worden voorkomen?
De leden van de VVD-fractie vragen welke administratieve lasten er voor zowel het
mkb als de grotere bedrijven zijn bijgekomen na de beleidsmatige veranderingen in
2018. Op welke manier wordt ook voor de kleinere bedrijven duidelijk waar zij aan
moeten voldoen bij een ekv-aanvraag? Hoe ziet het proces eruit en welke administratieve
lasten en kosten brengt een ekv-aanvraag met zich mee? Kan de Staatssecretaris in
zijn antwoord specifiek ingaan op de omvang van de administratieve lasten vanuit het
perspectief van een mkb’er?
De leden van de VVD-fractie vragen hoe de externe partij wordt gekozen die in 2020
het vernieuwde mvo-beleid moet evalueren. Worden alle verschillende stakeholders (ADSB,
Ministerie van Financiën, het grote en kleine bedrijfsleven, etc.) hierin meegenomen?
Zo nee, waarom niet?
De leden van de VVD-fractie lezen dat er tot op heden nog geen gebruik is gemaakt
van het Commercial Interest Reference Rate-loket (CIRR-loket). Waarom is het CIRR-loket
opgericht, wat zijn de beoogde doelstellingen van het CIRR-loket en worden deze doelstellingen
behaald? Waarom is er gekozen voor een constructie waarbij twee sectorbanken de financiering
verstrekken? Welke andere constructies zijn er om de prijs van het loket te drukken?
Zet het duurdere Nederlandse CIRR-loket Nederlandse exporteurs op een achterstand
ten opzichte van hun internationale counterparts? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom?
En waarom kan afsluiting van CIRR-financiering door Nederlandse exporteurs alleen
plaatsvinden na afsluiting van een exportcontract?
De leden van de VVD-fractie vragen hoe is vastgesteld dat exporteurs positief zijn
over de nieuwe werkwijze wat betreft aanvraagformulier, intakeformulier en interne
procedures. Zijn er ook klachten binnengekomen van exporteurs over de maatregelen?
Zo ja, wat wordt hiermee gedaan?
De leden van de VVD-fractie vinden het positief dat gepoogd wordt ekv toegankelijker
te maken voor het mkb. Deze leden vragen zich wel af hoe de verbeterde toegankelijkheid
en de bruikbaarheid van de ekv voor het mkb is gemeten en hoe voor het kabinet duidelijk
wordt dat de genomen stappen daadwerkelijk hebben geleid tot resultaat en wat dit
resultaat is. Heeft een beter toegankelijk en bruikbaar ekv geleid tot meer mkb-klanten
bij de ADSB? Zo ja, hoeveel? Zo nee, hoe verklaart de Staatssecretaris dit?
Op welke manier wordt bij de «verduurzaming van de ekv» rekening gehouden met het
mkb?
De leden van de VVD-fractie vragen hoe de ontwikkeling is van het uitstaande risico
van de ekv-portefeuille over de afgelopen tien jaar (uitsplitsing per jaar)? Is er
een algemene trend dan wel een trend per sector zichtbaar? In welke sectoren is een
duidelijke toename te zien en in welke sectoren een duidelijke afname? Hoe verklaart
de Staatssecretaris dit?
De leden van de VVD-fractie zien een significante daling in het volume uitreikingen
(2018: 5,3 miljard, 2017: 7,4 miljard en 2016: 10,2 miljard). Deze leden maken zich,
in het licht van deze daling, zorgen om de concurrentiepositie van Nederland. Kan
het kabinet hierop reflecteren en mogelijke oorzaken van deze daling uiteenzetten?
ADSB heeft al een aantal jaar te maken met een achteruitgang in het volume uitreikingen
terwijl het volume in omliggende landen als Denemarken1, Italië en het Verenigd Koninkrijk2 alleen maar toeneemt. Kan het kabinet hierop reflecteren? En in hoeverre zijn er
mogelijkheden om aspecten van de klaarblijkelijk succesvolle aanpak van andere landen
over te nemen? Wat kan Nederland/ADSB leren van de landen/verstrekkers die hun uitreikingsvolume
zien toenemen?
De leden van de VVD-fractie merken op dat het internationale gelijke speelveld op
het gebied van ekv onder druk staat. Belangrijke concurrenten als China trekken zich
niets aan van de regels die de OESO stelt en ook binnen de OESO staan de afspraken
onder druk. De genoemde leden vrezen dat het huidige arrangement niet langer toereikend
is. Kan de Staatssecretaris ingaan op het verloop van de dialoog met niet-OESO-landen
als China? Verwacht de Staatssecretaris dat het reëel is om binnen een redelijke termijn
te komen tot internationale afspraken die een gelijker speelveld dichterbij brengen?
En wat is de strategie van de Staatssecretaris als dit niet lijkt te lukken? Ligt
het – met het oog op het bewaken van onze concurrentiepositie – vereenvoudigen en
moderniseren van de bestaande OESO-afspraken dan op tafel?
Overweegt de Staatssecretaris, in navolging van andere landen, meer in te zetten op
garanties en leningen die buiten de kaders van het Arrangement vallen, maar waarmee
het bedrijfsleven wel beter in staat wordt gesteld om te concurreren op wereldmarkten?
Zo nee, waarom niet?
Wat is de positie van de Europese Commissie en andere EU-partners ten aanzien van
het moderniseren van het OESO-Arrangement?
China heeft zich de afgelopen jaren ontwikkeld tot met afstand de grootste exportfinancierder
ter wereld. Ziet het kabinet mogelijkheden om de druk op China op te voeren om de
moeizame onderhandelingen tot een betekenisvol resultaat te brengen? Met wie wordt
in dit kader opgetrokken en welke strategie wordt hierbij gehanteerd?
De leden van de VVD-fractie merken tevens op dat veel landen in reactie op de opkomst
en handelwijze van China hun exporteurs actiever zijn gaan ondersteunen met nieuwe,
directere vormen van financiering en meer proactieve exportondersteunende strategieën.
In welke mate is de Staatssecretaris in staat, en vooral ook bereid, om tegen deze
achtergrond een concurrerend(er) aanbod te ontwikkelen? Welke stappen is de Staatssecretaris
bereid hierin te zetten, temeer aangezien de recente Financieringsbrief (««Internationaal
financieren in perspectief: kansen pakken, resultaten boeken») weinig ambitieuze strategieën
bevatte en het aanbod in sommige opzichten juist minder concurrerend heeft gemaakt?
Kan de Staatssecretaris dit uitgebreid toelichten?
In het kader van onze concurrentiepositie en een gelijk speelveld vragen de leden
van de VVD-fractie zich ook af hoe bij de «verduurzaming van de ekv» rekening gehouden
wordt met de internationale context. Hecht het kabinet aan het bereiken van een gelijk
speelveld op dit vlak? Kiest het kabinet voor een aanpak waarbij verduurzaming zodanig
wordt gerealiseerd dat Nederland internationaal niet uit de pas gaat lopen? Zo nee,
waarom niet?
In de monitor zegt de Staatssecretaris de herintroductie van een eigen benchmark voor
2020 te overwegen. De leden van de VVD-fractie benadrukken dat een eigen benchmark
van grote waarde kan zijn. Is het kabinet voornemens in te zetten op een brede benchmark
waarbij ook wordt gekeken naar de mandaten van de exportfinancierende instellingen
(en dus ook de direct lenders in Azië) als concurrerende landen, zowel binnen als buiten de EU en de OESO? Zo nee,
waarom niet?
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van D66
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de monitor exportkredietverzekeringen
2018. Zij hebben hierover nog enkele vragen.
In de monitor wordt aangegeven dat er in 2018 er voor 16,3 miljard euro verplichtingen
uit stonden aan exportkredietverzekeringen (ekv’s). De leden van de D66-fractie vernemen
graag voor hoeveel miljard er aan garantieverplichtingen werd aangegaan in 2018 en
voor hoeveel miljard er nog garantieverplichtingen uit stonden van vóór 2018. Ook
vernemen deze leden graag waarop de raming van 10 miljard euro is gebaseerd.
De leden van de D66-fractie lezen in de brief dat de verdiensten van de exportkredietverzekeringen
worden weergegeven als percentage van het bbp en worden weergegeven in arbeidsjaren.
Echter, in de brief van de Staatssecretaris wordt ook gesproken over een positieve
bijdrage van de ekv’s aan de schatkist. De aan het woord zijnde leden zouden graag
in een overzicht vernemen wat de verdiensten zijn van de ekv’s voor de schatkist.
Ook zouden deze leden graag vernemen hoe veel er jaarlijks exact betaald wordt aan
schade-uitkeringen voor de afgelopen 5 jaar.
