Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over o.a. uitkomsten van de onderzoeken naar de gevaarzetting van nat vuurwerk in Ulicoten en de bestrijding van vuurwerkbranden (Kamerstuk 29517-182)
2020D08058 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid heeft een aantal vragen en opmerkingen
voorgelegd over de brief Uitkomsten van de onderzoeken naar de gevaarzetting van nat
vuurwerk in Ulicoten en de bestrijding van vuurwerkbranden, (Kamerstuk 29 517, nr. 182), de brief Vervolgtraject denktank rechtspositie brandweervrijwilligers (Kamerstuk
29 517, nr. 184) en de brief Reactie op verzoek commissie over het bericht «Vrijwillig brandweerman
Franc raakte invalide bij een oefening en bleek niet voldoende verzekerd».
De voorzitter van de commissie, Van Meenen
De adjunct-griffier van de commissie, Burger
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Inleiding
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de brieven die zijn geagendeerd
voor het schriftelijk overleg brandweer. Deze leden hebben hierover nog enkele vragen
en opmerkingen.
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de brieven die zijn geagendeerd
voor het schriftelijk overleg. Naar aanleiding van deze brieven hebben deze leden
nog enkele vragen.
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de brieven die zijn geagendeerd
voor het schriftelijk overleg en hebben hierover nog enkele vragen.
De leden van de GroenLinks-fractie hechten eraan hun grote waardering voor het brandweerpersoneel
tot uitdrukking te brengen. Veel brandweerkorpsen functioneren door de onvermoeibare
inzet van heel veel vrijwilligers, soms zelfs met gevaar voor eigen leven. Voornoemde
leden hebben met belangstelling kennis genomen van de brieven. Ze hebben nog enkele
vragen.
De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brieven.
Zij hebben nog enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de brieven.
Voor deze leden laat de afgelopen jaarwisseling andermaal het belangrijke maar ook
ingrijpende werk zien dat de brandweerlieden verrichten voor onze veiligheid.
De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brieven.
Zij vinden het van belang dat er, vanwege de grote gevaren die aan verkeerde omgang
met vuurwerk kleven, bij het bestrijden van branden en rampen uiterste zorgvuldigheid
betracht wordt. Er kunnen immers mensenlevens op het spel staan. Dat wordt mede versterkt
door het uitvoerige onderzoek naar de vuurwerkramp in Enschede dat door de heer Van
Buitenen is gedaan.
Onderzoeken vuurwerk
De leden van de PVV-fractie constateren dat na de vuurwerkrampen in Culemborg (1991),
Enschede (2000) en Denemarken (2004) door de Europese Unie gefinancierde vuurwerkproeven
zijn gedaan in Polen met onder andere de onderzoeksorganisatie TNO. Daaruit kwam de
conclusie dat brandend consumentenvuurwerk niet met water geblust mag worden. Ondanks
deze vuurwerkproeven ondertekende toenmalig Minister van Binnenlandse Zaken Remkes
in 2005 een circulaire over het optreden van de brandweer bij een vuurwerkbrand. Deze
circulaire was gericht aan de colleges van burgemeester & Wethouders en de regionale
brandweren. Hierin wordt beschreven dat de huidige wet- en regelgeving niet wordt
gewijzigd en dat consumentenvuurwerk net zoals bij een normale brand met water geblust
moet worden. Dit betekent dat er tegenstrijdige adviezen zijn en er 15 jaar later
nog steeds geen duidelijkheid is over hoe te handelen bij het blussen van vuurwerk.
Dat is zeer kwalijk en verwerpelijk, aldus voornoemde leden. De veiligheid van brandweerlieden
en burgers staat hier op het spel. Bent u bereid om in afwachting van het resultaat
van het overleg voorlopig de instructie te laten geven dat vuurwerk niet met water
wordt geblust, maar met schuim? Zo nee, waarom niet? Vindt u dan dat er alternatieven
zijn die de veiligheid van de brandweerlieden en burgers op dit punt voldoende waarborgen?
