Nota n.a.v. het (nader/tweede nader/enz.) verslag : Nota naar aanleiding van het verslag
35 431 Tijdelijke regels omtrent het kunnen verlengen van huurovereenkomsten voor bepaalde tijd (Tijdelijke wet verlenging tijdelijke huurovereenkomsten)
Nr. 15 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
            
Met belangstelling heb ik kennisgenomen van het verslag van de vaste commissie voor
                  Binnenlandse Zaken van 10 april 2020. In het navolgende ga ik in op de vragen en opmerkingen
                  uit het verslag waarbij de volgorde van het verslag is aangehouden.
               
Voor ik in ga op de vragen en opmerkingen wil ik de leden van de vaste commissie voor
                  Binnenlandse Zaken danken voor de snelheid waarmee zij hun reactie op de voorgestelde
                  tijdelijke wet hebben gegeven. Ik heb gepoogd om op gelijke snelle wijze de gestelde
                  vragen van een antwoord te voorzien. Om een verdere voortvarende behandeling van de
                  voorgestelde tijdelijke wet te bevorderen, heb ik in een tegelijk met deze nota naar
                  aanleiding van het verslag aan de Tweede Kamer gezonden brief namens de regering een
                  reactie gegeven op de reeds ingediende amendementen.
               
De leden van de VVD-fractie vroegen hoe de matiging van schadevergoedingsverplichtingen
                  van artikel 6:98 BW in zijn werk gaat.
               
In koopovereenkomsten van onroerende zaken is veelal een boetebeding opgenomen; de
                  wederpartij van de partij die zijn verplichting niet nakomt, kan dan een vastgelegde
                  boete opeisen. Die boete komt dan op grond van artikel 6:92 BW in de plaats van het
                  in artikel 6:74 BW geregelde recht op schadevergoeding. Ook in andere overeenkomsten
                  kan een dergelijk beding zijn opgenomen. Artikel 6:94 BW biedt de rechter de bevoegdheid
                  om «indien de billijkheid dit klaarblijkelijk eist» die contractuele boete te matigen.
                  Blijkens de jurisprudentie past de rechter daarbij terughoudendheid. Gezien het bijzondere
                  karakter van de nu voorgestelde regeling en de mate waarin wordt ingegrepen in privaatrechtelijke
                  verhoudingen tussen burgers, lijkt toepassing van die bevoegdheid hier voor de hand
                  liggend.
               
Ook hebben zij enkele vragen over een eventuele beslissing om de wet te verlengen.
                  In artikel 4 lid 1 is aangegeven dat de weigeringsgronden van toepassing zijn als
                  een verhuurder de verplichting is aangegaan voor 1 april 2020. De leden van de VVD-fractie
                  vroegen voor welke datum de verhuurder de verplichting aan moet zijn gegaan om als
                  weigeringsgrond van toepassing te zijn bij verlenging van de wet.
               
De weigeringsgronden zijn van toepassing als de verhuurder de bewuste verplichting
                  is aangegaan voor 1 april 2020. Die voorwaarde is ingegeven door het feit dat een
                  verhuurder voor die datum in redelijkheid niet kon weten dat voorzien zou worden in
                  tijdelijke verlenging van huurovereenkomsten voor bepaalde tijd. Aangenomen mag worden
                  dat verhuurders vanaf 1 april 2020 voldoende op de hoogte (kunnen) zijn van de voorgestelde
                  tijdelijke wet. Daarom geldt de voorwaarde dat de verplichting moet zijn aangegaan
                  voor 1 april 2020 ook geldt bij een eventuele verlenging van die voorgestelde tijdelijke
                  wet.
               
De leden van de VVD-fractie vroegen welke uiterste datum geldt voor verlenging met
                  wederzijds goedvinden (artikel 5) bij een eventuele verlenging van de wet?
               
Bij verlenging geldt deze mogelijkheid niet. Dat is ook niet nodig omdat huurders
                  en verhuurders bij verlenging genoegzaam bekend kunnen worden verondersteld met de
                  voorgestelde tijdelijke wet.
               
De leden van de VVD-fractie vroegen wat het rechtsgevolg is van een verlenging van
                  deze tijdelijke wet op basis van artikel 7 in de volgende casus: een verhuurder heeft
                  conform artikel 7:271 BW zijn huurder schriftelijk geïnformeerd over de einddatum
                  van de huurovereenkomst op 1 oktober 2020, voordat de tijdelijke wet is verlengd.
                  Kan de huurder dan op basis van art. 7 alsnog een verzoek tot verlenging indienen
                  en geldt c.q. voor de verhuurder het normale huurrecht of is de verhuurder gehouden
                  aan de weigeringsgronden in artikel 4 van de tijdelijke wet?
               
Indien de voorgestelde tijdelijke wet wordt verlengd, gelden de regels van de tijdelijke
                     wet voor huurovereenkomsten voor bepaalde tijd die eindigen gedurende de werkingsduur
                     van de voorgestelde tijdelijke wet. In dat geval kan de huurder een verzoek tot verlenging
                     indienen en gelden voor de verhuurder de in artikel 4 van de voorgestelde tijdelijke
                     wet genoemde weigeringsgronden.
                  
Huurovereenkomsten die verstrijken op 1 oktober 2020 worden alleen onder het bereik
                     van de voorgestelde tijdelijke wet gebracht als die wordt verlengd tot 1 december
                     2020.
                  
De leden van de VVD-fractie vroegen of de wet alleen verlengd wordt wanneer óf de
                  corona maatregelen zoals zoveel mogelijk thuiswerken nog gelden óf er nog geen protocol
                  is voor het huren en verhuren van woningen dat past binnen de «1,5 metersamenleving».
               
In de memorie van toelichting wordt beschreven dat de wet verlengd kan worden indien
                  de beperkingen na 1 juli 2020 voortduren. De tijdelijke verlengingsmogelijkheid is
                  ingegeven vanuit het besef dat van huurders niet kan worden verwacht om in deze tijden
                  zich met volle aandacht te wijden aan het zoeken naar een andere woning indien hun
                  overeenkomst ten einde loopt. De inzet is daarom om de maatregel van toepassing te
                  laten zijn in de periode waarin deze beperkingen aanwezig zijn. Het is lastig om nu
                  een voorspelling te doen wanneer deze periode ten einde zal komen. Het kabinet heeft
                  aangekondigd dat de huidige maatregelen om verspreiding van het coronavirus in Nederland
                  tegen te gaan en om kwetsbare groepen te beschermen in de week voor 28 april worden
                  heroverwogen. Het is daarom nog te vroeg om te zeggen wat dit betekent voor de mogelijkheden
                  voor een eventueel door de sector op te zetten protocol voor het huren en verhuren
                  van woningen in de zogenoemde «1,5 metersamenleving» en of dit een mogelijke oplossing
                  kan zijn waardoor er geen verlenging van de wet meer nodig is. Het kabinet is voornemens
                  om eind mei een voorstel te doen over het wel of niet verlengen van de voorgestelde
                  tijdelijke wet.
               
De Minister schrijft (p. 2): «De huurder huurt dan wel voor een langere termijn op
                  basis van een tijdelijke overeenkomst, maar de beperkte huurbescherming weegt niet
                  op tegen de mogelijkheid dat de huur zou zijn beëindigd en de huurder in deze periode
                  van maatschappelijke beperkingen nieuwe woonruimte had moeten zoeken.» De leden van
                  de PVV-fractie vragen of de Minister hiermee erkent dat tijdelijke huurovereenkomsten
                  – voor de huurder althans – eigenlijk ondingen zijn en de nadelen hiervan, zoals de
                  tijdelijke duur en het ontbreken van uitgebreide huurbescherming, zeker in crisistijd
                  pijnlijk duidelijk worden?
               
Ik ben niet van mening dat tijdelijke huurovereenkomsten «ondingen» zijn. Wanneer
                  huurder en verhuurder een tijdelijke huurovereenkomst sluiten is het voor huurder
                  duidelijk dat de overeenkomst na het verstrijken van de overeengekomen termijn eindigt.
                  Dit moet immers blijken uit de huurovereenkomst. Voor verhuurders die tijdelijk een
                  woonruimte willen verhuren en niet voor onbepaalde tijd, wordt het aanbod van huurwoningen
                  groter als zij kunnen kiezen voor tijdelijke verhuur waarvan zij bij voorbaat weten
                  dat en wanneer die eindigt. Voor huurders die op zoek zijn naar tijdelijke woonruimte,
                  bijvoorbeeld na een echtscheiding of wegens een tijdelijke baan, kan een tijdelijke
                  huurovereenkomst een prima uitkomst bieden. Tijdelijke overeenkomsten vergroten het
                  aanbod daarmee en de slagingskansen voor mensen die een huurwoning zoeken. Ten tijde
                  van de coronacrisis wil ik voorkomen dat huurders in de problemen komen omdat ze niet
                  met volle aandacht kunnen zoeken naar andere woonruimte. Dat neemt niet weg dat partijen
                  initieel overeen gekomen zijn om tijdelijk te verhuren en de verhuurder er in redelijkheid
                  ook vanuit mocht gaan dat hij op enig moment weer de beschikking krijgt over de woonruimte.
                  Hier wil ik dan ook niet aan afdoen. Om die reden heeft de regering gekozen voor de
                  mogelijkheid om tijdelijk te verlengen
               
De leden van de PVV-fractie vroegen waarom de Minister heeft gekozen voor een maximale
                  verlengingstermijn van 3 maanden (en niet langer).
               
Partijen hebben er bij het afsluiten van de huurovereenkomst voor gekozen om een tijdelijk
                  overeenkomst te sluiten. In dat licht bezien past het niet om de huurovereenkomst
                  voor een lange tijd te verlengen. Dat stond partijen in beginsel niet voor ogen. Mocht
                  blijken dat de coronacrisis langer duurt, dan zal de voorgestelde tijdelijke wet worden
                  verlengd. Hiermee kunnen ook overeenkomsten die al verlengd zijn nogmaals een verlenging
                  krijgen.
               
De leden van de PVV-fractie vroegen waarom is gekozen om 1 september 2020 als einddatum
                  te hanteren en vroegen of de Minister de mening deelt dat het «toevallige» moment
                  van eindigen van een huurovereenkomst niet van invloed zou mogen zijn op de maximaal
                  toegestane verlengingstermijn.
               
Het doel van de voorgestelde tijdelijke wet is dat huurders door de verlenging meer
                  tijd krijgen om op zoek te gaan naar nieuwe woonruimte, zonder daarbij te worden belemmerd
                  door de maatregelen die gelden wegens de coronacrisis. Huurders zijn daar nu door
                  overvallen en konden hier niet vooraf op anticiperen. Het doel van de voorgestelde
                  tijdelijke wet is niet het verlengen van alle huurovereenkomsten met 3 maanden. Tegen
                  het einde van deze wet zou het makkelijker moeten zijn voor huurders om met volle
                  aandacht te zoeken naar nieuwe woonruimte. Mocht de coronacrisis langer aanhouden,
                  dan voorziet de wet in de mogelijkheid om de wet te verlengen. Hierdoor kunnen de
                  tijdelijke huurovereenkomsten nogmaals worden verlengd tot maximaal 1 december. Ondanks
                  de onzekerheid die er is rondom de duur van de periode waarin de beperkende maatregelen
                  noodzakelijk blijven, biedt de voorgestelde tijdelijke wet een ruim perspectief voor
                  huurders als de beperkingen worden verlengd. Hieraan kunnen huurders met tijdelijke
                  overeenkomsten rust ontlenen in deze buitengewone omstandigheden.
               
De leden van de PVV-fractie vroegen of verlenging van de huurovereenkomst automatisch
                  leidt tot verlenging van de voorwaarden.
               
De huurovereenkomst wordt voortgezet op basis van de gemaakte afspraken in de huurovereenkomst.
                  Dit betekent dat een verhuurder niet eenzijdig de voorwaarden zoals de huurprijs kan
                  aanpassen.
               
De leden van de PVV-fractie vroegen waarom niet is gekozen voor een passieve voortzetting
                  van de huurovereenkomst, waarbij in principe altijd voor drie maanden wordt verlengd,
                  tenzij (1) de huurder anders verzoekt – namelijk voor een kortere termijn of afziet
                  van verlenging – en tenzij (2) de verhuurder een beroep doet op een van de uitzonderingsgronden.
               
De voorgestelde tijdelijke wet biedt voor huurders en verhuurders een oplossing voor
                     een zeer uitzonderlijke situatie, waarbij het tijdelijk mogelijk wordt gemaakt om
                     van de bestaande wetgeving, maar ook van de onderling gemaakte afspraken, af te wijken.
                  
De regering acht dit alleen gerechtvaardigd als dit ook daadwerkelijk in een behoefte
                     voorziet. Een automatische verlenging van de bestaande huurovereenkomsten acht de
                     regering in dit geval niet nodig, maar ook niet wenselijk.
                  