In de monitor werd aangegeven dat er landen zijn in de zogenaamde Arrangement on Officially
Supported Export Credits (het Arrangement) die de regels proberen te omzeilen door
export via publieke investerings- en ontwikkelingsbanken te steunen. De leden van
de D66-fractie vernemen graag om welke landen dit gaat en zouden graag willen weten
of ook Nederland de export via publieke investerings- en ontwikkelingsbanken steunt.
Zijn er binnen het Arrangement afspraken gemaakt over hoe hiermee om te gaan? Klopt
het dat Atradius Dutch State Business (ADSB) door de privaatrechtelijke overeenkomst
met de Nederlandse overheid niet gezien kan worden als een publieke investeerder?
De leden van de D66-fractie zijn blij om te vernemen dat er gedurende het afgelopen
jaar geen grote nieuwe verplichtingen zijn aangegaan in de olie- en gaswereld. De
leden van de D66-fractie willen graag weten wat er wordt bedoeld met «geen grote verplichtingen».
Gaat het om «geen» verplichtingen of «geen grote» verplichtingen? Welke verplichtingen
met de olie- en gaswereld zijn er wél aangegaan? Wat zijn de exacte doelen van het
kabinet met betrekking tot het vergroenen van evk’s?
De leden van de D66-fractie vernemen graag hoeveel transacties er tot op heden door
de International Finance Corporation (IFC) zijn gekwalificeerd en hoe er op dit moment
gehandeld wordt op basis van deze kwalificaties. Ook zouden deze leden graag vernemen
hoe het kabinet in de toekomst wil handelen op basis van deze kwalificaties en wanneer
hij van plan is deze veranderingen door te voeren.
De leden van de D66-fractie lezen met interesse dat ADSB is begonnen met het in kaart
brengen van de effecten van verzekerde transacties op de Sustainable Development Goals
(SDG). De leden van de D66-fractie willen graag weten wanneer alle transacties zijn
gekwalificeerd en wanneer de Kamer zal worden geïnformeerd over de invloed van de
ekv»-portefeuille op de SDG. Ook zouden deze leden graag vernemen of reeds bekend
is hoe er gehandeld zal worden wanneer blijkt dat de gestelde SDG’s niet worden gehaald.
De leden van de D66-fractie lezen in de monitor exportkredietverzekeringen dat de
Staatssecretaris gaat inzetten op het vergroenen van de portefeuille, door bijvoorbeeld
voor groene transacties een specifiek risicokader te ontwikkelen dat de «andersoortige
risico’s beter inschat». De leden van de D66-fractie vernemen graag wat hier wordt
bedoeld met andersoortige risico’s.
Met betrekking tot de Omzetpolis Opkomende Markten (OOM) zouden de leden van de D66-fractie
graag vernemen of deze pilot reeds gestart is en wanneer de Kamer wordt geïnformeerd
over het verloop van de pilot.
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de SP
De leden van de SP-fractie hebben de eerste monitor exportkredietverzekeringen bestudeerd
en hebben hierover de volgende opmerkingen en vragen.
De leden van de SP-fractie zijn teleurgesteld over de inzet van het kabinet wat betreft
achterblijvende ambitie om de exportkredieten in te zetten voor werkelijke vergroening
en het realiseren van de doelstellingen van het klimaatakkoord van Parijs. Allereerst
willen de leden van de SP-fractie graag weten hoe de stelling dat ekv geen transacties
ondersteunt die negatieve effecten hebben op mens, dier en milieu, zich verhoudt tot
de aankondiging dat er geen stop of uitfasering komt op het verstrekken van ekv aan
de olie- en gasindustrie (punt 3.7). De olie- en gasindustrie is de belangrijkste
veroorzaker van het veranderende klimaat en bovendien zijn in deze industrie mensenrechtenschendingen
aan de orde van de dag.3 Stellen dat het level playing field en het aantal banen zwaarder wegen dan mvo-beleid, maakt dit laatste de facto een
lege huls. De leden van de SP-fractie onderschrijven het advies van de Adviesraad
Internationale Vraagstukken (AIV) aan de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
d.d. 17 juli 2019, waarin wordt gepleit voor snelle uitfasering van publieke financiering,
inclusief ekv, voor de fossiele industrie en in plaats daarvan deze instrumenten in
te zetten voor «duurzame ontwikkeling en onderzoek naar hernieuwbare energie».4 Deze leden vragen hier een reactie op. De leden van de SP-fractie vragen wat er precies
wordt bedoeld met «onderwerping aan een mvo-beoordeling» als extra screeningscriterium.
Hoe gaat dit eruit zien en welke consequenties volgen er voor de beoordeling van de
ekv-aanvraag als de mvo-beoordeling negatief uitvalt? Deze leden vragen zich af of
dit betekent dat een bedrijf uitgesloten kan worden van ekv, zoals bij het anti-omkopingsbeleid
het geval is, en zo niet, waarom niet?
Daarnaast vragen de leden van de SP-fractie om meer details over welke criteria van
de overgenomen IFC-methode precies worden gehanteerd om te bepalen of een transactie
«groen» is? Kan de Staatssecretaris de Kamer meer specifiek informeren over de drie
verschillende categorieën (hoofdstuk 6)? De leden van de SP-fractie vinden geen concrete
doelstellingen over het percentage van toegekende ekv dat in de toekomst «groen» moet
zijn. Kan de Staatssecretaris daar helderheid over verschaffen? Onder hoofdstuk 6
wordt verder ingegaan op het realiseren van de SDG’s, maar wordt slechts gekeken naar
de effecten voor Nederland. De leden van de SP-fractie willen graag weten wat de effecten
van de ekv zijn op de SDG’s in ontwikkelingslanden. Zijn de verantwoordelijke bewindspersonen
het met de leden van de SP-fractie eens dat het niet uitsluiten van de fossiele industrie
indruist tegen de realisatie van de SDG’s, met name nummers 6, 7 10, 11, 12 en 13?
Tot slot vragen de leden van de SP-fractie of de Staatssecretaris bereid is om verduurzaming
en vergroening op te nemen in zijn inhoudelijke inzet bij de onderhandelingen van
het Arrangement in de OESO-werkgroep. Zo nee, waarom niet?
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren
De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren maken zich zorgen over het feit
dat de Nederlandse overheid met belastinggeld en garantiestellingen nog steeds bijdraagt
aan de financiering van de bioindustrie in het buitenland. Het is onbegrijpelijk en
onwenselijk dat wanneer van de Nederlandse boeren verlangd wordt de veestapel in te
krimpen, diezelfde boeren via de garantiestellingen bijdragen aan het opbouwen van
hun concurrentie elders.
Naar aanleiding van de Monitor exportkredietverzekeringen en de brief van het kabinet
hierover hebben de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren enkele vragen.
Deze leden lezen dat de Staatssecretaris het dierenwelzijnsbeleid tegen het licht
gaat houden en vragen naar de redenen die de Staatssecretaris heeft om dit te doen.
Welke concrete gevallen zijn de aanleiding geweest om het dierenwelzijnsbeleid te
herzien? Op welke wijze voldoet het huidige dierenwelzijnsbeleid niet? De leden vragen
ook welke bedrijven en ngo’s geconsulteerd zullen worden. Kan de Staatssecretaris
garanderen dat Nederlandse bedrijven die een financieel belang hebben bij het opbouwen
van de bioindustrie geweerd zullen worden bij deze consultaties? Indien hij dat niet
kan, kan de Staatssecretaris dan volledige openheid geven door de gespreksverslagen
van gesprekken met deze bedrijven naar de Kamer te sturen?
De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren lezen in de Kamerbrief dat in
2018 geen grote nieuwe verplichtingen zijn aangegaan in de olie- en gaswereld, waardoor
deze portefeuille iets is gekrompen. Valt het gegeven dat er geen forse verplichtingen
in deze sector zijn aangegaan te verklaren vanuit de beleidsmatige vergroening van
de ekv-portefeuille, of valt de verlaging van het aandeel van die sector in de totale
portefeuille geheel of gedeeltelijk te verklaren door toevallige gebeurtenissen? Kan
de Staatssecretaris een overzicht geven van de ekv-verplichtingen die zijn aangegaan
in deze sector tussen 2010 en 2018? Kan de Staatssecretaris aangeven uit welk aandeel
(in percentages) de totale verplichtingen in deze sector in de ekv-portefeuille hebben
(gehad), voor de periode 2010–2018?
De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren vragen op welke wijze de eiwittransitie,
de transitie van dierlijke naar plantaardige eiwitten, onderdeel is van de vergroeningstrategie
binnen het ekv-beleid, aangezien deze transitie een enorme bijdrage levert aan het
realiseren van de doelstellingen van het Akkoord van Parijs en ook anderszins grote
milieuwinst oplevert.
Tot slot vragen de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren op welke wijze
de bevindingen van de twee recente IPCC-rapporten (Landgebruik en Klimaat; Oceanen
en Klimaat) worden geïntegreerd in het Nederlandse ekv-beleid.