De leden van de CDA-fractie vragen of u, gegeven het advies van de Inspectie Justitie
en Veiligheid om de Operationele Handreiking Ongevalsbestrijding Gevaarlijke Stoffen
2012 (OHOGS) uit te breiden met een sub-hoofdstuk specifiek over vuurwerk, in ogenschouw
nemend dat de beleidsreactie op dit punt niet verder reikt dan de opmerking dat de
drie rapporten (waaronder het rapport van de Inspectie) onder de aandacht van het
Veiligheidsberaad, het bestuur van het Instituut Fysieke Veiligheid en Brandweer Nederland
worden gebracht (met het advies deze rapporten te betrekken bij hun voorbereiding
op en rol bij de bestrijding van vuurwerkbranden), uiteen kunt zetten wat uw landelijke,
coördinerende en stelselbewakende rol is ten aanzien van de brandweer? Voornoemde
leden vragen of u zich kunt voorstellen dat het in dat verband vreemd op hen overkomt
dat het voorschrijven van blusinstructies aan het lokale gezag wordt overgelaten,
daarmee per regio kan verschillen en zodoende in zichzelf tot onveiligheid kan leiden.
Voorts vragen de aan het woord zijnde leden of er, gegeven de toenemende verboden
op het vlak van consumentenvuurwerk, voldoende opslagcapaciteit op de locatie Ulicoten
is om op veilige wijze in beslag genomen vuurwerk af te handelen.
De leden van de D66-fractie willen, gezien de ligging van de vuurwerkopslag in Ulicoten,
vragen in hoeverre u het van belang vindt dat wordt samengewerkt met aanpalende brandweerkorpsen
in België om een effectieve crisisbestrijding in een noodsituatie te waarborgen. Deze
leden zijn van mening dat in deze samenwerking sprake zal moeten zijn van geharmoniseerde
standaarden en veiligheidseisen. Kunt u te kennen geven in hoeverre u dit belang onderschrijft?
De aan het woord zijnde leden stellen vast dat in de brief met betrekking tot de OHOGS
van Brandweer Nederland wordt gesteld dat deze handreiking in 22 van de 25 veiligheidsregio’s
wordt toegepast. Waarom wordt de handreiking niet in alle veiligheidsregio’s toegepast?
Voornoemde leden vragen voorts of u de mening deelt dat volledige toepassing in alle
veiligheidsregio’s bij zou dragen aan de bescherming van de veiligheid van zowel brandweer
als de inwoners. Gaat u zich inspannen om volledige toepassing te bevorderen?
De leden van de GroenLinks-fractie zijn blij dat u geen enkele twijfel wilt laten
bestaan over de risico’s en instructies voor hulpdiensten bij vuurwerkbranden. Deze
leden hopen dat met aanvullend onderzoek snel duidelijkheid gegeven kan worden over
de aanpak van vuurwerk subklasse 1.3, zodat de brandweer met vertrouwen alle vuurwerkbranden
kan bestrijden. De leden vragen naar een stand van zaken van de gesprekken en naar
een tijdlijn. Wanneer denkt u daarover helderheid te kunnen geven?
De leden van de SP-fractie hebben de uitkomsten gelezen van de onderzoeken naar het
gevaar van nat vuurwerk. Na de vuurwerkramp in Enschede vinden zij het van levensbelang
dat de brandweermensen met veilige en eenduidige instructies kunnen werken voor het
bestrijden van vuur. In de onderzoeken staat dat het niet mogelijk was om consensus
te bereiken over de vraag in hoeverre water gebruikt kan worden om branden te blussen
waarbij vuurwerk betrokken is. Deze leden vragen hoe het mogelijk is dat hier geen
eenduidige mening over kan worden gevormd. U stelt dat het belangrijk is dat er geen
enkele twijfel moet bestaan over de risico’s en instructies bij vuurwerkbranden. Voornoemde
leden vragen u of de instructies zodanig kunnen worden aangepast dat expliciet wordt
benoemd dat niet met water mag worden geblust. Uit de onderzoeken blijkt dat er verschillen
zitten in de instructies voor de verschillende veiligheidsregio’s over bijvoorbeeld
het gebruik van water als blusmiddel. Denkt u dat de verschillende blusinstructies
van veiligheidsregio’s bijdragen aan de veiligheid? Deelt u de mening dat hier geen
verschillen in mogen bestaan?
