Verslag (initiatief)wetsvoorstel (nader) : Verslag
35 402 Wijziging van het Wetboek van Strafvordering en de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging geldelijke sancties en beslissingen tot confiscatie in verband met de uitvoering van Verordening (EU) nr. 2018/1805 van het Europees Parlement en de Raad van 14 november 2018 inzake de wederzijdse erkenning van bevriezingsbevelen en confiscatiebevelen (PbEU 2018, L 303/1)
Nr. 5 VERSLAG
Vastgesteld 27 maart 2020
De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid, belast met het voorbereidend onderzoek
van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het
voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen
zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het voorstel van wet
genoegzaam voorbereid.
I Algemeen
1. Inleiding
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorstel
tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering en de Wet wederzijdse erkenning en
tenuitvoerlegging geldelijke sancties en beslissingen tot confiscatie in verband met
de uitvoering van de Verordening (EU) nr. 2018/1805 van het Europees Parlement en
de Raad van 14 november 2018 inzake de wederzijdse erkenning van bevriezingsbevelen
en confiscatiebevelen (PbEU 2018, L 303/1) (hierna: het wetsvoorstel). Zij onderschrijven
dat de confiscatie van opbrengsten en bevriezing van tegoeden essentieel zijn bij
de bestrijding van georganiseerde criminaliteit. Deze leden constateren dat uitvoering
van de Verordening (EU) nr. 2018/1805 van het Europees Parlement en de Raad van 14 november
2018 inzake de wederzijdse erkenning van bevriezingsbevelen en confiscatiebevelen
(PbEU 2018, L 303/1) (hierna: Confiscatieverordening) bijdraagt aan effectieve opsporing
en bestrijding van grensoverschrijdende criminaliteit. De leden van de VVD-fractie
hebben nog enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van onderhavig
wetsvoorstel. Deze leden zijn voorstander van verdere harmonisering van de wijze waarop
bevriezings- en confiscatiebevelen ten uitvoer worden gelegd binnen de Europese Unie.
Zij hebben nog enkele vragen over het wetsvoorstel.
De leden van de D66-fractie onderschrijven het belang van doeltreffende bevriezing
en confiscatie van crimineel vermogen voor de bestrijding van (georganiseerde) criminaliteit.
De activiteit van veel criminelen stopt immers niet bij de landsgrenzen en vermogensbestanddelen
kunnen snel worden verplaatst en bevinden zich vaak in verschillende landen. De voornoemde
leden zijn daarom voorstander van Europese samenwerking om de opsporing en bestrijding
van georganiseerde criminaliteit te verbeteren. Onderhavig wetsvoorstel levert daaraan
een bijdrage.
De leden van de SP-fractie hebben met interesse kennisgenomen van onderhavig wetsvoorstel.
Zij hebben hierover nog wel enkele vragen.
2. De voorgeschiedenis van de Confiscatieverordening
De leden van de SP-fractie onderschrijven het belang van justitiële samenwerking tussen
lidstaten om (georganiseerde) misdaad, terrorisme en andere strafbare feiten aan te
pakken. Zij constateren echter dat deze samenwerking op basis van wederzijds vertrouwen
de afgelopen jaren onder druk is komen te staan. Ontwikkelingen in verschillende lidstaten
leiden tot zorgen over het wederzijds vertrouwen in elkaars rechtsstelsels, de zorgvuldigheid
van de processen en rechterlijke beslissingen. Dit leidt tot vragen zoals: kunnen
we nog wel blindelings vertrouwen op elkaars rechtsstaten?
De aan het woord zijnde leden roepen de eerdere discussies over het Europees aanhouding-
of arrestatiebevel in herinnering. Ook een instrument op basis van wederzijds vertrouwen
waar veel kritiek is geuit op de werking, bijvoorbeeld omdat personen zouden zijn
overgeleverd vanwege kleine (niet ernstige) strafbare feiten. Dit riep vragen op over
proportionaliteit, zeker ook omdat de omstandigheden in het gevangeniswezen in de
EU niet van gelijke kwaliteit zijn, met soms schrijnende gevolgen. Inmiddels hebben
ook rechters uitgesproken dat niet alle andere lidstaten blindelings te vertrouwen
zijn. De leden van de SP-fractie willen van de regering weten hoe zij dit ziet, in
het licht van dit wetsvoorstel, waar wederom het wederzijds vertrouwen het uitgangspunt
is. Is de regering van mening dat op dit moment, waarin in verschillende lidstaten
de rechtsstaat onder druk is komen te staan, het verantwoord is om samenwerking op
basis van blindelings vertrouwen te intensiveren en verder uit te breiden?
2.1 Toepasselijkheid
De leden van de VVD-fractie lezen dat Denemarken en Ierland niet worden gebonden door
de Confiscatieverordening. Hierdoor is het huidige wettelijke regime nog van toepassing
op bevriezingsbevelen van of naar deze landen. Kan de regering aangeven of dit nog
gevolgen heeft voor de Nederlandse uitvoeringspraktijk? Blijft het huidige wettelijke
regime ook gelden voor het Verenigd Koninkrijk door de Brexit? Heeft Nederland erop
aangedrongen dat Denemarken en Ierland op termijn zich ook binden aan de Confiscatieverordening?
