Lijst van vragen en antwoorden : Lijst van vragen en antwoorden over onderzoeken in het kader van de Rijkscoördinatieregeling voor de radar in Herwijnen
31 936 Luchtvaartbeleid
27 830 Materieelprojecten
Nr. 739 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 20 mei 2020
De vaste commissie voor Defensie heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Staatssecretaris
over de brief van 6 februari 2020 inzake onderzoeken in het kader van de Rijkscoördinatieregeling
voor de radar in Herwijnen (Kamerstukken 31 936 en 27 830, nr. 718).
De Staatssecretaris heeft deze vragen beantwoord bij brief van 20 april 2020. Vragen
en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie, Aukje de Vries
De griffier van de commissie, De Lange
1.
Is het onderzoek van TNO «Locatieonderzoek zuidelijke SMART-L radar» gebaseerd op
de technische vermogens van een nog te plaatsen SMART-L radar of op de vermogens van
de huidige installaties in Wier en Nieuw-Milligen?
2.
Indien het juist is wat medewerkers van Thales in pers hebben gemeld over de nieuwe
SMART-L radar die in Wier is geplaatst, dat «alle grote gevaren binnen 500 kilometer
worden gedetecteerd, op 60 kilometer kan hij een ijzeren object ter grootte van een
tennisbal herkennen», waarom is dan een tweede SMART-L radar hoe dan ook nodig?1
3.
Klopt het dat een tweede SMART-L radar een reserveradar is «om het simpele feit dat
als er een kapotgaat, er altijd nog een andere is»?2 Zo ja, waarom is er dan haast om die tweede radar in bedrijf te nemen, nu er zeer
spoedig een nieuwe in Wier in bedrijf wordt genomen?
39.
Zijn de figuren op de pagina’s met het getoonde bereik van de radar in Nieuw Milligen
doorgerekend met de oude MPR radar of met de nieuwe SMART-L radar?
Bij de beantwoording van de Kamervragen die van technische aard zijn of betrekking
hebben op de onderzoeken die ik u op 6 februari 2020 (Kamerstukken 31 936 en 27 830, nr. 718) heb toegestuurd, is gebruik gemaakt van de expertise van TNO en het Rijksvastgoedbedrijf.
In de beantwoording wordt daarnaar verwezen.
Het «Locatieonderzoek zuidelijke SMART-L radar» van het Rijksvastgoedbedrijf heb ik
aan uw Kamer toegestuurd als bijlage bij mijn brief van 6 februari 2020 (Kamerstukken
31 936 en 27 830, nr. 718). Hiermee heb ik invulling gegeven aan de motie van het lid Voordewind (Kamerstuk
31 936, nr. 655). Dit onderzoek is uitgevoerd met het doel om geschikte locaties voor de SMART-L
radar te kunnen selecteren. Hiervoor is, zoals in het rapport vermeld staat, het onderzoek
gebaseerd op zichtlijn berekeningen op lage hoogte en tevens optimale spreiding van
de radars. Bij de zichtlijnen is het relevant te weten welke obstakels in welke mate
het radarbeeld op lagere hoogte verstoren. Daarnaast speelt de kromming van de aarde
een rol bij het positioneren van radars die tezamen een zo groot mogelijke dekking
moeten geven. Het type radar (oude MPR dan wel nieuwe SMART-L) en de toegepaste vermogens
zijn niet relevant voor het berekenen van die zichtlijnen. Het gaat om het oppervlak
op lage hoogte dat vanaf een bepaalde radarpositie wordt gezien.
De afstand waarop een klein object kan worden gedetecteerd is enerzijds afhankelijk
van de radarprestaties. Anderzijds is detectie van een object alleen mogelijk indien
een vrije zichtlijn tussen dat object en de radar bestaat. Zoals vermeld in het rapport
kan één radar door de kromming van de aarde op grotere afstand objecten niet op lagere
hoogtes zien. Ook als gevolg van bebouwing en hoogteverschillen in het terrein is
het nodig dat tenminste twee gevechtsleidingsradars het bewakingsgebied overzien.
De tweede SMART-L radar is derhalve geen reserveradar.
4.
Is het mogelijk dat aangrenzende radars, zoals bijvoorbeeld in Duitsland of België,
de taken van de SMART-L radar zouden kunnen overnemen?
Dat is slechts deels mogelijk. Zoals in het rapport «Locatieonderzoek zuidelijke SMART-L
radar» vermeld, zijn de Nederlandse gevechtsleidingsradars met radarsystemen in België
en Duitsland in een netwerk verbonden. Dit zorgt ervoor dat ook de grensgebieden voldoende
zijn afgedekt. Echter Defensie is niet in staat met slechts een SMART-L radar en daarnaast
alleen met buitenlandse radars, waarover Defensie geen controle heeft, het gehele
bewakingsgebied op lage hoogte te overzien. Bovendien moet Defensie met haar eigen
radarsystemen in hoge mate autonoom kunnen zijn voor de bewaking van het nationale
luchtruim in het kader van de eerste en derde grondwettelijke hoofdtaak van Defensie.
5.
Op welke wijze zullen de op land geplaatste SMART-L radars gekoppeld worden aan de
SMART-L op de Nederlandse fregatten? Kunt u bevestigen dat de radargegevens van de
marine gekoppeld worden aan die van de op land geplaatste radars?
Als er een operationele behoefte bestaat, kan de informatie over het luchtbeeld van
de op land geplaatste SMART-L radar en de SMART-L radars op de Nederlandse fregatten
worden gecombineerd door gebruik te maken van een tactische data link. De radars kunnen
elkaar aanvullen met luchtbeeldinformatie, maar niet elkaars taak overnemen.
6.
Hoe beoordeelt u het risico dat de aanwezigheid van de SMART-L radar op de betreffende
locatie in Herwijnen in de toekomst niet meer binnen de stralingslimiet valt door
nieuw wetenschappelijk inzicht en/of striktere normen?
7.
Hoe kunt u nog precies «rekening houden» met het wijzigen van de ICNIRP-richtlijn
als de SMART-L radar al is geplaatst?
De nieuwe set richtlijnen van de International Commission on Non-Ionizing Radiation Protection (ICNIRP) is recent vastgesteld. Daarmee zijn deze echter nog niet van toepassing
verklaard. Het zal nog enige tijd in beslag nemen voordat duidelijk wordt of de Raad
van de Europese Unie de nieuwe ICNIRP-richtlijn overneemt en vervolgens hoe Nederland
die gaat interpreteren. Omdat de nieuwe richtlijn maar weinig verschilt van de oude
richtlijn, verwacht ik geen andere conclusies dan zoals in het TNO-rapport «Evaluatie
van gezondheidsaspecten door RF-velden afkomstig van de voorgenomen SMART-L radar
te Herwijnen» (met nummer TNO 2020 R10094; hierna: TNO-rapport gezondheidseffecten)
zijn gegeven. Om hiervan zeker te zijn, heb ik TNO gevraagd te onderzoeken of de herziening
van de ICNIRP-richtlijn, indien die in Nederland zou kunnen gaan gelden, mogelijk
invloed heeft op de conclusies in het TNO-rapport gezondheidseffecten. Daarnaast zal,
zoals ik heb toegezegd (Kamerstuk 31 936, nr. 662), voorafgaand aan de operationele ingebruikname van de radar in de praktijk gemeten
worden of de radar voldoet aan de dan geldende ICNIRP-richtlijn. De radar wordt alleen
in gebruik genomen wanneer aan de geldende richtlijnen wordt voldaan.
8.
Indien uit de stralingsmeting die u wilt uitvoeren na plaatsing van de SMART-L radar
een contra-indicatie blijkt, welke stappen kunt u dan nog zetten? Overweegt u dan
alsnog om de radar elders te vestigen? Zo nee, wat is het nut dan precies van die
controle?
30.
Wat zijn de gevolgen als blijkt dat de radar na meting niet voldoet aan de richtlijnen?
35.
Hoe groot acht u het risico dat de radar te hoge stralingsdoses uitstraalt en daarom
niet voldoet aan de normen? Waarom is het risico acceptabel om de bouw door te zetten?
In het AO van 4 september 2019 heb ik toegezegd dat er diverse waarborgen in het stapsgewijze
proces zitten. De eerste stap is afgerond met de onderzoeken naar alternatieve locaties
en gezondheidseffecten die ik u op 6 februari 2020 (Kamerstukken 31 936 en 27 830, nr. 718) heb toegestuurd. De uitkomsten van het TNO-rapport laten zien dat de nieuwe radar
aan de geldende ICNIRP-richtlijnen zal voldoen. Op dit moment zijn de ICNIRP-richtlijnen
uit 1998 van kracht. Begin maart 2020 zijn nieuwe ICNIRP-richtlijnen gepubliceerd.
Over deze herziening moet de Raad van de Europese Unie nog adviseren, daarna moeten
ze in Nederland nog van kracht worden verklaard. Omdat de aanpassingen in de richtlijnen
beperkt van omvang zijn, verwacht ik, zoals het er nu naar uitziet, niet dat dit zal
leiden tot ingrijpende wijzigingen aan de conclusies en aanbevelingen van het TNO-rapport.
Ik heb TNO gevraagd een analyse op de nieuwe ICNIRP-richtlijnen uit te voeren zodat
het zeker is dat Defensie aan de nieuwe richtlijnen voldoet indien ze van kracht worden.
De tweede stap is het zorgvuldig doorlopen van de Rijkscoördinatieregeling die moet
leiden tot een Rijksinpassingsplan. Onderdeel van deze stap is de vergunningverlening
voor de bouw en het in gebruik nemen van de radar. Pas als de vergunningen zijn verkregen
kunnen de bijbehorende activiteiten worden uitgevoerd.