De leden van de SGP-fractie vinden het belangrijk dat uitgesloten wordt dat bij het
optreden van de brandweer bij vuurwerkbranden onbedoeld verkeerde voorschriften gegeven
worden. Deze leden vragen in hoeverre nu definitief duidelijk wordt in de blusvoorschriften
dat in geval bij reeds brandend vuurwerk niet met water geblust moet worden. Zij krijgen
de indruk dat dit nog onvoldoende duidelijk wordt uit de voorliggende stukken. Kan
worden toegezegd dat dit uitdrukkelijk wordt opgenomen bij de actualisering van de
blusvoorschriften? Zo niet, op basis waarvan komt u dan tot die conclusie? Zelfs als
gekozen zou worden voor perfecte voorschriften voor de omgang met vuurwerk moet er
ook rekening mee worden gehouden dat vuurwerk bewust of onbewust verkeerd is gelabeld
of dat er sprake is van opslag die gedeeltelijk illegaal vuurwerk betreft. Voornoemde
leden vragen op welke manier in de voorschriften met dit aspect rekening gehouden
wordt, mede gericht op de bescherming van de veiligheid van brandweerlieden. Hoe wilt
u hier in de regelgeving rekening mee houden?
De aan het woord zijnde leden lezen dat u schrijft dat ten aanzien van branden waarbij
vuurwerk van subklasse 1.3 betrokken is, het Instituut Fysieke Veiligheid (IFV) nader
onderzoek nodig vindt om vast te stellen wat al dan niet toegestaan is rondom het
blussen van vuurwerk en de omgang met water. Voornoemde leden willen graag weten hoe
u dat vervolgtraject precies ziet. Wat wordt er concreet onderzocht en wanneer krijgt
de Kamer daar de beschikking over?
Voorts vragen deze leden of het, nu er juist tussen deskundigen verschil van inzicht
bestaat over het blussen met water, niet beter zou zijn om in internationaal verband
nieuw onderzoek te doen, vergelijkbaar met het onderzoek in Polen uit 2005, om als
Europese landen gezamenlijk verantwoordelijkheid te nemen voor een zo goed mogelijke
omgang met vuurwerkopslag en het blussen van branden.
In de tussentijd is nog steeds sprake van onduidelijkheid met alle risico’s van dien.
Kunt u aangeven op welke wijze nu reeds in de sector kenbaar is dat er grote risico’s
zijn ten aanzien van de opslag van ten minste vuurwerk in de categorie 1.3? Worden
die regels al aangepast of wordt er gewacht op definitieve duidelijkheid?
Ten slotte vragen de leden van de SGP-fractie of u bekend bent met de stelling dat
de visie op het ontstaan van waterstof in de rapporten van het Rijksinstituut voor
Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en het IFV zou berusten op een onderschatting van
de problematiek en gebaseerd zou zijn op niet door metingen of literatuur geverifieerde
aannames rond de verspreiding of juist concentratie van waterstof in de direct omringende
lucht. Wat vindt u van deze opvatting? Zou het daardoor mogelijk zijn dat er toch
sprake zou kunnen zijn van gevaarlijke, explosieve concentraties in de omgeving van
de directe bron? Bent u bereid ook specifiek op dit punt na te gaan of de onderzoeken
adequaat zijn in het licht van wetenschappelijke literatuur en National Fire Protection
Association (NFPA) standaarden?