Niet elke huurder zal immers de huurovereenkomst willen verlengen. Omdat huurders
                  bij het sluiten van de huurovereenkomst wisten dat er sprake was van tijdelijke verhuur
                  kan het goed zijn dat zij al over andere woonruimte beschikken. Ook kan er al overeengekomen
                  zijn om de huur voort te zetten voor onbepaalde tijd of kan de verhuurder hebben nagelaten
                  het einde van de huur tijdig aan de huurder aan te zeggen, waardoor de huur voor onbepaalde
                  tijd is verlengd. Om die reden is er voor gekozen dat huurder actief een verzoek doet
                  bij verhuurder of dat de verhuurder de huurder een aanbod doet. Dit sluit zoveel mogelijk
                  aan bij de wens van partijen en geeft partijen duidelijkheid over de verlenging. Als
                  er immers niets wordt gezegd en de huurovereenkomst loopt van rechtswege (tijdelijk)
                  door kan er discussie ontstaan of de huurovereenkomst voor bepaalde of onbepaalde
                  tijd is voortgezet. Daarnaast is het belangrijk de verhuurder bij zwaarwichtige redenen
                  de mogelijkheid te geven om niet in te stemmen met de verlenging en er voor te zorgen
                  dat hij dit op tijd aan de huurder laat weten.
               
De verhuurder kan verlenging van de huurovereenkomst weigeren indien hij vóór 1 april
                  2020 al een huurovereenkomst met een nieuwe huurder is aangegaan. Op 26 maart jl.
                  heeft de Minister deze wet aangekondigd. De leden van de PVV-fractie vroegen hoe het
                  zit met verhuurders die direct na aankondiging – maar vóór 1 april – met een nieuwe huurder «snel» een tijdelijke huurovereenkomst zijn aangegaan, om zo bewust verlenging
                  van de overeenkomst met de huidige huurder te voorkomen (om welke reden dan ook).
               
Doordat de periode tussen het aankondigen van de wetgeving (26 maart 2020) en de beoogde
                  datum van inwerkingtreding (1 april 2020) slechts een aantal dagen bestrijkt, zijn
                  de mogelijkheden om te anticiperen op de voorgestelde mogelijkheden minimaal geweest.
                  Ten tijde van de aankondiging van deze wet op 26 maart was nog niet bekend dat het
                  sluiten van een nieuwe huurovereenkomst een reden was voor de verhuurder om verlenging
                  te weigeren. Bovendien is tijdelijke verlenging voor verhuurders in deze tijd van
                  coronacrisis in veel gevallen ook gemakkelijker dan op korte termijn een nieuwe huurder
                  vinden. Ook kan aan het zoeken van een nieuwe huurder administratie- of mogelijk bemiddelingskosten
                  met zich meebrengen voor een verhuurder. Dit weegt hoogstwaarschijnlijk niet op tegen
                  tijdelijk langer verhuren aan de huidige huurder.
               
De leden van de PVV-fractie vroegen hoe de verhuurder aantoont dat hij de woning zelf
                  wil betrekken en geen andere woonruimte heeft.
               
De verhuurder kan concreet aantonen dat hij de woning zelf weer wil betrekken en daartoe
                  al het nodige heeft ondernomen. Dit kan bijvoorbeeld blijken uit de opzegging van
                  de huurovereenkomst van de woning waar de verhuurder nu woont of het tonen van een
                  koopovereenkomst waaruit blijkt dat de verhuurder zijn woning waar hij nu woont heeft
                  verkocht. De huurder kan de weigering van de verhuurder laten toetsen door de rechter,
                  conform artikel 4 lid 2 van de voorgestelde tijdelijke wet. De rechter zal vervolgens
                  op basis van de omstandigheden van het geval, die de verhuurder en huurder naar voren
                  brengen, een uitspraak doen.
               
De verhuurder kan verlenging van de huurovereenkomst weigeren indien hij de woning
                  wil renoveren of slopen. De leden van de PVV-fractie vroegen of de Minister de mening
                  deelt dat renovatie of sloop in tijden van crisis, waarbij huurders op straat dreigen
                  komen te staan en geen kant op kunnen, geen prioriteit hebben en derhalve uitgesteld
                  dienen te worden.
               
Het kan zijn dat een verhuurder voor 1 april 2020 contractuele verplichtingen is aangegaan
                  met derden over sloop (en daarna nieuwbouw) of renovatie van de woning. In die afspraken
                  moet de verplichting voor verhuurder zijn opgenomen dat de woning leeg en ontruimd
                  dient te zijn.
               
De voorgestelde tijdelijke wet beoogt een balans aan te brengen tussen de belangen
                  van huurders en verhuurders in deze buitengewone omstandigheden. Ook verhuurders zijn
                  overvallen door de coronacrisis. De voorgestelde tijdelijke wet mag niet tot gevolg
                  hebben dat verhuurders belet worden zich aan contractuele verplichtingen ten aanzien
                  van de woning te houden, waaraan ook financiële consequenties verbonden kunnen zijn.
                  Het kabinet vindt het daarbij belangrijk dat de bouw- en verduurzamingopgave doorgang kan blijven vinden. Mocht een huurder van mening zijn dat zijn belang
                  zwaarder weegt dan dat van de verhuurder kan de huurder de weigering voorleggen aan
                  de rechter. Die zal bepalen of de huurovereenkomst wordt verlengd en weegt daarbij
                  de belangen van beide partijen, waarbij alle omstandigheden van het geval in de overwegingen
                  worden betrokken.
               
De leden van de PVV-fractie vroegen wat de gevolgen zijn indien de verhuurder de huurder
                  níét over de verlengingsmogelijkheid informeert (en de termijn van een week waarbinnen
                  de huurder een schriftelijk verzoek tot verlenging dient te doen, is verstreken) en
                  hoe deze informatieplicht zich verhoudt tot de aanzegverplichting?
               
Op basis van artikel 6 dient de verhuurder de huurder tegelijkertijd met het informeren
                     over de einddatum van de overeenkomst (ook wel aanzeggen genoemd), de huurder te informeren
                     over de mogelijkheid om de huurovereenkomst op basis van de voorgestelde tijdelijke
                     wet te verlengen. Het doel hiervan is zo goed mogelijk huurders te informeren over
                     deze mogelijkheid. Met de nota van wijziging is geregeld dat het niet nakomen door
                     de verhuurder van de informatieverplichting als gevolg heeft dat de termijn voor huurder
                     om een verzoek om verlenging te doen niet is aangevangen en ook een kort voor de einddatum
                     van de huurovereenkomst gedaan verzoek om verlenging, leidt tot die verlenging behoudens
                     de mogelijkheden voor de verhuurder om die verlenging te weigeren.
                  
Het ligt in de lijn der verwachting dat veel verhuurders ook gebruik willen maken
                     van de mogelijkheid om de huurovereenkomst te verlengen. Ook voor verhuurders kan
                     het lastig zijn om ten tijde van de coronacrisis een nieuwe huurder te vinden. Om
                     inkomstenderving door leegstand te voorkomen heeft de verhuurder er zelf ook baat
                     bij om de huurder te informeren.
                  
Via nieuws- en persberichten zal deze wet daarnaast zoveel mogelijk onder de aandacht
                     worden gebracht van zowel verhuurders als huurders. Daarnaast heeft bijvoorbeeld Vastgoed
                     Belang al een modelbrief opgesteld voor leden waarin de informatieplicht ook een plek
                     heeft gekregen. Ook de NVM heeft al aangegeven te zullen voorzien van een modelbrief
                     waarin de informatieplicht is opgenomen. De Woonbond informeert via zijn website ook
                     zijn achterban, huurders en huurdersorganisaties, over deze mogelijkheden.
                  
De leden van de PVV-fractie vroegen wat de voorgestelde tijdelijke wet betekent voor
                  huurovereenkomsten die tussen 1 april 2020 en inwerkingtreding van de wet reeds zijn
                  beëindigd, maar wél voor verlenging in aanmerking zouden zijn gekomen.
               
De voorgestelde tijdelijke wet is van toepassing op alle tijdelijke huurovereenkomsten
                     die na 31 maart en voor 1 juli 2020 eindigen. Het gevolg van de terugwerkende kracht
                     is dat de huurder, als de verhuurder hem na 11 maart 2020 heeft geïnformeerd over
                     het verstrijken van de huur, een verzoek kan doen om verlenging van de huurovereenkomst.
                     Dat verzoek moet dan worden gedaan binnen een week na de inwerkingtreding van de voorgestelde
                     tijdelijke wet.
                  
Indien de huurovereenkomst is geëindigd na 1 april 2020 en voor de datum van inwerkingtreding
                     van de voorgestelde tijdelijke wet en de huurder heeft de woning reeds (moeten) verlaten,
                     dan is verlenging op voet van de voorgestelde tijdelijke wet natuurlijk niet meer
                     aan de orde.
                  
De leden van de CDA-fractie vroegen of het initiatief voor verlenging ook van de verhuurder
                  kan komen.
               
Dat kan zeker. Artikel 3 van de voorgestelde tijdelijke wet biedt de verhuurder het
                  recht om een voorstel te doen tot verlenging van de huurovereenkomst. De huurder moet
                  hier dan wel mee instemmen. Daarnaast staat het de verhuurder natuurlijk vrij de huurder
                  te wijzen op de mogelijkheid van artikel 2 van de voorgestelde tijdelijke wet en de
                  huurder uit te nodigen om een verzoek te doen tot verlenging. Dat verzoek moet dan
                  wel binnen een week nadat de verhuurder de huurder schriftelijk heeft geïnformeerd
                  over het verstrijken van de huur worden gedaan.
               
De leden van de CDA-fractie vroegen of van de zijde van het rijk publiciteit gegeven
                  gaat worden aan de mogelijkheid om van deze wet gebruik te maken.
               
Ik heb al via de website rijksoverheid.nl publiciteit gegeven aan het feit dat de
                  voorgestelde tijdelijke wet bij uw Kamer is ingediend. Dit bericht is overgenomen
                  door verschillende media en heeft daarmee een breed bereik gekregen. Ook de websites
                  van de verhuurdersorganisaties (Aedes, IVBN en Vastgoed Belang) en van de Woonbond
                  hebben al aandacht besteed aan de voorgenomen mogelijkheid tijdelijke huurovereenkomsten
                  tijdelijk te verlengen. Op het moment dat de wet door het parlement is aangenomen
                  zal ik via verschillende communicatiemiddelen naar buiten brengen dat tijdelijke huurovereenkomsten
                  die in deze tijd van coronacrisis aflopen, tijdelijk verlengd kunnen worden. Dat zal
                  ik doen via de websites rijksoverheid.nl, dat meer op huurders is gericht, en woningmarktbeleid.nl,
                  dat meer op professionals is gericht, en via social media.
               
De leden van de CDA-fractie vroegen waarom de datum van 1 september 2020 is gekozen
                  of de termijn van drie maanden toereikend is.
               
Deze wet geldt gedurende de beperkende maatregelen ter bestrijding van het coronavirus.
                  Door die beperkingen kunnen huurders moeilijker naar vervangende woonruimte zoeken.
                  Bij de afloop van deze wet zou het makkelijker moeten zijn voor huurders om met volle
                  aandacht te zoeken naar nieuwe woonruimte. Mocht deze coronacrisis langer aanhouden
                  voorziet de wet in de mogelijkheid om de wet te verlengen. Hierdoor kunnen de maatregelen
                  nogmaals worden verlengd tot maximaal 1 december. Ondanks de onzekerheid die er is
                  rondom de duur van de periode waarin de beperkende maatregelen noodzakelijk blijven,
                  biedt deze maatregel een ruim perspectief voor huurders als de beperkingen worden
                  verlengd. Daar voorziet artikel 7 van de voorgestelde tijdelijke wet al in.
               
De leden van de CDA-fractie vragen of een verhuurder de verplichting kan krijgen om
                  de huur te verlengen aangezien dat in de situatie dat er al een nieuwe huurder is
                  problemen gaat opleveren.
               
De voorgestelde tijdelijke wet regelt dat de verhuurder op grond van de in artikel 4
                  limitatief opgenomen zwaarwegende redenen een tijdelijke verlenging kan weigeren.
                  Het feit dat de verhuurder vóór 1 april 2020 al een huurovereenkomst is aangegaan
                  met een nieuwe huurder na afloop van het tijdelijke huurovereenkomst met de huidige
                  huurder, is daar één van. Indien de rechter meent dat hij om een andere reden een
                  zwaarwichtig belang heeft bij beëindiging van de huurovereenkomst, kan hij de rechter
                  bovendien verzoeken om te bepalen dat de huurovereenkomst op een eerder tijdstip eindigt.
               
De leden van de CDA-fractie vroegen een reactie op het advies van 9 april jl. van
                  de adviescommissie huurrecht van de Nederlandse Orde van Advocaten.
               
De Nederlandse Orde van Advocaten heeft een gedegen advies uitgebracht. Hieronder
                  wordt op de verschillende punten van dat advies ingegaan.
               
De Orde adviseert om de voorgestelde tijdelijke wet terugwerkende kracht te verlenen
                     tot en met 12 maart 2020.
                  