II Reactie van de Staatssecretaris
Met interesse heb ik kennisgenomen van de vragen die door de verschillende fracties
zijn gesteld naar aanleiding van de brief van 4 juli 2019 jl. van mijn ambtsvoorganger,
inzake de monitor exportkredietverzekeringen over 2018 (Kamerstuk 26 485, nr. 314). Onderstaand wordt bij de beantwoording de volgorde van het verslag aangehouden.
De leden van de VVD vragen of Nederland bedragen heeft uitstaan in landen die (nog)
niet tot betaling in staat zijn. Nederland zet zich zowel multilateraal – in de Club
van Parijs – als bilateraal in voor de inning van alle openstaande vorderingen, met
uitzondering van vorderingen op landen die in aanmerking komen voor kwijtschelding
in het kader van het internationale Heavily Indebted Poor Countries (HIPC) initiatief.
Nederland heeft openstaande vorderingen5 op Antigua en Barbuda (€ 1,5 miljoen), Cuba (€ 3,5 miljoen), Jemen (€ 1,0 miljoen),
Noord-Korea (€ 6,9 miljoen), Soedan (€ 39,1 miljoen) en Somalië (€ 0,8 miljoen). Veelal
betreffen dit zeer oude vorderingen. Dit betekent echter niet dat Nederland deze vorderingen
«opgegeven» heeft. Wanneer de situatie dusdanig wijzigt dat er tot inning kan worden
overgegaan of dat er binnen de Club van Parijs een werkbaar akkoord kan worden uit
onderhandeld met deze landen, dan zal Nederland zich hiervoor inspannen. Dit geldt
niet voor Soedan en Somalië die voor kwijtschelding onder HIPC in aanmerking komen
op het moment dat deze landen aan de voorwaarden voldoen.
De leden van de VVD vragen eveneens welke recuperaties Nederland in de komende jaren
nog tegemoet kan zien en welke bedragen hiermee gemoeid zijn.
Op dit moment zijn er Club van Parijs-schuldenregelingen met een achttal landen die
(nog) wel tot betaling in staat zijn, te weten: Argentinië, Egypte, Georgië, Indonesië,
Irak, Myanmar, Pakistan en Servië. De verwachting is dat er in 2020 in totaal € 75 miljoen
aan recuperaties6 zal worden ontvangen, voornamelijk uit Argentinië. Of Argentinië in 2020 daadwerkelijk
het volledige resterende bedrag, waarvoor de uiterste termijn 2021 is, zal betalen
is echter onzeker mede door de gewijzigde omstandigheden in het land. Na 2020 zullen
de huidige recuperaties afnemen naar € 12 miljoen in 2021 en € 5 miljoen in 2024.
Onderstaande tabel geeft de verwachte recuperaties per jaar en per land weer (in miljoenen
EUR):
2020
2021
2022
2023
2024
Argentinië
59
–
–
–
–
Egypte
0
0
–
–
–
Georgië
0
0
0
0
0
Indonesië
10
5
–
–
–
Irak
3
3
3
3
3
Myanmar
0
–
–
–
0
Pakistan
1
1
1
1
1
Servië
2
2
3
3
2
Totaal
75
12
7
7
5
Voorts vragen de leden van de VVD-fractie op welke manier het Ministerie van Financiën
en Atradius Dutch State Business (ADSB) proberen inzicht te krijgen in het voorspellen
van de schade-uitkeringen.
Indien betalingsachterstanden ontstaan en het ministerie moet overgaan tot het uitkeren
van schade dan wordt in beginsel de betalingsverplichting voor de resterende looptijd
van een krediet overgenomen. Deze schade-uitkeringen op «lopende schadezaken» zijn
nauwkeurig te voorspellen.
Het is echter niet goed mogelijk om nieuwe schadezaken te voorspellen. De ekv-portefeuille
wordt gedomineerd door een relatief beperkt aantal grote polissen, aangevuld met een
lange «staart» van kleine verzekerde bedragen. Het werken met statistische modellen
is weliswaar nuttig bij het beheren van de risico’s, maar voor het voorspellen van
schade-uitkeringen zitten er beperkingen aan, omdat niet alleen van belang is hoeveel
polissen tot schade leiden, maar ook welke polissen. Pas als er schadedreiging op
een polis ontstaat kan met enige zekerheid een schatting gedaan worden van de te verwachten
uitkeringen.
Ook vragen de leden van de VVD-fractie zich naar aanleiding van een schade op een
zelfstandige contragarantie af of er mogelijk nog meer producten zijn waarop tot op
heden nog geen schade is uitgekeerd en op welke manier ADSB de verschillende producten
en de mogelijke schade die hierop ontstaat monitort en of schade-uitkeringen kunnen
worden voorkomen.
Onder de producten fair calling facility en de werkkapitaaldekking, beide liquiditeitsverruimend
instrumenten, is nog geen schade geleden. Wel is op één transactie sprake van dreigende
schade. De maximale schade die op deze polis kan worden uitgekeerd bedraagt zeven
miljoen euro.
Bij alle verzekerings-en garantieproducten geldt als voorwaarde voor acceptatie dat
er op dat moment geen schadedreiging is. Na acceptatie kan alsnog schadedreiging ontstaan,
bijvoorbeeld vanwege verslechtering van de financiële situatie bij de debiteur. De
gememoreerde schade uit 2018 is het gevolg van het faillissement van de exporteur
en de als gevolg daarvan opgevraagde garanties.
Verzekerden zijn verplicht om, indien zich omstandigheden voordoen of feiten bekend
worden die het risico beïnvloeden, dit te melden aan ADSB. Bij onverhoopte dreigende
schade wordt getracht de schade te voorkomen of af te wenden, bijvoorbeeld door herstructurering
van schulden. Dat lukt niet altijd en daarom dient er soms schade te worden vergoed.
In dat geval wordt vervolgens getracht de schade te recupereren. ADSB informeert de
staat voortdurend over onder andere schadedreigingen, uitgekeerde schades en ontvangen
recuperaties.
De leden van de VVD-fractie vragen welke administratieve lasten er voor zowel het
mkb als de grotere bedrijven zijn bijgekomen na de beleidsmatige veranderingen in
2018. Op welke manier wordt ook voor de kleinere bedrijven duidelijk waar zij aan
moeten voldoen bij een ekv-aanvraag? Hoe ziet het proces eruit en welke administratieve
lasten en kosten brengt een ekv-aanvraag met zich mee? Kan de Staatssecretaris in
zijn antwoord specifiek ingaan op de omvang van de administratieve lasten vanuit het
perspectief van een mkb’er?
Aan het indienen van een ekv-aanvraag zijn administratieve lasten verbonden voor alle
type bedrijven omdat de exporteur een aanvraagformulier moet invullen waarin alle
relevante informatie, bijvoorbeeld over de koper, de betalingsstructuur en de eventuele
inzet van een agent, moet worden aangegeven. Deze administratieve lasten zijn in beginsel
niet anders voor een mkb’er dan voor een grootbedrijf, omdat voor hetzelfde product
dezelfde benodigde informatie moet worden aangeleverd. Wel zullen de lasten in relatieve
zin toenemen naarmate de aanvraag groter of complexer is, hetgeen vaker voorkomt bij
grotere bedrijven. Overigens zijn er geen kosten verbonden aan het aanvragen van een
exportkredietverzekering. Ten slotte heeft Atradius Dutch State Business speciaal
aandacht voor het begeleiden van mkb-bedrijven, bijvoorbeeld via een eigen desk/contactpersoon
voor het mkb, extra informatie voor het mkb op de website van ADSB en speciale bijeenkomsten
voor mkb’ers.
De leden van de VVD-fractie vragen naar het proces van de evaluatie van het mvo-beleid
voor de ekv.
De evaluatie van het MVO-beleid wordt in 2020 uitgevoerd door een externe consultant.
De externe partij zal volgens de voor het ministerie geldende regels voor inhuur van
externen worden geselecteerd. Hierbij zal rekening worden gehouden met onder andere
de regels met betrekking tot aanbesteding, alsmede de benodigde expertise van de externe
partij. Bij het evaluatieproces zullen alle verschillende stakeholders in de gelegenheid
worden gesteld om deel te nemen door middel van een publieke consultatie. De resultaten
van de evaluatie zullen naar verwachting eind 2020 aan de Tweede Kamer worden aangeboden.
Verder vragen de leden van de VVD-fractie waarom het CIRR-loket is opgericht in de
gekozen vorm, wat de beoogde doelstellingen van het CIRR-loket zijn en of deze worden
behaald. Welke andere constructies zijn er om de prijs van het loket te drukken? Zet
het duurdere Nederlandse CIRR-loket Nederlandse exporteurs op een achterstand ten
opzichte van hun internationale counterparts? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom?