Vervolgtraject denktank rechtspositie brandweervrijwilligers
De leden van de VVD-fractie vragen of u de mening deelt dat het wenselijk is om de
Vakvereniging Brandweer Vrijwilligers (VBV) volwaardig lid van de denktank rechtspositie
brandweervrijwilligers te maken, constaterende dat de VBV zijn zorgen heeft geuit
over de eerste uitkomsten van de denktank en het vervolgtraject en overwegende dat
voor een optimale taakdifferentiatie tussen beroeps en vrijwilligers er vooral met
de vrijwilligers moet worden gepraat? Zo ja, bent u bereid stappen te ondernemen om
dit mogelijk te maken? Zo nee, waarom niet?
De leden van de PVV-fractie constateren dat brandweervrijwilligers een vergoeding
krijgen om wat kosten te dekken. In het verleden betaalden zij hierover 38% belasting,
en nu 49%. De overheid heeft onder meer als taak het beschermen van burgers. Vaststaat
dat brandweervrijwilligers (ook) in dat kader onmisbaar zijn. Deelt u de mening dat
het niet redelijk is een dergelijk belastingtarief, of zelfs enig belastingtarief,
hierover te heffen?
De leden van de CDA-fractie vragen hoe het staat met het overleg met de vakorganisaties
en de VBV inzake het vervolgtraject rechtspositie brandweervrijwilligers. Wanneer
mag de Kamer de voor januari 2020 toegezegde brief tegemoetzien?
Voorts vragen de aan het woord zijnde leden of bij het vervolgtraject over de rechtspositie
van brandweermedewerkers en brandweervrijwilligers eveneens de vermeende verschillen
in aansprakelijkheid voor dienstongevallen voor brandweerpersoneel en brandweervrijwilligers
worden betrokken. Kunt u aangeven of brandweervrijwilligers inderdaad minder goed
verzekerd zijn bij bedrijfsongevallen dan brandweerpersoneel?
Voornoemde leden vragen of ten aanzien van het traject van de rechtspositie van brandweervrijwilligers
een deadline bestaat (wettelijk gesteld, al dan niet vanuit Europa) waarbinnen de
rechtspositie feitelijk aangepast moet zijn. Ook vragen deze leden of u kortheidshalve
kunt beschrijven binnen welke rechtspositie de vrijwillige brandweermensen functioneren,
met name wat betreft hun bescherming tegen risico’s samenhangend met het brandweerwerk.
De leden van de D66-fractie vragen wanneer zij uw brief kunnen verwachten over de
gesprekken met de vakorganisaties met betrekking tot de rechtspositie van brandweervrijwilligers,
die was toegezegd voor januari 2020. Voorts vragen voornoemde leden waarom taakdifferentiatie
wordt gekozen als oplossing om de rechtspositie van de brandweervrijwilliger te harmoniseren,
terwijl uit het internationaal-vergelijkend onderzoek is gebleken dat taakdifferentiatie
nauwelijks een rol speelt in andere Europese landen. Kunt u toelichten hoe u tot deze
keuze bent gekomen en waarom u denkt dat dit de juiste methode is?
Tevens vragen de aan het woord zijnde leden of u heeft overwogen om voor de rechtspositie
van de brandweervrijwilliger een bijzondere rechtspositie te ontwikkelen, naar voorbeeld
van het «sui generis» dat in België wordt gebruikt, waarmee middels een afwijkende
overeenkomst tot uitdrukking komt dat het niet om een reguliere arbeidsovereenkomst
gaat. Bent u bekend met deze mogelijkheid en zo ja, hoe beoordeelt u deze? Kunt u
tot slot verhelderen waarom het zo lang duurt om tot een oplossing voor de rechtspositie
van de brandweervrijwilliger te komen, overwegende dat de rechtspositie van de brandweervrijwilliger
dientengevolge onder druk staat?