Als derde stap geldt dat, zoals ik aan zowel de Eerste Kamer als uw Kamer heb toegezegd
(Kamerstuk 31 936, nr. 662), voorafgaand aan de operationele ingebruikneming van de defensieradar in Herwijnen
een validatiemeting wordt uitgevoerd. Indien uit de praktijkmetingen toch zou blijken
dat de geldende blootstellingsrichtlijn geschonden zou worden, dan wordt de radar
niet in gebruik genomen. In dat geval wordt met de fabrikant naar een passende oplossing
gezocht.
9.
Kunt u uiteenzetten hoe het proces gaat verlopen nu u de RCR formeel heeft afgekondigd?
11.
Hoe worden bewoners en de gemeente West-Betuwe meegenomen in uw vervolgstappen ten
aanzien van de plaatsing van de radar?
De RCR voorziet in de participatie van omwonenden en andere belanghebbenden. Er zijn
verschillende formele en informele informatiemomenten in het RCR-proces voorzien.
Op de website van Defensie over radarstations (www.defensie.nl /onderwerpen/radarstations/) staat onder het tabblad «Rijkscoördinatieregeling» in meer detail toelichting gegeven
over de verschillende stappen in de RCR.
Zoals ik in de brief van 16 september 2019 (Kamerstuk 31 936, K) uiteengezet heb, zal de voorgeschreven procedure van de RCR zorgvuldig worden gevolgd.
De rapporten van de onderzoeken naar alternatieve locaties en gezondheidseffecten
zijn aan de gemeente West-Betuwe toegestuurd en met de betrokken wethouder doorgesproken.
Hierbij was naast Defensie, ook vertegenwoordiging van TNO en het Rijksvastgoedbedrijf
aanwezig. Nu het besluit van de RCR is gepubliceerd, is de eerstvolgende stap dat
het voorontwerp van het Rijksinpassingsplan wordt gedeeld met de bestuurlijke partners,
te weten de betrokken provincie(s) en gemeente(n). Daarbij ga ik met de gemeente West
Betuwe in gesprek waarbij ik ook de gemeenteraad en provinciale staten zal horen.
De contactmomenten moeten, mede in verband met de maatregelen ter beperking van de
verspreiding van het Covid-19 virus, nog worden gepland. Daarnaast ben ik voornemens,
conform mijn toezegging in mijn brief van 6 februari 2020 (Kamerstukken 31 936 en 27 830, nr. 718), om het voorontwerp van het Rijksinpassingsplan ook voor eenieder ter inzage te
leggen, ook al is dat geen vereiste in de RCR. Tevens wordt in de periode van de terinzagelegging
een inloopavond georganiseerd. Iedereen die dat wil kan een schriftelijke reactie
indienen. Dit geldt ook voor de betrokken gemeente(n) en provincie(s).
In verband met de maatregelen ter beperking van de verspreiding van het Covid-19 virus,
zal de geplande terinzagelegging van het voorontwerp en de daaraan gekoppelde inloopavond
worden verschoven naar een later moment. Afhankelijk van de ontwikkelingen wordt bepaald
of het nodig is de informatie en de gelegenheid tot het stellen van vragen op een
alternatieve manier dan een inloopavond vorm te geven. Hierbij wordt als uitgangspunt
gehanteerd dat dit laagdrempelig gebeurt, dat er vooraf duidelijk over wordt gecommuniceerd
en dat omwonenden in staat worden gesteld op eenvoudige wijze te kunnen reageren.
Dit in afstemming met de gemeente West Betuwe uiteraard.
Vervolgens zal conform de RCR het ontwerpRijksinpassingsplan samen met de ontwerpomgevingsvergunning
worden gepubliceerd waarin tevens zal worden gereageerd op de ingebrachte reacties
uit de voorontwerp-fase. In deze periode zal wederom een informatieavond worden georganiseerd.
Iedereen die dat wil kan nu een formele zienswijze indienen. Deze zienswijzen worden
betrokken bij de verdere besluitvorming. Aansluitend wordt het definitieve besluit
over het Rijksinpassingsplan samen met de definitieve omgevingsvergunning ter inzage
gelegd. Tegen deze twee besluiten tezamen kan beroep worden ingediend bij de Raad
van State. Omdat de Crisis- en Herstelwet van toepassing is, zijn provincie(s) en
gemeente(n) uitgesloten van de beroepsmogelijkheid.
10.
Kunt u nader motiveren waarom benodigde tijd voor het plaatsen op een alternatieve
locatie voor u een doorslaggevende factor is? Is dit probleem immers niet veroorzaakt
door uzelf, door niet eerder uitgebreid naar alternatieven te kijken?
80.
Waarom is gekozen voor een RCR met betrekking tot Herwijnen?
De huidige radar in Nieuw Milligen is meer dan 40 jaar oud en heeft het einde van
de levensduur bereikt. Daarom is vervanging op zo kort mogelijke termijn noodzakelijk.
Zolang de radar nog niet is vervangen, bestaat het risico op directe uitval. Dit gaat
ten koste van de inzetbaarheid van Defensie en heeft direct een negatief effect op
de bewaking van het nationale luchtruim in het kader van de eerste en derde grondwettelijke
hoofdtaak van Defensie. Daarnaast kent de verouderde radar stijgende exploitatielasten.
Snelheid is daarom geboden om de radar in Herwijnen te realiseren. Om die reden heb
ik uw Kamer in mijn brief van 7 juni 2019 (Kamerstuk 31 936, I/nr. 637) gemeld dat met het project militair radarstation in Herwijnen een nationaal veiligheidsbelang
is gemoeid.
Naast de nationale veiligheid is er een tweede reden van nationaal belang waarom tijd
een doorslaggevende factor is. Ik heb u eveneens in de brief van 7 juni 2019 gemeld
dat zolang de bouw van het radarstation in Herwijnen geen doorgang kan vinden, ook
de realisatie van windparken in het gedrang komt. Dit komt omdat enkele grote windparken
in Flevoland de radarontvangst van de radar in Nieuw Milligen ontoelaatbaar zouden
verstoren. Op basis van de geldende subsidieregels voor windenergieprojecten moet
realisatie binnen vier jaar vanaf het moment van subsidieverstrekking zijn verzekerd.
De betreffende windmolenparken kunnen echter pas worden gerealiseerd nadat de radar
in Herwijnen de taak van de radar in Nieuw Milligen heeft overgenomen. Gelet op de
afspraken uit het Energieakkoord wil ik er alles aan doen om te voorkomen dat voor
deze windmolenparken niet aan de geldende subsidieregels kan worden voldaan.
Om deze twee nationale belangen zo spoedig mogelijk te realiseren heb ik vorig jaar,
in juni 2019, besloten om in dit geval de RCR toe te passen. Het voornemen is met
beide kamers besproken.
Zoals in het locatieonderzoek uiteengezet is (paragraaf 1.3), kwam de locatie Herwijnen
in 2012 in beeld en is de grond aangekocht in december 2015. Nadat bleek dat verwerving
van de locatie geen probleem was en nadat de gemeente alle medewerking bleek te willen
verlenen, was er destijds voor Defensie geen enkele reden om nog uitgebreid andere
potentieel geschikte locaties te onderzoeken.
11.
Hoe worden bewoners en de gemeente West-Betuwe meegenomen in uw vervolgstappen ten
aanzien van de plaatsing van de radar?
Zie het antwoord op vraag 9.
12.
Is het juist dat op een vijftal kilometer van Herwijnen elf windmolens worden gebouwd?
Klopt het dat de SMART-L radar daar geen last van heeft? Indien de SMART-L radar daar
geen last van heeft, waarom zou een radarinstallatie daar bij Nieuw-Milligen wel last
van hebben?
79.
Heeft de SMART-L op Nieuw Milligen meer of minder last van de windmolens dan de situatie
in Herwijnen waar windmolens op 5 km afstand staan? Kunt u dit toelichten?
Herwijnen is een gebied met betrekkelijk weinig windturbines. Ten oosten van Herwijnen,
nabij het verkeersknooppunt Deil op circa 5,5 km afstand van de radar, wordt een kleinschalig
windpark ontwikkeld. De verstoringseffecten van dit windpark op de radar van Herwijnen
zijn door TNO onderzocht. Vrijwel elk obstakel heeft invloed op het radarbeeld. De
verstoring van dit windmolenpark is acceptabel.
Dat een windpark op een vergelijkbare afstand elders soms wel een onacceptabele verstoring
oplevert, kan meerdere oorzaken hebben. Daarbij spelen zowel het aantal als het type
windmolens, maar ook de opstelling van de turbines ten opzichte van de radar en van
elkaar, een rol.
13.
Waarom kan er met de Nederlandse hoge(re) blootstellingslimieten van max 61 V/m geen
enkele garantie worden afgegeven dat negatieve gezondheidseffecten kunnen worden uitgesloten?
20.
Waarom is het niet mogelijk met de Nederlandse hoge(re) blootstellingslimieten van
max 61 V/m een garantie at te geven dat negatieve gezondheidseffecten kunnen worden
uitgesloten?
69.
Zouden de piekmomenten op zeer hoge niveaus boven de 28–61 V/m kunnen leiden tot gezondheidsschade?
Het antwoord op de vraag waarom er geen garantie kan worden afgegeven dat negatieve
effecten op de gezondheid uitgesloten zijn, is ook beschreven op pagina 2 van het
TNO-rapport gezondheidseffecten dat als bijlage is toegevoegd aan mijn brief van 6 februari
2020 (Kamerstukken 31 936 en 27 830, nr. 718):
«Wetenschappelijke resultaten van onderzoeken lijken soms tegenstrijdig te zijn. Tegenstrijdige
resultaten en wetenschappelijke onzekerheid kan bij het publiek de zorgen verhogen.
