Lijst van vragen : Lijst van vragen over toezeggingen naar aanleiding van het debat van 28 januari 2020 inzake rapporten Inspectie JenV (Kamerstuk 28844-198)
2020D07910 LIJST VAN VRAGEN
De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid heeft een aantal vragen voorgelegd
aan de Minister van Justitie en Veiligheid over de brief van 12 februari 2020 inzake
de Toezeggingen naar aanleiding van het debat van 28 januari 2020 inzake rapporten
Inspectie JenV (Kamerstuk 28 844, nr. 198).
De voorzitter van de commissie, Van Meenen
Adjunct-griffier van de commissie, Burger
Nr.
Vraag
1
Welke onderzoeken lopen er op dit moment naar het Justitieel Centrum voor Somatische
Zorg Scheveningen?
2
Welke onderzoeken gaan binnenkort starten naar het Justitieel Centrum voor Somatische
Zorg?
3
Wanneer is het IGJ-onderzoek (Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd) naar het Justitieel
Centrum voor Somatische Zorg van start gegaan?
4
Klopt het dat de binnenkort startende paritaire onafhankelijke integriteitscommissie
Justitie en Veiligheid de vermeende angstcultuur binnen het Justitieel Centrum voor
Somatische Zorg zal gaan onderzoeken?
5
Wat was de rol van de Centrale Coördinator Integriteit (CCI) in de WODC-affaire?
6
Welke mate van zelfstandigheid heeft de Inspectie Justitie en Veiligheid (hierna:
Inspectie) binnen het Ministerie van Justitie en Veiligheid? Maakt de hoofdinspecteur
deel uit van de (brede) bestuursraad van het Ministerie van J&V? Is er een (eigen)
protocol dat de onafhankelijkheid en zelfstandigheid van de Inspectie garandeert?
Hoe verhoudt de Inspectie zich tot de Regeling van de Minister-President, Minister
van Algemene Zaken van 30 september 2015, nr. 3151041, houdende de vaststelling van
de Aanwijzingen inzake de rijksinspecties?
7
Kunt u antwoord geven op de in paragraaf 3.8 (Overige bevindingen: Financiering en
selectie van onderwerpen) van het ADR-rapport «Monitoring verbetermaatregelen Inspectie
Justitie en Veiligheid» geformuleerde vraag, te weten: «Onze open vraag blijft, gezien
de taakopdracht en de onafhankelijke positie van de Inspectie binnen het ministerie,
in hoeverre de Bestuursraad, als object van toezicht, formeel een mening mag hebben
over de hoogte van het begrotingsberaad, de transparantie in de afwegingen die daarbij
worden gemaakt en/of zij een eventueel extra noodzakelijk geacht bedrag mag weigeren.»?
8
Werd, toen in het voorjaar van 2017 vijf medewerkers van de Inspectie bij de vertrouwenspersoon
aangaven een onveilige werksituatie bij de Inspectie te ervaren, oneigenlijk externe
beïnvloeding op onderzoek genoemd als klacht? Kunt u deze klachten, de privacy van
betrokkenen in ogenschouw nemend, nader toelichten?
9
Wanneer bent u op de hoogte gebracht van de klachten die in het voorjaar van 2017
zijn ingediend door vijf medewerkers van de Inspectie?
10
Welke acties hebben de vertrouwenspersonen van de Inspectie ondernomen na het gesprek
met de vijf medewerkers in het voorjaar van 2017? Waarom is slechts één medewerker
van de vijf met de CCI gaan praten?
11
Hoe hoort een vertrouwenspersoon een klacht als deze te behandelen? Kunt u uitgebreid
toelichten welke stappen moeten worden gezet? Is dat in dit geval correct gebeurd?
12
Zijn de afgelopen tien jaar andere meldingen bekend van medewerkers van de Inspectie
bij een vertrouwenspersoon, bedrijfsarts, leidinggevende of de CCI over externe beïnvloeding
van onderzoeken? Kunt u dit actief onderzoeken?