En waarom kan afsluiting van CIRR-financiering door Nederlandse exporteurs alleen
plaatsvinden na afsluiting van een exportcontract?
Het CIRR-loket is ingesteld na geluiden van de Nederlandse exporteurs, onder andere
in de Rijkscommissie voor Export, dat Nederland hier een concurrentienadeel heeft.
Nederland was tot vorig jaar een van de weinige landen die zijn aangesloten bij de
Arrangement die niet over een CIRR-loket beschikten en waar exporteurs dus geen gebruik
konden maken van de gereguleerde kredieten tegen vaste rente. Het beoogde doel van
de CIRR is het veiligstellen van een gelijkwaardig speelveld en het voorkomen dat
exportcontracten verloren gaan omdat geen CIRR-faciliteit beschikbaar is. Dat er tot
op heden nog geen gebruik van de CIRR is gemaakt zal voor een belangrijk deel te maken
hebben met de marktomstandigheden met historisch lage (variabele) rente. Het Nederlandse
loket is echter ook inflexibel en relatief duur, zoals bleek uit een evaluatie die
is gedaan met de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB). Uit de evaluatie is echter
niet gebleken dat er exportcontracten verloren zijn gegaan. De evaluatie was aanleiding
om de afspraken met de sectorbanken aan te passen, wat er onder meer toe heeft geleid
dat het CIRR-loket goedkoper is geworden en op een aantal punten flexibeler.
Er is ook een constructie mogelijk waarbij de Nederlandse staat zelf herfinanciering
aanbiedt aan banken die exportkredieten verschaffen. Doordat de staat goedkoper leent
op de kapitaalmarkten dan de sectorbanken zou dit goedkoper zijn en door het grotere
kapitaalmarktprogramma van de staat waarschijnlijk ook flexibeler. Hier is destijds
niet voor gekozen omdat dit – anders dan de constructie met de sectorbanken – een
direct verhogend effect heeft op de staatsschuld en omdat de Nederlandse staat normaal
niet leent in dollars, waar waarschijnlijk de grootste behoefte aan is. Ten slotte
kan CIRR-financiering alleen worden verstrekt na afsluiting van een exportcontract
omdat er zonder exportcontract ook geen exportkrediet wordt verstrekt dat bij het
CIRR-loket kan worden geherfinancierd. In 2020 zullen wij de mogelijkheden van herfinanciering
opnieuw onderzoeken.
De leden van de VVD-fractie vragen hoe is vastgesteld dat exporteurs positief zijn
over de nieuwe werkwijze wat betreft aanvraagformulier, intakeformulier en interne
procedures. Zijn er ook klachten binnengekomen van exporteurs over de maatregelen?
Zo ja, wat wordt hiermee gedaan?
De leden van de VVD-fractie vragen zich af hoe de verbeterde toegankelijkheid en de
bruikbaarheid van de ekv voor het mkb is gemeten en hoe voor het kabinet duidelijk
wordt dat de genomen stappen daadwerkelijk hebben geleid tot resultaat en wat dit
resultaat is. Heeft een beter toegankelijk en bruikbaar ekv geleid tot meer mkb-klanten
bij de ADSB?
Dit is naar voren gekomen uit contacten met de klanten van ADSB. Er zijn over de gewijzigde
formulieren en procedures geen klachten binnengekomen en in het tevredenheidsonderzoek
van 2018 gaven vrijwel alle klanten aan dat de procedures helder zijn. Verder zijn
bestaande klanten meegenomen in de implementatiefase van de nieuwe werkwijze; deze
is met goedkeuring van die klanten geïmplementeerd. Wanneer klachten zouden worden
ontvangen over de formulieren en dergelijke zal uiteraard worden bezien of aanpassing
nodig is. ADSB spreekt jaarlijks tussen de 150 en 200 bedrijven (waarvan het merendeel
mkb is) die niet bekend waren met de ekv. Deze gesprekken leveren jaarlijks tussen
de 25 en 35 nieuwe mkb klanten op. Het is niet gemeten of dit mede ingegeven is door
de genomen stappen, maar hier zal in toekomstige evaluaties wel rekening mee gehouden
worden.
Verder vragen de leden van de VVD op welke manier bij de «verduurzaming van de ekv»
rekening wordt gehouden met het mkb.
Voor mkb’ers biedt de vergroening mogelijk meer kansen, aangezien in de innovatieve
groene sector veel mkb actief is. Indien zij groene producten maken die als exportgoederen
in aanmerking komen voor ekv-dekking ontstaan kansen. ADSB is actief op zoek naar
dergelijke bedrijven.
De leden van de VVD-fractie vragen hoe de ontwikkeling is van het uitstaande risico
van de ekv-portefeuille over de afgelopen tien jaar (uitsplitsing per jaar)? Is er
een algemene trend dan wel een trend per sector zichtbaar? In welke sectoren is een
duidelijke toename te zien en in welke sectoren een duidelijke afname? Hoe verklaart
de Staatssecretaris dit?
In onderstaande tabel is een overzicht opgenomen van de ontwikkeling van het obligo
over de afgelopen tien jaar. De daling van de wereldhandel na de financiële crisis
leidde tot een krimp van de portefeuille, waarna vanaf 2013 een duidelijke stijging
zichtbaar werd. Die stijging lijkt de laatste jaren gezien de dalende nieuwe verplichtingen
afgevlakt. De vraag naar trends per sector is niet te beantwoorden, omdat vanaf 2016
– naar aanleiding van Kamervragen – de sectorindeling is gewijzigd.
Per 2016 is de methodologie veranderd en is ervoor gekozen om alle transacties die
direct of indirect met olie en gas te maken hebben toe te wijzen aan de olie- en gassector.
Deze aanscherping van de registratie is doorgevoerd met het oog op het beter in kaart
brengen van olieprijsgerelateerde risico’s. Dit is echter niet met terugwerkende kracht
gebeurd, waardoor de trend per sector over de afgelopen 10 jaar niet te bepalen is.
In absolute zin is de sector olie- en gas de grootste sector, met een aandeel van
31% in 2018. Het aandeel in de portefeuille daarvan is in 2018 en 2019 iets gedaald
doordat er geen nieuwe relatief grote verplichtingen werden aangegaan. Schepen en
(niet aan olie- en gasgerelateerde) infrastructuur zijn van oudsher andere grote sectoren,
zoals ook in de monitor over 2018 staat beschreven. Het gaat hier overigens om de
«ontvangende sectoren», de Nederlandse exporteurs zijn met name scheepsbouwers en
aannemerijbedrijven.
2009
2010
2011
2012
2013
2014
2015
2016
2017
2018
Omvang portefeuille (polis + dekkingstoezegging, miljarden euro)
12,1
9,7
11,0
10,8
12,2
13,5
15,2
15,9
16,8
16,3
Nieuwe verplichtingen (miljarden euro)
6,5
3,8
6,0
7,0
7,3
8,9
9,5
6,9
5,2
2,6
De leden van de VVD-fractie zien een significante daling in het volume uitreikingen
(2018: 5,3 miljard, 2017: 7,4 miljard en 2016: 10,2 miljard). Deze leden maken zich,
in het licht van deze daling, zorgen om de concurrentiepositie van Nederland. Kan
het kabinet hierop reflecteren en mogelijke oorzaken van deze daling uiteenzetten?
ADSB heeft al een aantal jaar te maken met een achteruitgang in het volume uitreikingen
terwijl het volume in omliggende landen als Denemarken, Italië en het Verenigd Koninkrijk
alleen maar toeneemt. Kan het kabinet hierop reflecteren? En in hoeverre zijn er mogelijkheden
om aspecten van de klaarblijkelijk succesvolle aanpak van andere landen over te nemen?
Wat kan Nederland/ADSB leren van de landen/verstrekkers die hun uitreikingsvolume
zien toenemen?
De ekv is een vraaggestuurd instrument. Het aangaan van nieuwe verplichtingen kan
alleen plaatsvinden als exporteurs en hun banken een verzekerbare transactie aandragen.
Het volume van de uitreikingen wordt daarbij – net als de samenstelling van de portefeuille –
sterk bepaald door aanvragen voor zeer grote transacties. De dertig grootste verzekeringen
waren eind 2019 goed voor ruim 71% van de portefeuille. In 2018 zijn weinig aanvragen
afgehandeld voor zeer grote transacties (maximale schade groter dan 250 miljoen euro),
zodat het totale volume ook daalt. Dit is geen gevolg van beleidswijzigingen. Uit
de benchmarks die jaarlijks zijn verricht en uit bilaterale contacten met andere exportkredietverzekeraars
blijkt niet dat in omringende landen beleid wordt gevoerd dat substantieel meer verzekeringsmogelijkheden
biedt dan het Nederlandse.
