Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over het ontwerpbesluit houdende bepalingen ter uitvoering van de Wet kansspelen op afstand (Besluit kansspelen op afstand) (Kamerstuk 33996-76)
2020D11971 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid heeft een aantal vragen en opmerkingen
voorgelegd aan de Minister voor Rechtsbescherming over de brief van 3 maart 2020 over
het ontwerpbesluit houdende bepalingen ter uitvoering van de Wet kansspelen op afstand
(Besluit kansspelen op afstand) (Kamerstuk 33 996, nr. 76).
De voorzitter van de commissie, Van Meenen
De adjunct-griffier van de commissie, Burger
Inhoudsopgave
Blz.
I.
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
2
1.
Aanleiding en doelstelling besluit
3
2.
Inhoud van het besluit
4
2.1
Het vergunningenstelsel
4
2.2
Voorkomen kansspelverslaving
5
2.2.1
Pakket aan maatregelen
5
2.2.2
Risico-analyse spelaanbod
6
2.3
Consumentenbescherming
6
2.3.1
Reclame
6
2.3.2
Fraude en witwassen
6
2.3.3
Matchfixing
7
2.4
Toezicht en handhaving door de Kansspelautoriteit
7
2.4.1
Controledatabank
7
3.
Administratieve lasten
7
4.
Europeesrechtelijk kader en grondrechten
8
5.
Uitvoerbaarheid, handhaafbaarheid en financiële gevolgen
8
6.
Totstandkoming van dit besluit
10
6.1
Verslavingspreventie en reclame
10
Vertegenwoordiger
10
De rol van (ervarings)deskundigen bij het verslavingspreventiebeleid
11
Bezoekersregistratie speelautomatenhallen
11
Reclame en werving
11
7.
Overig
12
8.
Artikelsgewijs
14
Artikel 2.2
14
Artikel 2.5
14
Artikel 3.1
15
Artikel 3.2
15
Artikel 3.4
15
Artikel 3.5
16
Artikel 4.2
16
Artikel 4.7
16
Artikel 4.8
16
Artikel 4.9
16
Artikel 4.11
17
Artikel 4.14
17
Artikel 4.18
17
Artikel 4.19
17
Artikel 4.35
18
II.
Reactie van de Minister voor Rechtsbescherming
18
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Algemeen
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het ontwerpbesluit
houdende bepalingen ter uitvoering van de Wet kansspelen op afstand (Besluit kansspelen
op afstand) (hierna: het ontwerpbesluit). Zij hebben nog enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van het ontwerpbesluit en hebben
hierbij nog enkele vragen.
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het ontwerpbesluit. Zij hebben
daarover nog enkele vragen.
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het ontwerpbesluit. Zij roepen
in herinnering dat een flink aantal voornemens in de Wet kansspelen op afstand (Wet
koa) geregeld wordt in lagere regelgeving. Deze leden achten het daarom van belang
over dit ontwerpbesluit vragen te stellen. In zijn algemeenheid zijn voornoemde leden
voorstander van de Wet koa. Gokken vindt nu eenmaal plaats in Nederland en gezien
de risico’s hiervan, zien deze leden dit het liefst in een veilige omgeving gebeuren.
Daarbij moet wel rekening worden gehouden met zaken als witwassen en fraude en het
voorkomen van verslaving. De Wet koa en dit ontwerpbesluit zetten daar stappen toe.
De aan het woord zijnde leden hebben hier nog wel enkele vragen over.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het
ontwerpbesluit. Zij hebben nog enkele vragen.
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het ontwerpbesluit. Zij maken
van de mogelijkheid gebruik enkele vragen over het kansspelbeleid en de kansspelmarkt
te stellen.
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het ontwerpbesluit.
Zij delen de doelstelling van een restrictief kansspelbeleid dat met name gericht
is op het kanaliseren van de vraag naar kansspelen naar het legale deel van de markt.
Toch menen de aan het woord zijnde leden dat het ontwerpbesluit niet op alle punten
voldoende aan het bereiken van die doelstelling bijdraagt. Zij hebben daarom enkele
vragen.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van het ontwerpbesluit.
Zij waren en zijn geen voorstander van de regulering van online gokken. Deze leden
vrezen dat het ontwerpbesluit en de Wet koa zullen leiden tot meer gokverslaving en
meer gokkende jongeren met alle gevolgen van dien. Voornoemde leden maken zich grote
zorgen dat de overheid onder het mom van kanalisering teveel ruimte biedt aan gokpartijen
die uiteindelijk enkel financieel gewin als doel hebben. De aan het woord zijnde leden
zien tegelijkertijd met instemming dat met het ontwerpbesluit uitvoering wordt gegeven
aan de moties Van der Graaf c.s. (Kamerstuk 24 557, nrs. 160 en 161) die erop zijn gericht te voorkomen dat jongeren doelwit worden van reclame-uitingen.
De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het ontwerpbesluit.
Zij vinden het aanbieden van dergelijke kansspelen ongewenst, maar nu ervoor gekozen
is dit wettelijk toe te staan, vinden deze leden het belangrijk dat er duidelijke
regels zijn. Daarom hebben zij de nodige vragen.
1. Aanleiding en doelstelling besluit
De leden van de VVD-fractie wijzen erop dat er momenteel circa 1 miljoen Nederlanders
zijn die illegaal op het internet gokken. Wordt voorkomen dat bestaande online aanbieders
deze illegaal opgebouwde database gaan benaderen? Op welke wijze wil de regering dit
vormgeven?
Voor de leden van de CDA-fractie is het de afgelopen tijd ten principale duidelijk
geworden dat verschillende onlineaanbieders zich blijven richten op de Nederlandse
markt terwijl dat niet is toegestaan. De onlineaanbieders houden zich simpelweg niet
aan de regels, zelfs niet nu zij weten dat zij hierdoor tenminste tijdelijk geen vergunning
zullen krijgen. Hoe beoordeelt de regering dit? Denkt de regering nog steeds dat door
regulering een veiliger speelaanbod zal ontstaan? Erkent de regering dat er onlineaanbieders
zijn die zich zelfs specifiek op minderjarigen richten? Hoe denkt de regering te kunnen
voorkomen dat deze praktijken voortgaan en straks zelfs nog minder goed te weren zijn?
De leden van de GroenLinks-fractie vragen wat er geregeld is om illegaal opererende
online aanbieders te verhinderen na opening van de online kansspelmarkt klanten te
benaderen met behulp van hun illegaal opgebouwde databases. Deze leden vrezen dat
het gewenste level playing field tussen legale aanbieders in het geding komt als dit
niet actief verhinderd wordt. Daarnaast vragen voornoemde leden hoe voorkomen wordt
dat deelnemers doorgeleid worden naar kansspelen met grotere risico’s. Het komt immers
nu ook al voor dat aanbieders met relatief onschuldige kansspelletjes deelnemers proberen
te verleiden ook deel te nemen aan gokspellen, waarbij de speelverliezen snel kunnen
oplopen en de kans op gokverslaving aanzienlijk groter is. Omgekeerd kunnen de aan
het woord zijnde leden zich voorstellen dat het onder omstandigheden mogelijk moet
zijn deelnemers vanuit (hoog)riskante online kansspelen te geleiden naar relatief
veiligere vormen van kansspelen. Deze zogenoemde «superkanalisatie» lijkt nu nauwelijks
mogelijk te zijn. Klopt dat? Graag ontvangen deze leden een reactie.