13
Kunt u, gelet op het feit dat de CCI stelt dat uit de gesprekken met Medewerkers I
en II in mei 2017 geen voorbeeld naar voren komt waaruit een redelijk vermoeden kan
worden afgeleid dat sprake was van beïnvloeding van buiten de Inspectie op onderzoeksrapporten,
toelichten hoe de CCI dit «redelijk vermoeden» definieert en toetst aan de bevindingen
van de medewerkers?
14
Wat was de reactie van Medewerkers I en II op het oordeel van de CCI dat er geen redelijk
vermoeden is van beïnvloeding van buiten de Inspectie op onderzoeksrapporten?
15
Wat is de reden voor het «regelmatig mondeling en schriftelijk contact» tussen Medewerkers
I en II en de CCI in juni-september 2017? Waarop had dat contact betrekking?
16
Kunt u toelichten waarover de Secretaris-Generaal (SG) met vijf van de zes medewerkers
in vijf gesprekken tussen september-oktober 2017 gesproken heeft? Op welke klacht(en)
hadden deze gesprekken expliciet betrekking? Werden hier voorbeelden genoemd van rapporten
waarbij sprake was van oneigenlijke externe beïnvloeding? Zo ja, welke?
17
Wanneer is de Minister van J&V in kennis gesteld van het feit dat de SG in september-oktober
2017 vijf gesprekken voerde met de vijf van de zes medewerkers die een melding hebben
gemaakt over misstanden bij de Inspectie?
18
Waarom maakt de SG met het hoofd en het plv. hoofd van de Inspectie verbeterafspraken
in 2017, terwijl de SG de conclusie trekt dat uit het gesprek met de medewerkers daarvoor,
géén voorvallen naar voren komen waaruit een redelijk vermoeden kon worden afgeleid
dat sprake was van externe beïnvloeding? Is het onderwerp van de verbeterafspraken
slechts de managementstijl?
19
Welke verbeterafspraken worden er gemaakt tussen de SG en de top van de Inspectie
in september-oktober 2017?
20
Is de formele doormelding door CCI aan de plv. SG de eerste melding waarbij door de
medewerkers externe beïnvloeding bij onderzoek benoemd wordt?
21
Kunt u, gelet op het feit dat u tijdens het debat over de onafhankelijkheid van het
WODC op 23 januari 2018 stelt dat bij u twee klachten bekend zijn over de Inspectie
waarvan één van die twee betrekking heeft op de integriteit van gevoerd onderzoek,
toelichten of u hiermee doelde op de klachten van Medewerkers I en II bij de CCI,
die toch beide zien op de integriteit van het onderzoek van de Inspectie? Zijn de
meldingen van de andere medewerkers die in 2017 zijn gedaan niet bij u terecht gekomen?
22
Kunt u, gelet op het feit dat de CCI adviseert dat Medewerkers I en II bescherming
dienen te genieten tegen benadeling in hun rechtspositie als gevolg van de melding,
toelichten waaruit deze bescherming bestaat?
23
Kunt u nader toelichten waarom door de top van het ministerie de Auditdienst Rijk
(ADR) alleen verzocht wordt het Inspectierapport «Inrichting repressieve brandweerzorg»
te onderzoeken, en niet de andere zeven rapporten waarvan Medewerkers I en II melding
maken? Welke rol speelt de politieke gevoeligheid van de andere onderwerpen hier?
24
Wat wordt er, gelet op het feit dat u stelt dat de ADR het rapport «Inrichting repressieve
brandweerzorg» onderzocht omdat alleen dat rapport expliciet in de meldingen en schriftelijke
toelichting genoemd wordt waarbij mogelijk sprake is van ongewenste, externe beïnvloeding,
gesteld in de schriftelijke toelichting door Medewerkers I en II over de andere zeven
rapporten? Spreken zij daarbij niet over externe beïnvloeding? Waarop heeft hun klacht
dan betrekking?
25
Was u, ten tijde van het instellen van het ADR-onderzoek naar het rapport «Inrichting
repressieve brandweerzorg», ervan op de hoogte dat de twee meldingen zagen op meerdere
rapporten dan alleen voornoemd rapport over de brandweerzorg?