De wens van het publiek dat wetenschappers moeten kunnen bewijzen dat een negatief
gezondheidseffect uitgesloten kan worden is niet realistisch. Immers met zekerheid
kunnen uitsluiten dat een bepaald fenomeen of effect niet bestaat, is onmogelijk.»
Hieruit blijkt dat het niet mogelijk is een garantie te geven die uitsluit dat in
de toekomst wel wetenschappelijk bewijs voor een negatief effect gevonden wordt. Dat
deze garantie niet is te geven, is onafhankelijk van welke blootstellingslimieten
dan ook.
Zoals ik u in de brief van 16 september 2019 (Kamerstuk 31 936, K) al beschreef, heeft de International Commission on Non-Ionizing Radiation Protection (ICNIRP) blootstellinglimieten bepaald. ICNIRP is een niet-gouvernementele organisatie,
die formeel wordt erkend door de WHO. Nederland hanteert deze ICNIRP-limieten op advies
van de Raad van de Europese Unie. De ICNIRP houdt door het toepassen van een veiligheidsfactor
rekening met kwetsbare groepen als kinderen, zwangere vrouwen, ouderen en zieken.
Het voldoen aan de ICNIRP-limieten zorgt ervoor dat aan de mens, conform de huidige
wetenschappelijke inzichten, voldoende bescherming wordt geboden tegen negatieve effecten
van blootstelling aan elektromagnetische velden.
Wetenschappelijke inzichten ontwikkelen zich. Mochten in de toekomst nieuwe inzichten
aanleiding geven tot een verandering van de regelgeving, dan zal de SMART-L radar
aan de dan geldende regelgeving moeten voldoen.
14.
Hoeveel alternatieve locaties, die door bewoners zijn aangedragen, zijn uiteindelijk
onderzocht?
43.
Hoeveel van de 39 door bewoners aangedragen alternatieve locaties zijn ongeldig verklaard?
En waarom?
Alle 39 aangedragen locaties zijn meegenomen in het locatieonderzoek (zie bijlage
3.3. en paragraaf 2.6.2). Bepalend voor de geschiktheid was of de aangedragen locatie
viel binnen het vastgestelde zoekgebied voor de radar. Het zoekgebied is vastgesteld
op basis van de operationele geschiktheid voor een gevechtsleidingsradar. Zie daarvoor
paragraaf 2.4. van dit locatieonderzoek. Aangedragen locaties die buiten het zoekgebied
bleken te liggen, zijn aan de hand van kaartmateriaal door experts wel beoordeeld,
maar niet uitputtend onderzocht. Deze staan in bijlage 3.3. De vier locaties die wel
binnen het zoekgebied bleken te liggen, zijn meegenomen en afzonderlijk beoordeeld
in het locatieonderzoek. Zie daarvoor paragraaf 2.6.2.
Geen enkele aangedragen locatie is op voorhand «ongeldig» verklaard.
15.
Waarom heeft u de mogelijkheid van een hogere radartoren bij Nieuw Milligen uitgesloten?
Waarom worden de benodigde hoogtes daarvoor door Defensie elke keer als niet mogelijk
bestempeld, terwijl dit wel kan?
40.
Waarom heeft u de mogelijkheid van een hogere radartoren bij Nieuw Milligen uitgesloten?
Welke bezwaren dan wel problemen ontstaan bij een hogere radartoren bij Nieuw Milligen?
Zoals vermeld in het rapport «Locatieonderzoek zuidelijke SMART-L radar«, biedt het
hoger plaatsen van de radar op de locatie Nieuw Milligen geen soelaas. Bij de besluitvorming
rond de aanschaf van een nieuw gevechtsleidingsradarsysteem is wel overwogen het bereik
te vergroten en het zicht op lage hoogte te verbeteren door de radar op een substantieel
hogere positie te brengen. Door TNO zijn destijds zichtlijnberekeningen gemaakt die
het effect daarvan weergeven. Het bleek dat verhoging van de positie van de radarantenne
weliswaar het maximale bereik van de radar vergroot (een grotere oppervlakte van het
dekkingsgebied omdat de radarhorizon verder weg komt te liggen), maar geen vergelijkbare
verbetering van het zicht naar alle kanten oplevert. Zelfs bij meer dan een verviervoudiging
van de hoogte van de radarantenne, zou de radar in Nieuw Milligen nog steeds niet
goed in staat zijn overal de lage hoogten in het westelijke deel van Nederland te
kunnen zien. Tegelijkertijd zou een grote overlap met het dekkingsgebied van de radar
in Wier ontstaan waardoor de beschikbare capaciteit verre van optimaal zou worden
benut. De conclusies die werden getrokken uit de berekeningen van TNO leidden ertoe
de locatie Nieuw Milligen, als vestigingslocatie voor de nieuwe gevechtsleidingsradar,
verder buiten beschouwing te laten en op zoek te gaan naar een nieuwe locatie om aan
de nieuwe eisen te kunnen voldoen. Zie ook het antwoord op vraag 38.
16.
Waarom valt Gilze Rijen af als alternatieve locatie?
Vanuit de locatie Gilze-Rijen kan met een radar de noordelijke Randstad op lage hoogte
niet voldoende worden afgedekt. Zie ook paragraaf 1.3. van het locatieonderzoek.
17.
Wat is de totale hoeveelheid straling in het betreffende gebied?
Het TNO-rapport gezondheidseffecten beschrijft in hoofdstuk 5 de te verwachte gelijktijdige
samengestelde blootstelling in het gebied rond Herwijnen. De samengestelde blootstelling
wordt daarbij stapsgewijs beschreven, eerst zonder de SMART-L radar, daarna met toevoeging
van de SMART-L radar. Bij beiden ligt de uitkomst (ruim) onder de geldende ICNIRP-richtlijnen.
Naast dit theoretisch kader heeft, in opdracht van het Rijksvastgoedbedrijf, TÜV Rheinland
in oktober 2019 de elektromagnetische veldsterkten op drie locaties in de dorpskern
Herwijnen gemeten. Deze meetresultaten zijn in hoofdstuk 6 van het TNO-rapport gezondheidseffecten
vermeld. Het testrapport van TUV Rheinland met nummer 19092604.e01 (datum 24-10-2019)
geeft aan dat de maximale veldsterkte die gemeten is 0,7 V/m bedraagt. De ICNIRP-richtlijn
(1998) heeft als limietwaarde 28 V/m. De conclusie is dat de metingen van TUV Rheinland,
waarin nog niet de SMART-L radar is meegenomen, hebben aangegeven dat de veldsterkte
in Herwijnen ruimschoots onder de limietwaarde gegeven in de ICNIRP-richtlijn (1998)
ligt. Zoals toegezegd aan uw Kamer wordt voordat de radar in gebruik wordt genomen
een meting uitgevoerd.
18.
Is het onderzoek naar de straling in Herwijnen gericht op de actuele straling van
de bestaande blootstelling, zoals scheepvaartverkeer en KNMI-radar? Indien dat niet
is meegeteld of opgeteld, waarom niet?
In het onderzoek naar de straling in Herwijnen is eveneens de straling van scheepvaartverkeer
en de KNMI-radar meegenomen. Dit is terug te vinden in Figuur 8 uit het TNO-rapport
gezondheidseffecten met de samengestelde blootstelling. Uit deze grafiek en bijbehorende
numerieke tabel blijkt dat het aandeel van deze radars in de totale blootstelling
0,11 tot 1,15% is. Ook de straling van de KNMI-weerradar is meegenomen met een aandeel
van 0,07%.
Toelichting figuur: Samengestelde blootstelling met de SMART-L en met de eigen RF-systemen
op 450 meter afstand van de radar. De balken geven de te verwachten minimale waarden
(onderste balken in blauw) en maximale (bovenste balken in groen) voor de tijdgemiddelde
elektrische veldsterkte. Deze waarden zijn genormeerd naar de limietwaarde gegeven
in de ICNIRP 1998-richtlijn waardoor per systeem het bijbehorende percentage van de
toegestane blootstelling weergegeven wordt. Lager dan 100% voor de samengestelde blootstelling
betekent dat aan de ICNIRP-richtlijn voldaan wordt.
19.
Kunt u toelichten waarom niet gekozen is voor het voorzorgsprincipe van 6 V/m zoals
dat in meerdere Europese landen het geval is?
25.
Waarom gaat het TNO-rapport niet uit van het voorzorgsprincipe van 6 V/m zoals meerdere
Europese landen?
Nederland past met circa 15 andere Europese landen de richtlijnen van ICNIRP toe.
Het is vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
dat de overheid zich in bestuursrechtelijke procedures, bijvoorbeeld rond het plaatsen
van UMTS-masten, mag baseren op adviezen en publicaties van de ICNIRP.
20.
Waarom is het niet mogelijk met de Nederlandse hoge(re) blootstellingslimieten van
max 61 V/m een garantie at te geven dat negatieve gezondheidseffecten kunnen worden
uitgesloten?
Zie het antwoord op vraag 13.
21.
Hoe gaat u de door TNO als begrijpelijk erkende zorgen wegnemen?
De zorgen van omwonenden en andere betrokkenen over de effecten van elektromagnetische
straling neem ik serieus. Daarom heb ik TNO een onderzoek naar gezondheidseffecten
laten uitvoeren dat ik u op 6 februari 2020 (Kamerstukken 31 936 en 27 830, nr. 718) heb toegestuurd. Dit onderzoek is ook op de website van Defensie geplaatst (www.defensie.nl /onderwerpen/radarstations/) en is aan de gemeente West-Betuwe aangeboden. Defensie heeft TNO gevraagd de vragen
van de gemeente West Betuwe en van omwonenden mee te nemen in het onderzoek. Bovendien
zijn op de website van Defensie informatiebundels opgenomen met vragen en antwoorden.