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat in het ontwerpbesluit veelvuldig wordt
gesproken in termen als «onmatige deelname aan kansspelen». Waarom wordt voor dergelijke
zachte bewoordingen gekozen wanneer het in feite om problematisch gokken gaat, hoogstwaarschijnlijk
ten gevolge van een gokverslaving? Kan de regering dan ook de stelling onderschrijven
dat gokverslaving een serieus probleem is en dat het belangrijk is dat gewicht ook
in terminologie vanuit de overheid te laten doorklinken? Gebeurt dit in de ogen van
de regering momenteel voldoende? Is de regering bereid de terminologie aan te passen
waar dat kan?
De leden van de SGP-fractie vragen of een vergunninghouder die eerder illegaal kansspelen
op afstand aanbood automatisch wordt afgewezen voor een vergunning voor legaal aanbod.
2. Inhoud van het besluit
2.1 Het vergunningenstelsel
De leden van de D66-fractie lezen dat in paragraaf 2.1 van de nota van toelichting
ingegaan wordt op het vergunningsstelsel. Bij het verstrekken van een vergunning en
als onderdeel van de betrouwbaarheidsbeoordeling betrekt de Kansspelautoriteit (Ksa)
ook relevante strafrechtelijke en bestuursrechtelijke antecedenten van de vergunninghouder.
Waar wordt hier precies op gedoeld? Wat zijn relevante antecedenten? Bij welk soort
antecedenten wordt geen vergunning verstrekt? Klopt het dat deze antecedenten nog
bij ministeriële regeling worden vastgesteld? Welke eisen worden verder gesteld aan
een verantwoorde, betrouwbare en controleerbare bedrijfsvoering? Kan de regering dit
specificeren? Voornoemde leden vragen voorts ook waarom gekozen is voor een periode
van vijf jaar voor de geldigheid van de vergunning en hoe verlenging ervan verloopt.
De aan het woord zijnde leden vinden het van belang dat dit stelsel er komt. Zij zien
echter ook de paradox die het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) benoemde: «Het
voorstel bevat echter zodanige verplichtingen, dat het risico groot is dat aanbieders
in de praktijk deze zullen proberen te ontwijken en hun diensten online via landen
met een minder strak regime alsnog met een lagere drempel aanbieden. Het voorstel
maakt onvoldoende duidelijk hoe, zonder de mogelijkheid tot het blokkeren van ongewenste
aanbieders, dergelijk ontwijkend gedrag kan worden voorkomen.»1 Wat is de reactie van de regering hierop, mede gezien het feit dat de initiële lasten
circa 800.000 euro betreffen voor een individuele vergunninghouder?
2.2 Voorkomen kansspelverslaving
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen in de nota van toelichting dat de eerste
doelstelling van het Nederlandse kansspelbeleid het voorkomen van kansspelverslaving
is. Welk streefcijfer is hiervoor geformuleerd? En op welke wijze is voorzien in een
goede nulmeting, alvorens de Wet koa in werking treedt?
De leden van de SGP-fractie zouden graag meer aandacht zien voor signalen die door
de familie of sociale omgeving worden doorgegeven of door verslavingsinstanties. Op
welke manier wordt met dat soort gegevens rekening gehouden in het beoordelen of iemand
(nog langer) deel mag nemen?
2.2.1 Pakket aan maatregelen
De leden van de D66-fratie hebben kennisgenomen van de maatregelen die zijn genomen
ter voorkomen van kansspelverslaving. Elke vergunninghouder die kansspelen op afstand
organiseert, dient preventiebeleid te ontwikkelen in samenwerking met deskundigen.
Aan welke inhoudelijke eisen dient dit verslavingsbeleid te voldoen?
Voornoemde leden lezen voorts dat wanneer een speler zich inschrijft hij zijn speelgrenzen
moet aangeven, en dat tijdens het spelen de speler eraan herinnerd wordt «wanneer
deze grenzen (dreigen te worden) overschreden». Betekent dit dat de speler door kan
spelen wanneer hij zijn eigen grenzen overschrijdt? Wanneer kan worden gekozen voor
het onderbreken van het spel? Welke risico-indicatoren worden hierbij gehandhaafd?
Hoe werkt dit voor de speelautomatenhallen, waartoe dit besluit een verplichting introduceert
om de frequentie te registreren waarmee spelers de speelautomatenhal bezoeken en die
informatie te analyseren? Moeten deze exploitanten al hun bezoekers registeren en
bijhouden in een administratie? Wat betekent dit voor hen? Graag ontvangen de aan
het woord zijnde leden een toelichting.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de herinnering die wordt gegeven aan
mensen die gokken wanneer zij hun vooraf gestelde grenzen overschrijden ook een daadwerkelijke
beperking is of dat zij na de herinnering gewoon door kunnen gaan? Welk wetenschappelijk
onderzoek ligt ten grondslag aan de keuze om met enkel een herinnering te werken?
Een belangrijk uitgangspunt van het ontwerpbesluit, zo lezen voornoemde leden, is
de verantwoordelijkheid die de kansspelsector zelf dient te nemen op het gebied van
preventie, signalering en behandeling van gokverslaving. Welke resultaten die gokaanbieders
op dit gebied in het verleden hebben laten zien, bieden genoeg reden om met vertrouwen
aan te kunnen nemen dat zij deze verantwoordelijkheid op goede wijze zullen uitvoeren?
Is niet juist het tegenovergestelde gegeven alleen al het misleidende en soms ook
onrechtmatige advertentiegedrag van gokaanbieders?
2.2.2 Risico-analyse spelaanbod
De leden van de PvdA-fractie lezen in paragraaf 2.2.3 van de nota van toelichting
dat om kansspelverslaving te voorkomen een vergunninghouder een risicoanalyse moet
toepassen op zijn kansspelaanbod. Daarmee wordt de vergunninghouder geacht het «verslavingsrisicopotentieel
van zijn kansspelaanbod voor kansspelverslaving in kaart» te brengen. Hij moet zijn
verslavingspreventiebeleid daarop afstemmen. Naar de mening van voornoemde leden is
dit een essentieel onderdeel van het voorkomen van verslaving. Zij vragen of het in
kaart brengen van de verslavingsrisico’s van een kansspel wel aan de vergunninghouder
zelf overgelaten mag worden. De vergunninghouder kan vanwege commerciële belangen
eerder geneigd zijn risico’s lager in te schatten dan zij in werkelijkheid zijn en
als gevolg daarvan ook zijn preventiebeleid te zwak vormgeven. Bovendien is het de
aan het woord zijnde leden niet duidelijk of er objectieve criteria zijn aan de hand
waarvan de vergunninghouder de risico’s kan of moet inschatten en zo ja, wat die criteria
inhouden. Kan de regering hier nader op ingaan? De in de nota van toelichting (p.