De leden van de VVD-fractie merken voorts op dat het internationale gelijke speelveld
op het gebied van ekv onder druk staat. Belangrijke concurrenten als China trekken
zich niets aan van de regels die de OESO stelt en ook binnen de OESO staan de afspraken
onder druk. De genoemde leden vrezen dat het huidige arrangement niet langer toereikend
is. Kan de Staatssecretaris ingaan op het verloop van de dialoog met niet-OESO-landen
als China? Verwacht de Staatssecretaris dat het reëel is om binnen een redelijke termijn
te komen tot internationale afspraken die een gelijker speelveld dichterbij brengen?
En wat is de strategie van de Staatssecretaris als dit niet lijkt te lukken? Ligt
het – met het oog op het bewaken van onze concurrentiepositie – vereenvoudigen en
moderniseren van de bestaande OESO-afspraken dan op tafel?
Overweegt de Staatssecretaris, in navolging van andere landen, meer in te zetten op
garanties en leningen die buiten de kaders van het Arrangement vallen, maar waarmee
het bedrijfsleven wel beter in staat wordt gesteld om te concurreren op wereldmarkten?
Zo nee, waarom niet?
Wat is de positie van de Europese Commissie en andere EU-partners ten aanzien van
het moderniseren van het OESO-Arrangement?
Op dit moment is Nederland betrokken bij twee internationale trajecten om de Arrangement
te moderniseren en toekomstbestendig te maken. Het eerste traject is het klassieke
traject onder de oorspronkelijke Participanten (de Arrangement-landen) waarin de Europese
Unie ook namens Nederland een agenda voert die moet leiden naar een modernisering
van de Arrangement met meer flexibiliteit, doeltreffendheid en eenvoud van de geldende
regels. Daarnaast wordt er in breder internationaal verband, onder andere met China,
Brazilië en India, gesproken in de Internationale Werkgroep (IWG). Multilaterale onderhandelingen
van deze aard verlopen dikwijls traag, maar Nederland probeert door een actieve inzet
in voorbereidende gremia wel het tempo op te voeren. Het spreekt voor zich dat Nederland
niet het enige land is dat aan tafel zit en dus niet zelf het ritme bepaalt. Wel wordt
de binnen de EU breed de opvatting gedeeld dat de huidige Arrangement niet meer toereikend
is om het internationale gelijke speelveld te garanderen.
Dat neemt niet weg dat de Nederlandse positie blijft dat alleen door zulke afspraken
een race to the bottom kan worden voorkomen. Nederland blijft dus gecommitteerd aan solide afspraken die
voor iedereen gelden. Door duidelijke spelregels blijft het spel eerlijk en toegankelijk
voor iedereen, juist ook voor de eigen Nederlandse exporteurs.
China heeft zich de afgelopen jaren ontwikkeld tot met afstand de grootste exportfinancierder
ter wereld. Ziet het kabinet mogelijkheden om de druk op China op te voeren om de
moeizame onderhandelingen tot een betekenisvol resultaat te brengen? Met wie wordt
in dit kader opgetrokken en welke strategie wordt hierbij gehanteerd?
Nederland voert niet zelf de onderhandelingen in IWG-of Participantenverband; de EU
vertegenwoordigt de Europese lidstaten. Wel zet Nederland voorbereidende en naastgelegen
gremia, zoals in EU-, OESO- en Club van Parijs-verband in om de druk op te voeren.
Hierbij maakt Nederland gebruik van breed opgezette bilaterale allianties met onder
andere Europese landen.
De leden van de VVD-fractie merken tevens op dat veel landen in reactie op de opkomst
en handelwijze van China hun exporteurs actiever zijn gaan ondersteunen met nieuwe,
directere vormen van financiering en meer proactieve exportondersteunende strategieën.
In welke mate is de Staatssecretaris in staat, en vooral ook bereid, om tegen deze
achtergrond een concurrerend(er) aanbod te ontwikkelen? Welke stappen is de Staatssecretaris
bereid hierin te zetten, temeer aangezien de recente Financieringsbrief (««Internationaal
financieren in perspectief: kansen pakken, resultaten boeken») weinig ambitieuze strategieën
bevatte en het aanbod in sommige opzichten juist minder concurrerend heeft gemaakt?
Kan de Staatssecretaris dit uitgebreid toelichten?
Nederland houdt zich aan zijn wettelijke verplichtingen: in dit geval aan de Arrangement
on Officially Supported Export Credits, die in de EU vertaald is in een verordening.
China voelt zich hieraan niet gebonden en handelt overeenkomstig. Voor sommige Participanten
van de Arrangement (namelijk de niet-EU Participanten) heeft de Arrangement de status
van een gentlemen’s agreement. Zij hebben meer ruimte om de grenzen van het kader
op te zoeken. Nederland is in principe voor wat de aangeboden instrumenten betreft
niet strenger dan de Arrangement toestaat wat betreft de financiële voorwaarden en
het aanbod is wat betreft verzekeringen dus concurrerend ten opzichte van de landen
die zich aan de Arrangement gehouden voelen.
In het kader van onze concurrentiepositie en een gelijk speelveld vragen de leden
van de VVD-fractie zich ook af hoe bij de «verduurzaming van de ekv» rekening gehouden
wordt met de internationale context. Hecht het kabinet aan het bereiken van een gelijk
speelveld op dit vlak? Kiest het kabinet voor een aanpak waarbij verduurzaming zodanig
wordt gerealiseerd dat Nederland internationaal niet uit de pas gaat lopen? Zo nee,
waarom niet?
Het kabinet hecht aan een internationaal gelijk speelveld, ook op het vlak van verduurzaming.
Om onder andere deze reden is gekozen om verzekering van transacties in de olie- en
gassector niet unilateraal uit te sluiten van de ekv. Een eenzijdig besluit om «dicht
te gaan op fossiel» zou de Nederlandse concurrentiekracht potentieel een grote economische
slag toebrengen. Dit scenario is onwenselijk. De Nederlandse exporteur concurreert
immers direct met het buitenland. Wanneer we het beleid wijzigen, moeten altijd rekening
worden gehouden met het internationale level playing field.
Wel is het mogelijk om binnen de bestaande internationale afspraken extra mogelijkheden
te bieden aan groene bedrijven en transacties, om zo de verduurzaming van de ekv te
stimuleren en daarmee een bijdrage te leveren aan de energietransitie. Op die manier
kiest het kabinet voor een aanpak waarbij Nederland internationaal niet uit de pas
loopt, maar juist vooroploopt samen met een aantal andere landen.
In de monitor zegt de Staatssecretaris de herintroductie van een eigen benchmark voor
2020 te overwegen. De leden van de VVD-fractie benadrukken dat een eigen benchmark
van grote waarde kan zijn. Is het kabinet voornemens in te zetten op een brede benchmark
waarbij ook wordt gekeken naar de mandaten van de exportfinancierende instellingen
(en dus ook de direct lenders in Azië) als concurrerende landen, zowel binnen als
buiten de EU en de OESO? Zo nee, waarom niet?
Deze benchmark zal inderdaad in 2020 opnieuw uitgevoerd worden. Daarbij zal ook worden
gekeken naar de mandaten van de exportfinancierende instellingen als concurrerende
landen, zowel binnen als buiten de EU en de OESO.
In de monitor wordt aangegeven dat er in 2018 er voor 16,3 miljard euro verplichtingen
uit stonden aan exportkredietverzekeringen (ekv’s). De leden van de D66-fractie vernemen
graag voor hoeveel miljard er aan garantieverplichtingen werd aangegaan in 2018 en
voor hoeveel miljard er nog garantieverplichtingen uit stonden van vóór 2018. Ook
vernemen deze leden graag waarop de raming van 10 miljard euro is gebaseerd.
In 2018 is voor 2,6 miljard euro aan nieuwe verplichtingen aangegaan. De stand per
einde 2017 bedroeg 16,8 miljard euro, terwijl deze eind 2018 16,3 miljard euro bedroeg.
Artikel 5 van begroting IX heeft een plafond waarin is aangegeven voor welk bedrag
de Minister jaarlijks nieuwe garantieverplichtingen kan aangaan (brutoplafond). Dit
plafond (en dus geen raming) is vastgesteld op € 10 miljard voor de gehele ekv-faciliteit
en vastgesteld op basis van de historische vraag naar de ekv.
De leden van de D66-fractie lezen in de brief dat de verdiensten van de exportkredietverzekeringen
worden weergegeven als percentage van het bbp en worden weergegeven in arbeidsjaren.
Echter, in de brief van de Staatssecretaris wordt ook gesproken over een positieve
bijdrage van de ekv’s aan de schatkist. De aan het woord zijnde leden zouden graag
in een overzicht vernemen wat de verdiensten zijn van de ekv’s voor de schatkist.