Daarnaast heeft Defensie het RIVM gevraagd om tijdens toekomstige inloopavonden toelichting
te geven op het TNO-onderzoek naar gezondheidseffecten en eventueel resterende vragen
te beantwoorden van gemeente en omwonenden. Defensie heeft al contact met de gemeente
West-Betuwe en stemt de invulling van de informatievoorziening, dan wel de mogelijkheden
tot (bovenwettelijke) inspraak af. Voorts worden ook de omwonenden en eenieder die
dat wil in de gelegenheid gesteld hun zienswijze op het voorontwerp kenbaar te maken.
Tot slot zal ik, zoals ik aan zowel de Eerste Kamer als uw Kamer heb toegezegd (Kamerstuk
31 936, nr. 662), voorafgaand aan de operationele ingebruikneming, van de radar in Herwijnen en validatiemeting
uitvoeren om aan te tonen dat de radar binnen het gestelde in de ICNIRP-richtlijnen
functioneert.
22.
Kunt u toelichten welke soorten straling onder «RF velden» vallen?
Onder radiofrequente velden worden volgens de definitie van de Institute of Electrical and Electronics Engineers (IEEE) (bron IEEE Std 211-1997 «IEEE Standard Definitions of Terms for Radio Wave Propagation») de elektromagnetische velden bedoeld in het frequentiegebied van 0 Hz tot 3 THz.
Hierin vallen, onder andere alle telecommunicatie- en radartoepassingen. Dit is niet-ioniserende
straling.
23.
Verwijst «samenstelling van straling» naar stralingscumulatie? Zo nee, wat is het
dan wel?
32.
Waarom zijn de omschrijvingen «RF velden» en «samenstelling van straling» gebruikt?
Is het juist dat het gaat om non-ioniserende straling en stralingscumulatie?
Paragraaf 2.3.4 van het TNO-rapport gezondheidseffecten omschrijft wat met samengestelde
blootstelling (accumulatie) bedoeld wordt: «De opwarmingseffecten tellen wel op waardoor de totale opwarming het gevolg is van
de gelijktijdige samenstelling van al de afzonderlijke bijdragen. In deze rapportage
geeft TNO daarom de voorkeur eraan niet over accumulatie te spreken maar over samengestelde
blootstelling (van meerdere bronnen)».
De benaming radiofrequente velden (RF velden) is gebruikt omdat bij de berekening
van de samengestelde blootstelling van meerdere bronnen deze bronnen in het radiofrequente
spectrum werken (zie het antwoord op vraag 22).
Het is juist dat het gaat om non-ioniserende straling en stralingscumulatie.
24.
Kunt u voor de inzichtelijkheid de grafieken, waarin de straling nu in percentages
is weergegeven, omzetten naar grafieken waarin de straling in V/m is weergegeven?
Zo nee, waarom niet?
26.
Waarom worden grafieken met assen in percentages weergegeven?
53.
Kan de tabel van de samengestelde blootstellingen in V/m weergegeven worden in plaats
van in een percentage ICNIRP? Zo nee, waarom niet?
60.
Waarom er in de samengestelde blootstellingen geen resultaten in V/m weergegeven,
maar alleen een percentage ICNIRP?
De veldsterktelimiet (in V/m) is frequentieafhankelijk. De verschillende systemen
die zijn meegerekend in de samengestelde blootstelling werken in verschillende delen
van het frequentiespectrum. Voor de SMART-L radar geldt bijvoorbeeld een andere limietwaarde
voor de veldsterkte dan voor bijvoorbeeld een WiFi-router. Hierdoor kunnen de afzonderlijke
veldsterkten niet bij elkaar opgeteld worden en met één limietwaarde worden vergeleken.
Bij het berekenen van samengestelde blootstelling worden de percentages van de stralingsbelasting
van de verschillende systemen gebruikt. Om de blootstelling van verscheidene bronnen
te kunnen combineren, wordt de formule op pagina 17 van het TNO rapport toegepast
(zie voor de toelichting het TNO-rapport, hoofdstuk 2.3.4). De samengestelde blootstelling
van de verschillende systemen bedraagt bij de SMART-L in roterende modus minimaal
16,4 procent en maximaal 24,9 procent van de ICNIRP-richtlijn. De samengestelde blootstelling
van de verschillende systemen bedraagt bij de SMART-L in starende modus minimaal 24,6
procent en maximaal 30,9 procent van de ICNIRP-richtlijn. Zie hieronder figuur 8 en
9 uit het TNO-rapport gezondheidseffecten.
Figuur 8: SMART-L in roterende modus
Figuur 9 in de starende modus.
Toelichting tabel: per bron (kolom 1) is de veldsterkte in V/m (minimale waarde in
kolom 3, maximale waarde in kolom 4) weergegeven. In kolom 5 is de bijbehorende limietwaarde
uit de ICNIRP-richtlijn (1998) gegeven waarvan vervolgens per bron het minimale en
maximale percentage (respectievelijk kolom 6 en 7) percentage van de limietwaarde
is weergegeven van de respectievelijke veldsterktelimiet (kolom 5). Deze waarden horen
bij de woning op 450 meter afstand van de SMART-L. Dit zijn de tabellen op basis waarvan
de figuren 8 en 9 in het TNO-rapport gezondheidseffecten zijn gebaseerd.
Noot: het gaat bij de bron 5G om de te verwachten straling.
25.
Waarom gaat het TNO-rapport niet uit van het voorzorgsprincipe van 6 V/m zoals meerdere
Europese landen?
Zie het antwoord op vraag 19.
26.
Waarom worden grafieken met assen in percentages weergegeven?
Zie het antwoord op vraag 24.
27.
Zijn in de conclusie, die stelt dat de voorgenomen SMART-L radar voldoet aan de blootstellingslimieten,
alle stralingsbronnen meegenomen? Zo nee, welke stralingsbronnen dan wel?
TNO heeft voor bepaalde bronnen (denk aan WiFi-router, DECT telefoon en mobiele telefoon)
een schatting gemaakt van de blootstelling, omdat dit per huishouden en per persoon
sterk kan verschillen. De SMART-L radar en de KNMI weerradar zijn meegenomen. Voor
scheepsradar is een aanname betreffende het aantal schepen op de Waal aangehouden.
Zie ook de beantwoording van vraag 18.
28.
Wat is het piekvermogen van de primaire SMART-L radar?
33.
Wat is het piekvermogen van de SMART-L radar?
70.
Hoe hoog is de absolute piek die aan straling uitgezonden zou kunnen worden? Hoe vaak
zal de SMART-L radar dit piekvermogen uitzenden?
71.
Wat is het maximale vermogen van de radar in megawatt en wat is het piekvermogen aan
veldsterkte in V/m?
Het piekvermogen van de radar is geclassificeerd als Staatsgeheim en wordt derhalve
niet gedeeld. TNO heeft voor hun onderzoek wel toegang tot de technische eigenschappen
van de SMART-L, inclusief het gerubriceerde piekvermogen. Hierdoor is de berekende
stralingsbelasting gebaseerd op daadwerkelijke waarden.
In deze context is het belangrijk te vermelden dat, zoals in het TNO rapport is aangegeven,
het piekvermogen niet de enige grootheid is die de stralingsbelasting van een radar
bepaalt. Andere radareigenschappen zoals de duty-cycle (zendtijd gedeeld door luistertijd), de bundelbreedte van de antenne en het scanpatroon
van de antenne, spelen hierbij ook een grote rol.
29.
Waarom is er niet gewacht op de nieuwe ICNIRP normering? Welke garanties kunt u geven
dat de uiteindelijke conclusies en aanbevelingen gebaseerd zullen zijn op de nieuwe
ICNIRP normeringen?
34.
Klopt het dat de nieuwe ICNIRP normen binnenkort (maart/april) verschijnen? Waarom
heeft u niet op de nieuwe normen gewacht om deze te laten verwerken bij het onderzoek?
36.
In het rapport staat dat nadat de ICNIRP richtlijnen zijn aangepast moet worden nagegaan
of deze wijziging consequenties heeft voor de conclusies en aanbevelingen van dit
rapport. Is het dan niet essentieel om juiste conclusies te kunnen trekken op basis
van de nieuwe richtlijnen en te wachten op deze nieuwe richtlijn?
Het uitgangspunt is dat getoetst wordt tegen de geldende richtlijnen. De toets is
derhalve op basis van de geldende ICNIRP-richtlijn uit 1998 uitgevoerd. Begin maart
2020 is het bijgewerkte ICNIRP-document gepubliceerd. Over deze herziening moet de
Raad van de Europese Unie nog adviseren, daarna moeten ze nog van kracht worden verklaard.
Omdat de aanpassingen in de richtlijnen beperkt van omvang zijn verwacht ik niet dat
dit zal leiden tot ingrijpende wijzigingen aan de conclusies en aanbevelingen van
het TNO-rapport. Ik heb TNO gevraagd een analyse op de nieuwe ICNIRP-richtlijnen uit
te voeren zodat ik zeker weet dat we aan de nieuwe richtlijnen voldoen indien ze van
kracht worden.
30.
Wat zijn de gevolgen als blijkt dat de radar na meting niet voldoet aan de richtlijnen?
Zie het antwoord op vraag 8.
31.
Heeft u overwogen de praktijkervaring met de radar in Wier mee te nemen in de besluitvorming
over deze plaatsing?