139) geformuleerde eis dat de risicoanalyse door de vergunninghouder op wetenschappelijke
inzichten gebaseerd moet zijn achten de aan het woord zijnde leden te vaag en overtuigt
hen in die zin niet. Dat de Ksa achteraf analyses van de vergunninghouder kan verlangen
(p. 38) overtuigt hen evenmin. Hoe wordt precies toezicht gehouden op de risicoanalyses?
Waarom is er geen externe onafhankelijke instantie die per kansspel het verslavingsrisico
in kaart brengt? Hoe verhoudt de risicoanalyse door de vergunninghouder zich tot de
keuring van het gehele spelsysteem voor de ingebruikname door een aangewezen, geaccrediteerde
keuringsinstelling (p. 59)? Beoordeelt die instelling per spel ook de verslavingsrisico’s?
2.3 Consumentenbescherming
2.3.1 Reclame
De leden van de ChristenUnie-fractie onderschrijven de stelling dat gokreclames niet
mogen overhalen tot impulsieve acties, bijvoorbeeld door tijdelijke kortingsacties.
«Twee voor de prijs van één» wordt daarbij als voorbeeld genoemd. Tegelijkertijd constateren
deze leden dat geregeld voor krasloten bijvoorbeeld «3+1-gratis» acties worden gehouden.
Hoe verhoudt dit zich tot deze richtlijn?
De leden van de SGP-fractie lezen bij het onderdeel reclame in de toelichting dat
deze niet gericht mag zijn op jongeren en producten die vooral bij hun doelgroep passen
en dat bovendien geen reclame gemaakt mag worden bij onder meer scholen. Op welke
manier is dat nu in de regels vastgelegd? Geldt bij elke vorm van reclame ook een
verplichting om melding te maken van het verslavende karakter van kansspelen? Zo nee,
waarom niet?
De aan het woord zijnde leden roepen in herinnering dat de stelling bij de Wet koa
was dat het niet de bedoeling was kansspelen aantrekkelijk te maken voor nieuwe doelgroepen.
Op welke manier wordt dit concreet gemaakt in dit ontwerpbesluit? Wordt gemonitord
door een onafhankelijke partij om vast te stellen of inderdaad geen nieuwe doelgroepen
aangesproken worden die eerder nog niet deelnamen aan kansspelen op afstand?
2.3.2 Fraude en witwassen
De leden van de D66-fractie lezen dat, om fraude en witwassen te voorkomen, de speelrekening
slechts gekoppeld kan worden aan één geverifieerde tegenrekening van de speler. Deze
leden vragen hoe de vergunninghouder deze rekening verifieert. Hoe controleert hij
dat de rekening daadwerkelijk op de naam van de speler staat? Voornoemde leden begrijpen
dat het op deze manier mogelijk wordt betalingstransacties te monitoren en dat er
een verbod is op het gebruik van anonieme betaalinstrumenten. Zij verzoeken de regering
hier nader op in te gaan. Hoe worden verdachte transacties gemonitord door de vergunninghouder?
Welke andere maatregelen worden er getroffen?
2.3.3 Matchfixing
Kan voor de leden van de SP-fractie verduidelijkt worden of de volgende spelelementen
uitgesloten zijn van weddenschappen:
– inzetten op makkelijk te beïnvloeden (individuele) spelsituaties en inzetten op negatieve
spelelementen;
– weddenschappen op competities waar reglementaire controle of verslaggeving geheel
of gedeeltelijk ontbreekt.
Voorts vragen deze leden welke informatie gedeeld mag worden door vergunninghouders
bij de verplichte melding van verdachte of opvallende weddenschappen en/of gokbewegingen.
Mag hierbij ook specifieke persoonsinformatie worden verstrekt aan sportbonden, zodat
zij ook tuchtrechtelijke maatregelen kunnen nemen die de preventie ten goede zullen
komen? Kan onafhankelijke monitoring van gokbewegingen, bijvoorbeeld door de Ksa,
geïntroduceerd worden? Zo nee, waarom niet? Is de regering tevens bereid de sportsponsoringcode
Betrouwbaar Spel & Sponsoring onderdeel van (de toelichting op de) lagere regelgeving
te maken en een financiële bijdrage te leveren aan voorlichting en monitoring van
gokbewegingen in de Nederlandse sport?
De aan het woord zijnde leden hebben vernomen dat NOC*NSF en sportbonden pleiten voor
een structureel voorlichtingsprogramma voor sporters en (assistent-)scheidsrechters,
zodat zij matchfixing herkennen en weten hoe ze moeten handelen wanneer dit zich voordoet.
Op welke manier is de regering bereid dit voorlichtingsprogramma (mede) vorm te geven?
2.4 Toezicht en handhaving door de Kansspelautoriteit
De leden van de ChristenUnie-fractie zien dat een groot aantal rapportageverplichtingen
bij de vergunninghouder worden gelegd. Hoe kan controle op de juistheid en volledigheid
van deze rapportages worden gewaarborgd, bijvoorbeeld op het gebied van verslavingspreventie?
Voornoemde leden vinden het positief dat de Ksa kan meekijken in de primaire systemen.
Kan de Ksa ook meekijken met zogeheten preventiegesprekken die worden gevoerd met
mensen die een serieus gokprobleem hebben, dan wel kan zij gespreksverslagen hiervan
achteraf inzien?
2.4.1 Controledatabank
De leden van de D66-fractie merken op dat een vergunninghouder een controledatabank
dient in te richten: een datakluis waarin gegevens geanonimiseerd worden opgeslagen
die relevant zijn voor het toezicht. Worden eisen gesteld aan de informatiebeveiliging
van deze kluis? Valt dit onder artikel 4.40, onder b?
3. Administratieve lasten
De leden van de PVV-fractie vragen of de regering kan aangeven waarom het kostenaspect
voor de speelautomatenhallen nu ineens niet meer speelt. Is hierbij voldoende aandacht
geweest voor de proportionaliteit van deze aanvullende maatregel? Kan de regering
daarbij betrekken dat volgens de berekeningen van Sira verreweg het grootste deel
van de kosten van invoering van de Wet koa op de schouders van de speelautomatenhallen
komen te liggen? Heeft de regering over deze wijziging overleg gepleegd met de speelautomatensector?
Zo ja, wat was de uitkomst van dat overleg? Zo nee, waarom niet?
4. Europeesrechtelijk kader en grondrechten
Vrij verkeer van diensten
De leden van de CDA-fractie lezen dat de regering van mening is dat het vereisen van
een hoofd- of nevenvestiging in Nederland voor aanbieders die reeds zijn gevestigd
binnen de Europese Economische Ruimte (EER) niet gerechtvaardigd kan worden met het
oog op het vrije verkeer van diensten binnen de EER. Dit is volgens de regering zo
omdat er minder restrictieve maatregelen bestaan die het mogelijk maken de doelstelling
te bereiken. Voornoemde leden vragen of de regering helder uiteen kan zetten welke
doelstelling aan deze veronderstelling ten grondslag ligt. Kan de regering in dit
verband ook uitleggen wat nu maakt dat men in België nog altijd meer restricties hanteert
die nog niet allemaal zijn «afgestraft»?