26
Wie heeft besloten geen vervolgopdracht aan de ADR te verlenen met betrekking tot
de overige onderzoeken die in de toelichting op de meldingen door Medewerkers I en
II zijn genoemd? Was dat de plv. SG alleen of heeft hij hierover met u gesproken?
27
Hoe wist u (of de plv. SG), zonder de casussen te onderzoeken, dat de problematiek
bij de niet onderzochte klachten vergelijkbaar was en daarom reden tot geen vervolgonderzoek?
28
Wat is de reden dat u nu tot een andere conclusie komt, namelijk dat de meldingen
over de overige onderzoeken wél het onderzoek door de ADR waard zijn, dan in juni
2018? Waarom is uw standpunt gewijzigd?
29
Waarom wordt in de brief van 23 mei 2018 op geen enkele wijze benoemd dat er niet
alleen zorgen waren over externe beïnvloeding op het rapport «Inrichting repressieve
brandweerzorg», maar er toentertijd nog zeven andere rapporten waren waarover melding
is gedaan? Waarom heeft u de Kamer daar niet over geïnformeerd? Hoe verhoudt zich
dit tot de eerste ambitie van het programma JenV Verandert, waar als doelstelling
is geformuleerd dat «het ministerie meer, proactief en open en transparant informeert
en communiceert, zodat politiek en samenleving vroegtijdig weten wat er speelt op
het terrein van veiligheid en justitie» (Begroting J&V 2020, p 260)?
30
Klopt het dat op grond van de binnen het Ministerie van J&V geldende kaders en handreikingen
het bevoegd gezag een disciplinair onderzoek dient in te stellen naar aanleiding van
een (ontvankelijk beoordeelde) melding waarin sprake is van integriteitschendingen
of misstanden? Heeft het Ministerie van J&V de klachten over de overige onderzoeken
als niet-ontvankelijk beoordeeld? Is dit formeel vastgelegd? Of heeft het Ministerie
van J&V haar eigen regels rondom het aanpakken van mogelijke integriteitsschendingen
niet nageleefd?
31
Kunt u, gelet op het feit dat in april 2018 de CCI aan de plv. SG adviseert om een
cultuur- en gedragsonderzoek uit te laten voeren bij de Inspectie, toelichten wat
er met dit advies gedaan is? Klopt het dat er geen onderzoek heeft plaatsgevonden?
Waarom niet?
32
Klopt het dat bij het informeren van de medewerkers van de Inspectie over de conclusies
van het ADR-rapport op 23 mei 2018 de plv. SG aangeeft het rapport niet naar de Tweede
Kamer te willen sturen? Kunt u notulen van deze bijeenkomst, desnoods vertrouwelijk,
met de Kamer delen?
33
Waarom is besloten het ADR-rapport in mei 2018 niet vertrouwelijk naar de Tweede Kamer
te sturen? Wie heeft dit besluit genomen en wanneer?
34
Heeft u op enig moment met de plv. SG gesproken over het al dan niet toezenden van
het ADR-rapport naar de Tweede Kamer? Zo nee, hoe verklaart u de letterlijke uitspraken
van de plv. SG van die bijeenkomst die zijn opgenomen in het artikel in het Algemeen
Dagblad hierover van 28 januari 2020?
35
Waarom wordt in de brief van 23 mei 2018 op geen enkele wijze ingegaan op de aanbevelingen
van de ADR naar aanleiding van het onderzoek?
36
Kunt u toelichten waarom, nadat op 18 juli 2018 door Medewerkers I en II aan de CCI
is laten weten dat zij teleurgesteld waren over het feit dat de ADR geen vervolgopdracht
instelt, pas op 30 augustus 2019 een gesprek plaatsvindt «ter evaluatie en afsluiting»
met de SG?
37
Bent u bereid de onderzoeken die de ADR nu zal gaan uitvoeren wel met de Kamer (al
dan niet vertrouwelijk) te delen?
38
Is er tussen de top van het Ministerie van J&V en Medewerkers I en II sinds 30 augustus
2019 (de dag van het «afrondend gesprek») contact geweest over of zij van mening zijn
dat er nu niet langer sprake is van externe beïnvloeding op de Inspectie?
