Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over de reactie op verzoek commissie over reiskostenvergoeding voor basisschoolleerlingen tbv dansopleiding
2020D11950 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hebben enkele fracties
de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen over de brief van de Minister
voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media d.d. 3 maart 2020 betreffende de reactie
op verzoek commissie over reiskostenvergoeding voor basisschoolleerlingen t.b.v. dansopleiding.
De voorzitter van de commissie, Tellegen
De adjunct-griffier van de commissie, Verouden
Inhoud
blz.
I
Vragen en opmerkingen uit de fracties
2
•
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
2
•
Inbreng van de leden van de D66-fractie
3
II
Reactie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
3
I Vragen en opmerkingen uit de fracties
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de brief over reiskostenvergoeding
voor basisschoolleerlingen ten behoeve van een dansopleiding en hebben hierover nog
enkele vragen.
Deze leden lezen dat de DaMu1-regeling alleen in een tegemoetkoming in de reiskosten voorziet voor leerlingen in
het voortgezet onderwijs. De vooropleiding balletacademie begint al rond het tiende
levensjaar. Deze kinderen, met door de balletacademie geïndiceerd talent, zitten dan
nog op de basisschool. Waarom is er in de opzet van de DaMu-regeling voor gekozen
dat er enkel een tegemoetkoming voor de reiskosten bestaat voor leerlingen die ingeschreven
staan op een DaMu-school of bij een hbo-vooropleiding dans of muziek? Welke bezwaren
zijn er om die regeling open te stellen voor basisscholen? Wat zijn de financiële
consequenties? Op welke manier kunnen we het mogelijk maken dat de DaMu-regeling ook
voor basisschoolleerlingen die de vooropleiding balletacademie volgen geldt?
Deze leden kennen de beleidsregel LOOT2 waardoor jonge geïndiceerde topsporters in staat worden gesteld om de combinatie
onderwijs en topsport te maken. Het mooie aan deze beleidsregel is, dat er geen willekeur
kan ontstaan, omdat de indicatie van talent door de sportsector zelf gebeurt, namelijk
door de sportbonden op basis van eisen van NOC*NSF. Klopt het dat de LOOT-regel ruimer
is dan de huidige DaMu-regeling? Zo ja, hoe zorgen we ervoor dat leerlingen uit de
DaMu-regeling ook gebruik kunnen maken van de ruimere LOOT-regeling? Zo nee, waarom
niet? Daarnaast willen de leden weten welke operationele aspecten nodig zijn om de
kennis en expertise van de stichting LOOT in het begeleiden van geïndiceerde toptalenten
ook in te zetten voor de begeleiding van DaMu-leerlingen? Voornoemde leden onderschrijven
dat de stichting LOOT, door zijn jarenlange ervaring, veel expertise heeft opgebouwd
om geïndiceerde talenten te begeleiden. Op welke manier kunnen we deze expertise gebruiken
om een grotere doelgroep, naast sporttalenten, te begeleiden, bijvoorbeeld op het
gebied van dans en muziek? Kan de Minister een overzicht geven welke ondersteuning
topsporttalenten en talenten in dans en muziek momenteel kunnen krijgen vanuit scholen
en gemeenten op het gebied van bijvoorbeeld reiskostenvergoeding? Deze leden vragen
eveneens hoe de regionale spreiding is geborgd met de DaMu-regeling en de LOOT-beleidsregel,
zodat talent niet afhankelijk is van woonplaats om te kunnen ontwikkelen. Daarnaast
vragen deze leden welke mogelijkheden kinderen in het primair onderwijs momenteel
hebben om zich te ontwikkelen in muziek en dans, bijvoorbeeld om ervaring om te doen
in voorstellingen van professionele musicalproducties. Welke ondersteuning is er voor
hen beschikbaar, zodat zij ook de kans krijgen om hun volledige talenten te kunnen
benutten, zo vragen deze leden.
Inbreng van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben de brief van de Minister gelezen en hebben daar
nog een enkele vraag over.
Deze leden vinden het van belang dat kinderen vanaf jonge leeftijd, ongeacht hun achtergrond
of de financiële situatie van hun ouders, zoveel mogelijk ondersteund en gestimuleerd
worden door de overheid om hun talenten en kansen te benutten. Voornoemde leden constateren
dat door het gelimiteerde aanbod aan Nederlandse culturele (voor)opleidingen, sommige
kinderen ver moeten reizen om hun (voor)opleiding te kunnen doen. Wanneer deze kinderen
nog naar het primair onderwijs gaan, zijn zij niet in staat om op kamers te gaan of
aanspraak te maken op een studentenreisproduct, met als gevolg dat de reiskosten flink
kunnen oplopen. Deze leden maken zich zorgen of deze kinderen niet buiten de boot
dreigen te vallen. Deelt de Minister deze zorgen? Kan de Minister voorts toelichten
welke (financiële) regelingen, zoals Stichting Leergeld, bestaan voor kinderen die
naast dat zij het primair onderwijs volgen, ook nog een dans- of muziekschool (of
een vooropleiding hiervan) volgen? In hoeverre is er voor deze doelgroep de mogelijkheid
om aanspraak te maken op een reisvergoeding? Indien dit niet het geval is, waarom
niet?
Voorts vragen bovengenoemde leden of de Minister kan aangeven welke lessen er geleerd
kunnen worden voor de ondersteuning van jonge talentvolle kinderen in culturele disciplines,
uit andere sectoren, zoals bijvoorbeeld de sport?
Welke ondersteunende (financiële) regelingen, zoals Stichting Leergeld, bestaan er
voor kinderen tussen de 12 en 18 jaar die naast dat zij het voortgezet onderwijs volgen,
ook nog naar een dans- of muziekschool (of een vooropleiding hiervan) gaan?
Is de Minister bereid te onderzoeken of de huidige regelingen voldoende toereikend
zijn voor deze doelgroep, en dan met name of er geen kinderen buiten de boot vallen
omdat zij een vooropleiding doen, en de Kamer te informeren over de uitkomsten, zo
vragen deze leden.
II Reactie van de Minister van Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
O.C. Tellegen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
E.M. Verouden, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.