De leden van de ChristenUnie-fractie vinden de uitwerking van het regeerakkoord waar
het de vestigingseis van aanbieders in Nederland betreft niet afdoende. De keuze voor
enkel een vertegenwoordiger is te beperkt. Daarnaast zijn de eisen die aan de vertegenwoordiger
worden gesteld te summier. Waarom geldt niet voor alle aanbieders, ook de aanbieders
van binnen de EER, dat zij een (hoofd)vestiging in Nederland moeten hebben? Waarom
kiest de regering hier voor een andere, meer vrijblijvende, regeling dan bijvoorbeeld
België?
Privacy
De leden van de D66-fractie hebben een vraag over het advies van de Autoriteit Persoonsgegevens
(AP) en de verwerking van persoonsgegevens. Vergunninghouders die kansspelen op afstand,
in speelautomatenhallen of in speelcasino’s, aanbieden moeten de bezoekfrequentie
en het speelgedrag van spelers registreren en analyseren. Dit betreft een indringende
registratie en analyse. De AP heeft aangegeven, als deze leden het goed begrijpen,
dat het belang van verslavingspreventie als zwaarwegend algemeen belang genoegzaam
is aangetoond, maar dat dit niet geldt voor de noodzaak tot deze meer indringende
registratie en analyse van spelersgegevens. Is dit inderdaad wat de AP heeft geadviseerd?
Kan de regering dit uitgebreider toelichten? Kan hierbij tevens ingegaan worden op
de vermeende noodzaak van de indringende registratie en analyse?
5. Uitvoerbaarheid, handhaafbaarheid en financiële gevolgen
De leden van de VVD-fractie constateren dat de Ksa op grond van de Wet koa en het
ontwerpbesluit nieuwe taken en bevoegdheden krijgt. De Ksa treedt met de inwerkingtreding
van het ontwerpbesluit zowel op als vergunningverlener, alsmede als toezichthouder
van de vigerende wet- en regelgeving. De Ksa krijgt met de inwerkingtreding van de
wet- en regelgeving ook een aantal nieuwe toezicht- en handhavingsinstrumenten in
handen. Kan de regering aangeven of de capaciteit bij de Ksa voldoende wordt versterkt?
Hoeveel capaciteit krijgt de Ksa erbij om de nieuwe regels te handhaven? Hoeveel capaciteit
krijgt de Ksa om toezicht te houden? Welke instrumenten gebruikt de regering om te
monitoren of de capaciteit van de Ksa voldoende is?
De leden van de CDA-fractie lezen dat problematische spelers, al dan niet vrijwillig,
kunnen worden toegevoegd aan het centraal register uitsluiting kansspelen (CRUKS).
Deze leden begrijpen dat de persoon in kwestie daarmee uitgesloten is van het meedoen
aan kansspelen. Kan de regering uitleggen hoe geborgd wordt dat de persoon in kwestie
voorkomt in het CRUKS, maar, al dan niet met toestemming, simpelweg een account aanmaakt
op de naam van een familielid en daarmee verdergaat met het spelen van kansspelen?
Worden familieleden van personen die voorkomen in CRUKS bijvoorbeeld ook in CRUKS
genoteerd? Zo nee, hoe is de regering voornemens te voorkomen dat het te gemakkelijk
wordt met een ander profiel verder te spelen?
De leden van de D66-fractie hebben een vraag over de handhaving door de Ksa. Bij de
inwerkingtreding van de Wet koa kan de Ksa steviger en strenger handhaven en krijgt
zij meer bevoegdheden. De Minister voor Rechtsbescherming zei hierover tijdens het
algemeen overleg kansspelen op 27 november 2019: «Ik ben wat dat betreft dus optimistisch
dat Koa ons straks gaat helpen bij een veel strengere en effectievere handhaving.»
De Ksa heeft naast de handhavingstaak ook een rol bij het toekennen van vergunningen.
Voornoemde leden vragen of de Ksa hier de capaciteit voor heeft. Hoeveel fte zijn
beschikbaar voor deze taken?
De aan het woord zijnde leden horen graag wanneer een speler in het uiterste geval
wordt voorgedragen bij de Ksa voor de registratie in CRUKS ten behoeve van uitsluiting
en welke gegevens de vergunninghouder en de kansspelautoriteit hiertoe mogen verwerken.
Hoe komt CRUKS er juridisch en technisch uit te zien? Hoe dienen de casino’s en speelautomatenhallen
hiermee te werken?
De leden van de SP-fractie wijzen op het belang van een goed functionerend CRUKS.
Eerder gaf de Minister voor Rechtsbescherming aan geen reden tot uitstel te zien,
dat de Ksa hem had laten weten dat de CRUKS-applicatie medio 2020 gereed zou zijn,
en dat vanaf maart zou worden gestart met de voorbereiding en tests voor de aansluiting
van de huidige, landgebonden vergunninghouders. Kan de regering aangeven wat de impact
is van alle coronamaatregelen op de inwerkingtreding van de CRUKS-applicatie? Met
name, omdat de huidige landgebonden vergunninghouders hun locaties hebben moeten sluiten.
Is het in dat licht bezien nog reëel te stellen dat de CRUKS-applicatie medio 2020
gereed is en er vanaf maart wordt gestart met de voorbereiding en test voor de aansluiting
van de huidige, landgebonden vergunningshouders? Kan de regering de betrouwbare werking
van CRUKS nog steeds garanderen? Klopt het dat er door de tijdelijke sluiting van
de landgebonden vergunninghouders een toename is van illegaal aanbod? Wat gebeurt
er als CRUKS eerder in werking is dan de online markt open is? Kan de regering een
toename van spelers bij het illegale aanbod dan uitsluiten? Zo nee, kan de regering
dan nog eens verduidelijken waarom zij deze vrees niet heeft, zeker als er nog geen
landelijk loket operationeel is?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de betrouwbare werking van CRUKS gegarandeerd
kan worden. Is de CRUKS-applicatie medio 2020 gereed? Op de website van de Ksa valt
te lezen dat de informatiebijeenkomsten CRUKS geen doorgang konden vinden door de
coronacrisismaatregelen. Hoe wordt hier vervolg aan gegeven? Voornoemde leden vragen
de regering of de inwerkingtreding van de wet uitgesteld kan worden en in ieder geval
zorg te dragen dat CRUKS volledig in werking is voordat de Wet koa in werking treedt,
om te voorkomen dat gokverslaafden geen beschermingsmaatregelen hebben.
De aan het woord zijnde leden vinden het van belang dat de Ksa goed is toegerust om
de wet te handhaven. Zij lezen dat de Ksa verwacht structureel 40 tot 60 fte nodig
te hebben voor de uitvoering van de taken die uitvloeien uit de wet. In het jaarverslag
2019 geeft de Ksa aan 35 fte extra te verwachten. Hoe verhoudt dit zich tot elkaar?
Is het budget voor deze extra fte beschikbaar voordat de Wet koa in werking treedt,
of kunnen deze fte’s pas later worden aangetrokken? Indien het laatste het geval is,
hoe wordt voorkomen dat de Ksa vanaf het begin al achter de feiten aanloopt?