De leden van de GroenLinks-fractie danken u voor de informatie over de eerste uitkomsten
van de denktank rechtspositie brandweervrijwilligers. Deze leden spreken, net als
u, hun waardering uit voor het functioneren van de huidige brandweerorganisatie. Tegelijkertijd
vragen zij of de huidige oplossingsrichting, een taakdifferentiatie, niet een ongewenst
onderscheid creëert tussen vrijwilligers en beroepsbrandweerpersoneel. Daarnaast vragen
deze leden of het huidige personeelsbestand wel een dergelijke differentiatie toelaat.
Is onder de huidige omstandigheden differentiatie mogelijk, zonder dat de brandweerzorg
in het geding komt? Kunt u voorzien in een overzicht van huidige tekorten? Vergen
deze tekorten dat met werkgevers nadere afspraken gemaakt moeten worden over de inzet
van brandweervrijwilligers? Wat zijn de precieze effecten van de ontwikkeling dat
steeds meer mensen als zzp-er werken? Klopt het dat u in uw brief van 18 februari
2020 (Kamerstuk 29 517, nr. 189) niet reageert op de zorgen van de VBV (brief d.d. 11 november 2019)1 dat er onvoldoende zicht is op de beschikbaarheid van voldoende personeel en materieel
voor het repressieve optreden van de veiligheidsregio’s? Noopt dit inzicht tot herbezinning
op uw standpunt dat er ruim voldoende basisbrandweereenheden beschikbaar zijn voor
de afgesproken interregionale bijstand, zeker gezien de forse inkrimping van het aantal
eenheden? Wat betekent dit al met al voor de gekozen denkrichting?
De aan het woord zijnde leden begrijpen dat de huidige denkrichting nader wordt uitgewerkt.
Betekent dat dat eerdere denkrichtingen definitief zijn afgeschreven? Bent u bereid
eventuele alternatieven aan de Kamer voor te leggen? Wie worden precies als gesprekspartner
betrokken bij deze nadere uitwerking? Wordt ook de VBV bij dit traject betrokken?
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de taakdifferentiatie van de denktank
over de veranderingen in de brandweer. Zij maken zich hierover ernstige zorgen.
Deze leden zien dat de brandweervrijwilligers elke dag bereid zijn tijd vrij maken
om dit belangrijke werk te doen. Voornoemde leden zijn trots op deze vrijwilligers.
In deze denktank zat geen enkele brandweervrijwilliger. De aan het woord zijnde leden
vragen of en hoe de brandweervrijwilligers zelf betrokken zijn geweest bij de denktank.
De VBV geeft aan dat zij in ieder geval niet vertegenwoordigd waren. Kunt u toezeggen
dat de VBV vanaf nu ook zal worden uitgenodigd?
Op dit moment wordt verschil gemaakt tussen beroepsbrandweer en vrijwillige brandweer,
mede door de al dan niet verplichte aanwezigheid op de kazerne maar ook in het werkvolume.
Volgens het voorliggende plan zal straks ook een verschil worden gemaakt op basis
van opleiding en werkinhoud. Dat leidt volgens de leden van de SP-fractie tot een
onwenselijke situatie, waarbij er «eersterangs» en «tweederangs» brandweermensen dreigen
te ontstaan. Waarom vindt u het acceptabel dat u beleid wil doorvoeren zonder dat
de brandweervrijwilligers hier zelf achter staan? Waarom deelt u de zorg niet dat
meer brandweervrijwilligers zullen stoppen?
De aan het woord zijnde leden zien grote risico’s in de nieuwe plannen van de denktank.
Kunt u bevestigen dat er specialistische taken zijn die op dit moment door vrijwilligers
worden uitgevoerd, maar straks alleen nog maar door beroepsbrandweerlieden kunnen
worden uitgevoerd? Ziet u in dat door deze taakdifferentiatie bij sommige ongevallen
brandweerkorpsen van omliggende gebieden moeten worden opgeroepen? Zo ja, bevestigt
u hiermee dat door de plannen van de denktank de aanrijtijden langer worden?