Bij de besluitvorming over plaatsing van de radar in Herwijnen is geen praktijkervaring
met de radar in Wier meegenomen omdat deze radar nog niet in bedrijf is gesteld. Deze
radar wordt naar verwachting in het najaar van 2020 in bedrijf gesteld. Te zijner
tijd zullen validatiemetingen op het gebied van straling rondom de radar in Wier worden
uitgevoerd. Die resultaten zullen meegenomen worden bij de ingebruikneming van de
radar in Herwijnen.
Er hebben al wel validatiemetingen op de SMART-L radar door de leverancier plaatsgevonden.
Hierover heeft THALES in november 2019 gerapporteerd (Engineering Analysis Report
SMART-L EWC GB, nummer 9505301286_EAR_715_NLD Versie 02). Deze informatie is gebruikt
in het TNO-rapport naar gezondheidseffecten.
32.
Waarom zijn de omschrijvingen «RF velden» en «samenstelling van straling» gebruikt?
Is het juist dat het gaat om non-ioniserende straling en stralingscumulatie?
Zie het antwoord op vraag 23.
33.
Wat is het piekvermogen van de SMART-L radar?
Zie het antwoord op vraag 28.
34.
Klopt het dat de nieuwe ICNIRP normen binnenkort (maart/april) verschijnen? Waarom
heeft u niet op de nieuwe normen gewacht om deze te laten verwerken bij het onderzoek?
Zie het antwoord op vraag 29.
35.
Hoe groot acht u het risico dat de radar te hoge stralingsdoses uitstraalt en daarom
niet voldoet aan de normen? Waarom is het risico acceptabel om de bouw door te zetten?
Zie het antwoord op vraag 8.
36.
In het rapport staat dat nadat de ICNIRP richtlijnen zijn aangepast moet worden nagegaan
of deze wijziging consequenties heeft voor de conclusies en aanbevelingen van dit
rapport. Is het dan niet essentieel om juiste conclusies te kunnen trekken op basis
van de nieuwe richtlijnen en te wachten op deze nieuwe richtlijn?
Zie het antwoord op vraag 29.
37.
Op basis van welke berekeningen is naar het westen en zuidwesten de Utrechtse heuvelrug
een probleem in de dekking vanuit Nieuw Milligen?
38.
Waarom is naar het westen en zuidwesten de Utrechtse heuvelrug een probleem in de
dekking vanuit Nieuw Milligen?
De locatie Nieuw Milligen bevindt zich in een relatief laaggelegen gebied aan de westzijde
van de Veluwe. Daardoor is het zicht naar het oosten op lage hoogte beperkt. Ook in
zuidwestelijke richting is het zicht op lage hoogte gebrekkig. Dit wordt veroorzaakt
door de Utrechtse Heuvelrug. Dat betekent dat het bereik van een radar in Nieuw Milligen
op lage hoogten boven Nederland onvoldoende is. Een situatie die ruim 40 jaar geleden
werd geaccepteerd, omdat destijds een dreiging werd verwacht van hoger vliegende luchtvaartuigen.
Op dit moment wordt rekening gehouden met luchtvaartuigen die ook op lagere hoogten
een dreiging kunnen vormen.
39.
Zijn de figuren op de pagina’s met het getoonde bereik van de radar in Nieuw Milligen
doorgerekend met de oude MPR radar of met de nieuwe SMART-L radar?
Zie het antwoord op vraag 1.
40.
Waarom heeft u de mogelijkheid van een hogere radartoren bij Nieuw Milligen uitgesloten?
Welke bezwaren dan wel problemen ontstaan bij een hogere radartoren bij Nieuw Milligen?
Zie het antwoord op vraag 15.
41.
Wat is de maximale blootstellings-veldsterkte bij een piekvermogen op 1.500 meter
afstand gezien vanaf de SMART-L radar en de KNMI radar richting het dorp Herwijnen?
Valt deze op 1.500 meter wel onder de maximale blootstellingslimieten van 28–61 V/m?
De maximale piekveldsterkte en de tijdgemiddelde veldsterkte van de SMART-L radar
blijven, ook in combinatie met de KNMI-radar, zowel in de starende als roterende modus
ruim onder de ICNIRP-richtlijnen zoals uit de detailuiteenzetting van TNO hieronder
blijkt.
TNO heeft (samengestelde) elektrische veldsterkteberekeningen gedaan op 1.500 meter
afstand van de SMART-L radar. Voor de locatie is gekozen voor de kruising Achterweg
en Vervoornlaan in Herwijnen, de afstand tot de KNMI-radar daar is 1,33 km. Voor al
deze berekeningen geldt dat de waarden, in de orde van 0,18 tot 6,3% van de betreffende
limiet, ver onder de blootstellingslimieten liggen. Hieronder geef ik u dit specifiek
weer, allereerst voor tijdgemiddelde veldsterkten en daarna voor de piekveldsterkten:
• Voor de KNMI-radar is de tijdgemiddelde veldsterkte op die locatie 0,02 V/m. Dat is 0,03% van de limietwaarde voor de tijdgemiddelde
veldsterkte in de ICNIRP-richtlijn (1998) die 61 V/m voor de KNMI-radar bedraagt.
• Voor de tijdgemiddelde blootstelling bedraagt de blootstelling van de SMART-L radar
1,1 V/m, dat is 2,3% van de limietwaarde voor de tijdgemiddelde veldsterkte in de
ICNIRP-richtlijn (1998) die 47,6 V/m bedraagt.
• De secundaire radar (MSSR) van de SMART-L heeft een veldsterkte van 0,08 V/m. Dat
is 0,18% van de limietwaarde voor de tijdgemiddelde veldsterkte in de ICNIRP-richtlijn
(1998) die 43,5 V/m bedraagt voor de MSSR.
• Voor de SMART-L in starende modus bedraagt de tijdgemiddelde veldsterkte 3 V/m. Dat
is 6,3% van de limietwaarde voor de tijdgemiddelde veldsterkte in de ICNIRP-richtlijn
(1998) die 47,6 V/m bedraagt. De secundaire radar (MSSR) van de SMART-L is in starende
modus uitgeschakeld.
• Voor de piekveldsterkten op de locatie kruising Achterweg en Vervoornlaan geldt dat de KNMI-radar een piekveldsterkte
heeft van 23 V/m, dat is 1,2% van de limietwaarde voor piekveldsterkte. De ICNIRP-richtlijn
(1998) limiteert de piekwaarde voor de KNMI-radar op 1929 V/m.
• Voor de SMART-L is de piekveldsterkte 32,5 V/m, dat is 2,2% van de limietwaarde voor
piekveldsterkte. De ICNIRP-richtlijn (1998) limiteert deze piekwaarde voor de SMART-L
op 1506 V/m.
• De secundaire radar (MSSR) van de SMART-L heeft een piekveldsterkte van 3,7 V/m, dat
is 0,27% van de limietwaarde voor piekveldsterkte is. De ICNIRP-richtlijn (1998) limiteert
deze piekwaarde voor de MSSR op 1375 V/m.
• Voor de SMART-L in starende modus bedraagt de piekveldsterkte 9,5 V/m. Dat is 0,63%
van de limietwaarde voor piekveldsterkte in de ICNIRP-richtlijn (1998) die 1506 V/m
bedraagt. De secundaire radar (MSSR) van de SMART-L is in starende modus uitgeschakeld.
42.
Welke alternatieve locaties zijn onderzocht? Wat zijn de resultaten van dat onderzoek?
Het locatieonderzoek van het Rijksvastgoedbedrijf is niet uitgegaan van specifieke
locaties, maar heeft de vraag centraal gesteld waar in Nederland de zuidelijke SMART-L
radar geplaatst zou moeten worden, wanneer de locatie Herwijnen niet bekend zou zijn.
De opzet van het onderzoek heb ik toegelicht in mijn brief aan de Eerste Kamer van
9 december 2019 (Kamerstuk 31 936, R) en ook aan de Tweede Kamer bij de aanbieding van het locatieonderzoek in mijn brief
van 6 februari 2020 (Kamerstukken 31 936 en 27 830, nr. 718).
Het zoekgebied is vastgesteld op basis van operationele criteria, zoals beschreven
in het locatieonderzoek paragraaf 2.4. Vervolgens is binnen dit gebied onderzocht
waar belemmeringen verhinderen dat de radar daar goed kan functioneren. Het zoekgebied
is zo stapsgewijs verkleind tot er operationeel acceptabele locaties overbleven.
Het onderzoek van het Rijksvastgoedbedrijf concludeert dat in het gebied tussen Nieuwpoort
en Meerkerk drie locaties te vinden zijn die operationeel vergelijkbaar kunnen zijn
met de locatie Herwijnen. Deze locaties leveren echter geen wezenlijk verschil op
met Herwijnen waar het gaat om de afstand tot woningen en bebouwde kommen.
Tevens zal de realisatie van een radarstation op een alternatieve locatie minimaal
anderhalf tot twee jaar langer duren. Dit staat nog los van de vraag of er op een
alternatieve locatie voldoende draagvlak is voor de komst van een dergelijke radar.
43.
Hoeveel van de 39 door bewoners aangedragen alternatieve locaties zijn ongeldig verklaard?
En waarom?
Zie het antwoord op vraag 14.
44.
Hoeveel van de onderzochte alternatieve locaties hebben een tweede radar zoals de
KNMI radar in Herwijnen? Welke overige stralingsbronnen bevinden zich in of nabij
de onderzochte alternatieve locaties?
Geen. Nederland heeft twee weerradars, een in Den Helder en een in Herwijnen. Uit
de analyse van TNO blijkt dat de invloed van de KNMI-radar relatief zeer gering is.