6. Totstandkoming van dit besluit
6.1 Verslavingspreventie en reclame
Vertegenwoordiger
De leden van de CDA-fractie vragen de regering uit te leggen hoe een vertegenwoordiger
van een vergunninghouder uit het buitenland waarvan niet vereist is dat die persoon
de Nederlandse taal machtig is, dan wel in Nederland woont, dan wel meerdere vergunninghouders
vertegenwoordigt even goed aan de eerste doelstelling van het Nederlandse kansspelbeleid,
te weten verslavingspreventie, kan bijdragen als een vertegenwoordiger waarvan wel
vereist is dat die persoon de Nederlandse taal machtig is, in Nederland woont en ten
hoogste een vergunninghouder vertegenwoordigt. Deelt de regering de mening dat een
dergelijke aanbieder uit bijvoorbeeld Malta, waar de georganiseerde misdaad zich tot
in de hoogste regionen heeft ingevreten in de kansspelwereld, geen strobreed in de
weg gelegd zal worden indien deze zich niet aan de regels houdt? Zou het voor de vergunninghouders
uit Malta mogelijk zijn kansspelen op afstand aan te bieden in Nederland en dat deze
vergunninghouders vertegenwoordigd worden door slechts een vertegenwoordiger? Denkt
de regering dat dit het verslavingspreventiebeleid ten goede zal komen?
Het valt de leden van de D66-fractie op dat buitenlandse aanbieders een vertegenwoordiger
in Nederland dienen te hebben «die deskundig is op het gebied van verslavingspreventie
en de contacten onderhoudt met het Nederlandse zorgstelsel.» Hoe dient dit in de praktijk
vorm te krijgen zodat Nederlandse spelers inderdaad de weg naar het Nederlandse zorgstelsel
kunnen vinden wanneer dat nodig is? Aan welke vereisten moet deze vertegenwoordiger
precies voldoen? Dient deze in Nederland geschoold te zijn bijvoorbeeld? Wie houdt
er toezicht op of die vertegenwoordiger daaraan voldoet en op welke wijze?
De leden van de GroenLinks-fractie vragen naar de eisen die gesteld worden aan de
verplichte vertegenwoordiger die online kansspelaanbieders in Nederland dienen te
hebben. Aan welke voorwaarden moet, met het oog op de doelstellingen van het Nederlandse
kansspelbeleid, deze verplichte vertegenwoordiger voldoen? In hoeverre komt dat tegemoet
aan de noodzaak van goede samenwerking tussen kansspelaanbieders en bijvoorbeeld Nederlandse
verslavingsinstanties en andere hulpverleners? Beheersing van de Nederlandse taal
is geen vereiste, wel moet de vertegenwoordiger in staat zijn «in Nederland te communiceren
in een taal die de desbetreffende Nederlandse gesprekspartners voldoende beheersen.»
Hoe kan gegarandeerd worden dat de vertegenwoordiger(s) in de praktijk inderdaad soepel
kunnen communiceren met relevante organisaties, zoals verslavingsinstanties en de
Ksa?
De leden van de PvdA-fractie lezen in de nota van toelichting dat alle vergunninghouders
die in Nederland kansspelen op afstand aanbieden «in het belang van een effectief
verslavingspreventiebeleid dat goed aansluit op het stelsel van verslavingszorg in
Nederland» een of meer vertegenwoordigers in Nederland moeten hebben. De aan het woord
zijnde leden vrezen dat kansspelaanbieders gemakkelijk aan die eis kunnen voldoen
en zien niet in hoe die vertegenwoordiger daadwerkelijk kan bijdragen aan een effectief
verslavingspreventiebeleid. Hoe kan een vertegenwoordiger voor een grote buitenlandse
aanbieder op de Nederlandse markt met vele duizenden spelers in de praktijk bijdragen
aan dat beleid? Hoe moet dat concreet gaan werken? Acht de regering het realistisch
dat een vertegenwoordiger in staat is
een individuele speler in het geval van concrete signalen van verslaving door te geleiden
naar de benodigde zorg? Zo ja, hoe dan? Of is dit niet de taak van die vertegenwoordiger
en wat moet die dan wel doen? Als deze vertegenwoordiger alleen verantwoordelijk is
voor het verslavingsbeleid van de vergunninghouder, wie moet dan wel zorgen dat een
mogelijk verslaafde speler de weg gewezen wordt naar de juiste zorgaanbieder? Hoe
kan worden voorkomen dat de vertegenwoordiger voor de vergunninghouder niet meer dan
het aanspreekpunt of zelfs bliksemafleider wordt voor het verslavingsbeleid waar de
Ksa de vergunninghouder op dient aan te spreken? Temeer daar deze vertegenwoordiger
ook een niet-Nederlands sprekende persoon kan zijn die bovendien niet in Nederland
hoeft te wonen. Kan de regering hier nader op ingaan?
Ten aanzien van de vertegenwoordiger willen de leden van de ChristenUnie-fractie weten
waarom deze meer dan één bedrijf mag vertegenwoordigen. Aan welke doelstelling van
het kansspelbeleid draagt deze mogelijkheid bij? Waarom gaat de regering hier overigens
ook in tegen de wens van de Ksa dat een vertegenwoordiger in ieder geval Nederlands
moet spreken en in Nederland woonachtig moet zijn? Aan welke doelstelling van het
kansspelbeleid draagt deze mogelijkheid bij?
De rol van (ervarings)deskundigen bij het verslavingspreventiebeleid
De leden van de ChristenUnie-fractie hechten zeer aan de rol die ervaringsdeskundigen
kunnen spelen bij het voorkomen van gokverslaving. Op welke wijze wordt momenteel
gebruik gemaakt van ervaringsdeskundigheid binnen het preventiebeleid? Wordt waar
het jongeren betreft naast ervaringsdeskundigheid ook gebruik gemaakt van peer-to-peer-methoden
bij voorlichting?
Bezoekersregistratie speelautomatenhallen
De leden van de SGP-fractie vragen hoe de verschillende vormen van registratie zich
precies tot elkaar verhouden. Worden spelers die bijvoorbeeld in het buitenland bij
kansspelen op afstand geweigerd zijn ook automatisch in Nederland uitgesloten van
deelname? Hoe is die verhouding tussen bijvoorbeeld speelautomatenhallen en de kansspelen
op afstand?
Reclame en werving
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen met instemming dat de oproep uit de motie
Van der Graaf c.s. (niet De Graaf c.s. zoals vermeld in de nota van toelichting) (Kamerstuk
24 557, nr. 160) om geen gokreclames meer uit te zenden voor 21.00 uur in het ontwerpbesluit is verwerkt.
Welke mogelijkheden zijn er momenteel om te verhinderen dat gokreclames online worden
verspreid? Eerder is ook al aangegeven dat in lijn met de motie Van der Graaf c.s.
(Kamerstuk 24 557, nr. 161) personen onder de 25 jaar en rolmodellen voor deze doelgroep niet mogen worden ingezet
in gokreclames. Op welke wijze zullen aanbieders, conform het dictum van de motie,
moeten gaan aantonen dat beroemdheden in reclame-uitingen geen substantieel bereik
hebben onder jongeren van 24 jaar of jonger?