Op 12 maart 2020 was noch voor huurders noch voor verhuurders op enigerlei wijze kenbaar
                     dat de voorgestelde tijdelijke regeling zou worden getroffen. Laat staan dat de inhoud
                     en de gevolgen daarvan kenbaar waren. Aan de voorwaarde voor terugwerkende kracht
                     dat de regeling voldoende kenbaar was, is daarmee voor terugwerkende kracht tot 12 maart
                     2020 niet voldaan. Eind maart was de inhoud van deze regeling in grote lijnen duidelijk.
                     Omdat huurovereenkomsten in de regel eindigen op de laatste dag van een kalendermaand
                     werkt de voorgestelde tijdelijke wet terug tot 1 april 2020. Wel is ermee rekening
                     gehouden dat vanaf 12 maart 2020 van huurders niet kan worden verwacht dat ze zich
                     volledig kunnen richten op het vinden van nieuwe woonruimte. In de voorgestelde tijdelijke
                     wet is voor tijdelijke huurovereenkomsten waarvoor de verhuurder vóór 12 maart 2020
                     de beëindiging heeft aangezegd een regeling opgenomen die rekening houdt met zowel
                     de belangen van de huurder als die van de verhuurder. Hiervoor is anders dan in de
                     situatie, bedoeld in de artikelen 2 en 4, wilsovereenstemming tussen partijen vereist
                     en kan anders dan bedoeld in artikel 3 het initiatief van beide partijen uitgaan.
                     Daarbij verwacht het kabinet dat verhuurders zich in die gevallen bewust zijn van
                     de positie van de betrokken huurders en zullen willen meewerken aan eventuele door
                     de huurder gewenste verlenging.
                  
De Orde merkt op dat de voorgestelde tijdelijke wet overtreding van de informatieverplichting
                     door de verhuurder niet sanctioneert en dat hierdoor onduidelijk is wat de gevolgen
                     van deze overtreding zijn. De Orde adviseert om te bepalen dat de termijn waarbinnen
                     de huurder zijn verzoek dient te doen, pas begint te lopen nadat de verhuurder aan
                     zijn informatieverplichting heeft voldaan. Dit advies is overgenomen.
                  
Met de nota van wijziging die tegelijk met deze nota naar aanleiding van het verslag
                     aan de Tweede Kamer is gezonden, is hierin voorzien.
                  
Daarnaast is verduidelijkt dat de huurder niet hoeft te wachten met zijn verzoek totdat
                     hij is geïnformeerd door de verhuurder. Daarbij ligt het natuurlijk niet voor de hand
                     dat hij om verlenging verzoekt voordat de verhuurder zijn intentie kenbaar heeft gemaakt
                     om de huurovereenkomst daadwerkelijk te laten eindigen.
                  
De Orde stelt dat de in de voorgestelde tijdelijke wet gehanteerde termen lastig werkbaar
                     zijn in de praktijk.
                  
In de voorgestelde tijdelijke wet zijn termijnen opgenomen waar dat nodig is om partijen
                     snel zekerheid te kunnen bieden over hun rechtsverhouding. Hierbij zijn de belangen
                     van huurders en verhuurders in ogenschouw genomen. Waar de weging van die belangen
                     niet noopt tot het opnemen van wettelijke termijnen, is daarvan afgezien.
                  
De Orde adviseert om in de memorie van toelichting te benadrukken dat voor verlengde
                     tijdelijke huurovereenkomsten geen hernieuwde aanzegging vereist is.
                  
Dit advies wordt niet overgenomen. Een huurovereenkomst die met toepassing van de
                     voorgestelde tijdelijke wet is verlengd, eindigt overeenkomstig artikel 7:271 lid 1
                     zin 2 BW ook uitsluitend van rechtswege indien de verhuurder de huurder tijdig heeft
                     geïnformeerd over de einddatum van de overeenkomst.
                  
De Orde adviseert om slechts een maximum van drie maanden te stellen aan de verlenging.
Dit advies wordt niet overgenomen. Bij het opstellen van de regeling zijn de belangen
                     van huurders en verhuurders in ogenschouw genomen. In dit geval is het voor verhuurders
                     wenselijk dat een verlenging slechts met hele maanden kan geschieden en niet in delen
                     van maanden. Dat sluit bovendien aan op de overgrote meerderheid van de gevallen in
                     de praktijk waarbij de duur van de huurovereenkomst is gekoppeld een hele kalendermaanden.
                     Voor zowel de huurder als verhuurder kan het ook wenselijk zijn om een termijn van
                     één of twee maanden te hanteren, bijvoorbeeld wanneer de huurder wel reeds zicht heeft
                     op een andere woning, maar deze door de beperkingen als gevolg van de coronacrisis
                     pas later kan betrekken.
                  
De Orde adviseert het procesinitiatief bij de verhuurder te leggen.
In de voorgestelde tijdelijke wet is het procesinitiatief gelegd bij de partij die
                     daarvoor in de verschillende gevallen de aangewezen partij is. Hierbij zijn de belangen
                     van huurders en verhuurders tegen elkaar afgewogen. De voorgestelde tijdelijke wet
                     biedt voor huurders en verhuurders een oplossing voor een zeer uitzonderlijke situatie.
                     De voorgestelde tijdelijke wet biedt beide partijen zekerheid: de huurder heeft zekerheid
                     van woonruimte en stabiliteit in tijden waarin het zoeken naar nieuwe woonruimte ernstig
                     bemoeilijkt wordt en de verhuurder heeft de zekerheid dat de huurovereenkomst tijdelijk
                     blijft en na verloop van de verlengde termijn eindigt. Van belang daarbij is het vinden
                     van een goede balans in de rechten en verplichtingen van zowel huurder als verhuurder.
                     Gezien het belang dat de huurder heeft bij voortzetting van de tijdelijke huurovereenkomst,
                     ligt het procesinitiatief in principe bij verhuurder. Dit ligt alleen anders bij de
                     in wet limitatief opgesomde zwaarwichtige redenen voor de verhuurder om niet in te
                     stemmen met het verzoek van de huurder om tijdelijke verlenging van de tijdelijke
                     huurovereenkomst. In die gevallen vindt de regering het redelijk dat het initiatief
                     bij de huurder ligt. Daarbij is gekozen voor een laagdrempelige procesgang, een verzoekschriftprocedure
                     bij de kantonrechter.
                  
De Orde adviseert om in lijn met artikel 7:230a BW te bepalen dat de rechter als hij
                     het verzoek tot verlenging afwijst tevens een ontruimingsdatum kan bepalen.
                  
Dit advies is overgenomen. Met de tegelijk met deze nota naar aanleiding van het verslag
                     aan de Tweede Kamer gezonden nota van wijziging is hierin voorzien.
                  
De Orde vreest dat partijen gedwongen zijn te procederen terwijl mogelijk in overleg
                     nog een overeenkomst kan worden bereikt.
                  
Het staat partijen altijd vrij om in goed overleg tot een verlenging te komen, binnen
                     de mogelijkheden die de voorgestelde tijdelijke wet biedt. Deze vrees wordt niet gedeeld.
                  
De Orde meent dat niet duidelijk is of de voorgestelde tijdelijke wet van «dwingend
                     recht» is.
                  
In het Burgerlijk Wetboek is contractvrijheid het uitgangspunt. Slechts wanneer dat
                     expliciet in een artikel in het BW is bepaald, kan niet bij overeenkomst van die bepaling
                     worden afgeweken. Die bepaling is dan van dwingend recht.
                  
Van een dergelijke situatie is sprake bij artikel 7:271 lid 1 BW. Dit blijkt uit het
                     zevende lid van die bepaling. De voorgestelde tijdelijke wet maakt onder voorwaarden
                     een uitzondering mogelijk op deze dwingendrechtelijke bepaling. Hieruit volgt dat
                     ook de voorgestelde tijdelijke wet zelf van dwingend recht is. Is niet aan de voorwaarden
                     van deze wet voldaan, dan zijn de regels van artikel 7:271 lid 1 BW weer gewoon van
                     toepassing.
                  
De Orde meent dat de norm «gedragen als een goed huurder» nadere concretisering verdient
                     in de memorie van toelichting.
                  
Deze norm is overgenomen van artikel 7:274 lid 1 onder a BW dat bepaalt dat een huurovereenkomst
                     voor onbepaalde tijd door de verhuurder kan worden opgezegd als de huurder zich niet
                     als een goed huurder betaamt. De voorgestelde tijdelijke wet is een bijzondere voorziening
                     voor buitengewone tijden waarin gepoogd is een goede afweging van belangen neer te
                     leggen. Omdat niet alle situaties op voorhand kunnen worden voorzien is gekozen voor
                     het opnemen van deze open norm, die voor de huurrechtpraktijk niet onbekend is. Aansluiting
                     kan dus worden gezocht bij de invulling van de norm van artikel 7:274 BW. Uit de jurisprudentie
                     blijkt dat hier sprake van kan zijn als de huurder ernstige overlast veroorzaakt,
                     wat de verhuurder kan aantonen met een opgebouwd dossier over ernstige overlast, bijvoorbeeld
                     twee of meer schriftelijke stukken waarin overlast wordt aangekaart (zoals nu ook
                     gebruikelijk is), of wanneer er criminele activiteiten plaatsvinden, zoals het kweken
                     van hennep. Bij de toepassing van deze norm uiteraard rekening moeten worden gehouden
                     met de specifieke context van de voorgestelde tijdelijke wet.
                  
De Orde constateert dat in artikel 7 van de voorgestelde tijdelijke wet een onjuiste
                     verwijzing is opgenomen.
                  
Dat in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de voorgestelde tijdelijke wet ten
                     onrechte naar artikel 8, tweede lid, wordt verwezen, was al gesignaleerd. Met de nota
                     van wijziging die tegelijk met deze nota naar aanleiding van het verslag aan de Tweede
                     Kamer is gezonden, is die verwijzing gecorrigeerd.
                  
De Orde meent dat niet duidelijk is of de huurder een op voet van de voorgestelde
                     tijdelijke wet verlengde huurovereenkomst tussentijds kan opzeggen.
                  
Artikel 7:271 lid 1 zin 4 BW is onverkort van toepassing op verlengde tijdelijke huurovereenkomsten.
                     De huurder kan desgewenst, met inachtneming van de toepasselijke opzegtermijn, de
                     huurovereenkomst die met toepassing van de voorgestelde tijdelijke wet is verlengd
                     opzeggen.
                  
De Orde stelt twee tekstuele wijzigingen voor in de weigeringsgronden, genoemd in
                     artikel 4, eerste lid, van de voorgestelde tijdelijke wet.
                  
De voorgestelde wijziging van artikel 4, eerste lid, onderdeel a, is overgenomen.
                     De formulering in de voorgestelde tijdelijke wet leidde mogelijk tot een onbedoelde
                     beperking. Hierin is met de tegelijk met deze nota naar aanleiding van het verslag
                     aan de Tweede Kamer gezonden nota van wijziging voorzien.
                  
De voorgestelde wijziging van artikel 4, eerste lid, onderdeel b, is niet overgenomen.
                     Met dat onderdeel is aangesloten bij de opzeggrond voor de verhuurder, genoemd in
                     artikel 7:274 lid 3 BW.
                  
De leden van de D66-fractie constateerden dat de regering verwacht dat reeds (bijna)
                  overeengekomen verlengingen (voor onbepaalde tijd) doorgang vinden na inwerkingtreding
                  van de noodwet en vroegen in hoeverre dit afdwingbaar is voor de huurders.
               
De voorgestelde tijdelijke wet beoogt niet om alle tijdelijke huurovereenkomsten tijdelijk
                  te verlengen. Deze wet biedt een oplossing in die situaties dat de huur anders was
                  geëindigd omdat verhuurders niet over willen gaan tot het verlengen van de huurovereenkomst
                  voor onbepaalde tijd. Als partijen al een afspraak hebben gemaakt om voor onbepaalde
                  tijd te verlengen, geldt deze afspraak nog steeds. Indien een verhuurder nalaat om
                  de huur aan te zeggen 1 tot 3 maanden voordat de tijdelijke huurovereenkomst vervalt,
                  wordt deze overeenkomst voorgezet als huurovereenkomst voor onbepaalde tijd. De voorgestelde
                  tijdelijke wet brengt hier geen verandering in.
               
De leden van de D66-fractie vroegen of hun veronderstelling correct is dat wanneer
                  een huurder een verzoek doet tot verlenging tot 1 september, deze van rechtswege wordt
                  toegewezen, zonder dat er een mogelijkheid bestaat voor de verhuurder om te onderhandelen
                  over de duur van de verlenging tot korter dan 1 september (en er geen omstandigheden
                  beschreven onder art. 2.2.4. van toepassing zijn).
               
De verhuurder kan de huurder een aanbod doen tot het tijdelijk verlengen van het huurovereenkomst
                  of de huurder kan een verzoek doen tot het tijdelijk verlengen (met één, twee of drie
                  maanden) van een huurovereenkomst. De huurder zal in principe moeten aangeven wat
                  de gewenste termijn voor het tijdelijk verlengen van de tijdelijke huurovereenkomst
                  is. De verhuurder kan alleen bij zwaarwegende redenen overgaan tot een kortere verlenging
                  dan de huurder voorstelt, bijvoorbeeld in verband met sloop of renovatie of een nieuwe
                  huurovereenkomst. Immers, ook de verhuurder is overvallen door de coronacrisis. Als
                  de verhuurder in dat geval niet zou mogen weigeren, zou het gevolg kunnen zijn dat
                  niet de huidige huurder op zoek moet naar een andere woning, maar de opvolgende huurder.
               
De leden van de D66-fractie vroegen wat de (juridische) implicaties zijn wanneer de
                  verhuurder niet binnen een week kenbaar maakt niet met de verlenging in te stemmen.
               