De leden van de CDA-fractie vragen of de regering inzichtelijk kan maken wat de verschillen
in uitvoering zijn ten aanzien van Denemarken en Ierland nu zij niet gebonden zijn
aan de Confiscatieverordening, maar aan de al bestaande Kaderbesluiten 2003/577/JBZ
en 2006/783/JBZ. Ook vragen deze leden in welke gevallen het Nederlandse recht verder
strekt dan wat verplicht wordt gesteld in de Confiscatieverordening.
3. De procedure in Nederland
De leden van de CDA-fractie constateren dat bij zowel bevriezings- als confiscatiebevelen
vanuit een andere lidstaat onderzocht dient te worden of het bevel juridisch uitvoerbaar
is in Nederland. Indien dat niet het geval is, dient overleg te worden gepleegd om
te kijken of een oplossing mogelijk is, zo lezen deze leden. Zij vragen de regering
wat de consequentie is als ook na overleg naar Nederlands recht geen mogelijkheden
blijken te bestaan om aan het verzoek (de opdracht) uit een ander land te voldoen?
Zou dan de uit het buitenland ontvangen informatie aanleiding kunnen vormen om in
Nederland een zelfstandig onderzoek te starten naar vermeende criminele vermogens?
Ook vragen de aan het woord zijnde leden op welke wijze inkomende verzoeken vanuit
andere landen zich verhouden tot het in Nederland geldende opportuniteitsbeginsel.
Kan om redenen ontleend aan het Nederlands algemeen belang een bevriezings- of confiscatieverzoek
terzijde worden gelegd en zou dat de relatie met andere landen niet onwenselijk onder
druk zetten?
Voorts vragen de leden van de CDA-fractie naar aanleiding van de onlangs met spoed
aangepaste wet rondom het Europees aanhoudings- of arrestatiebevel (Wijziging van
de Overleveringswet in verband met het arrest van het Hof van Justitie van de Europese
Unie in de gevoegde zaken C-508/18 OG en C-82/19 PPU PI (35 224)) of in het geval van de Confiscatieverordening de officier van justitie als voldoende
onafhankelijk kan worden gezien, aangezien de officier van justitie wordt aangestuurd
door de Minister van Justitie en Veiligheid. Vanwege een uitspraak van het Hof van
Justitie van de Europese Unie is de rechter-commissaris in deze wet aangemerkt als
de onafhankelijke autoriteit en niet de officier van justitie, zo constateren deze
leden. Zij vragen of de Confiscatieverordening ook spreekt van een rechterlijke autoriteit
wanneer wordt gesproken over autoriteit die bevoegd is bevriezings- en/of confiscatiebevelen
uit te voeren.
De leden van de D66-fractie constateren dat de officier van justitie in het wetsvoorstel
een centrale rol vervult. Deze leden zijn benieuwd of de uitspraken van het Europese
Hof van Justitie in de twee bovengenoemde zaken nog een rol kan spelen in onderhavig
wetsvoorstel. Kunnen die uitspraken, naar de inschatting van de regering, ook gevolgen
hebben voor de centrale positie van de officier van justitie bij bevriezing en confiscatie?
3.1 Inkomende bevelen tot confiscatie
De leden van de CDA-fractie constateren dat het Centraal Justitieel Incassobureau
(CJIB) confiscatiebevelen naar andere lidstaten kan zenden als op redelijke gronden
wordt vermoed dat de veroordeelde in die lidstaat over voorwerpen of inkomen beschikt.
Deze leden vragen hoe zij het criterium «op redelijke gronden kan worden vermoed»
moeten interpreteren. Komt dit criterium in andere wetgeving voor of is er in jurisprudentie
rondom dit onderwerp verdere invulling gegeven aan dit criterium?
De leden van de CDA-fractie zien dat indien de uitvaardigende lidstaat geen beslissing
tot overdracht van de geconfisqueerde voorwerpen aan het slachtoffer heeft gedaan,
de geconfisqueerde voorwerpen verkocht kunnen worden. Daarbij zal de eerste € 10.000
die wordt verkregen volledig aan de Staat toekomen en indien het bedrag hoger is dan
€ 10.000 zal de helft van het bedrag overgedragen worden aan de uitvaardigende lidstaat.
De aan het woord zijnde leden vragen wat de logica is achter deze constructie. Geldt
deze regel ook in andere lidstaten en zijn andere lidstaten vrij om een andere grens
aan te brengen? Ook vragen zij welke vrijheid Nederland en andere lidstaten hebben
ten aanzien van de wijze van verkoop.