Het locatieonderzoek was gericht op het vinden van een operationeel geschikte locatie
voor de SMART-L radar als zodanig. Er is niet geïnventariseerd welke andere stralingsbronnen,
zoals GSM-masten, in de buurt aanwezig zijn.
45.
Klopt het dat Franse onderzoeken spreken van een significant verhoogd risico op de
ziekte ALS in geval van GSM-antennestations? Klopt het dat er geen wetenschappelijke
eindconclusie mogelijk is die uitsluit dat straling geen ALS veroorzaakt?
46.
Klopt het dat in Herwijnen ALS 36 maal zo vaak voorkomt als gemiddeld? Waarom wordt
er geen onderzoek gedaan naar de oorzaak hiervan en het eventuele verband met straling?
TNO is op de hoogte van één Frans onderzoek waarin een statistisch significante verhoging
van het relatieve risico tussen ALS en de aanwezigheid van GSM-basisstations is gerapporteerd.
In het TNO-rapport gezondheidseffecten wordt op de conclusies en toepasbaarheid van
dit Franse onderzoek in paragraaf 2.4.3. nader ingegaan. Wetenschappelijk kan niet
worden uitgesloten dat niet-ioniserende
straling ALS kan veroorzaken. Het TNO-rapport licht dit nader toe.
Aan de GGD is naar aanleiding van deze vraag verzocht om de aantallen ALS in Herwijnen
te bevestigen en een vergelijking met gemiddelden in Nederland te duiden. Echter de
GGD is vanwege Covid-19 op dit moment niet in staat dat te doen.
Er wordt wetenschappelijk onderzoek gedaan om de oorzaak (of oorzaken) van ALS te
achterhalen. Een relatie tussen de aanwezigheid van hoogfrequente elektromagnetische
velden en het veroorzaken van ALS is niet aangetoond. Op dit moment zijn er geen aanwijzingen
dat de voorgenomen radarinstallatie tot een verhoging van het aantal ALS patiënten
kan leiden. In het TNO-rapport gezondheidseffecten, hoofdstuk 2.4 wordt dit toegelicht.
46.
Klopt het dat in Herwijnen ALS 36 maal zo vaak voorkomt als gemiddeld? Waarom wordt
er geen onderzoek gedaan naar de oorzaak hiervan en het eventuele verband met straling?
Zie het antwoord op vraag 45.
47.
Waarom wordt de conclusie beperkt tot de SMART-L radar en niet cumulatief en bij piekvermogen?
Het TNO-rapport gezondheidseffecten stelt in hoofdstuk 7 op pagina 43 het volgende:
«Uit de toetsing blijkt dat de SMART-L voldoet aan de blootstellingslimieten die de
ICNIRP-richtlijn [1] voorschrijft. Ook indien andere radiofrequente bronnen worden
meegerekend, zoals de KNMI weerradar, mobiele telefonie basisstations en omroep wordt
aan de ICNIRP-richtlijn voldaan. Dit verandert niet wanneer eigen RF-systemen zoals
de mobiele telefoon, WiFi routers en DECT-telefoon worden meegerekend. Dan wordt ook
aan de richtlijn voldaan.» De berekeningen zijn uitgevoerd voor het maximale (piek)vermogen van de primaire
radar.
Voor piekveldsterkte wordt verwezen naar Tabel 2 op pagina 39 van het TNO-rapport
gezondheidseffecten waarin die vergeleken wordt met de maximale piekveldsterkte die
in de ICNIRP-richtlijn wordt voorgeschreven. Echter, ICNIRP schrijft niet voor dat
deze piekveldsterkten bij elkaar opgeteld moeten worden. Als dat toch gedaan wordt,
staat daarover in het TNO-rapport: «Uit tabel 2 valt op te merken dat de te verwachten de blootstelling van piekveldsterkten
van de verschillende gepulste RF-systemen, deze ruimschoots onder de ICNIRP-richtlijn
blijft. Ook indien men ervoor zou kiezen om alle bijdragen bij elkaar op te tellen,
wat niet door de ICNIRP-richtlijn wordt voorgeschreven, dan blijft die totale bijdrage
onder 13%.»
48.
Hoe kunt u garanderen dat de aangehouden veldsterkte van 3 V/m voor 5G deze niet verder
zal overschrijden in de toekomst, nu in het rapport is gesteld dat niet goed kan worden
aangegeven dat wat de bijdrage aan 5G zal zijn aan de samengestelde blootstelling?
49.
Wat zijn de gevolgen indien deze bij volle uitrol van 5G boven de limiet van 28V/m
tot 61V/m gaat uitkomen? In hoeverre zal de straling van de KNMI radar en SMART-L
radar in de totale stralingsberekening meegenomen worden?
59.
Kunt u bevestigen dat de aangehouden veldsterkte van 3V/m voor 5G niet verder zal
overschrijden in de toekomst?
Ook voor het 5G-netwerk zal de dan geldende ICNIRP-richtlijn van toepassing moeten
zijn. Wanneer 5G is uitgerold, mag de samengestelde blootstelling de ICNIRP-limiet
niet overschrijden. Zoals in het antwoord op vraag 47 is vermeld, ligt die totale
bijdrage van verschillende gepulste RF-systemen onder de 13 procent van wat is toegestaan.
Met een eventuele iets hogere bijdrage van 5G dan nu is ingeschat, zou de samengestelde
blootstelling nog steeds ruim onder de ICNIRP-richtlijn blijven is de verwachting.
50.
Komt het cumulatieve stralingsniveau van p 30,9% overeen met 465 V/m?
51.
In welke verhouding staat de stralingsniveau van 465 V/m tot de door de door het ICNIRP
gehanteerde norm?
Nee, het cumulatieve stralingsniveau van p 30,9% komt niet overeen met 465 V/m. TNO
stelt dat de samengestelde blootstelling aan straling niet is te relateren aan één
waarde van een veldsterkte, omdat de limietveldsterkte frequentieafhankelijk is. Zie
ook het antwoord dat gegeven is bij vraag 24 en paragraaf 2.3.4 op pagina 17 van het
TNO-rapport gezondheidseffecten.
52.
In hoeverre speelt de afstand tot de radar een rol bij de berekening van de stralingsniveaus?
Is het juist dat wanneer men zich binnen de – bij de berekening gehanteerde afstand
van – 450 meter bevindt de stralingsniveaus aanzienlijk zullen stijgen? Kunt u aangeven
hoeveel en welke objecten zich binnen de – bij de berekening gehanteerde – 450 meter
bevinden?
Bijlage A van het TNO-rapport gezondheidseffecten zet de relatie uiteen tussen veldsterkte
en afstand. Veldsterkte is omgekeerd evenredig met de afstand. Dus naarmate men in
de antennebundel dichterbij komt, neemt de veldsterkte toe. Mede doordat de radar
op een toren is geplaatst, bestaat er ook op kortere afstanden geen gevaarlijke situatie.
Binnen 450 meter bevinden zich openbare wegen, landbouwgrond, een boerderijerf, een
boerderij bedrijfswoning met een tijdelijke woonunit.
53.
Kan de tabel van de samengestelde blootstellingen in V/m weergegeven worden in plaats
van in een percentage ICNIRP? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 24.
54.
Is de 100% in figuur 9 het maximale piekvermogen van 1506V/m?
Nee, in deze figuur gaat het om de tijdgemiddelde veldsterkten, niet om piekveldsterkte.
Voor het omrekenen van percentage naar veldsterkte, zie de beantwoording van vraag
24.
55.
Als u de rapporten zou aanpassen naar de gehanteerde maximale blootstellingslimieten
van 28–61 V/m, wat is dan de minimale afstand tussen de radar en de dichtstbijzijnde
woning?
56.
Kunt u de berekeningen (laten) maken voor de cumulatieve stralingsniveaus op alle
afstanden van de radar, stapsgewijs van 50 meter tot aan 1.500 meter bij piekbelasting
in het worst case scenario?
62.
Wilt u TNO berekeningen laten maken voor de cumulatieve stralingsniveaus op alle afstanden
van de radar, stapsgewijs van 50 meter tot aan 1.500 meter bij piekbelasting in het
worst case scenario?
64.
Kan TNO/Defensie de rapporten aanpassen naar de gehanteerde maximale blootstellingslimieten
van 28–61 V/m en op basis daarvan een berekening maken van de afstand die nodig is
tussen de radar en de dichts-bijzijnde woning in het «worst case» scenario?
65.
Kan TNO/defensie berekeningen maken voor de cumulatieve stralingsniveaus op alle afstanden
van de radar stapsgewijs van 50 meter tot aan 1.500 meter, bij piekbelasting in het
worst case scenario?
Bij de beantwoording van vraag 55 wordt ervan uitgegaan dat de in de vraag genoemde
elektrische veldsterkten de waarden zijn die worden gegeven in tabel 7 van de ICNIRP-richtlijn
(1998) voor de frequenties tussen 10 MHz en 300 GHz. In het TNO-rapport gezondheidseffecten
is getoetst op basis van de ICNIRP-richtlijn (1998) en zijn de bijbehorende frequentieafhankelijke
limietwaarden gebruikt. Omdat de nieuwe richtlijn maar beperkt afwijkt van de richtlijn
uit 1998 zal de SMART-L radar, naar verwachting ook volledig binnen de nieuwe ICNIRP-richtlijnen
blijven. Ik heb TNO gevraagd dit in een onderzoek te bevestigen. Als de Raad van de
Europese Unie de recente herziening van deze ICNIRP-richtlijn adviseert en als Nederland
de nieuwe richtlijn van kracht verklaart moet Defensie daar immers aan voldoen.