Indien de verhuurder niet binnen een week na het verzoek van de huurder heeft gereageerd
                  met een zwaarwegende reden om de huur niet te verlengen is de huurovereenkomst in
                  principe voor een tijdelijke periode verlengd. Indien de verhuurder vindt dat er toch
                  redenen zijn dat de huurovereenkomst niet verlengd kan worden, kan de verhuurder een
                  uitspraak vragen aan de rechter. Naar verwachting neemt de rechter in de overwegingen
                  mee dat de verhuurder niet binnen een week heeft gereageerd op het verzoek van de
                  huurder.
               
De leden van de D66-fractie vroegen de regering waarom het procesinitiatief bij de huurder ligt als de verhuurder verlenging weigert en in hoeverre
                  de regering verwacht dat huurders dit als een te groot obstakel ervaren en afzien
                  van een gerechtelijke procedure.
               
De voorgestelde tijdelijke wet biedt voor huurders en verhuurders een oplossing voor
                  een zeer uitzonderlijke situatie. Bij een tijdelijke huurovereenkomst hebben zowel
                  huurder en verhuurder zich eraan gecommitteerd dat deze na verloop van de tijd waarvoor
                  deze is aangegaan, eindigt. In deze coronacrisis kunnen we echter niet van huurders
                  verwachten dat zij hun volle aandacht richten op het zoeken naar andere woonruimte,
                  maar is het niet mogelijk om de huurovereenkomst te verlengen zonder dat deze wordt
                  omgezet in een overeenkomst voor onbepaalde tijd. Dat is voor verhuurders niet altijd
                  wenselijk. De voorgestelde tijdelijke wet biedt beide partijen zekerheid: de huurder
                  heeft zekerheid van woonruimte en stabiliteit in tijden waarin het zoeken naar nieuwe
                  woonruimte ernstig bemoeilijkt wordt en de verhuurder heeft de zekerheid dat de huurovereenkomst
                  tijdelijk blijft en na verloop van de verlengde termijn eindigt. Van belang daarbij
                  is het vinden van een goede balans in de rechten en verplichtingen van zowel huurder
                  als verhuurder. Gezien het belang dat de huurder heeft bij voortzetting van de tijdelijke
                  huurovereenkomst, ligt het procesinitiatief in principe bij de verhuurder. Dit ligt
                  alleen anders bij de in wet limitatief opgesomde zwaarwichtige redenen voor de verhuurder
                  om niet in te stemmen met het verzoek van de huurder om tijdelijke verlenging van
                  de tijdelijke huurovereenkomst. In die gevallen vindt de regering het redelijk dat
                  het initiatief bij de huurder ligt. Daarbij is gekozen voor een laagdrempelige procesgang,
                  een verzoekschriftprocedure bij de kantonrechter.
               
De leden van de D66-fractie vroegen de regering nader uiteen te zetten in welk aandeel
                  van de gevallen naar verwachting een woning reeds opnieuw verhuurd zal zijn en wat
                  de mogelijkheden zijn om te voorkomen dat verhuurders het opnieuw verhuren inzetten
                  als middel om onder verlenging uit te komen.
               
De voorgestelde tijdelijke wet regelt in artikel 4 een limitatief aantal zwaarwegende
                     redenen op grond waarvan de verhuurder een tijdelijke verlenging kan weigeren. Het
                     feit dat de verhuurder vóór 1 april 2020 al een huurovereenkomst is aangegaan met
                     een nieuwe huurder na afloop van het tijdelijke huurovereenkomst met de huidige huurder,
                     is daar één van.
                  
Het lijkt daarbij niet aannemelijk dat verhuurders het opnieuw verhuren inzetten als
                     middel om onder verlenging uit te komen. Ten tijde van de aankondiging van deze wet
                     op 26 maart was nog niet bekend dat het sluiten van een nieuwe huurovereenkomst een
                     reden was voor de verhuurder om verlenging te weigeren. Het tijdsbestek om een nieuwe
                     huurder te vinden is daarmee erg kort. Het zoeken van een nieuwe huurder kan ook administratie-
                     of mogelijk bemiddelingskosten met zich meebrengen voor een verhuurder. Dit weegt
                     hoogstwaarschijnlijk niet op tegen tijdelijk langer verhuren aan de huidige huurder.
                  
Op basis van de monitor Tijdelijke verhuur 2018 van CBS wordt ingeschat dat het in
                  ieder geval om ruim 20.000 van deze tijdelijke huurovereenkomsten gaat. Het is niet
                  bekend hoeveel tijdelijke huurovereenkomsten eindigen in deze crisisperiode. Het is
                  daardoor voor het kabinet niet mogelijk om uiteen te zetten in welk aandeel van de
                  gevallen het opnieuw verhuren van de woning wordt ingezet als weigeringsgrond. Het
                  kabinet verwacht dat het om een zeer beperkt aantal gaat gelet op de korte periode
                  waarin deze situatie relevant is.
               
De leden van de D66-fractie vroegen welke eisen er voor de verhuurder zijn om daadwerkelijk
                  aan te tonen dat deze zelf de woning betrekt in de betreffende periode, en niet over
                  andere woonruimte beschikt.
               
De verhuurder kan concreet aantonen dat hij de woning zelf weer wil betrekken en daartoe
                  al het nodige te hebben ondernomen. Dit kan bijvoorbeeld blijken uit de opzegging
                  van de huurovereenkomst van de woning van de verhuurder of het tonen van een koopovereenkomst
                  waaruit blijkt dat de verhuurder zijn woning heeft verkocht. De huurder kan de weigering
                  van de verhuurder laten toetsen door de rechter, conform artikel 4 lid 2 van de voorgestelde
                  tijdelijke wet. De rechter zal vervolgens op basis van de omstandigheden van het geval,
                  die de verhuurder en huurder naar voren brengen, een uitspraak doen.
               
De leden van de D66-fractie vroegen de regering uiteen te zetten of, in het geval
                  mensen door het coronavirus onverhoopt zonder inkomsten komen te zitten, betalingsachterstand
                  een reden mag zijn voor verhuurders om een tijdelijke overeenkomstverlenging te weigeren.
               
Het kabinet heeft met de brancheorganisaties van verhuurders, te weten Aedes (woningcorporaties),
                  IVBN (institutionele beleggers), Vastgoed Belang (particuliere verhuurders) en Kences
                  (studentenhuisvesters), afgesproken dat verhuurders binnen hun mogelijkheden zoeken
                  naar maatwerkoplossingen voor huurders die in de coronacrisis in de betalingsproblemen
                  zijn gekomen en dat huisuitzettingen zoveel mogelijk worden voorkomen. In dat licht
                  vindt het kabinet niet dat een betalingsachterstand als gevolg van het coronavirus
                  een reden is om een tijdelijk huurovereenkomst niet te verlengen. Het kabinet vindt
                  het wel van belang dat een verhuurder een tijdelijk overeenkomst niet hoeft te verlengen
                  wanneer er gerede twijfel is dat de huurder misbruik heeft gemaakt van het feit dat
                  verhuurders coulant zijn met huisuitzettingen en daarom niet of minder betaalt terwijl
                  hij geen betalingsproblemen ervaart als gevolg van de coronacrisis. Een wettelijke
                  regeling op dit punt biedt geen oplossing omdat de omstandigheden van geval tot geval
                  moeten worden beoordeeld. Hiervoor is de rechter de aangewezen instantie. Ook kan
                  een rechtelijke uitspraak noodzakelijk om te kunnen beoordelen of een verhuurder in
                  redelijkheid een oplopende betalingsachterstand kan blijven dragen gedurende de verlengde
                  huurperiode.
               
De leden van de D66-fractie vroegen of het hier gebruikte begrip goed huurder aansluit
                  bij het nu al geldende huurrecht en de daaruit volgende praktijk van het huurrecht.
               
Zoals de leden van de D66-fractie aangeven kan de verhuurder binnen een week na ontvangst
                  van het verzoek van de huurder schriftelijk weigeren in te stemmen met de verlenging
                  van de huurovereenkomst op de grond dat de huurder zich niet heeft gedragen zoals
                  een goed huurder betaamt (artikel 7:274 BW). Dit zijn gebruikelijke redenen om tot
                  opzegging of ontbinding van een lopende huurovereenkomst over te gaan waarmee de praktijk
                  reeds bekend is. Een reden kan zijn dat de huurder ernstige overlast veroorzaakt wat
                  de verhuurder kan aantonen met een opgebouwd dossier over ernstige overlast heeft,
                  bijvoorbeeld twee of meer schriftelijke stukken waarin overlast wordt aangekaart (zoals
                  nu ook gebruikelijk is) of wanneer er criminele activiteiten plaatsvinden, zoals het
                  kweken van hennep.
               
De leden van de D66-fractie vroegen de regering nader te duiden wat de voorwaarden
                  en termijnen zijn waarbinnen deze noodwet verlengd dient te worden indien de Coronamaatregelen
                  daar aanleiding toe geven.
               
In de memorie van toelichting wordt beschreven dat de wet verlengd kan worden indien
                  de beperkingen na 1 juli 2020 voortduren. De tijdelijke verlengingsmogelijkheid is
                  ingegeven vanuit het besef dat van huurders niet kan worden verwacht om in deze tijden
                  met volle aandacht zich kunnen wijden aan het zoeken naar een andere woning indien
                  hun overeenkomst ten einde loopt. De inzet is daarom om de maatregel van toepassing
                  te laten zijn in de periode waarin deze beperkingen aanwezig zijn. Het is lastig om
                  nu een voorspelling te doen wanneer deze periode ten einde zal komen. Het kabinet
                  heeft aangekondigd dat de huidige maatregelen om verspreiding van het coronavirus
                  in Nederland tegen te gaan en om kwetsbare groepen te beschermen in de week voor 28 april
                  worden heroverwogen. Het kabinet is voornemens om eind mei een voorstel te doen over
                  het wel of niet verlengen van deze tijdelijke wet.
               
De leden van de D66-fractie vroegen in hoeverre huurders verlenging of omzetting in
                  een overeenkomst voor onbepaalde tijd kunnen afdwingen wanneer er niet op correcte
                  wijze aan deze informatieverplichtingen door de verhuurder is voldaan.
               
Indien een verhuurder een tijdelijke huurovereenkomst niet tijdig wordt aangezegd,
                  wordt een huurovereenkomst omgezet in een huurovereenkomst voor onbepaalde tijd. Op
                  basis van artikel 6 dient de verhuurder de huurder tegelijkertijd met het informeren
                  over de einddatum van de huurovereenkomst (ook wel aanzeggen genoemd), de huurder
                  te informeren over de mogelijkheid om de huurovereenkomst op basis van de voorgestelde
                  tijdelijke wet te verlengen. Het doel hiervan is zoveel mogelijk huurders te informeren
                  over deze mogelijkheid. Tegelijkertijd heeft de verhuurder dus wel de huurovereenkomst
                  aangezegd en wordt deze dus niet omgezet in een huurovereenkomst voor onbepaalde tijd.
               
Het ligt in de lijn der verwachting dat veel verhuurders ook gebruik willen maken
                  van de mogelijkheid om de huurovereenkomst te verlengen. Ook voor verhuurders is het
                  lastig om ten tijde van de coronacrisis een nieuwe huurder te vinden. Om inkomstenderving
                  door leegstand te voorkomen heeft de verhuurder er zelf ook baat bij om de huurder
                  te informeren. Het overgaan tot een overeenkomst van onbepaalde tijd is enkel mogelijk
                  wanneer de verhuurder het huurovereenkomst geheel niet heeft aangezegd, dat is niet
                  het geval wanneer de verhuurder wel de huur aanzegt, maar niet de huurder informeert
                  over zijn mogelijkheden. Met de nota van wijziging is geregeld dat het niet nakomen
                  door de verhuurder van de informatieverplichting als gevolg heeft dat de huurder niet
                  kan worden tegengeworpen dat hij niet aan de termijn van artikel 2, tweede lid, heeft
                  voldaan. Met andere woorden de huurder mag het verzoek later dan een week na de aanzegging
                  indienen, indien de verhuurder hem niet had gewezen op de mogelijkheden van de voorgestelde
                  tijdelijke wet.
               
De leden van de D66-fractie vroegen de regering nader te duiden op welke wijze er
                  wordt geborgd dat – naast publicatie op de website van de rijksoverheid – huurders
                  na inwerkingtreding binnen een week op de hoogte kunnen zijn van de mogelijkheden
                  die de noodwet biedt.
               
Zoals aangegeven bij één van de vragen van de leden van de CDA-fractie heb ik al via
                  de website rijksoverheid.nl publiciteit gegeven aan het feit dat de voorgestelde tijdelijke
                  wet bij de Tweede Kamer is ingediend. Dit bericht is overgenomen door verschillende
                  media en heeft daarmee een breed bereik gekregen. Ook de websites van de verhuurdersorganisaties
                  (Aedes, IVBN en Vastgoed Belang) en van de Woonbond hebben al aandacht besteed aan
                  de voorgenomen mogelijkheid tijdelijke huurovereenkomsten tijdelijk te verlengen.
                  Op het moment dat de wet door het parlement is aangenomen zal ik via verschillende
                  communicatiemiddelen naar buiten brengen dat tijdelijke huurovereenkomsten die in
                  deze tijd van coronacrisis aflopen, tijdelijk verlengd kunnen worden. Dat zal ik doen
                  via de websites rijksoverheid.nl, dat meer op huurders is gericht, en woningmarktbeleid.nl,
                  dat meer op professionals is gericht, en via social media.
               