7. Overig
De leden van de VVD-fractie brengen in herinnering dat in de Wet koa door middel van
het amendement Van Wijngaarden/Mei Li Vos (Kamerstuk 33 996, nr. 26) de volgende onderdelen bij de evaluatie van de wet inzichtelijk worden gemaakt:
de meeropbrengst van de kansspelbelasting van de landgebonden kansspelen en die van
de kansspelen op afstand, de behaalde kanalisatiegraad, het succes van de verslavingszorg
bij speelhallen en de horeca en de ontwikkeling van de afdrachten aan de sport. Is
de regering bereid de Kamer een half jaar na inwerkingtreding van de Wet koa al te
informeren over de voortgang van deze aspecten, zoals in de toelichting op het amendement
is verwoord?
De leden van de CDA-fractie lezen dat door de thans geldende maatregelen omtrent het
coronavirus de Ksa de eerste informatiebijeenkomsten van CRUKS heeft moeten annuleren.
Voorts geeft de Ksa aan dat procedures vertraagd afgehandeld kunnen worden. Voornoemde
leden vragen de regering aan te geven of verwacht wordt dat de inwerkingtreding van
onderhavig besluit en bovenliggende wetgeving op 1 januari 2021 door deze vertraging
nu ook uitgesteld zal worden. De aan het woord zijnde leden vragen de regering te
verduidelijken of daar al enig zicht op is. Veel handhaving draait op een tamelijk
laag pitje. Is alleen dat al geen reden nu terughoudend te zijn met verdere verruiming
van de mogelijkheden om legaal online te gokken?
De leden van de CDA-fractie constateren voorts dat door de thans geldende maatregelen
omtrent het coronavirus veel mensen voor lange tijd binnen zitten. Zij vrezen dat
mensen eerder verleid worden mee te doen aan illegale onlinekansspelen. Herkent de
regering deze vrees? De aan het woord zijnde leden vragen de regering of deze situatie
niet vraagt om meer onlinehulp zodat gokverslaving tegengegaan kan worden.
De leden van de D66-fractie merken op dat ook aanbieders van kansspelen, net als veel
andere Nederlandse bedrijven, nadelige economische gevolgen ondervinden van de coronamaatregelen.
Deze aanbieders hebben zorgen over stevige negatieve economische gevolgen voor met
name de landgebonden aanbieders en vrezen daarnaast in de knel te komen (vanwege gebrek
aan tijd en middelen) bij het invoeren van de Wet koa. Wat is de reactie van de regering
hierop? Heeft deze situatie gevolgen voor de voorziene inwerkingtreding van de Wet
koa op 1 januari 2021?
De leden van de GroenLinks-fractie wijzen op het voornemen van de Nederlandse Loterij
en Holland Casino om, in navolging van buitenlandse commerciële aanbieders, online
kansspelen aan te bieden waarbij sportweddenschappen met speelcasino’s worden gecombineerd.
Zij horen graag wat de regering van deze ontwikkeling vindt en welke maatregelen zij
hieromtrent denkt te treffen.
Voornoemde leden vragen de regering voorts een inschatting te maken van de mate waarin
speel(automaten)hallen ervoor zullen kiezen een regulier speelcasino te worden. Speelautomaten
hebben immers wettelijk voorgeschreven instellingen om onder meer prijshoogte en verlies
te maximeren, waardoor het zo zou kunnen zijn dat speelhallen eerder zullen kiezen
voor het aanbieden van kansspelen op afstand. Deelt de regering deze zorg? Wat kan
zij doen om deze zorg weg te nemen?
De leden van de GroenLinks-fractie verwachten voorts dat deelnemers aan kansspelen
op afstand vrij eenvoudig zullen wisselen tussen kansspelaanbieders. Dat roept bij
deze leden de vraag op hoe speellimieten kunnen worden gehandhaafd. Hoe voorkomt de
regering dat kansspelaanbieders hierop zullen inspelen om de ingestelde limieten te
ontduiken?
De leden van de SP-fractie zien dat de online wereld uiteraard minder of zelfs helemaal
niet geraakt wordt door coronamaatregelen. Kan de regering schetsen wat dit betekent
voor landgebonden vergunninghouders? Hebben online kansspelaanbieders straks niet
een (te) grote voorsprong op landgebonden aanbieders als de coronamaatregelen opgeheven
worden, omdat gokkers zich nu al naar de online omgeving bewegen? Wat zou dit kunnen
betekenen voor inkomsten van landgebonden aanbieders, maar ook voor belastinginkomsten
voor de Nederlandse schatkist? Op welke manier gaat de regering zorgen dat de landgebonden
vergunninghouders hun hoofd boven water kunnen houden in deze moeilijke tijden en
hoe gaat de regering zorgen dat zij straks, als de coronamaatregelen weer worden opgeheven,
nog bestaansrecht hebben? Kunnen de landgebonden vergunninghouders straks nog wel
hun belangrijke rol in verslavingspreventie oppakken als mensen massaal hun vlucht
naar online aanbod hebben genomen?
Voornoemde leden vragen voorts of de regering bereid is een bezinningsmoment in te
bouwen voor inwerkingtreding van de Wet koa, waarbij wordt gekeken naar de effecten
van de coronacrisis in relatie tot de inwerkingtreding van de wet en de staat van
de sector? Kan de regering hierbij toezeggen de bestaande vergunningshouders intensief
te betrekken? Kan de regering daarbij ook onderzoeken of een later moment van inwerkingtreding
gunstiger zou blijken voor de werkgelegenheid bij in Nederland gevestigde landgebonden
vergunninghouders?
Deelt u de mening dat herstel van de Nederlandse kansspelsector essentieel is voor
een goede marktopening en dat in dat licht goed moet worden gekeken of de markt hiervoor
voldoende is hersteld? Is de regering in dat licht bereid de mogelijkheid open te
houden voor latere inwerkingtreding van de wet, zodat Nederlandse aanbieders alsnog
voldoende tijd krijgen zich voor te bereiden op opening van de online markt?
De leden van de SP-fractie vragen voorts of u bereid bent te onderzoeken of een gefaseerde
inwerkingtreding van de Wet koa, waarbij bijvoorbeeld de verdere handhavende instrumenten
van de Ksa al inwerking treden, tot de mogelijkheden behoort.
De aan het woord zijnde leden vragen of het klopt dat op dit moment diverse buitenlandse
online partijen misbruik proberen te maken van de huidige sluitingen van landgebonden
vergunninghouders en spelers naar hun aanbod proberen te lokken. Heeft de Ksa op dit
moment voldoende capaciteit hier handhavend tegen op te treden? Zo nee, is de regering
bereid de Ksa hierin verder te ondersteunen? Is het een mogelijkheid websites, die
op dit moment online kansspelen aanbieden in Nederland, «op zwart te gooien»?