In het rapport van de denktank staat een aantal stellingen waar voornoemde leden nog
enkele vragen over hebben. Wat bedoelt de denktank met de stelling: «Vrijwilligers
hebben de mogelijkheid om zich in één taak te specialiseren, wanneer dat nodig is
vanuit de risico’s in een bepaald risico gebied»? Kan de vrijwillige brandweerman
ook koude taken blijven uitvoeren?
Daarnaast zien de leden van de SP-fractie dat steeds meer bezuinigd wordt op de brandweerkazernes.
Materialen worden niet onderhouden, blusauto’s moeten het veld ruimen, vergoedingen
voor vrijwilligers gaan omlaag. Toch lijkt het dat door de taakdifferentiatie de brandweer
ook meer taken krijgt. Wat bedoelt de denktank met de verschuiving van de brandweer
van blus/brand-organisatie naar een veiligheidsorganisatie? Wat bedoelt de denktank
in het model voor de taakdifferentiatie met «bredere maatschappelijke inzet»? Betekent
dit dat de brandweer straks ook voor andere dan de huidige taken kan worden ingezet?
Voornoemde leden vragen hoe deze taakuitbreiding te rijmen valt met bezuinigingen
die in verschillende veiligheidsregio’s worden doorgevoerd.
De denkrichting van de denktank is getoetst in vier veiligheidsregio’s, op vier hoofdpunten.
Over de punten «slagkracht» en «takenmatrix» zijn nog veel twijfels, constateren deze
leden. Zo zou de denkrichting negatieve gevolgen hebben voor de opschaling, slagkracht,
aflossing en herbezetting. Op dit moment zijn er al grote problemen in sommige veiligheidsregio’s
door de schaalvergroting van de afgelopen jaren. Erkent u dat door de denkrichting
van de denktank deze problemen alleen maar groter worden? De aan het woord zijnde
leden vragen hoe u deze negatieve gevolgen wilt voorkomen.
De leden van de ChristenUnie-fractie zien dat wordt gewerkt aan een voorstel tot taakdifferentiatie
tussen de vrijwillige brandweer en de beroepsbrandweer. Deze leden kunnen zich voorstellen
dat wordt gekeken naar differentiatie in beschikbaarheid, werkinhoud, werkvolume en
opleiding. Tegelijkertijd maken zij zich zorgen wat dit betekent voor de gemeenschappen
waar momenteel (vrijwel) volledig sprake is van vrijwillige brandweer. Wordt in de
verkenning nauwkeurig meegenomen hoe de volledige brandweerzorg ook in deze gebieden
gewaarborgd kan blijven? Tevens vragen voornoemde leden om bij de uitwerking van de
impact voor de verschillende veiligheidsregio’s nadrukkelijk ook te kijken naar een
kleinere schaal dan enkel de veiligheidsregio. Voorts vragen zij op welke wijze wordt
bezien hoe in plaatsen aan de randen van de veiligheidsregio’s brandweerzorg op de
beste wijze kan worden verleend en hoeveel ruimte daarin ook is voor hulp vanuit andere
regio’s. Zeker waar het de meer specialistische zorg betreft. Blijft de brandweerzorg
ook in de dunbevolkte gebieden voldoende op niveau?
De aan het woord zijnde leden begrijpen dat de vrijwillige brandweer nog steeds niet
naar volle tevredenheid wordt betrokken bij het traject. Kunt u ingaan op de wens
van de VBV om volwaardig lid van de denktank te zijn?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen tot slot naar een stand van zaken van
de discussie over de rechtspositie van brandweerlieden en -vrijwilligers zoals die
onder andere in Frankrijk, Ierland, Finland en Duitsland speelt. Aan welke oplossingen
wordt in deze landen gedacht? Heeft u overleg met deze landen over de rechtspositie?