De leden van de fractie van GroenLinks vroegen waarom gekozen is voor het feit dat
                  verhuurders een verlenging van een tijdelijke huurovereenkomst kunnen weigeren wanneer
                  sprake is van a) sloopplannen; b) bij betalingsachterstanden (daar is vaak sprake
                  van wanneer men van mening is dat een huurder zich niet als goed huurder gedraagt);
                  c) wanneer de woning reeds aan andere huurder is verhuurd.
               
Artikel 4 van de voorgestelde tijdelijke wet bepaalt dat de verhuurder enkel tijdelijke
                     verlenging kan weigeren als hij vóór 1 april 2020 voor bij de in de wet limitatief
                     opgesomde zwaarwichtige redenen contractuele verplichtingen is aangegaan voor de woning
                     na afloop van het huidige tijdelijke huurovereenkomst. Gezien het belang dat de huurder
                     heeft bij voortzetting van de tijdelijke huurovereenkomst, ligt het procesinitiatief
                     in principe bij alle andere gevallen bij de verhuurder.
                  
Ad a) sloopplannen. Bij sloop gaat het volgens de voorgestelde tijdelijke wet niet
                     alleen om plannen voor of voornemens tot sloop, maar moet de verhuurder al een contractuele
                     verplichting zijn aangegaan voor het slopen van de woning. De verhuurder heeft bijvoorbeeld
                     al een opdracht gegeven aan een sloopbedrijf om de woning kort na afloop van het huidige
                     tijdelijke huurovereenkomst te slopen. Sloop van woningen wordt veelal opgevolgd door
                     nieuwbouw. Door hier ruimte voor te bieden wordt er bijgedragen aan het waarborgen
                     van de continuïteit van de bouwsector waarop het kabinet tevens inzet.
                  
Ad b) bij betalingsachterstanden. Als de huurder bijvoorbeeld al (ruim) voorafgaande
                     aan de coronacrisis in de betalingsverplichtingen is achtergebleven, dan staat die
                     betalingsachterstand los van de coronacrisis. In dat geval is het niet zonder meer
                     redelijk van de verhuurder te eisen het tijdelijke huurovereenkomst te verlengen.
                     Ook kan een betalingsachterstand een weigeringsgrond zijn wanneer er gerede twijfel
                     is dat de huurder misbruik heeft gemaakt van het feit dat verhuurders coulant zijn
                     met huisuitzettingen en daarom niet of minder betaalt terwijl hij geen betalingsproblemen
                     ervaart als gevolg van de coronacrisis. Ook kan de continuïteit van de verhuurder
                     in geding zijn.
                  
Ad c) wanneer de woning reeds aan een andere huurder is verhuurd. Het gaat dan om
                     de situatie dat de verhuurder vóór 1 april 2020 met een opvolgend huurder een contactuele
                     verplichting is aangegaan om de woning kort afloop van het huidige tijdelijke huurovereenkomst
                     aan die volgende huurder ter beschikking te stellen. Als de verhuurder in dat geval
                     niet zou mogen weigeren het tijdelijk huurovereenkomst tijdelijk te verlengen, zou
                     niet de huidige huurder op zoek naar een andere woning, maar de opvolgend huurder.
                     Gegeven de datum van 1 april (deze weigeringsgrond ziet op voor 1 april aangegane
                     huurovereenkomsten) wist de zittende huurder al dat die weg moest en de nieuwe huurder
                     ervanuit mocht gaan dat die nieuw onderdak heeft en naar alle waarschijnlijkheid niet
                     kan terugvallen op zijn huidige behuizing. Een andere keuze zou een zeer grote inbreuk
                     maken op de lopende verhuisketen.
                  
In alle gevallen kan de huurder de weigering door de rechter laten toetsen. De rechter
                     zal vervolgens op basis van de omstandigheden van het geval een afweging van belangen
                     maken.
                  
De leden van de fractie van GroenLinks vroegen waarom in de voorgestelde tijdelijke
                  wet het initiatief voor een gang naar de rechter bij de huurder is gelegd en niet
                  bij de vaak sterkere partij, de verhuurder.
               
De voorgestelde tijdelijke wet biedt voor huurders en verhuurders een oplossing voor
                  een zeer uitzonderlijke situatie. Bij een tijdelijke huurovereenkomst hebben zowel
                  huurder en verhuurder zich eraan gecommitteerd dat deze na verloop van de tijd waarvoor
                  deze is aangegaan, eindigt. In deze coronacrisis kunnen we echter niet van huurders
                  verwachten dat zij hun volle aandacht richten op het zoeken naar andere woonruimte,
                  maar is het niet mogelijk om de huurovereenkomst te verlengen zonder dat deze wordt
                  omgezet in een overeenkomst voor onbepaalde tijd. Dat is voor verhuurders niet altijd
                  wenselijk. De voorgestelde tijdelijke wet biedt beide partijen zekerheid: de huurder
                  heeft zekerheid van woonruimte en stabiliteit in tijden waarin het zoeken naar nieuwe
                  woonruimte ernstig bemoeilijkt wordt en de verhuurder heeft de zekerheid dat de huurovereenkomst
                  tijdelijk blijft en na verloop van de verlengde termijn eindigt. Van belang daarbij
                  is het vinden van een goede balans in de rechten en verplichtingen van zowel huurder
                  als verhuurder. Gezien het belang dat de huurder heeft bij voortzetting van de tijdelijke
                  huurovereenkomst, ligt het procesinitiatief in principe bij de verhuurder. Dit ligt
                  alleen anders bij de in wet limitatief opgesomde zwaarwichtige redenen voor de verhuurder
                  om niet in te stemmen met het verzoek van de huurder om tijdelijke verlenging van
                  de tijdelijke huurovereenkomst. In die gevallen vindt de regering het redelijk dat
                  het initiatief bij de huurder ligt. Daarbij is gekozen voor een laagdrempelige procesgang,
                  een verzoekschriftprocedure bij de kantonrechter.
               
De leden van de fractie van GroenLinks vroegen waarom de wet alleen ziet op algemene
                  tijdelijke huurovereenkomsten en niet ook op tijdelijke overeenkomsten voor doelgroepen
                  of op overeenkomsten op basis van de leegstandswet.
               
Tijdelijke huurovereenkomsten van maximaal 2 jaar voor zelfstandige woningen (eengezinswoningen
                     en appartementen) en van maximaal 5 jaar voor onzelfstandige woningen (kamers) lopen
                     van rechtswege af op de overeengekomen einddatum (mits de verhuurder tussen een maand
                     en drie maanden voorafgaande aan die einddatum de huurder schriftelijk heeft gemeld
                     dat het tijdelijk huurovereenkomst op de overeengekomen einddatum eindigt). De voorgestelde
                     tijdelijke wet voorziet erin dat dergelijke in deze tijd van coronacrisis aflopende
                     huurovereenkomsten tijdelijk verlengd kunnen worden. Anders dan bij tijdelijke huurovereenkomsten
                     als bedoeld in artikel 7:271 lid 1 zin 2 BW zijn er bij de doelgroepcontracten en
                     tijdelijke huurovereenkomsten op grond van de Leegstandwet geen wettelijke belemmeringen
                     om over te gaan tot een tijdelijke verlenging van de overeenkomst. Doelgroepcontracten
                     eindigen niet van rechtswege op een overeengekomen einddatum. De verhuurder kan de
                     huurovereenkomst opzeggen als de huurder niet meer tot de doelgroep van de woning
                     behoort. Maar de verhuurder kan die huuropzegging ook uitstellen. Bovendien heeft
                     de verhuurder een opzegtermijn van minimaal drie tot zes maanden, afhankelijk van
                     hoe lang het huurovereenkomst al loopt. En als de huurder niet schriftelijk instemt
                     met de huuropzegging door de verhuurder, dan kan alleen de rechter de huur beëindigen.
                     Zolang de rechter niet beslist heeft dat de huur eindigt, kan de huurder in de woning
                     blijven wonen.
                  
Ook tijdelijke huurovereenkomsten op grond van de Leegstandwet eindigen door opzegging,
                     waarbij de verhuurder een opzegtermijn van minimaal drie maanden – met uitzondering
                     van tijdelijke huur van een woning die gesloopt of gerenoveerd gaat worden, daarvoor
                     heeft de verhuurder een opzegtermijn van minimaal twee maanden – heeft. Bovendien
                     biedt de Leegstandwet verhuurders en huurders de mogelijkheid om uitdrukkelijk af
                     te spreken dat de huur tijdelijk wordt voortgezet nadat de vergunningstermijn voor
                     de verhuurder is verlopen.
                  
Daarom is de voorgestelde tijdelijke wet niet van toepassing op andere huurovereenkomsten
                     dan de van rechtswege aflopende tijdelijke huurovereenkomsten.
                  
De leden van de fractie van GroenLinks vroegen de regering in te gaan op het advies
                  van de adviescommissie huurrecht van de Nederlandse Orde van Advocaten.
               
Voor de reactie op het advies van de Nederlandse Orde van Advocaten wordt verwezen
                  naar hetgeen daarover hiervoor is opgemerkt in antwoord op de vraag van de leden van
                  de CDA-fractie.
               
De leden van de fractie van GroenLinks zouden graag zien dat er een wettelijke stok
                  achter de deur komt zodat ook de groep huurders die huurt bij een verhuurder die niet
                  bij een van de brancheorganisaties is aangesloten niet wegens betalingsproblemen uit
                  huis gezet wordt. Deze leden vroegen of de regering bereid is om ook voor deze groep
                  huurders alsnog iets een wettelijke bescherming te regelen.
               
In mijn brief van 26 maart 2020 heb ik toegelicht dat zij met verhuurdersorganisaties
                     een statement heeft gemaakt dat huisuitzettingen in deze tijd van coronacrisis zoveel
                     mogelijk worden uitgesteld, tenzij er evidente redenen zijn, zoals criminele activiteiten
                     of extreme overlast.
                  
Ook heb ik hierbij uitgesproken dat ik verwacht dat er met deze afspraken passende
                     stappen zijn gezet om ten tijde van de coronacrisis geen huisuitzettingen te doen.
                     De situatie wordt gemonitord en indien blijkt dat afspraken niet nageleefd worden
                     of verhuurders die niet aangesloten zijn bij een verhuurderorganisatie toch overgaan
                     tot huisuitzettingen, is een wettelijke, gerichte maatregel niet uitgesloten.
                  
Rechtbanken hebben besloten in ieder geval tot 1 juni 2020 geen ontruimingen uit te
                     spreken, tenzij er sprake is van criminele activiteiten of extreme overlast. Daarnaast
                     heeft de Koninklijke Beroepsvereniging voor Gerechtsdeurwaarders haarleden ook geadviseerd
                     ontruimingen tijdens de crisis zoveel mogelijk op te schorten.
                  
De leden van de fractie van GroenLinks vroegen of de Minister bereid is om te regelen
                  dat de huurverhoging die per 1 juli in zal gaan uitgesteld kan worden naar tenminste
                  1 september.
               
Het kabinet zet er met de maatregelen op in dat banen kunnen worden behouden, zodat
                     huishoudens geen grote inkomensdaling doormaken. Ook kunnen ondernemers, ZZP’ers en
                     flexwerkers financiële tegemoetkomingen krijgen. Daarnaast kan een huurder in aanmerking
                     komen voor de huurtoeslag of deze bijstellen bij een inkomensterugval. Het kabinet
                     verwacht dat veel huurders hierdoor hun huur gewoon kunnen blijven betalen. De afgelopen
                     jaren heeft het kabinet al een gematigde huurontwikkeling gezien en het kabinet verwacht
                     dat deze trend ook dit jaar doorzet. Voor de huurtoeslagontvangers geldt dat de huurverhoging
                     grotendeels wordt gecompenseerd door de huurtoeslag. Tegelijkertijd moeten we oog
                     hebben voor huurders die betaalproblemen hebben door de coronacrisis. Daarom heeft
                     de Minister voor Milieu en Wonen afspraken gemaakt met de verhuurorganisaties om in
                     die gevallen maatwerk toe te passen. Dat maatwerk moet ten goede komen aan degenen
                     die dat nodig hebben. Een generiek uitstellen van de huurverhoging of het generiek
                     bevriezen van de huur voor alle huurders is minder gericht en geeft verhuurders minder
                     financiële ruimte om zelf afhankelijk van de situatie van de individuele huurder die
                     in de betalingsproblemen is gekomen door coronacrisis maatwerk toe te passen. Bovendien
                     kan een generiek uitstel van de huurverhoging erin resulteren dat verhuurders minder
                     investeringsruimte krijgen voor verduurzaming of nieuwbouw. Verhuurders hebben immers
                     gerekend op de inkomsten die de huurverhoging met zich zou meebrengen. Die inkomsten
                     hebben zij nodig om gemaakte plannen te realiseren. Het kabinet stelt een groot belang
                     in dat verhuurders zich, in lijn met de afspraken, binnen hun (financiële) mogelijkheden
                     inspannen om maatwerk te leveren aan de huurders die dat als gevolg van de coronacrisis
                     nodig hebben. Om die redenen is het niet bereid om verhuurders te verplichten alle
                     huurverhogingen uit te stellen.
                  