Met grote zorg zien de leden van de ChristenUnie-fractie dat meerdere onlineaanbieders
zich blijven richten op de Nederlandse markt, hoewel dit niet is toegestaan. Ook maken
illegale online gokbedrijven misbruik van de coronacrisis om online te adverteren
met verleidende reclames gericht op mensen in Nederland nu de landgebonden casino’s
zijn gesloten. Er wordt een toename geconstateerd. Hoe beoordeelt de regering dit?
Welke actie wordt hiertegen ondernomen door de Ksa? Hebben deze partijen zich gemeld
voor een vergunningaanvraag? Als dat het geval is, zal deze vergunning dan geweigerd
worden omdat deze partijen zich illegaal op de Nederlandse markt hebben begeven?
8. Artikelsgewijs
Artikel 2.2
De leden van de CDA-fractie lezen dat de vergunning tot het organiseren van kansspelen
op afstand voor maximaal vijf jaar wordt verleend. Zij lezen echter ook dat de Wet
koa en de onderliggende regelgeving binnen drie jaar na inwerkingtreding zal worden
geëvalueerd. Voornoemde leden vragen of het daarom niet logischer zou zijn een vergunning
in beginsel voor maximaal drie jaar te verlenen, zodat daarna op basis van de evaluatie
bepaald kan worden of er wijzigingen moeten worden doorgevoerd in de vergunningsvereisten.
Kan de regering daarop reageren?
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat de vergunning wordt verleend met een
geldigheidsduur van ten hoogste vijf jaar. De evaluatie van de Wet koa en de onderliggende
regelgeving vindt plaats binnen drie jaar na inwerkingtreding. Is de regering bereid
een vergunning in beginsel voor maximaal drie jaar te verlenen, zodat eventuele aanpassingen
aan de wet en de onderliggende regelgeving na evaluatie bij afgeven nieuwe vergunning
betrokken kunnen worden?
Artikel 2.5
De leden van de CDA-fractie lezen dat een schorsing van een vergunning tot gevolg
heeft dat tijdelijk geen kansspelen op afstand mogen worden aangeboden door de vergunninghouder.
De raad van bestuur van de Ksa kan indien daar aanleiding toe is tot deze schorsing
over gaan. Voornoemde leden lezen een aantal voorbeelden waarbij dat het geval zou
kunnen zijn, afkomstig uit de Wet koa. Zij lezen echter niet dat schorsing of intrekking
van een vergunning mogelijk zou kunnen zijn als de vergunninghouder bijvoorbeeld de
functie van vertegenwoordiger niet naar behoren invult. Is het mogelijk dat de raad
van bestuur van de Ksa overgaat tot het schorsen of intrekken van een vergunning indien
de vergunninghouder de functie van vertegenwoordiger niet naar behoren invult?
De aan het woord zijnde leden vragen voorts of schorsing of intrekking van de vergunning
mogelijk zou zijn indien de vergunninghouder zich niet houdt aan de regels omtrent
reclame-uitingen. Zij vragen de regering dat te verduidelijken. Voornoemde leden vrezen
namelijk, door ervaring wijs geworden, dat de jeugd toch zal worden verleid middels
reclames waartegen nauwelijks op te treden zal zijn.
Tot slot vragen de leden van de CDA-fractie of schorsing of intrekking van de vergunning
mogelijk zou zijn indien de vergunninghouder geen goede invulling geeft aan het verslavingspreventiebeleid.
Waar gaat dan precies aan worden getoetst?
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat tot schorsing van een vergunning door
de raad van bestuur van de Ksa kan worden overgegaan als bijvoorbeeld niet meer wordt
voldaan aan de gestelde regels. Betekent dit dat de Ksa overgaat tot schorsing als
een kansspelaanbieder de regels met betrekking tot reclame overtreedt, als minderjarigen
worden bereikt met reclame-uitingen en als minderjarigen toegang hebben tot legale
onlinegoksites? Zal de Ksa ook overgaan tot schorsing als de houder van een vergunning
geen doeltreffend verslavingspreventiebeleid heeft ontwikkeld, toegepast en onderhouden?
Graag ontvangen voornoemde leden een uitgebreide toelichting van de regering met voorbeelden
van situaties waarin de Ksa over zal gaan tot schorsing. Hierbij vragen deze leden
ook de reeds opgedane ervaringen met huidige illegale en legale aanbieders van online
kansspelen te betrekken (bijvoorbeeld via partnermailings van de Koninklijke Nederlandse
Voetbalbond (KNVB) kwamen gokreclames ook terecht bij minderjarigen en minderjarigen
hebben ook nu al toegang tot legale online goksites).
Artikel 3.1
De leden van de SGP-fractie lezen dat een belangrijke randvoorwaarde is dat in een
ander land ten minste vergelijkbare regels gelden rond bijvoorbeeld verslavingspreventie
als in Nederland. Voornoemde leden zouden hier graag een concretere duiding van zien.
In welke Europese landen gelden ten minste vergelijkbare waarborgen tegen verslaving
als in Nederland? Toezicht vindt plaats volgens het Nederlandse recht. Kan worden
aangegeven hoe dat toezicht er in de praktijk concreet uitziet? Wat is de betekenis
van artikel 3.1, derde lid, onder b? Heeft Nederland er dan zicht op wat er concreet
gebeurt en wat er aan toezicht is? Is een maatregel door het betrokken land tegen
de vergunninghouder al voldoende reden ook dezelfde maatregel te treffen ten aanzien
van het aanbod van kansspelen op afstand naar Nederlands recht? Kan het ook zijn dat
een vergunninghouder zijn zetel heeft in land X, een vestiging heeft in land Y, en
voor Nederland kansspelen op afstand aanbiedt? Hoe kan dan concreet zinvol invulling
gegeven worden aan de eis dat er ook een concrete, aanwijsbare vestiging moet zijn?
Artikel 3.2
De leden van de SGP-fractie vragen wat het antecedentenonderzoek inhoudt. Hoe kan
worden vastgesteld of het gaat om een recente weergave van de antecedenten van vergunninghouder
en/of leidinggevenden? Is wel volledig zicht op met name strafrechtelijke antecedenten
in andere landen? Is er bijvoorbeeld een bevoegdheid de strafrechtelijke gegevens
die op grond van artikel 3.4. nodig zijn uit te wisselen?
Artikel 3.4
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat er geen twijfel mag bestaan over de
betrouwbaarheid van de ondernemingen en personen die op de Nederlandse kansspelmarkt
actief zijn. Dit uitgangspunt onderschrijven deze leden uiteraard. Zij zijn daarom
verbaasd te lezen dat eerdere overtredingen van de kansspelwetgeving weliswaar worden
meegewogen bij de betrouwbaarheidsbeoordeling, maar niet onherroepelijk tot weigering
van de vergunning leiden. Waarom is deze keuze gemaakt? Zou het niet beter zijn toegang
tot de vergunning bij overtreding sowieso te ontzeggen, of op zijn minst een termijn
van bijvoorbeeld twee jaar te hanteren? Op welke wijze wordt in dit ontwerpbesluit
voorzien dat deze partijen niet in aanmerking komen voor een vergunning, conform de
moties Bouwmeester c.s. (Kamerstuk 32 264, nr. 19) en van Nispen c.s. (Kamerstuk 24 557, nr. 154)?