Met betrekking tot de vraag wat de minimale afstand moet zijn tussen radar en woning,
blijkt uit de analyse die de radarfabrikant heeft uitgevoerd en die door TNO is gevalideerd,
dat de radar op maaiveldhoogte tot zeer dichtbij veilig benaderd kan worden. Zie ook
de uitleg in het antwoord op vraag 52.
Op een hoogte van ongeveer 7 meter boven het maaiveld geldt, volgens de opgave van
de fabrikant, een veilige afstand van circa 100 meter afstand in de zogenaamde starende
modus. Op circa 200 meter afstand kan de radar tot een hoogte van circa 10 meter boven
de grond veilig worden benaderd. Vanaf circa 225 meter geldt zelfs helemaal geen afstand
beperking. Deze starende modus wordt, zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 74,
slechts weinig gebruikt. In de veel meer voorkomende roterende modus is er tot circa
17 meter hoogte geen enkele beperking om de radar zeer dicht te naderen. Op circa
100 meter afstand tot de radar is er een veilig gebied vanaf het maaiveld tot op een
hoogte van circa 25 meter.
Bovenstaande toont aan dat conform de geldende richtlijnen ook de tijdelijk bewoonde
unit op circa 370 meter afstand van de radar als veilig kan worden beschouwd. Zie
ook het antwoord op vraag 61 over de feitelijke afstanden van de woningen tot de radar.
Defensie ziet mede gezien de bovenstaande veiligheidsmarges geen aanleiding of noodzaak
om stapsgewijs van 50 tot 1.500 meter (zoals genoemd in de vragen) nieuwe berekeningen
te laten maken. Op alle relevante afstanden worden de normen, ook in combinatie met
andere stralingsbronnen, immers niet overschreden. Daarnaast zal Defensie voor ingebruikname
metingen in de praktijk doen zodat zeker gesteld kan worden dat de radar voldoet aan
de geldende ICNIRP-richtlijnen.
57.
Waarop zijn de, ten opzichte van 3G en 4G lagere, waardes van 5G in figuur 4 en 5
gebaseerd?
66.
De waardes van 5G worden veel lager gerapporteerd dan de huidige mobiele telefonie
3G en 4G. Hoe komt TNO aan de gepresenteerde lage waardes?
De waardes van 5G zijn gebaseerd op metingen die zijn uitgevoerd door Agentschap Telecom.
In het TNO-rapport gezondheidseffecten zijn dat de referenties [22] (T. Tuhehay, „Rapport
project EMV,» Agentschap Telecom, Amersfoort, 2017.) en [26] (Agentschap Telecom,
„Veldsterktemetingen op 5G-testlocaties,» Agentschap Telecom, September 2019).
58.
Wat is het piekvermogen van de KNMI radar? Welke invloed heeft dit op het maximale
stralingsniveau, rekening houdend met de conclusies uit het (aangepaste) RIVM rapport
uit 2004 over de KNMI radar in De Bilt (met een piekvermogen van 250.000 Watt) waarin
is gerapporteerd dat piekwaarden van 80 V/m op 1.000 meter afstand zijn gemeten op
2 meter hoogte?
63.
Is het juist dat de KNMI-radar in De Bilt een piekwaarden van 80 V/m heeft bij een
piekvermogen van 250.000 Watt? Is het juist dat de KNMI-radar in Herwijnen een piekvermogen
van 500.000 Watt heeft? Is het juist dat de straling van de KNMI-radar amper invloed
heeft op het maximale stralingsniveau in Herwijnen volgens het TNO-onderzoek? Hoe
is dat te verklaren?
67.
Kan TNO verklaren hoe het mogelijk is dat de KNMI radar waarden zo laag liggen?
In Appendix A van het TNO-rapport gezondheidseffecten is het piekvermogen van de KNMI-radar
vermeld van 500 kW. De bijdrage van dit systeem aan het totaal is relatief gering
vanwege de volgende radareigenschappen:
• de duty-cycle (de verhouding tussen zendtijd en luistertijd) is zeer laag;
• de radarbundel is relatief smal;
• tijdens een scan van 4½ minuut wordt gedurende die scan slechts 0,1% van de tijd een
waarnemer tijdens de scan van de KNMI radar «belicht»;
• de radarbundel is niet op de grond gericht.
De aanwezigheid van een KNMI-radar draagt, gezien de bovengenoemde eigenschappen,
zeer weinig bij aan de totale hoeveelheid straling in de omgeving van Herwijnen. In
het TNO-rapport wordt die bijdrage berekend op 0,1% als onderdeel van de in totaal
24,9% (Figuur 8, samengestelde blootstelling, maximale waarde in normaal bedrijf)
van de ICNIRP-richtlijn 1998). Zie ook het antwoord op vraag 18.
59.
Kunt u bevestigen dat de aangehouden veldsterkte van 3V/m voor 5G niet verder zal
overschrijden in de toekomst?
Zie het antwoord op vraag 48.
60.
Waarom er in de samengestelde blootstellingen geen resultaten in V/m weergegeven,
maar alleen een percentage ICNIRP?
Zie het antwoord op vraag 24.
61.
Klopt het dat de dichtstbijzijnde boerderij niet op 450 meter ligt, maar op 350 meter?
Klopt het dat daarbij niet ook de stralingsbelasting van de KNMI-radar en de scheepsradars
is opgeteld? Waarom is niet de juiste afstand aangehouden tot de eerste woning?
In het locatieonderzoek is uitgegaan van de feitelijke afstanden tussen de beoogde
locatie van de radar midden op het perceel aan de Broekgraaf 1 en de betrokken woningen
in de omgeving. De woningen liggen op de percelen van boerderijen. De gemeten afstand
tussen de geplande locatie van de radar en de reguliere bedrijfswoning op het terrein
van de dichtstbijzijnde boerderij is (afgerond) 450 meter. Ook TNO is van deze afstand
uitgegaan.
Gebleken is dat op het perceel van de dichtstbijzijnde boerderij in 2018 een tijdelijke
vergunning is verleend voor een woonunit. Het gaat hier om een inpandige verbouwing
van een bestaande (bedrijfs)loods. Deze unit staat 70 tot 80 meter dichterbij de geplande
radarlocatie. Zoals gesteld in het antwoord bij vraag 55, kunnen woningen op meer
dan circa 200 meter afstand van de radar als veilig worden beschouwd.
62.
Wilt u TNO berekeningen laten maken voor de cumulatieve stralingsniveaus op alle afstanden
van de radar, stapsgewijs van 50 meter tot aan 1.500 meter bij piekbelasting in het
worst case scenario?
Zie het antwoord op vraag 55.
63.
Is het juist dat de KNMI-radar in De Bilt een piekwaarden van 80 V/m heeft bij een
piekvermogen van 250.000 Watt? Is het juist dat de KNMI-radar in Herwijnen een piekvermogen
van 500.000 Watt heeft? Is het juist dat de straling van de KNMI-radar amper invloed
heeft op het maximale stralingsniveau in Herwijnen volgens het TNO-onderzoek? Hoe
is dat te verklaren?
Zie het antwoord op vraag 58.
64.
Kan TNO/Defensie de rapporten aanpassen naar de gehanteerde maximale blootstellingslimieten
van 28–61 V/m en op basis daarvan een berekening maken van de afstand die nodig is
tussen de radar en de dichts-bijzijnde woning in het «worst case» scenario?
Zie het antwoord op vraag 55.
65.
Kan TNO/defensie berekeningen maken voor de cumulatieve stralingsniveaus op alle afstanden
van de radar stapsgewijs van 50 meter tot aan 1.500 meter, bij piekbelasting in het
worst case scenario?
Zie het antwoord op vraag 55.
66.
De waardes van 5G worden veel lager gerapporteerd dan de huidige mobiele telefonie
3G en 4G. Hoe komt TNO aan de gepresenteerde lage waardes?
Zie het antwoord op vraag 57.
67.
Kan TNO verklaren hoe het mogelijk is dat de KNMI radar waarden zo laag liggen?
Zie het antwoord op vraag 58.
68.
Hoe kan het dat de limiet samengestelde blootstelling in starende modes in figuur
9 gesteld is op 1506V/m, terwijl de blootstellingslimiet volgens de overheid is gesteld
op 28–61 V/m? Kunt u dit verschil verklaren?
Een gepulst radarsysteem voldoet pas aan de ICNIRP-richtlijn (1998) als gelijktijdig
aan twee voorwaarden voldaan wordt. Enerzijds moet de zes minuten tijdgemiddelde elektrische
veldsterkte onder de daarbij behorende limietwaarde liggen. Voor de primaire radar
van SMART-L bedraagt deze limietwaarde 47,6 V/m (wat tussen 28 en 61 V/m ligt).
Voor de SMART-L in roterende modus heeft de Primary Surveillance Radar (PSR) een tijdgemiddelde elektrische veldsterkte van 4,8 V/m, wat 10,2% van de limietwaarde
is. Voor de Monopulse Secondary Surveillance Radar (MSSR) is de tijdgemiddelde elektrische veldsterkte 0,3 V/m, wat 0,6% van de limietwaarde
is.
Voor de SMART-L in starende modus bedraagt de tijdgemiddelde elektrische veldsterkte
10 V/m, wat 21% van de limietwaarde is. Bovenstaande waarden gelden voor de woning
op 450 meter en toetsing tegen de limieten voor tijdgemiddelde waarden (over 6 minuten)
van de elektrische veldsterkte uit de ICNIRP-richtlijn (1998).