Ook zouden deze leden graag vernemen hoe veel er jaarlijks exact betaald wordt aan
schade-uitkeringen voor de afgelopen 5 jaar.
De gevraagde cijfers zijn terug te vinden in de begrotingen en jaarverslagen van het
Ministerie van Financiën. Uit onderstaande tabel blijkt dat over de afgelopen vijf
jaar het kassaldo voor de Staat positief was, zowel in totaal als in elk afzonderlijk
jaar. De relatief grote recuperaties hangen voor een belangrijk deel samen met de
terugbetalingsregeling met Argentinië. De uitgekeerde schades waren in verhouding
tot de geïncasseerde premies en recuperaties relatief beperkt.
In- en uitgaande financiële stromen ekv 2014–2018 op basis van artikel 5 begroting
IX in miljoenen euro’s
2014
2015
2016
2017
2018
Premies
118
117
102
105
91
Schades
– 43
– 96
– 14
– 38
– 27
Recuperaties
87
103
228
132
153
Uitvoeringskosten
– 12
– 13
– 15
– 15
– 16
Saldo
150
111
301
184
201
In de monitor werd aangegeven dat er landen zijn in de zogenaamde Arrangement on Officially
Supported Export Credits (het Arrangement) die de regels proberen te omzeilen door
export via publieke investerings- en ontwikkelingsbanken te steunen. De leden van
de D66-fractie vernemen graag om welke landen dit gaat en zouden graag willen weten
of ook Nederland de export via publieke investerings- en ontwikkelingsbanken steunt.
Zijn er binnen het Arrangement afspraken gemaakt over hoe hiermee om te gaan? Klopt
het dat Atradius Dutch State Business (ADSB) door de privaatrechtelijke overeenkomst
met de Nederlandse overheid niet gezien kan worden als een publieke investeerder?
Nederland houdt zich aan de regels van de Arrangement. Er zijn landen, zoals China,
die zich niet gebonden achten aan deze regels. De Arrangement bevat verder geen afspraken
over hoe je omgaat met deze wijze van financiering. Het is onderwerp van gesprek of
het wenselijk of het deze vormen van exportsteun binnen de reikwijdte van de Arrangement
te brengen. ADSB is de uitvoerder van de exportkredietverzekering in Nederland waarbij
de Staat optreedt als verzekeraar. Dit is geen publieke investeerder want ADSB verstrekt
enkel voor rekening en risico van de Staat verzekeringen en dus geen financieringen.
De leden van de D66-fractie zijn blij om te vernemen dat er gedurende het afgelopen
jaar geen grote nieuwe verplichtingen zijn aangegaan in de olie- en gaswereld. De
leden van de D66-fractie willen graag weten wat er wordt bedoeld met «geen grote verplichtingen».
Gaat het om «geen» verplichtingen of «geen grote» verplichtingen? Welke verplichtingen
met de olie- en gaswereld zijn er wél aangegaan? Wat zijn de exacte doelen van het
kabinet met betrekking tot het vergroenen van evk’s?
In de monitor is «relatief grote polissen» gedefinieerd als een maximale schade van
meer dan 250 miljoen euro en in het bijzonder wordt vermeld dat er in 2018 geen projectfinancieringen
in de olie- en gassector in verzekering zijn genomen. Ook in 2018 zijn verplichtingen
aangegaan die geclassificeerd zijn als olie- en gasgerelateerd, maar geen relatief
grote in de zin zoals hierboven gedefinieerd. Relatief kleine transacties in de olie-
en gassector kunnen bijvoorbeeld bestaan uit de verkoop van toeleveringsschepen.
In 2019 is begonnen met het in kaart brengen van transacties die als groen gekwalificeerd
kunnen worden en zijn extra maatregelen in het acceptatiebeleid genomen die erop gericht
zijn het aantal groene transacties in de portefeuille te vergroten.
De leden van de D66-fractie vernemen graag hoeveel transacties er tot op heden door
de International Finance Corporation (IFC) zijn gekwalificeerd en hoe er op dit moment
gehandeld wordt op basis van deze kwalificaties. Ook zouden deze leden graag vernemen
hoe het kabinet in de toekomst wil handelen op basis van deze kwalificaties en wanneer
hij van plan is deze veranderingen door te voeren.
IFC heeft een methode ontwikkeld om groene transacties te kwalificeren die is verfijnd
door een onafhankelijk onderzoeksinstituut uit Noorwegen (CICERO), onder andere door
verschillende «tinten groen» toe te voegen. ADSB gebruikt hier een versie van die
meer is toegesneden op exportkredietverzekeringen. Tot en met oktober 2019 zijn met
deze methode 47 transacties gemeten, waarvan zeven als donkergroen zijn gekwalificeerd.
Dit is echter nog wel onder voorbehoud, onder meer omdat de methode nog zal worden
gevalideerd door een externe deskundige. Daarnaast zet het kabinet in op vergroening
van de ekv-portefeuille. Deze kunnen worden onderscheiden in maatregelen voor projectfinanciering
(pf) en voor reguliere transacties. Voor projectfinanciering zijn de volgende maatregelen
genomen:
i. Een ruimer Nederlands content beleid voor evident groene projectfinanciering (pf).
Dit betekent dat we een groter deel van de transactie kunnen verzekeren, waardoor
sponsoren en opdrachtgevers een extra prikkel hebben om Nederlandse bedrijven te contracteren.
Het aandeel groen binnen de portefeuille wordt daarmee ook groter.
ii. Verder verleent Nederland 95% dekking op groene pf-transacties in plaats van de gebruikelijke
80% dekking. Ook is een pilot van start gegaan waarin een flexibel trekkingsregime
van het door de Staat gedekte financieringsdeel van de groene PF-transactie wordt
toegestaan.
Deze maatregelen hebben uitsluitend betrekking op donkergroene hernieuwbare energieprojecten,
zoals de bouw van windmolenparken op zee, die een gegarandeerd afnamecontract voor
de lange termijn hebben. Hierbij wordt aangesloten bij annex 1 van de Renewable Sector
Understanding van het Arrangement. Ook zijn er specifieke voorwaarden aan verbonden,
zodat onbeheersbare risico’s worden voorkomen.
Daarnaast worden nog 3 andere maatregelen genomen voor reguliere transacties:
i. Voor kleine groene transacties (onder 5 miljoen euro) is een pilot gestart voor de
duur van één jaar tot een totale Maximale Schade van 50 miljoen euro. Bij kleine groene
transacties gaat het vaak om innovatieve bedrijven zonder een heel lang trackrecord.
Deze zouden bij strike toepassing van de reguliere regresnormen en -criteria niet
in aanmerking komen voor een ekv-dekking. In de pilot zijn deze regreseisen versoepeld.
Daarnaast zijn de acceptatiecriteria voor de debiteur van kleine groene transacties
ook versoepeld. Een derde versoepeling betreft het accepteren van langere looptijden
waar nodig. Hier wordt een case-by-case benadering toegepast, waarbij de looptijd
van de financiering nooit hoger mag zijn dan de economische levensduur van het kapitaalgoed.
Voor de pilot geldt dat er een aantal voorwaarden worden gesteld, zodat er geen sprake
is van onbeheersbaar risico.
ii. Voor evident groene transacties wordt van geval tot geval bezien of er een bredere
definitie van export toe te passen is. Hierdoor kunnen meer groene transacties in
aanmerking komen voor ekv-dekking. Het gaat in het bijzonder over transacties tussen
nationale kopers en leveranciers – waarbij de goederen in eerste instantie ook worden
ingezet in Nederland – indien exportpotentieel van het kapitaalgoed aannemelijk wordt
gemaakt. Op die manier wordt getracht het prijsverschil tussen «groene» en «reguliere»
fossiele kapitaalgoederen kleiner te maken. Dit kan het verschil maken voor klanten
van ekv-afnemers om voor de groene opties te kiezen en zo een internationaal marktfalen
op te lossen (de maatschappelijke externe kosten van fossiele producten wordt onvoldoende
gereflecteerd in hun marktprijs).
iii. Voorts is uitvoerder ADSB in gesprek met banken en groene mkb’ers hoe een generieke
werkkapitaaldekking vormgegeven kan worden voor kleine groene transacties, zodat groene
export gestimuleerd kan worden.
De leden van de D66-fractie lezen met interesse dat ADSB is begonnen met het in kaart
brengen van de effecten van verzekerde transacties op de Sustainable Development Goals
(SDG). De leden van de D66-fractie willen graag weten wanneer alle transacties zijn
gekwalificeerd en wanneer de Kamer zal worden geïnformeerd over de invloed van de
ekv»-portefeuille op de SDG. Ook zouden deze leden graag vernemen of reeds bekend
is hoe er gehandeld zal worden wanneer blijkt dat de gestelde SDG’s niet worden gehaald.