Reactie op verzoek commissie over het bericht «Vrijwillig brandweerman Franc raakte
invalide bij een oefening en bleek niet voldoende verzekerd»
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van uw reactie op het bericht «Vrijwillig
brandweerman Franc raakte invalide bij een oefening en bleek niet voldoende verzekerd».
Gelet op het feit dat in het eerste voorstel tot taakdifferentiatie niet wordt ingegaan
op de verzekeringsvoorwaarden van vrijwilligers en overwegende dat artikel 19:27 van
de CAR-UWO de werkgever de mogelijkheid geeft om voor vrijwillige brandweerlieden
een aanvullende verzekering af te sluiten, bent u bereid om in gesprek te gaan met
de werkgevers, de 25 veiligheidsregio’s, om te komen tot een verzekeringsfonds voor
brandweervrijwilligers? Zo ja, bent u bereid om de Kamer op de hoogte te houden van
deze gesprekken? Zo nee, waarom niet?
De leden van de PVV-fractie lezen in de brief over het bericht «Vrijwillig brandweerman
Franc raakte invalide bij een oefening en bleek niet voldoende verzekerd» dat u schrijft:
«Ik ben van oordeel dat het belangrijk is dat de aanspraken van brandweermensen als
hun een ongeval overkomt goed geregeld zijn. Zij moeten weten wat zij kunnen verwachten
van hun werkgever. Het is daarom wenselijk dat de aanspraken op financiële compensatie
na een ongeval duidelijk zijn vastgelegd. Dit is als gezegd een verantwoordelijkheid
van de veiligheidsregio’s. Deze verantwoordelijkheid is voor vrijwilligers opgenomen
in artikel 19:25 van de CAR-UWO.»
Daar waar beroepsmedewerkers hoofdstuk 7 van de CAR-UWO als «vangnet» hebben, zijn
vrijwilligers volledig overgeleverd aan de grilligheid van werkgevers en de polisvoorwaarden
van verzekeringsmaatschappijen, constateren de aan het woord zijnde leden. Uit de
onderhavige casus blijkt dat dit tot groot menselijk leed en hoge kosten kan leiden.
Voornoemde leden menen dat dit anders moet. Is het niet mogelijk om de betreffende
wetsartikelen aan te passen met als doel deze ook voor brandweervrijwilligers te laten
gelden?
De artikelen 19:26 en 19:27 CAR-UWO luiden als volgt:
Artikel 19:26 Vergoeding geneeskundige kosten
1. Het college vergoedt de vrijwilliger de noodzakelijk gemaakte medische kosten die
ontstaan zijn als gevolg van een dienstongeval en die voor zijn rekening blijven.
De vergoeding bedraagt ten hoogste het bedrag waarvoor het college zich ter zake heeft
verzekerd.
2. Indien het verzekerde bedrag niet toereikend is om de in het eerste lid genoemde medische
kosten van de vrijwilliger te vergoeden, kan het college in bijzondere gevallen een
tegemoetkoming verstrekken in de hogere kosten.
Artikel 19:27 Verzekering zelfstandig ondernemers
1. Het college kan voor de vrijwilliger die zelfstandig ondernemer is een aanvullende
verzekering sluiten die voorziet in een uitkering bij blijvende arbeidsongeschiktheid
als gevolg van een dienstongeval.
2. Het college informeert de vrijwilliger die het betreft bij indiensttreding of deze
verzekering voor hem is afgesloten en indien dat het geval is wordt de vrijwilliger
geïnformeerd over de dekking van de verzekering.
Deze artikelen bevatten enige mate van vrijwilligheid voor gemeenten. De leden van
de PVV-fractie vragen of het niet beter is om deze wetsartikelen aan te passen in
die zin dat het een verplichting is om de aldaar genoemde kosten te vergoeden. Zo
nee, is het dan mogelijk om, als ultimum remedium, een speciaal «potje» bij de overheid
in te richten waar brandweervrijwilligers terecht kunnen als de werkgever geen of
onvoldoende verhaal biedt?