Anderzijds moet de piekwaarde van het (gepulste) elektrische veld onder de daarbij
behorende limietwaarde liggen. Voor de primaire radar van SMART-L bedraagt die limietwaarde
1506 V/m. Er zijn dus twee criteria met verschillende limietwaarden in de richtlijn.
Voor de SMART-L in roterend bedrijf heeft de PSR een piekwaarde van de elektrische
veldsterkte van 108 V/m, wat 7,2% van de bijbehorende limietwaarde is. Voor de MSSR
is de piekwaarde van de veldsterkte 12,2 V/m, wat 0,9% van de bijbehorende limietwaarde
is. Voor de SMART-L in starende modus bedraagt de piekwaarde van de elektrische veldsterkte
31,6 V/m, wat 2,1% van de bijbehorende limietwaarde is. Bovenstaande waarden gelden
voor de woning op 450 meter en toetsing tegen de limieten voor piekwaarden van de
elektrische veldsterkte uit de ICNIRP-richtlijn (1998). TNO heeft over beide criteria
gerapporteerd in Bijlage A
69.
Zouden de piekmomenten op zeer hoge niveaus boven de 28–61 V/m kunnen leiden tot gezondheidsschade?
Zie het antwoord op vraag 13.
70.
Hoe hoog is de absolute piek die aan straling uitgezonden zou kunnen worden? Hoe vaak
zal de SMART-L radar dit piekvermogen uitzenden?
Zie het antwoord op vraag 28.
71.
Wat is het maximale vermogen van de radar in megawatt en wat is het piekvermogen aan
veldsterkte in V/m?
Zie het antwoord op vraag 28.
72.
Hoe kunt u garanderen dat de KNMI radar en SMART-L radar, die los van elkaar een piekveldsterkte
boven de 61 V/m en 50V/m kunnen hebben, over een langere periode voldoen aan de ICNIRP
normen?
De ICNIRP richtlijn schrijft geen methodiek voor om samengestelde piekblootstelling
te toetsen. Zie TNO-rapport gezondheidseffecten paragraaf 5.3 op pagina 39. Als men
ervoor zou kiezen om iedere afzonderlijke bron, genormeerd naar de voor die bronfrequentie
geldende limietwaarde voor de piekveldsterkte, alle verschillende bijdragen op te
tellen, dan nog blijft het totaal onder 13%, zoals de tabel 2 op pagina 39 weergeeft.
73.
Is het juist dat ICNIRP een maximale piekbelasting van 6 minuten heeft? Is het juist
dat hiermee een piekbelasting per mensenleven wordt bedoeld? Zo nee, wat dan?
Nee, dat is niet juist. Voor een (gepulst) radarsysteem geeft de ICNIRP richtlijn
twee voorwaarden. Enerzijds moet de zes minuten tijdgemiddelde elektrische veldsterkte
onder de limietwaarde liggen. Anderzijds moet de piekwaarde van het (gepulste) elektrische
veld onder de bijbehorende piekwaardelimiet liggen. Aan beide voorwaarden moet worden
voldaan. Het zes minuten tijdgemiddelde is een zogenaamd «moving average» gemiddelde. Over ieder tijdinterval van zes minuten mag de gemiddelde RMS-waarde
de limietwaarde niet overschrijden.
74.
Hoe vaak zal de SMART-L radar het maximale piekvermogen uitzenden? Per week? Maand?
Jaar?
Bij de beantwoording is uitgegaan van de veronderstelling dat de vraag is hoe vaak
de starende modus wordt gebruikt. Defensie is voornemens diverse malen per jaar te
oefenen met één van de twee SMART-L radars in de starende modus. Het exacte aantal
is afhankelijk van de nationale en internationale oefeningen waarbij het nodig is
om de radar in de starende modus in te zetten. Dat is weer gekoppeld aan de gereedstellingseisen
van Defensie. Voorts kan het voorkomen dat één of beide radars in de starende modus
worden ingezet in tijden van crises en spanning. Deze periodes laten zich niet voorspellen.
Ook in de starende modus voldoet de radar aan de ICNIRP-richtlijnen.
75.
Bent u ermee bekend dat deze piekmomenten op zeer hoge niveaus boven de 28–61 V/m
wel kunnen leiden tot gezondheidsschade?
Ja, bij zeer hoge intensiteiten van gepulste elektromagnetische velden kan «elektroporatie»
optreden, dat wil zeggen dat het celmembraan doorlatend wordt. Echter, bij Defensie
en TNO is geen wetenschappelijk geaccepteerd inzicht bekend waaruit zou blijken dat
elektroporatie optreedt bij piekveldsterkten die door de ICNIRP-1998 richtlijn als
limietwaarde worden voorgeschreven. De SMART-L radar voldoet aan de ICNIRP-richtlijnen.
76.
Hoe verklaart u de verschillen in de uitkomsten tussen het TNO memorandum van juni
2019 en het TNO Evaluatie rapport van februari 2020?
77.
Wat is de verklaring voor de verschillen in uitkomsten tussen het TNO memorandum van
juni 2019 en het TNO evaluatierapport van februari 2020?
De fabrikant van de radar Thales heeft in november 2019 nieuwe informatie gegeven
over de technische specificaties en die zijn verwerkt in het TNO-rapport gezondheidseffecten.
Deze informatie komt voort uit de praktische validatie van modellen, die de fabrikant
heeft uitgevoerd met de radar op het fabrieksterrein van Thales. In het TNO-rapport
gezondheidseffecten staat op pagina 29 hierover het volgende: «Deze nieuwe informatie is in hoofdstuk 5 gebruikt en hebben geleid tot een nauwkeurigere
bepaling van, met name voor de starende modus, de elektrische veldsterkten dan TNO
in een recent memorandum [20] heeft gebruikt.» In dit citaat wordt met «nieuwe informatie» de herziene versie van de rapportage
van Thales bedoeld (Engineering Analysis Report SMART-L EWC GB, nummer 9505301286_EAR_715_NLD
Versie 02).
78.
Is het (technisch) mogelijk dat de over 6 maanden operationele SMART-L Radar in Wier
de (eventuele) uitval van de MPR radar in Nieuw Milligen kan opvangen? Zo nee, waarom
niet? Zo ja, in hoeverre is dit meegenomen bij de plaatsing in Herwijnen?
De noordelijke en zuidelijke radar kunnen elkaars taken «opvangen» bij gepland onderhoud
of ongeplande uitval van één van de radars. Echter, voor een goede taakuitvoering
heeft Defensie minimaal twee radars nodig om aan de operationele behoefte aan radardekking
te voldoen. Als de MPR in Nieuw Milligen uitvalt, nadat de SMART-L radar in Wier is
opgeleverd en voordat de SMART-L radar op Herwijnen is opgeleverd, dan zal Defensie
worden geconfronteerd met een beduidende operationele beperking. Omdat de kans daarop
steeds verder toeneemt, gezien de leeftijd van en onderhoudsstaat van de Medium Power
Radar (MPR), is de plaatsing van de SMART-L op Herwijnen urgent.
79.
Heeft de SMART-L op Nieuw Milligen meer of minder last van de windmolens dan de situatie
in Herwijnen waar windmolens op 5 km afstand staan? Kunt u dit toelichten?
Zie het antwoord op vraag 12.
80.
Waarom is gekozen voor een RCR met betrekking tot Herwijnen?
Zie het antwoord op vraag 10.
81.
Wanneer komt u met een eigenlijk wettelijke blootstellingslimieten zoals België, Italië?
Indien u met een vergelijkbare wettelijke blootstellingslimieten zou komen, wat betekent
dat voor de situatie van Herwijnen met 5G, KNMI radar, SMART-L radar en scheepvaart?
83.
Klopt het dat Nederland geen eigen blootstellingslimieten heeft en dat het voornemen
is deze limieten wel in te voeren in verband met de installatie van 5G? Wat betekent
dat voor de situatie in Herwijnen met 5G in het licht van de KNMI-radar, de SMART-L
radar en de scheepvaart?
In Nederland wordt voor het bepalen van blootstellingslimieten de geldende ICNIRP-richtlijn
gehanteerd. In diverse uitspraken gedaan door de Afdeling bestuursrechtspraak van
de Raad van State wordt de toepassing door de overheid van de ICNIRP-richtlijn in
ruimtelijke besluiten zoals bij bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen bevestigd,
zoals ook in het TNO-rapport is aangegeven. Of en wanneer de Nederlandse overheid
de toekomstige aanbeveling van de Raad van de Europese Unie in nationale regelgeving
overneemt, is nog niet bekend.
82.
Klopt het dat TUV Rheinland de referentiemeting heeft uitgevoerd? Klopt het dat dit
bedrijf geen geaccrediteerd testinstituut is voor de referentienormen? Waarom is in
dat geval de opdracht toch aan dit bedrijf gegeven?
Ja. TÜV Rheinland heeft een referentiemeting uitgevoerd. TÜV Rheinland is geaccrediteerd
voor het uitvoeren van elektromagnetische effecten metingen in een laboratoriumomgeving.
Echter, specifieke veldmetingen, waarbij de omgevingsinvloeden niet geheel kunnen
worden gecontroleerd, zijn nagenoeg niet te accrediteren. De aanwezige accreditatie
als testinstituut wordt gezien als een bewijs van vakmanschap om de in opdracht uitgevoerde
metingen adequaat uit te kunnen voeren.
83.
Klopt het dat Nederland geen eigen blootstellingslimieten heeft en dat het voornemen
is deze limieten wel in te voeren in verband met de installatie van 5G? Wat betekent
dat voor de situatie in Herwijnen met 5G in het licht van de KNMI-radar, de SMART-L
radar en de scheepvaart?
Zie het antwoord op vraag 81.
Ondertekenaars
-
, -
Eerste ondertekenaar
A. (Aukje) de Vries, voorzitter van de vaste commissie voor Defensie -
Mede ondertekenaar
T.N.J. de Lange, griffier