De SDG-kwalificatie heeft betrekking op alle vanaf begin 2019 uitgereikte polissen.
De uitkomsten daarvan zullen in het tweede kwartaal van 2020 beschikbaar zijn en zullen
worden toegelicht in de ekv-monitor over 2019 en in het jaaroverzicht van ADSB. De
ekv is gericht op het stimuleren van Nederlandse export en daarmee ook werkgelegenheid
(SDG 8) in Nederland, niet op het realiseren van de SDG-agenda in de ontvangende landen.
Dat neemt niet weg dat de met ekv-dekking geïmporteerde goederen of diensten een bijdrage
kunnen leveren aan de SDG’s in de ontvangende landen. Het kabinet zal hier over rapporteren
in onder andere de ekv-monitor over 2019.
De leden van de D66-fractie lezen in de monitor exportkredietverzekeringen dat de
Staatssecretaris gaat inzetten op het vergroenen van de portefeuille, door bijvoorbeeld
voor groene transacties een specifiek risicokader te ontwikkelen dat de «andersoortige
risico’s beter inschat». De leden van de D66-fractie vernemen graag wat hier wordt
bedoeld met andersoortige risico’s.
Voor groene transacties kan in voorkomende gevallen een ander risicokader worden gehanteerd.
De markt voor duurzame energie is bijvoorbeeld op dit moment nog minder volwassen
dan de traditionele sectoren. Dit heeft onder andere te maken met andersoortige risico’s,
zoals onbewezen technologieën, gebrek aan track-record en voor ons onbekende partijen.
We kunnen in dergelijke gevallen het besluit tot verzekeren baseren op nieuwe informatiebronnen
en een ander soort zekerheden waar Nederland tot op heden minder ervaring mee heeft.
Uiteraard zal dit wel gebeuren binnen de bestaande internationale afspraken, zoals
de lange termijn kostendekkendheid.
Met betrekking tot de Omzetpolis Opkomende Markten (OOM) zouden de leden van de D66-fractie
graag vernemen of deze pilot reeds gestart is en wanneer de Kamer wordt geïnformeerd
over het verloop van de pilot.
De pilot is gestart in juli 2019. In de monitor exportkredietverzekering 2019 zal
de Kamer worden geïnformeerd over het verloop van de pilot. Over het eventuele besluit
om de OOM te continueren dan wel de pilot te beëindigen, dat na de geplande evaluatie
zal worden genomen, zal de Kamer eveneens worden geïnformeerd.
De leden van de SP-fractie zijn teleurgesteld over de inzet van het kabinet wat betreft
achterblijvende ambitie om de exportkredieten in te zetten voor werkelijke vergroening
en het realiseren van de doelstellingen van het klimaatakkoord van Parijs. Allereerst
willen de leden van de SP-fractie graag weten hoe de stelling dat ekv geen transacties
ondersteunt die negatieve effecten hebben op mens, dier en milieu, zich verhoudt tot
de aankondiging dat er geen stop of uitfasering komt op het verstrekken van ekv aan
de olie- en gasindustrie (punt 3.7).
Het uitgangspunt van de exportkredietverzekering is dat de staat geen exporttransacties
met onaanvaardbare negatieve effecten op mens, dier en milieu verzekert. Dit standpunt
vormt de basis voor het mvo-beleid. Daarnaast is het Nederlandse beleid gericht op
onze welvaart en ons welzijn veilig te stellen én duurzaam te verbeteren. Het Kabinet
zet daarom in op vergroening van het handelsinstrumentarium, waaronder de ekv, om
hiermee een bijdrage te kunnen leveren aan het realiseren van de klimaatdoelstellingen.
De leden van de SP-fractie vragen een reactie op het advies van de Adviesraad Internationale
Vraagstukken (AIV) aan de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
d.d. 17 juli 2019, waarin wordt gepleit voor snelle uitfasering van publieke financiering,
inclusief ekv, voor de fossiele industrie en in plaats daarvan deze instrumenten in
te zetten voor «duurzame ontwikkeling en onderzoek naar hernieuwbare energie».
Het uitfaseren van de Nederlandse ekv voor de fossiele industrie betekent niet automatisch
dat er daling zal zijn van bijvoorbeeld CO2-uitstoot in desbetreffende landen. Nederlandse
exporteurs die leveren aan de olie- en gasindustrie doen dit doorgaans met de meest
vooraanstaande technologieën. Alle ekv-transacties worden bovendien gescreend en indien
nodig, getoetst op milieu en sociale gevolgen. Als de gunning van deze transacties
niet naar Nederlandse bedrijven gaat, dan is het goed mogelijk dat buitenlandse bedrijven
deze transacties zullen uitvoeren die wellicht niet beschikken over de nieuwste technologieën,
en ook niet strikte milieu en sociale voorwaarden zullen hanteren. Zoals ik in mijn
reactie op de vraag van de D66-fractie heb aangegeven vindt vergroening plaats onder
andere plaats door gunstiger beleid voor hernieuwbare energieprojecten en gaan we
soepeler om met regresnormen en -criteria voor groene exporteurs, die veel onderzoek
hebben gedaan om duurzame en groene producten te ontwikkelen.
De leden van de SP-fractie vragen wat er precies wordt bedoeld met «onderwerping aan
een mvo-beoordeling» als extra screeningscriterium. Hoe gaat dit eruit zien en welke
consequenties volgen er voor de beoordeling van de ekv-aanvraag als de mvo-beoordeling
negatief uitvalt? Deze leden vragen zich af of dit betekent dat een bedrijf uitgesloten
kan worden van ekv, zoals bij het anti-omkopingsbeleid het geval is, en zo niet, waarom
niet?
Een mvo-beoordeling vindt plaats wanneer uit de screening blijkt dat deze noodzakelijk
is. Deze screening gebeurt aan de hand van de criteria die volgen uit de OESO Common
Approaches en nationaal beleid:
– er is sprake van een transactiebedrag van 10 miljoen euro of meer;
– er sprake van een levering in of nabij een gevoelig gebied;
– er is sprake van een levering aan een gevoelige sector; of
– er is sprake van een verhoogd risico op schending van mensenrechten.
Een mvo-beoordeling wordt uitgevoerd voordat een transactie wordt verzekerd. Een negatieve
beoordeling leidt als zodanig niet tot uitsluiting, maar enkel tot het niet verstrekken
van de verzekering. Dat betekent niet dat een negatieve mvo-beoordeling buiten beschouwing
wordt gelaten bij toekomstige aanvragen: als de betrokken partij een nieuwe aanvraag
indient, wordt er rekening gehouden met (negatieve) mvo-beoordelingen van eerdere
aanvragen.
In ernstige gevallen kan uitsluiting plaatsvinden op basis van de algemene voorwaarden
van de exportkredietverzekering nadat een transactie verzekerd is en achteraf blijkt
dat er toch sprake is van omkoping of dat er onjuiste informatie is verschaft die
relevant was voor het verstrekken van de verzekering.
Daarnaast vragen de leden van de SP-fractie om meer details over welke criteria van
de overgenomen IFC-methode precies worden gehanteerd om te bepalen of een transactie
«groen» is? Kan de Staatssecretaris de Kamer meer specifiek informeren over de drie
verschillende categorieën (hoofdstuk 6)? De leden van de SP-fractie vinden geen concrete
doelstellingen over het percentage van toegekende ekv dat in de toekomst «groen» moet
zijn. Kan de Staatssecretaris daar helderheid over verschaffen?
De aanpak van ADSB is gebaseerd op het IFC Green Bond Framework, dat gericht is op
het financieren van investeringen die bijvoorbeeld resulteren in energie-efficiëntie,
produceren van of migreren naar herbruikbare energie (wind, water, zon en geothermie)
of verduurzaming van productieprocessen. Het raamwerk is beoordeeld door het Center
for International Climate and Environmental Research – Oslo (CICERO) dat daarbij de
verschillende investeringen heeft ingedeeld in drie categorieën, te weten lichtgroen
(efficiëntie in gebruik van natuurlijke hulpbronnen), middelgroen (bridging towards
2050) en donkergroen lange termijn, «2050-proof».
Het raamwerk bevat vier onderdelen, te weten direct mitigation, indirect mitigation, adaptation en special climate. Ieder onderdeel bevat verschillende categorieën met specifieke criteria waaraan
een transactie moeten voldoen om als donker-, medium- of lichtgroen gekwalificeerd
te worden.
Ter illustratie, de categorie renewable energy generation valt onder onderdeel direct mitigation en projecten die voldoen aan één of meerder criteria (wind, geothermal, solar, biomass, tidal and other ocean en hydropower) kunnen gekwalificeerd worden als donkergroen.