De leden van de D66-fractie vragen of u de Kamer het onderzoek dat u in de brief «Vrijwillig
brandweerman Franc raakte invalide bij een oefening en bleek niet voldoende verzekerd»
noemt, naar harmonisatie van aanspraken van personeel in geval van overlijden of blijvende
invaliditeit, kunt doen toekomen wanneer dit gereed is. Voorts vragen deze leden of
de VBV wordt betrokken bij het onderzoek. Zo ja, op welke manier worden zij bij het
onderzoek betrokken? Zo nee, kunt u toelichten waarom niet? Deelt u de mening dat
dit wel wenselijk is?
Het bericht over de vrijwillige brandweerman Franc heeft op de leden van de SP-fractie
veel indruk gemaakt. Zij maken zich grote zorgen over de huidige gang van zaken wanneer
brandweervrijwilligers slachtoffer zijn van een ongeval. Brandweervrijwilligers worden
in deze situaties ook nog eens het slachtoffer van de bureaucratie. Kunt u uitleggen
waarom de veiligheidsregio’s hun vrijwilligers zo in de steek laten? Kunt u duidelijkheid
geven hoeveel mensen op dit moment nog in onzekerheid zitten of zij al dan niet een
uitkering krijgen vanwege een ernstig ongeval tijdens hun dienst? Werkt u op dit moment
aan een breed gedragen plan waarin de lat voor aansprakelijkheid lager ligt dan nu?
Door de invoering van de veiligheidsregio’s heeft schaalvergroting plaatsgevonden.
Deelt u de mening dat hierdoor de afstand tussen brandweervrijwilligers en het management
te groot is geworden?
De leden van de ChristenUnie-fractie zien dat de verzekeringspositie van brandweervrijwilligers
nog verre van optimaal is, getuige ook het tragische verhaal van de heer Witbreuk.
Deze leden lezen met instemming dat wordt gewerkt aan een harmonisatie van aanspraken
van personeel in geval van overlijden of blijvende invaliditeit. Vindt hierbij afstemming
plaats met de bredere herziening van de brandweerzorg en de verhouding tussen beroepskrachten
en vrijwillige krachten? En in hoeverre wordt hierbij gekeken naar zaken als PTSS?
De leden van de SGP-fractie hebben een vraag over de gevolgen van het onderzoek naar
het niet voldoende verzekerd zijn van vrijwillige brandweermannen bij blijvende invaliditeit.
In hoeverre is de voorgestelde harmonisatie ook van toepassing op reeds voor die harmonisatie
ontstane situaties?
Overig
De leden van de CDA-fractie vragen of ten aanzien van beroepsbrandweermensen en vrijwillige
brandweermensen beleid ten aanzien van het voorkomen van PTSS, maar ook ten aanzien
van de omgang (erkenning, schadevergoeding, re-integratie) met PTSS’ers bestaat.
Hoe ziet dat beleid er precies uit?
De leden van de D66-fractie constateren dat de nieuwe brandweercommandant in Amsterdam
inmiddels is geïnstalleerd. Kunt u toelichten hoe het nu gaat bij het Amsterdamse
brandweerkorps en in hoeverre er al resultaten te benoemen zijn als het gaat om de
inspanningen met betrekking tot onder andere het vergroten van de diversiteit binnen
het korps?2
Deze leden vragen voorts of het bericht klopt dat u een einde maakt aan erelintjes
voor brandweervrijwilligers. Wat heeft u ertoe doen besluiten om de erespelden voor
Nederlandse brandweervrijwilligers te beëindigen?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen wat de laatste stand van zaken is ten
aanzien van het zoeken naar een oplossing voor de communicatiesystemen van de brandweer
in de grensregio’s. Kunt u daarbij ingaan op zowel de oplossing met België als met
Duitsland?
II. Reactie van de Minister van Justitie en Veiligheid
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
P.H. van Meenen, voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid -
Mede ondertekenaar
M.C. Burger, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.