Artikel 3.5
De leden van de SGP-fractie vragen hoe in het kader van van artikel 3.5 wordt getoetst
of bewezen dat de werknemers ook in de praktijk invulling geven aan de voorwaarden
die gelden op grond van de wet- en regelgeving en het beleid van de vergunninghouder.
Artikel 4.2
De leden van de SGP-fractie vragen hoe handhaafbaar het onderscheid tussen «oefenspelen»
en gewone kansspelen is, zeker omdat ze volledig vergelijkbaar moeten zijn. Wat is
dan nog het idee achter de noodzakelijke terughoudendheid om deelname te bevorderen?
Betekent dat dat iemand zonder enige vorm van controle toch deel kan nemen aan oefenspelen
en daarmee de aantrekkelijkheid ervan kan bezien? Is het wel logisch te veronderstellen
dat die spelen dan niet verslavend en stimulerend werken? Bovendien gaat het dan toch
feitelijk om een vorm van reclame? Zijn ze ook beschikbaar voor jeugdige spelers?
Artikel 4.7
De leden van de ChristenUnie-fractie maken zich zorgen over de sponsoring van gokbedrijven
van sportclubs. Zij vinden dat hier een zeer slecht voorbeeld van uitgaat, in het
bijzonder richting jonge sporters. Is de regering bereid sponsoring door gokbedrijven
van jeugdteams en shirts met kindermaten uit te sluiten?
Artikel 4.8
De leden van de CDA-fractie lezen dat sportorganisaties die wedstrijden organiseren
waar vergunninghouders weer weddenschappen op organiseren geen zogenoemde «betting
rights» krijgen. Dit terwijl ook sportbonden en sportorganisaties kosten maken om
weddenschappen te kunnen faciliteren (denk daarbij alleen al aan het zwaarwegende
adviesrecht of de opleiding en voorlichting van sporters over integriteit in de sport,
de inrichting en bemensing van het meldpunt etc.). Zou het daarom niet beter zijn
sportorganisaties wel «betting rights» toe te kennen? Zou dat de integriteit van de
sport niet ten goede komen? Voornoemde leden vragen de regering te verduidelijken
waarom deze keuze zo gemaakt is.
Artikel 4.9
De leden van de CDA-fractie lezen dat indien uit de risicoanalyse blijkt dat er een
verhoogd risico is dat een bepaalde wedstrijd gemanipuleerd zal gaan worden, er van
de vergunninghouder niet wordt verlangd dat deze bij enig verhoogd risico afziet van
het organiseren van een weddenschap. Deze leden lezen voorts dat het niet mogelijk
is in het algemeen te regelen in welke gevallen het risico van manipulatie van een
wedstrijd onaanvaardbaar hoog is; dit hangt af van de concrete feiten en omstandigheden
van het geval. Voornoemde leden vragen de regering met enkele voorbeelden te komen
waaruit zou moeten blijken dat er een te hoog risico is voor het organiseren van een
weddenschap. Zou de regering tevens een voorbeeld kunnen geven van een situatie waar
blijkbaar risico’s tot manipulatie van een wedstrijd zijn geconstateerd, maar dit
geen reden zou zijn weddenschappen op die wedstrijd te verbieden? Zou integriteit
van de sport niet altijd boven elke twijfel verheven moeten zijn om kansspelen toe
te staan?
Artikel 4.11
De leden van de SGP-fractie vragen of niet automatisch iedereen een burgerservicenummer
heeft.
Artikel 4.14
De leden van de SP-fractie constateren dat in het nieuwe artikel 4.14, derde lid,
onder b, wordt geregeld dat een verhoging van een speellimiet pas na een week geëffectueerd
wordt. Deze leden begrijpen het doel hiervan, maar hebben hier vragen over. Experts
wijzen erop dat een termijn van een week voor zelfreflectie er onbedoeld toe kan leiden
dat met name kwetsbare spelers gestimuleerd worden bij verschillende aanbieders een
spelersaccount te openen, waardoor een versnipperd beeld zou ontstaan van het speelgedrag
van een speler, wat ongewenst is vanuit het oogpunt van verslavingspreventie. Deelt
de regering de mening dat dit een ongewenst effect van dit artikel zou zijn? Is de
regering bereid nog eens goed te kijken naar dit artikel en dit dilemma nadrukkelijk
te wegen?
De leden van de PvdA-fractie lezen dat in artikel 4.14, derde lid, onder b, van het
ontwerpbesluit wordt geregeld dat een verhoging van een speellimiet pas na een week
geëffectueerd wordt. Zij onderschrijven het belang van het begrenzen van verhogingen
van speellimieten teneinde het voorkomen van een verslaving en zijn van mening dat
een moment van zelfreflectie op het speelgedrag een bijdrage kan leveren aan de verantwoorde
deelname aan kansspelen op afstand. Echter, zo wijzen experts erop, kan een termijn
van een week voor zelfreflectie er onbedoeld toe leiden dat met name kwetsbare spelers
gestimuleerd worden bij verschillende aanbieders een spelersaccount te openen. De
aan het woord zijnde leden vrezen dat daardoor een versnipperd beeld van het speelgedrag
van een speler kan ontstaan, terwijl voor verantwoord spelen en spelersmonitoring
een integraal beeld juist wenselijk is. Hoe schat de regering dit risico in en hoe
kan dat verkleind worden?
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat in het ontwerpbesluit wordt geregeld
dat een verhoging van een speellimiet pas na een week wordt geëffectueerd. Om verslaving
te voorkomen, of te beperken, vinden deze leden het van belang dat verhogingen van
speellimieten worden begrensd. Een termijn van een week kan er volgens deskundigen
toe leiden dat met name kwetsbare gokkers gestimuleerd worden bij verschillende aanbieders
een spelersaccount te openen. De leden vragen de regering hoe kan worden voorkomen
dat een dergelijke termijn ertoe leidt dat met name kwetsbare gokkers ervoor kiezen
bij verschillende aanbieders een spelersaccount te openen.
Artikel 4.18
De leden van de SGP-fractie vragen waarom bij storing in het register niet gekozen
wordt voor de veilige route van het iemand niet inschrijven tot de storing is opgeheven.
Artikel 4.19
De leden van de SGP-fractie vragen of de schorsing met onmiddellijke ingang moet gebeuren.
Zo nee, waarom niet? Is het niet beter dat dan ook expliciet in de regels op te nemen?
Kan iemand die op eigen verzoek is uitgeschreven zich meteen weer opnieuw inschrijven
na een uitschrijving of is er ook nog een wachttijd? Zo niet, zou dat gezien het doel
van verslavingspreventie niet beter zijn?
Artikel 4.35
De leden van de SGP-fractie vragen wat de consequenties zijn wanneer een vergunninghouder
wel bedingt dat ander dan Nederlands recht geldt? Wat betekent dat voor bijvoorbeeld
speeltegoeden en reeds gewonnen of verloren gelden? Mag de vergunninghouder ook illegale
kansspelen aanbieden of eerder aan hebben geboden?
II. Reactie van de Minister voor Rechtsbescherming
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
P.H. van Meenen, voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid -
Mede ondertekenaar
M.C. Burger, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.