De huidige wetgeving vormt geen belemmering in ieder geval. De wet staat het verhuurders
                     al toe om de huurverhoging in het gereguleerde segment (sociale huur) uit te stellen,
                     waarbij zij dan volgend jaar de huur weer tegen de gebruikelijke datum van 1 juli
                     mogen verhogen. In het geliberaliseerde segment (vrije-sectorhuur) gaat de huurverhoging
                     op de in de huurovereenkomst afgesproken datum in, maar staat het verhuurders vrij
                     om de inning van die huurverhoging enige tijd uit te stellen.
                  
De leden van de SP-fractie vroegen de Minister waarom niet is gekozen voor een algeheel
                  wettelijk verbod op huisuitzettingen gedurende de Coronacrisis. Of voor een algeheel
                  wettelijk verbod waarbij slechts uitzonderingen zijn bij crimineel gedrag of ernstige
                  overlast.
               
Verwezen wordt naar het eerder gegeven antwoord op de vraag van de leden van de GroenLinks-fractie.
De leden van de SP-fractie vroegen waarom niet is gekozen voor een simpeler oplossing
                  namelijk het automatisch verlengen van alle huurovereenkomsten in plaats van de voorliggende
                  wet waarbij huurder of verhuurder een voorstel moeten doen.
               
Niet elke huurder zal de huurovereenkomst willen verlengen. Omdat huurders bij het
                  sluiten van de huurovereenkomst wisten dat er sprake was van tijdelijke verhuur kan
                  het goed zijn dat zij al over andere woonruimte beschikken. Om die reden is er voor
                  gekozen dat huurder actief een verzoek moet indienen bij verhuurder. Hierbij kan de
                  huurder verzoeken voor een verlenging van één maand, twee maanden of drie maanden,
                  hierbij rekening houdend met zijn mogelijkheden om een nieuwe woning te zoeken. Dit
                  resulteert er ook in dat partijen weten onder welke voorwaarden er verlengd is en
                  dat iedereen op de hoogte is van de gemaakte afspraken. Als er immers niets wordt
                  gezegd en de huurovereenkomst loopt van rechtswege (tijdelijk) door kan er discussie
                  ontstaan of de huurovereenkomst voor bepaalde of onbepaalde tijd is voortgezet.
               
De leden van de SP-fractie vroegen om schematisch inzichtelijk te maken welk type
                  huurovereenkomsten nu wel en niet onder de gemaakte afspraken vallen.
               
De voorgestelde tijdelijke wet ziet op het type huurovereenkomst dat staat omschreven
                  in artikel 7:271 lid 1 BW, waarvan de huur verstrijkt na 31 maart 2020 en voor 1 juli
                  2020. Dit type huurovereenkomsten zijn tijdelijke huurovereenkomsten van maximaal
                  2 jaar (zelfstandige woningen, woonwagens en standplaatsen) en 5 jaar (onzelfstandige
                  woningen).
               
In de MvT is navolgend schematisch overzicht opgenomen:
Overeenkomst eindigt vóór 1 april 2020
Overeenkomst eindigt op of na 1 april 2020, maar vóór 1 juli 2020
Overeenkomst is verlengd o.g.v. artikelen 2, 3, 4 of 5
Overeenkomst eindigt op of na 1 juli 2020 maar vóór een nader te bepalen datum
Voorwaarde?
Geen
A.
Aangezegd vóór 12 maart 2020
B.
Niet aangezegd vóór 12 maart 2020
Artikel 7 is in werking getreden
Wet van toepassing?
Wet niet van toepassing
Artikel 5
Artikelen 2, 3 en 4
Artikelen 2, 3 en 4
Verlenging mogelijk?
Verlenging op grond van deze wet niet mogelijk
Verlenging mogelijk met 1, 2 of 3 maanden tot uiterlijk 1 september 2020 zonder ontstaan
                              overeenkomst voor onbepaalde tijd
                           
Verlenging mogelijk met 1, 2 of 3 maanden tot uiterlijk een nader te bepalen datum
                              zonder ontstaan overeenkomst voor onbepaalde tijd
                           
De leden van de SP-fractie vroegen waarom niet is gekozen om huisuitzettingen enkel
                  toe te staan wanneer de huurder een andere woning heeft.
               
De voorgestelde tijdelijke wet ziet toe op een verlengingsmogelijkheid van tijdelijke
                  huurovereenkomsten die op basis van dit overeenkomst aflopen gedurende de coronacrisis,
                  niet op regels omtrent huisuitzettingen. Gezien het belang dat de huurder heeft bij
                  voortzetting van de tijdelijke huurovereenkomst is het uitgangspunt dat tijdelijke
                  huurovereenkomsten automatisch worden verlengd na een verzoek van de huurder. Dit
                  ligt alleen anders bij de in wet limitatief opgesomde zwaarwichtige redenen voor de
                  verhuurder om niet in te stemmen met het verzoek van de huurder om tijdelijke verlenging
                  van de tijdelijke huurovereenkomst. Het kan zijn dat de verhuurder vastzit aan contractuele
                  verplichtingen jegens derden. De voorgestelde tijdelijke wet gaat specifiek om verplichtingen
                  die al vóór 1 april 2020 zijn aangegaan. Deze wet dient niet om verhuurders te beletten
                  contractuele verplichtingen met derden na te komen. Dat neemt niet weg dat een huurder
                  een zwaarder wegend belang kan hebben dan de verhuurder. De huurder heeft dan ook
                  de mogelijkheid om bij de rechter een verzoek in te dienen tot verlenging. De rechter
                  zal op basis van feiten en omstandigheden van het geval.
               
De leden van de SP-fractie vroegen waarom met de voorgestelde tijdelijke wet verhuurders
                  worden beschermd. Voorheen zorgde verlenging van een tijdelijk huurovereenkomst immers
                  voor een huurovereenkomst voor onbepaalde tijd.
               
De voorgestelde tijdelijke wet beoogt niet om alle tijdelijke huurovereenkomsten tijdelijk
                  te verlengen. Als partijen al een afspraak hebben gemaakt om voor onbepaalde tijd
                  te verlengen, geldt deze afspraak nog steeds. Deze wet biedt een oplossing in die
                  situaties dat de huur anders was geëindigd omdat verhuurders niet over willen gaan
                  tot het verlengen van de huurovereenkomst voor onbepaalde tijd. Hetgeen partijen voorafgaand
                  aan het sluiten voor ogen stond, dat de huurovereenkomst tijdelijk zou zijn, blijft
                  hiermee ongewijzigd.
               
De leden van de SP-fractie vroegen waarom het procesinitiatief bij huurders ligt als
                  de verhuurder (tijdig) weigert te verlengen.
               
Gezien het belang dat de huurder heeft bij voortzetting van de tijdelijke huurovereenkomst,
                  ligt het procesinitiatief in principe bij de verhuurder. Dit ligt alleen anders bij
                  de in wet limitatief opgesomde zwaarwichtige redenen voor de verhuurder om niet in
                  te stemmen met het verzoek van de huurder om tijdelijke verlenging van de tijdelijke
                  huurovereenkomst. In die gevallen vindt de regering het redelijk dat het initiatief
                  bij de huurder ligt. Daarbij is gekozen voor een laagdrempelige procesgang, een verzoekschriftprocedure
                  bij de kantonrechter.
               
De leden van de PvdA-fractie vroegen of de regering de mening deelt dat verhuurders
                  hun verantwoordelijkheid moeten nemen in deze onzekere tijden voor huurders, en in
                  principe tijdelijke overeenkomsten moeten verlengen door middel van het aanbieden
                  van een vast huurovereenkomst. De leden van de PvdA-fractie vroegen of het kabinet
                  bereid is in deze wet ook expliciet op te nemen dat als reeds de bedoeling was het
                  bestaande tijdelijke overeenkomst om te zetten in een structurele huurovereenkomst
                  van deze wet geen gebruik gemaakt mag worden om daarvan af te zien en de tijdelijkheid
                  te verlengen.
               
Het kabinet deelt de mening dat verhuurders hun verantwoordelijkheid moeten nemen.
                  Het kabinet gaat er daarom vanuit dat deze voornemens om een tijdelijke huurovereenkomst
                  om te zetten in een huurovereenkomst voor onbepaalde tijd gewoon worden voortgezet.
               
Het Burgerlijk Wetboek bepaalt al dat als een tijdelijk huurovereenkomst wordt verlengd,
                  dit huurovereenkomst wordt voortgezet als een huurovereenkomst voor onbepaalde tijd.
                  In gevallen waarin er geen belemmeringen zijn om tot verhuur voor onbepaalde tijd
                  over te gaan, is dat dus mogelijk. Daar is geen wetswijziging voor nodig. De voorgestelde
                  tijdelijke wet dient er toe om ook tijdelijke verlenging van tijdelijke huurovereenkomsten
                  mogelijk te maken.
               
De voorgestelde tijdelijke wet heeft betrekking op huurovereenkomsten voor bepaalde
                     tijd, waarvan de bepaalde tijd verstrijkt tussen 31 maart en 1 juli 2020 en waarvoor
                     geldt dat de verhuurder de huurder ten minste één maand voor de einddatum schriftelijk
                     heeft geïnformeerd over die einddatum. Dus alleen op tijdelijke huurovereenkomsten
                     waarvoor in ieder geval de verhuurder niet de intentie heeft of had om die voor onbepaalde
                     tijd te laten voortduren. Indien de verhuurder niet heeft «aangezegd» loopt de huurovereenkomst
                     van rechtswege door voor onbepaalde tijd. Ook indien de verhuurder de intentie heeft
                     om een tijdelijke huurovereenkomst voor bepaalde tijd te verlengen dan wel een nieuwe
                     huurovereenkomst voor bepaalde tijd met dezelfde huurder aan te gaan, geldt dat die
                     verlenging dan wel die nieuwe overeenkomst voor onbepaalde tijd is.
                  
Van precedentwerking is geen sprake omdat de voorgestelde regeling expliciet geregeld
                     is voor een beperkt aantal gevallen en maar kortdurend zal bestaan.
                  
De leden van de PvdA-fractie vroegen of het uitzonderen van doelgroepcontracten geen
                  onnodige onzekerheid voor onder andere studenten met zich meebrengt.
               
In tegenstelling tot tijdelijke huurovereenkomsten, eindigen doelgroepcontracten niet
                     van rechtswege op een overeengekomen einddatum. Voor jongerenovereenkomsten (die vijf
                     jaar duren) is in de wet bepaald dat die met twee jaar verlengd kunnen worden. Voor
                     de overige doelgroepcontracten geldt geen bepaalde duur. Doelgroepcontracten moeten
                     worden opgezegd om te eindigen. De verhuurder kan de huurovereenkomst opzeggen als
                     de huurder niet meer tot de doelgroep van de woning behoort. Maar de verhuurder kan
                     die huuropzegging ook uitstellen. Bovendien heeft de verhuurder een opzegtermijn van
                     minimaal drie tot zes maanden, afhankelijk van hoe lang het huurovereenkomst al loopt.
                     En als de huurder niet schriftelijk instemt met de huuropzegging door de verhuurder,
                     dan kan alleen de rechter de huur beëindigen. Zolang de rechter niet beslist heeft
                     dat de huur eindigt, kan de huurder in de woning blijven wonen.
                  
Om deze redenen geldt de voorgestelde tijdelijke wet niet voor de zogenoemde doelgroepcontracten.
De leden van de PvdA-fractie vroegen waarom de wet alleen toeziet op verlenging van
                  overeenkomsten waarbij al een aanzegging is gedaan of de waarbij de huurovereenkomst
                  voor 1 juli 2020 eindigt.
               
Zoals ook geantwoord op vragen van de leden van de CDA-fractie geldt deze wet gedurende
                  de beperkende maatregelen ter bestrijding van het coronavirus. Door die beperkingen
                  kunnen huurders moeilijker naar vervangende woonruimte zoeken. Bij de afloop van de
                  voorgestelde tijdelijke wet zou het makkelijker moeten zijn voor huurders om met volle
                  aandacht te zoeken naar nieuwe woonruimte. Voor het geval dat deze coronacrisis langer
                  aanhouden is voorzien in de mogelijkheid om de wet te verlengen. Bij verlenging van
                  de voorgestelde tijdelijke wet zal deze, afhankelijk van de duur van die verlenging,
                  betrekking hebben op tijdelijke huurovereenkomsten die op zijn laatst eindigen op
                  1 oktober 2020. Ondanks de onzekerheid die er is rondom de duur van de periode waarin
                  de beperkende maatregelen noodzakelijk blijven, biedt deze verlengingsmogelijkheid
                  een ruim perspectief voor huurders als de beperkingen worden verlengd. Daar voorziet
                  artikel 7 van de voorgestelde tijdelijke wet al in.
               
De leden van de PvdA-fractie vroegen of de regering kan waarborgen dat huurders op
                  de hoogte zijn van de mogelijkheden om na aanzegging een verzoek te kunnen doen aan
                  de verhuurder voor verlenging.
               