4. De adviezen over het wetsvoorstel
De leden van de VVD-fractie zijn verheugd te lezen dat gevolg is gegeven aan de adviezen
van onder andere de Afdeling advisering van de Raad van State, de politie en het openbaar
ministerie (hierna: OM). Worden, indien bij de impact-evaluatie in het najaar van
2021 en het najaar van 2022 blijkt dat wijzigingen vereist zijn, het OM, de Raad voor
de rechtspraak en de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak betrokken voor aanvullend
advies?
5. Financiële gevolgen
De leden van de VVD-fractie achten het wetsvoorstel een waardevolle bijdrage voor
de opsporing. Confiscatie en bevriezing worden in andere EU-landen eenvoudiger toepasbaar.
Ook zullen naar verwachting meer verzoeken uit het buitenland komen. Kan de regering
een inschatting geven van het aantal verzoeken voor confiscatie en bevriezing dat
naar verwachting uit het buitenland zal komen na invoering van het voorstel?
De leden van de D66-fractie merken op dat gezien de Nederlandse financiële infrastructuur
het niet ondenkbaar is dat de instroom van bevriezings- en confiscatiebevelen hoger
is dan het aantal uitgaande bevelen. Heeft de regering rekening gehouden met het scenario
dat het aantal inkomende bevelen flink kan gaan toenemen met de invoering van dit
wetsvoorstel en dat dit gevolgen heeft voor de werklast? Zo nee, waarom niet? Hoe
denkt de regering een eventuele forse stijging van het aantal inkomende bevelen goed
en tijdig af te handelen? Zo ja, wat is de verwachte impact van dit wetsvoorstel op
het aantal zaken? De aan het woord zijnde leden vragen in dit verband ook in te gaan
op de suggestie van de politie om de wet op een later moment te evalueren om de gevolgen
voor de praktijk in kaart te brengen.
6. Overig
De leden van de D66-fractie zijn benieuwd naar de reactie van de regering op het tijdens
de behandeling van het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie
van Justitie en Veiligheid (VI) voor het jaar 2020 (Kamerstuk 35 300 VI) door de leden Groothuizen (D66) en Van Nispen (SP) ingediende voorstel over «Non
Conviction Based Confiscation» (Handelingen II 2019/20, nr. 26, item 7). Wanneer kan de Kamer die reactie verwachten?
II Artikelsgewijze toelichting
Wetboek van Strafvordering
Artikel 1, onderdeel D
Artikel 5.5.18
De leden van de SP-fractie vragen of de regering ervan overtuigd is dat een zorgvuldige
beklagprocedure tegen de grond van bevriezing of confiscatie mogelijk is in de uitvoerende
lidstaat, op een laagdrempelige en begrijpelijke wijze? Kan dit op een andere wijze
worden ingericht of gaat de regering op enigerlei wijze bijstand verlenen aan een
Nederlander met een beklagprocedure in de uitvaardigende lidstaat? Kortom, is de rechtsbescherming
voor eenieder gegarandeerd?
Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging geldelijke sancties en beslissingen
tot confiscatie
Artikel II, onderdeel I
Artikel 36
De leden van de CDA-fractie zien in het voorgestelde artikel 36 dat er gronden bestaan
om een tenuitvoerlegging van een confiscatiebevel te weigeren. Deze leden vragen,
naar aanleiding van de huidige ontwikkeling in de EU dat in bepaalde lidstaten de
rechtsstaat wordt aangetast, of deze weigeringsgronden ook ingezet kunnen worden in
het geval getwijfeld wordt aan de rechtsstatelijkheid van de verzoekende lidstaat.
Ook vragen voornoemde leden welke weigeringsgronden er bestaan indien het confiscatiebevel,
naar oordeel van het CJIB of de officier van justitie, gebaseerd is op een politieke
vervolging. Tot slot vragen de aan het woord zijnde leden, of er geen gevaar bestaat
voor het uitoefenen van politieke druk door een andere lidstaat omdat de weigeringsgronden,
naar aanleiding van advies van de Afdeling advisering van de Raad van State, facultatief
zijn. Heeft het niet de voorkeur deze weigeringsgronden absoluut te maken zoals ook
is gedaan in het conceptwetsvoorstel?
De leden van de SP-fractie vragen de regering uitgebreid te motiveren op welke gronden
de Nederlandse autoriteiten inkomende verzoeken van bevriezings- en confiscatiebevelen
kunnen weigeren. Kan de regering toelichten hoe de Nederlandse justitiële autoriteiten
gaan voorkomen dat foute, onrechtvaardige of vooringenomen bevriezings- en confiscatiebevelen
worden uitgevoerd? Kan de regering waarborgen dat de inkomende bevelen aan dezelfde
standaarden voldoen waaraan de Nederlandse bevelen ook voldoen? Is de regering ervan
overtuigd dat de Nederlandse autoriteiten blindelings kunnen vertrouwen op alle inkomende
bevelen?
De voorzitter van de commissie, Van Meenen
De adjunct-griffier van de commissie, Schoor
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
P.H. van Meenen, voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid -
Mede ondertekenaar
H. Schoor, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.