Het kabinet heeft weinig directe invloed op de samenstelling van de ekv-portefeuille
omdat de ekv een vraaggestuurd instrument is. Wel zet het kabinet binnen zijn mogelijkheden
in op vergroening van de portefeuille door andersoortige risico’s die gepaard gaan
met groene transacties eerder te accepteren, groene bedrijven proactief te benaderen
en flexibeler om te gaan met acceptatiecriteria voor groene bedrijven en transacties.
Onder hoofdstuk 6 wordt verder ingegaan op het realiseren van de SDG’s, maar wordt
slechts gekeken naar de effecten voor Nederland. De leden van de SP-fractie willen
graag weten wat de effecten van de ekv zijn op de SDG’s in ontwikkelingslanden. Zijn
de verantwoordelijke bewindspersonen het met de leden van de SP-fractie eens dat het
niet uitsluiten van de fossiele industrie indruist tegen de realisatie van de SDG’s,
met name nummers 6, 7 10, 11, 12 en 13?
In hoofdstuk 6 is, op basis van cijfers van het CBS, toegelicht wat de ekv bijdraagt
aan de SDG’s die ook voor Nederland gelden. Met de ekv levert de Nederlandse staat
een bijdrage aan de Nederlandse economie en werkgelegenheid en daarmee aan SDG 8:
fatsoenlijke banen en economische groei.
De SDG-kwalificatie die ADSB in opdracht van de staat zal uitvoeren heeft betrekking
op de vanaf begin 2019 uitgereikte polissen. De uitkomsten daarvan worden opgenomen
en toegelicht in de ekv-monitor over 2019.
De ekv is gericht op het stimuleren van Nederlandse export en daarmee ook werkgelegenheid
(SDG 8) in Nederland, niet op het realiseren van de SDG-agenda in de ontvangende landen.
Dat neemt niet weg dat de met ekv-dekking geïmporteerde goederen of diensten een bijdrage
kunnen leveren aan de SDG’s in de ontvangende landen. Het kabinet maakt hierin geen
onderscheid tussen SDG’s en zal hierover in de ekv monitor 2019 rapporteren.
Tot slot vragen de leden van de SP-fractie of de Staatssecretaris bereid is om verduurzaming
en vergroening op te nemen in zijn inhoudelijke inzet bij de onderhandelingen van
het Arrangement in de OESO-werkgroep. Zo nee, waarom niet?
Nederland brengt verduurzaming en vergroening regelmatig onder de aandacht in internationale
gremia. In EU- en OESO-verband wordt momenteel gesproken over de modernisering van
het Arrangement on Official Export Credits. Nederland zet hier samen met gelijkgestemde
landen hard in op dat ook vergroening van de exportkredietverzekering goed verankerd
wordt. Daarnaast is Nederland één van de drijvende krachten achter de Climate Sector
Understanding (CCSU) en de Coal Sector Understanding (CFSU), beiden annexen aan de
Arrangement. Bij de herziening van de CFSU zal Nederland in ieder geval inzetten op
het uitsluiten van ekv-steun voor steenkolencentrales.
De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren lezen dat de Staatssecretaris
het dierenwelzijnsbeleid tegen het licht gaat houden en vragen naar de redenen die
de Staatssecretaris heeft om dit te doen. Welke concrete gevallen zijn de aanleiding
geweest om het dierenwelzijnsbeleid te herzien? Op welke wijze voldoet het huidige
dierenwelzijnsbeleid niet? De leden vragen ook welke bedrijven en ngo’s geconsulteerd
zullen worden. Kan de Staatssecretaris garanderen dat Nederlandse bedrijven die een
financieel belang hebben bij het opbouwen van de bioindustrie geweerd zullen worden
bij deze consultaties? Indien hij dat niet kan, kan de Staatssecretaris dan volledige
openheid geven door de gespreksverslagen van gesprekken met deze bedrijven naar de
Kamer te sturen?
Er zijn geen concrete gevallen geweest die hiertoe aanleiding vormen. Het vernieuwde
mvo-beleid voor de ekv, zoals dat in 2018 aan de Tweede Kamer is gezonden, heeft voor
veel verduidelijking gezorgd doordat het kader en het proces voor mvo-beoordeling
is uitgeschreven. Eenzelfde verduidelijking zal worden bewerkstelligd op het punt
van dierenwelzijn als onderdeel van dit mvo-beleid. Alle relevante stakeholders hebben
hierbij de gelegenheid gekregen zich uit te spreken over het beoogde nieuwe kader
tijdens de consultatiefase. Er zijn geen partijen geweerd van de consultatie, dat
past mijn inziens niet bij een open consultatieproces. Wanneer ik het nieuwe beleid
aan de Kamer stuur, zal ik in de aanbiedingsbrief aandacht besteden aan het verloop
van het consultatieproces en aan de verschillende belangen en zorgen die tijdens dit
proces geuit zijn.
De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren lezen in de Kamerbrief dat in
2018 geen grote nieuwe verplichtingen zijn aangegaan in de olie- en gaswereld, waardoor
deze portefeuille iets is gekrompen. Valt het gegeven dat er geen forse verplichtingen
in deze sector zijn aangegaan te verklaren vanuit de beleidsmatige vergroening van
de ekv-portefeuille, of valt de verlaging van het aandeel van die sector in de totale
portefeuille geheel of gedeeltelijk te verklaren door toevallige gebeurtenissen? Kan
de Staatssecretaris een overzicht geven van de ekv-verplichtingen die zijn aangegaan
in deze sector tussen 2010 en 2018? Kan de Staatssecretaris aangeven uit welk aandeel
(in percentages) de totale verplichtingen in deze sector in de ekv-portefeuille hebben
(gehad), voor de periode 2010–2018?
Het beleid ten aanzien van het verzekeren van transacties die gerelateerd zijn aan
fossiele brandstoffen is niet gewijzigd. Dat er in 2018 geen grote transacties zijn
aangegaan en als gevolg daarvan het aandeel in de portefeuille iets is gedaald is,
is dus niet het gevolg van beleid maar van vraaguitval. De ekv is immers volledig
vraaggestuurd en in 2018 zijn geen aanvragen gedaan of afgerond voor grote verzekeringen
voor leveringen aan de olie- en gasindustrie. Daarnaast is het beleid gericht op het
vergroten van het aandeel van groene transacties in de portefeuille. Dit heeft er
onder meer toe geleid dat medio 2019 een verzekering is afgegeven voor een offshore
windpark voor de kust van Taiwan.
De registratie van olie- en gasgerelateerde transacties is in 2017–2018 aangepast;
voorheen werden bijvoorbeeld schepen die werden geleverd aan een bedrijf in de oliesector
geregistreerd als «schepen», sindsdien als olie- en gas. Deze aanscherping van de
registratie is doorgevoerd met het oog op het beter in kaart brengen van olieprijsgerelateerde
risico’s. Vanwege deze systeemwijziging is het niet mogelijk om de cijfers te reproduceren
voor de periode 2010–2018, dat zou een onvolledig beeld geven. Echter, medio 2017
bedroeg het percentage van de olie- en gasgerelateerde verplichtingen van de totale
portefeuille 39% en in 2018 daalde dit naar 31%. Gezien het langetermijnkarakter van
de meeste grote olie- en gasgerelateerde verplichtingen en de relatief stabiele omvang
van de portefeuille zal dit percentage in de gevraagde periode waarschijnlijk niet
veel hoger of lager zijn geweest.
De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren vragen op welke wijze de eiwittransitie,
de transitie van dierlijke naar plantaardige eiwitten, onderdeel is van de vergroeningstrategie
binnen het ekv-beleid, aangezien deze transitie een enorme bijdrage levert aan het
realiseren van de doelstellingen van het Akkoord van Parijs en ook anderszins grote
milieuwinst oplevert.
Gelet op de samenstelling van de ekv-portefeuille zet ik primair in op de transitie
naar meer duurzame energie. Op dit moment wordt gewerkt aan een methodologie om te
meten welke transacties kwalificeren als groen. Bij het ontwikkelen van deze methodologie
worden alle opties, waaronder eiwittransacties, meegewogen.
Tot slot vragen de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren op welke wijze
de bevindingen van de twee recente IPCC-rapporten (Landgebruik en Klimaat; Oceanen
en Klimaat) worden geïntegreerd in het Nederlandse ekv-beleid.
De IPCC-rapporten zullen worden meegenomen in de evaluatie van het mvo-beleid voor
de ekv. Als uit de evaluatie blijkt dat het mvo-beleid aanpassing behoeft, zal ik
ervoor zorgen dat die aanpassingen worden opgenomen in het beleid. De uitkomsten van
de evaluatie worden te zijner tijd gecommuniceerd met uw Kamer.
Ondertekenaars
-
, -
Eerste ondertekenaar
A. (Anne) Mulder, voorzitter van de vaste commissie voor Financiën -
Mede ondertekenaar
J.F.C. Freriks, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.