Zoals geantwoord op vragen van de leden van de CDA-fractie heb ik al via zijn website
                     rijksoverheid.nl publiciteit gegeven aan het feit dat de voorgestelde tijdelijke wet
                     bij uw Kamer is ingediend. Ook de websites van de verhuurdersorganisaties (Aedes,
                     IVBN en Vastgoed Belang) en van de Woonbond hebben al aandacht besteed aan de voorgenomen
                     mogelijkheid tijdelijke huurovereenkomsten tijdelijk te verlengen. Op het moment dat
                     de wet door het parlement is aangenomen zal het rijk via verschillende communicatiemiddelen
                     naar buiten brengen dat tijdelijke huurovereenkomsten die in deze tijd van coronacrisis
                     aflopen, tijdelijk verlengd kunnen worden. Dat zal het rijk doen via zijn websites
                     rijksoverheid.nl, dat meer op huurders is gericht, en woningmarktbeleid.nl, dat meer
                     op professionals is gericht, en via social media.
                  
Het kabinet is het met de PvdA eens dat verwacht mag worden dat verhuurders hun huurders
                     ook op de mogelijkheid tot tijdelijke verlenging te wijzen. Daarom is in artikel 6
                     van de voorgestelde wet ook bepaald dat de verhuurder verplicht is bij zijn zogenoemde
                     aanzegging van de huurbeëindiging de huurder te informeren over de mogelijkheden van
                     deze wet. Met de nota van wijziging is geregeld dat het niet nakomen door de verhuurder
                     van de informatieverplichting als gevolg heeft dat de huurder niet kan worden tegengeworpen
                     dat hij niet aan de termijn van artikel 2, tweede lid, heeft voldaan. Met andere woorden
                     de huurder mag het verzoek later dan een week na de aanzegging indienen, indien de
                     verhuurder hem niet had gewezen op de mogelijkheden van de voorgestelde tijdelijke
                     wet.
                  
De leden van de PvdA-fractie vroegen of de regering bereid is de bewijslast eerlijker
                  te verdelen.
               
De voorgestelde tijdelijke wet biedt voor huurders en verhuurders een oplossing voor
                     een zeer uitzonderlijke situatie. Bij een tijdelijke huurovereenkomst hebben zowel
                     huurder en verhuurder zich eraan gecommitteerd dat deze na verloop van de tijd waarvoor
                     deze is aangegaan, eindigt. In deze coronacrisis kunnen we echter niet van huurders
                     verwachten dat zij hun volle aandacht richten op het zoeken naar andere woonruimte,
                     maar is het niet mogelijk om de huurovereenkomst te verlengen zonder dat deze wordt
                     omgezet in een overeenkomst voor onbepaalde tijd. Dat is voor verhuurders niet altijd
                     wenselijk. De voorgestelde tijdelijke wet biedt beide partijen zekerheid: de huurder
                     heeft zekerheid van woonruimte en stabiliteit in tijden waarin het zoeken naar nieuwe
                     woonruimte bemoeilijkt wordt en de verhuurder heeft de zekerheid dat de huurovereenkomst
                     tijdelijk blijft en na verloop van de verlengde termijn eindigt. Van belang daarbij
                     is het vinden van een goede balans in de rechten en verplichtingen van zowel huurder
                     als verhuurder. Gezien het belang dat de huurder heeft bij voortzetting van de tijdelijke
                     huurovereenkomst, ligt het procesinitiatief in principe bij de verhuurder. Dit ligt
                     alleen anders bij de in wet limitatief opgesomde zwaarwichtige redenen voor de verhuurder
                     om niet in te stemmen met het verzoek van de huurder om tijdelijke verlenging van
                     de tijdelijke huurovereenkomst. In die gevallen vindt de regering het redelijk dat
                     het initiatief bij de huurder ligt. Dit wil echter niet zeggen dat daarmee de bewijslast
                     eenzijdig bij de huurder ligt. Een verhuurder die een beroep doet op een zwaarwegende
                     reden zal daartoe zelf het bewijs moeten leveren.
                  
Voorts is gekozen voor een laagdrempelige procesgang, een verzoekschriftprocedure
                     bij de kantonrechter.
                  
De leden van de PvdA-fractie vroegen of een termijn van twee weken voor huurders om
                  aanspraak te maken op verlenging niet toch redelijker is.
               
De huurder kan een verzoek doen tot het tijdelijk verlengen (met één, twee of drie
                     maanden) van een huurovereenkomst. Daarbij geldt dat het voor partijen van belang
                     is snel duidelijkheid te krijgen over hun rechtsverhouding. Daarom kent de voorgestelde
                     tijdelijke wet korte termijnen.
                  
De termijn van een week voor de huurder is gekozen om een balans te vinden in de reactietermijn
                     die verhuurders hebben op een verzoek van de huurder. Deze is ook gesteld op een week
                     en tezamen houdt dat ook ruimte voor een mogelijke rechtelijke toetsing voor het aflopen
                     van de huurovereenkomst. Ook als de huurder niet binnen één week een verzoek doet
                     aan de verhuurder om de huurovereenkomst te verlengen, kunnen de huurder en verhuurder
                     met wederzijds goedkeuren alsnog besluiten om de huurovereenkomst te verlengen. Om
                     het proces te bespoedigen dat de huurder binnen één week een verzoek doet bij de verhuurder,
                     heeft het kabinet een informatieplicht bij de verhuurder neergelegd om de huurder
                     te informeren over deze mogelijkheid tot een tijdelijke verlenging. Met de nota van
                     wijziging is geregeld dat het niet nakomen door de verhuurder van de informatieverplichting
                     als gevolg dat de huurder niet kan worden tegengeworpen dat hij niet aan de termijn
                     van artikel 2, tweede lid, heeft voldaan. Met andere woorden de huurder mag het verzoek
                     later dan een week na de aanzegging indienen, indien de verhuurder hem niet had gewezen
                     op de mogelijkheden van de voorgestelde tijdelijke wet. Hierbij is het voldoende als
                     de huurder het schriftelijke verzoek per e-mail doet.
                  
De leden van de PvdA-fractie vroegen of de regering kan aangeven in hoeverre de opgenomen
                  redenen voor het niet tijdelijk verlengen van de huurovereenkomst een kans bieden
                  voor de verhuurders om onder hun verantwoordelijkheid uit te komen.
               
De voorgestelde tijdelijke wet regelt in artikel 4 een limitatief aantal zwaarwegende
                  redenen op grond waarvan de verhuurder een tijdelijke verlenging kan weigeren. Zo
                  kan het bijvoorbeeld zijn dat een verhuurder al vóór 1 april 2020 contractuele verplichtingen
                  is aangegaan met derden over sloop of renovatie van de woning. In die afspraken moet
                  de verplichting voor verhuurder zijn opgenomen dat de woning leeg en ontruimd dient
                  te zijn. Bij zelfbewoning van de woning zal de verhuurder concreet kunnen aantonen
                  dat hij de woning zelf weer wil betrekken en daartoe al het nodige te hebben ondernomen.
                  Dit kan bijvoorbeeld blijken uit de opzegging van de huurovereenkomst van de woning
                  van de verhuurder of het tonen van een koopovereenkomst waaruit blijkt dat de verhuurder
                  zijn woning heeft verkocht. Naar verwachting zijn deze zwaarwegende redenen concreet
                  te toetsen.
               
Mocht een huurder desondanks van mening zijn dat zijn belang zwaarder weegt dan dat
                  van de verhuurder kan de huurder de weigering voorleggen aan de rechter. Die zal bepalen
                  of de huurovereenkomst wordt verlengd en weegt daarbij de belangen van beide partijen,
                  waarbij alle omstandigheden van het geval in ogenschouw worden genomen.
               
De leden van de PvdA-fractie vroegen of de regering risico’s ziet in de clausule in
                  de wet die voorziet in het niet verlengen van een tijdelijk overeenkomst op grond
                  dat de huurder zich niet heeft gedragen zoals een goed huurder betaamt.
               
Het kabinet heeft met de brancheorganisaties van verhuurders, te weten Aedes (woningcorporaties),
                  IVBN (institutionele beleggers), Vastgoed Belang (particuliere verhuurders) en Kences
                  (studentenhuisvesters), afgesproken dat verhuurders binnen hun mogelijkheden zoeken
                  naar maatwerkoplossingen voor huurders die in de coronacrisis in de betalingsproblemen
                  zijn gekomen en dat huisuitzettingen zoveel mogelijk worden uitgesteld. In dat licht
                  vindt het kabinet niet dat een betalingsachterstand als gevolg van het coronavirus
                  een reden is om een tijdelijk huurovereenkomst niet te verlengen. Het kabinet vindt
                  het wel van belang dat een verhuurder een tijdelijk overeenkomst niet hoeft te verlengen
                  wanneer er gerede twijfel is dat de huurder misbruik heeft gemaakt van het feit dat
                  verhuurders coulant zijn met huisuitzettingen en daarom niet of minder betaalt terwijl
                  hij geen betalingsproblemen ervaart als gevolg van de coronacrisis. In deze situaties
                  zullen de omstandigheden van geval tot geval moeten worden beoordeeld. Hiervoor is
                  de rechter de aangewezen instantie. Ook kan een rechtelijke uitspraak noodzakelijk
                  zijn om te kunnen beoordelen of een verhuurder in redelijkheid een oplopende betalingsachterstand
                  kan blijven dragen gedurende de verlengde huurperiode.
               
De leden van de PvdA-fractie vroegen of de regering kan aangeven of een mogelijke
                  tweede verlenging van de tijdelijke wet onder dezelfde voorwaarden als de eerste verlenging
                  redelijk is.
               
Verwezen wordt verwijst naar de beantwoording van de vragen van de leden van de PVV-fractie.
De leden van de PvdA-fractie vroegen of de regering kan aangeven of bij het toetsen
                     van de huurprijs bij tijdelijke verlenging de huurcommissie voldoende capaciteit heeft
                     om deze binnen een aanvaardbare termijn te toetsen.
                  
De voorgestelde tijdelijke wet resulteert niet in meer zaken bij de Huurcommissie.
                  De termijn waarin de huurder de huurprijs kan laten toetsen verschuift enkel met zoveel
                  maanden als dat het huurovereenkomst wordt verlengd. Er komen niet meer mogelijkheden
                  voor dezelfde huurder om de huurprijs laten toetsen. Er is derhalve geen extra capaciteit
                  nodig bij de Huurcommissie op basis van de voorgestelde tijdelijke wet.
               
De leden van de PvdA-fractie vroegen of de regering de mening deelt dat huurverhogingen
                  niet wenselijk zijn in een crisis.
               
Voor huurders die in de betalingsproblemen zijn gekomen door de coronacrisis kan een
                  huurverhoging tot problemen leiden degenen. Om die reden heeft de Minister voor Milieu
                  en Wonen met verhuurders afspraken gemaakt over huurders die door coronacrisis in
                  betaalproblemen zijn geraakt. Binnen de mogelijkheden van verhuurders zullen zij via
                  maatwerk proberen om tot oplossingen te komen. Het kabinet zet erop in dat banen kunnen
                  worden behouden, zodat huishoudens geen grote inkomensdaling doormaken. Ook kunnen
                  ondernemers, ZZP’ers en flexwerkers financiële tegemoetkomingen krijgen. De afgelopen
                  jaren hebben we al een gemiddeld gematigde huurontwikkeling gezien, ook in de vrije
                  sector, en het kabinet verwacht dat deze trend ook dit jaar doorzet. Ook kan een huurder
                  in aanmerking komen voorhuurtoeslag of deze bijstellen bij een inkomensterugval. De
                  verwachting is dat veel huurders de huur en de huurverhoging kunnen dragen. Zo niet,
                  dan wordt er samen met de verhuurder gekeken naar oplossingen. Een generieke maatregel
                  (ook voor de huurders die geen financiële hinder ondervinden van de coronacrisis)
                  kan erin resulteren dat verhuurders, die gerekend hebben op de extra inkomsten behoren
                  bij de huurverhoging, bijvoorbeeld bouwplannen niet kunnen uitvoeren of verduurzamingsmaatregelen
                  niet kunnen treffen. Gezien het huidige woningtekort en de verduurzamingsopgave is
                  dit niet wenselijk.
               
De huurverhoging in het sociale segment (het qua huurprijs gereguleerde huursegment)
                  is gemaximeerd, ongeacht het type verhuurder. In de vrije sector is de huurverhoging
                  afhankelijk van de gemaakte afspraken in de huurovereenkomst. Gebruikelijk is dat
                  er een indexeringsclausule is opgenomen. De huurder weet op welke datum met welk bedrag
                  of welk percentage de huur wordt verhoogd. Te verwachten valt dat veel verhuurders
                  in lijn met de afgelopen jaren in deze tijd ook kiezen voor een gematigde huurverhoging.
                  Daarnaast verwijs ik u naar het antwoord op de vraag van de leden van de fractie van
                  GroenLinks.
               
Op dit moment is de Minister voor Milieu en Wonen bezig met het onderzoek naar de
                  jaarlijkse maximering in de vrije sector n.a.v. de motie van de heer Nijboer. Hier
                  komt zij later dit voorjaar op terug.
               
De leden van de PvdA-fractie vroegen welke mogelijkheden er bestaan om woningen in
                  het sociale segment te behoeden voor een huurverhoging en of de regering vervolgens
                  bereid is om woningcorporaties te compenseren voor het verlies van inkomsten (bijvoorbeeld
                  door de verlaging van de verhuurderheffing).
               
Aedes en de Woonbond hebben in het Sociaal Huurakkoord al afspraken gemaakt over huurbevriezing
                  of huurverlaging voor huurders met een structureel laag inkomen en een voor hun inkomen
                  hoge huur. Deze, en andere al eerder gemaakte afspraken, kunnen nu tijdens de coronacrisis
                  worden gebruikt om tot oplossingen te komen voor huurders die dat nodig hebben.
               
Daarnaast zal niet elke huurder een inkomensdaling doormaken door de coronacrisis.
                  Op dit moment kiest het kabinet daarom niet voor een algemene generieke maatregel
                  die voor alle huurders geldt. Zoals hiervoor aangehaald wordt er door het kabinet
                  op ingezet dat banen kunnen worden behouden, zodat iedereen zijn salaris blijft ontvangen.
                  Ook kunnen ondernemers, ZZP’ers en flexwerkers financiële tegemoetkomingen krijgen.
                  Daarmee probeert het kabinet aan de voorkant te voorkomen dat huurders betaalproblemen
                  krijgen. Een eventuele huurverhoging wordt daarnaast gedeeltelijk gecompenseerd door
                  huurtoeslag. Een compensatie voor woningcorporaties is op dit moment niet aan de orde.
               
Tot slot vroegen de leden van de PvdA-fractie of de regering duidelijk wil maken aan
                  alle partijen die een rol hebben in het verhuren van woningen dat huisuitzetting uiterst
                  ongewenst is en dat deze partijen hun maatschappelijke verantwoordelijkheid dienen
                  te nemen en naast deze wet coulant kunnen zijn richting hun huurders.
               
Het kabinet heeft met de brancheorganisaties van verhuurders, te weten Aedes (woningcorporaties),
                  IVBN (institutionele beleggers), Vastgoed Belang (particuliere verhuurders) en Kences
                  (studentenhuisvesters), afgesproken dat verhuurders binnen hun mogelijkheden zoeken
                  naar maatwerkoplossingen voor huurders die in de coronacrisis in de betalingsproblemen
                  zijn gekomen en dat huisuitzettingen zoveel mogelijk worden uitgesteld. De leegstandsbeheerder
                  zijn hierop aansluitend met een eigen verklaring gekomen hoe zij omgaan met de gevolgen
                  van de coronacrisis. De Minister voor Milieu en Wonen heeft daarnaast de VNG en veiligheidsregio’s
                  opgeroepen om in deze tijd goed te kijken naar nut en noodzaak van nu handhaven op
                  permanente bewoning op vakantieparken. Hieruit blijkt de betrokkenheid van verhuurders
                  en de intentie om, binnen de mogelijkheden die verhuurders hebben, te komen tot oplossingen
                  en maatwerk voor degene die dat nodig hebben. Daarnaast heeft de Minister voor Milieu
                  en Wonen afspraken met hypotheekverstrekkers en woonpartijen gemaakt om ervoor te
                  zorgen dat huiseigenaren niet op straat komen te staan ten tijde van de coronacrisis.
               
De leden van de ChristenUnie-fractie vroegen of een termijn van een week huurders
                  afdoende tijd biedt om te reageren en vroegen of in situaties waarin buiten de termijn
                  wordt geantwoord, verlenging nog mogelijk is, bijvoorbeeld wanneer sprake is van wederzijdse
                  goedkeuring.
               
De huurder kan een verzoek doen tot het tijdelijk verlengen (met één, twee of drie
                  maanden) van een huurovereenkomst. De termijn van een week is gekozen om een balans
                  te vinden in de reactietermijn die verhuurders hebben op een verzoek van de huurder.
                  Deze is ook gesteld op een week en tezamen houdt dat ook ruimte voor een mogelijke
                  rechtelijke toetsing voor het aflopen van de huurovereenkomst. Ook als de huurder
                  niet binnen één week een verzoek doet aan de verhuurder om de huurovereenkomst te
                  verlengen kunnen de huurder en verhuurder met wederzijds goedkeuren alsnog besluiten
                  om de huurovereenkomst te verlengen. Om het proces te bespoedigen dat de huurder binnen
                  één week een verzoek doet bij de verhuurder, heeft het kabinet een informatieplicht
                  bij de verhuurder neergelegd om de huurder te informeren over deze mogelijkheid tot
                  een tijdelijke verlenging. Met de nota van wijziging is geregeld dat het niet nakomen
                  door de verhuurder van de informatieverplichting als gevolg heeft dat de huurder niet
                  kan worden tegengeworpen dat hij niet aan de termijn van artikel 2, tweede lid, heeft
                  voldaan. Met andere woorden de huurder mag het verzoek later dan een week na de aanzegging
                  indienen, indien de verhuurder hem niet had gewezen op de mogelijkheden van de voorgestelde
                  tijdelijke wet.
               
De leden van de ChristenUnie-fractie vroegen of voor de gang naar de rechter, Artikel 4,
                  lid 1 sub e geen termijn is gesteld.
               
In de voorgestelde tijdelijke wet is bepaald dat de verhuurder binnen een week na
                  het verzoek van de huurder kan weigeren hiermee in te stemmen indien zich een of meer
                  van de in artikel 4, eerste lid, onderdelen a tot en met 2, genoemde gronden voordoen.
                  De huurder kan indien de verhuurder weigert in te stemmen zich tot de rechter wenden.
                  Daar is geen termijn voor gegeven, maar het ligt voor hand dat de huurder dat zal
                  doen voordat de in de huurovereenkomst overeengekomen huurtermijn is verstreken. Zoals
                  hiervoor aangegeven zijn de reactietermijn van een week voor zowel huurder als verhuurder
                  ingegeven vanuit het uitgangspunt dat er voldoende ruimte is voor een mogelijke rechtelijke
                  toetsing.
               
De leden van de ChristenUnie-fractie vroegen wat het gevolg is als de verhuurder de
                  huurder niet informeert over de mogelijkheden van de voorgestelde tijdelijke wet.
               
In beginsel eindigt het huurovereenkomst op de overeengekomen einddatum als de huurder
                  niet binnen een week na de aanzegging van de einddatum door de verhuurder om verlenging
                  vraagt. Aan het verzoek tot verlenging van de verhuurder is geen termijn gesteld.
                  Mocht de huurder de termijn van een week ongebruikt hebben laten verstrijken, kan
                  hij de verhuurder vragen om van verhuurderszijde een verzoek om verlenging te doen.
                  Indien de verhuurder verzoekt de huur tijdelijk te verlengen en de huurder daarmee
                  instemt, wordt de tijdelijke huur verlengd met maximaal drie maanden doch uiterlijk
                  tot 1 september 2020 (artikel 3 van de voorgestelde wet).
               
Met de nota van wijziging is geregeld dat het niet nakomen door de verhuurder van
                  de informatieverplichting als gevolg heeft dat de huurder niet kan worden tegengeworpen
                  dat hij niet aan de termijn van artikel 2, tweede lid, heeft voldaan. Met andere woorden
                  de huurder mag het verzoek later dan een week na de aanzegging indienen, indien de
                  verhuurder hem niet had gewezen op de mogelijkheden van de voorgestelde tijdelijke
                  wet.
               
De leden van de ChristenUnie-fractie vroegen hoe de bepalingen in de wet die toezien
                  op de duur en mogelijke verlenging van de wet zich verhouden tot andere tijdelijke
                  wetten als de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid en de Tijdelijke wet
                  digitale beraadslaging en besluitvorming provincies, gemeenten, waterschappen en de
                  openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, waar voor andere mechanismes wordt
                  gekozen.
               
De voorgestelde tijdelijke wet grijpt in de private rechtsverhouding tussen burgers.
                  Daarmee onderscheidt deze voorgestelde tijdelijke wet zich van de twee andere genoemde
                  tijdelijke wetten. De rechtvaardiging hiervoor is het belang van enerzijds de huurder
                  dat hij niet zonder woonruimte komt en anderzijds het belang van verhuurders om niet
                  zonder meer geconfronteerd te worden met een huurovereenkomst voor onbepaalde tijd
                  indien dit niet wenselijk is. Daarom is het goed dat de regering kan besluiten tot
                  verlenging van de voorgestelde tijdelijke wet nadat daarover de Afdeling advisering
                  van de Raad van State is geraadpleegd.
               
De leden van de ChristenUnie-fractie vroegen welke mogelijkheden er zijn om huurstijging
                  tegen te gaan, of op zijn minst in te perken bijvoorbeeld door een (tijdelijk) maximumpercentage
                  vast te stellen voor stijging van huren in de particuliere sector.
               
Het kabinet gaat ervan uit dat de leden van de ChristenUnie-fractie met particuliere
                     sector de vrije sector (het qua huurprijs geliberaliseerde huursegment) bedoelen.
                     De huurverhoging in het sociale segment (het qua huurprijs gereguleerde huursegment)
                     is immers al gemaximeerd, ongeacht het type verhuurder.
                  
In het geliberaliseerde segment (vrije-sectorhuur) gaat de huurverhoging op de in
                     de huurovereenkomst afgesproken datum in, maar staat het verhuurders vrij om de inning
                     van die huurverhoging enige tijd uit te stellen. Ook dit geldt zowel voor woningen
                     van woningcorporaties als woningen van particuliere verhuurders.
                  
Het kabinet zet erop in dat banen kunnen worden behouden, zodat iedereen zijn salaris
                     blijft ontvangen. Ook kunnen ondernemers, ZZP’ers en flexwerkers financiële tegemoetkomingen
                     krijgen. Ook kan een huurder in aanmerking komen voor huurtoeslag of deze bijstellen
                     bij een inkomensterugval. Het kabinet verwacht dat veel huurders hierdoor hun huur gewoon kunnen
                     blijven betalen. De afgelopen jaren hebben we al een gemiddeld gematigde huurontwikkeling
                     gezien, ook in de vrije sector, en het kabinet verwacht dat deze trend ook dit jaar
                     doorzet. Tegelijkertijd moeten we oog hebben voor huurders die betaalproblemen hebben
                     door de coronacrisis. Daarom vindt het kabinet de afspraken die de Minister voor milieu
                     en wonen heeft gemaakt met de verhuurorganisaties om in die gevallen maatwerk toe
                     te passen zo belangrijk. Dat maatwerk moet ten goede komen aan degenen die dat nodig
                     hebben, zodat verhuurders anderzijds de mogelijkheid houden om zoveel mogelijk door
                     te gaan met investeringen voor de benodigde nieuwbouw en verduurzaming, ook in de
                     vrije sector. Een generiek maximeren van de huurverhoging voor alle huurders, ook
                     voor huurders die niet financieel worden geraakt door de coronacrisis, kan erin resulteren
                     dat verhuurders in financiële problemen komen of bouwplannen moeten uitstellen. Verhuurders
                     hebben immers gerekend op de inkomsten die de huurverhoging met zich zou meebrengen.
                     Die inkomsten hebben zij nodig om gemaakte plannen te realiseren. Het kabinet stelt
                     een groot belang in de woningbouwproductie en verduurzaming. Om die redenen is het
                     kabinet niet bereid om de huurverhoging in de vrije sector (tijdelijk) te maximeren.
                  
De leden van de fractie van 50PLUS vroegen in het bijzonder aandacht voor de gevolgen
                  bij het mogelijk overlijden van huurders met een huurovereenkomst voor bepaalde tijd
                  en wat de rechten en plichten zijn van nabestaanden en/of eventuele medebewoners als
                  gevolg van deze wet indien een huurder met een tijdelijke huurovereenkomst overlijdt.
               
De voorgestelde tijdelijke wet beoogt geen onderscheid te maken in de positie van
                  erfgenamen van huurders met een tijdelijke huurovereenkomst. Als op basis van de voorgestelde
                  tijdelijke wet een huurovereenkomst tijdelijk wordt verlengd hebben erfgenamen of
                  medebewoners dezelfde positie als die zij hadden ten tijde van de «eerste» bepaalde
                  tijd.
               
De leden van de fractie van 50PLUS vroegen of de rechten en plichten van nabestaanden
                  en/of medehuurders in algemene zin voldoende bekend zijn en of flankerend beleid in
                  de vorm van voorlichting nodig is.
               
Op de website www.rijksoverheid.nl wordt voorlichting gegeven over de positie van medebewoners bij het overlijden van
                  de huurder. Op dit moment acht ik meer voorlichting niet nodig.
               
De Minister voor Milieu en Wonen, S. van Veldhoven-van der Meer
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
S. van Veldhoven-van der Meer, minister voor Milieu en Wonen 
Stemmingsuitslagen
Aangenomen met handopsteken
| Fracties | Zetels | Voor/Tegen | 
|---|---|---|
| VVD | 32 | Voor | 
| PVV | 20 | Voor | 
| CDA | 19 | Voor | 
| D66 | 19 | Voor | 
| GroenLinks | 14 | Voor | 
| SP | 14 | Voor | 
| PvdA | 9 | Voor | 
| ChristenUnie | 5 | Voor | 
| 50PLUS | 4 | Voor | 
| PvdD | 4 | Voor | 
| DENK | 3 | Voor | 
| SGP | 3 | Voor | 
| FVD | 2 | Voor | 
| Van Haga | 1 | Voor | 
| Van Kooten-Arissen | 1 | Voor | 
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.