39
Kunt u reageren op de vier «interventies van buiten» die in het ADR-rapport over de
brandweerzorg geconstateerd worden die mogelijk een wijziging van het onderzoek of
de uitkomsten tot gevolg heeft gehad, en toelichten of deze interventies in uw optiek
passen bij het onafhankelijk karakter van de Inspectie?
40
Is deze gang van zaken, gelet op het feit dat uit het ADR-onderzoek naar het rapport
over de brandweerzorg blijkt dat er ambtelijke afstemming is met de beleidsverantwoordelijke
Directeur-Generaal (DG) van het Ministerie van J&V voordat het rapport is vastgesteld,
gebruikelijk voor een onafhankelijke Inspectie die toezicht dient te houden op het
departement?
41
Is deze gang van zaken, gelet op het feit dat uit het ADR-onderzoek naar het rapport
over de brandweerzorg blijkt dat er «intensieve» afstemming is geweest over het rapport
tussen «het veld» dat onderzocht werd en de Inspectie en dat ook een conceptrapport
werd voorgelegd aan de voorzitter van de Bestuurlijke adviescommissie brandweerzorg,
gebruikelijk voor een onafhankelijke Inspectie die toezicht dient te houden op «het
veld»?
42
Waarom maakt het onderdeel uit van de werkprocessen van de Inspectie dat over een
Inspectierapport bestuurlijke afstemming met de beleidsverantwoordelijk DG plaatsvindt?
(p. 17 ADR-rapport over brandweerzorg)
43
Is het conform de procedure dat er, tijdens ontwikkeling van het rapport «Inrichting
repressieve brandweerzorg» en dus niet pas in de eindfase, «frequent overleg» heeft
plaatsgevonden tussen de Inspectie en de beleidsverantwoordelijke DG over de conclusie
wat betreft opkomsttijden, waarna de conclusie en aanbeveling worden aangepast? (p.
18 ADR-rapport over brandweerzorg)
44
Geeft het ADR-onderzoek naar het rapport over de brandweerzorg gelet op het feit dat
de ADR in dat rapport schrijft (p. 17 en 19) dat bij de laatste twee onderzochte «interventies»
door het veld en vanuit de beleidsverantwoordelijke DG geen vastleggingen zijn over
waarom rapportteksten zijn aangepast en de ADR daarom niet kan vaststellen of de empirische
bevindingen uit het onderzoek en de onafhankelijkheid onder druk hebben gestaan, uitsluitsel
of er daadwerkelijk externe beïnvloeding is geweest?
45
Hoe verklaart u dat u tijdens beantwoording van het mondeling vragenuur op 28 januari
2020 stelt dat de ADR geen inmenging in het Inspectierapport heeft vastgesteld, maar
de ADR juist stelt dat het niet mogelijk is vast te stellen of er inmenging is geweest
bij de laatste twee onderzochte interventies omdat er geen vastleggingen zijn over
waarom rapportteksten zijn aangepast?
46
Is er met de ADR contact geweest (mondeling dan wel schriftelijk) over de onderzoeksbevindingen
en conclusies in het rapport over de brandweerzorg, na het geven van de onderzoeksopdracht
en voordat de ADR de eindversie van dit rapport op 7 mei 2018 aan de plv. SG zond?
47
Hoe verhouden de gehele gang van zaken rondom de acht Inspectierapporten en de onderzoeken
van de ADR daaromtrent, de omgang met de klachten van medewerkers en de informatievoorziening
aan de Tweede Kamer zich tot het «versterkte integriteitsbeleid» zoals gemeld in de
begroting van Justitie en Veiligheid 2020 (pp 259–277), als onderdeel van het programma
JenV Verandert?
48
Op welk moment is de Minister van J&V voor het eerst geïnformeerd over de meldingen
van de medewerkers van de Inspectie?
49
Op welk moment is de Minister van J&V voor het eerst geïnformeerd over de onderzoeken
door de ADR naar het Inspectierapport «Inrichting repressieve brandweerzorg»?
50
Op welk moment is de Minister van JenV voor het eerst geïnformeerd over het stopzetten
van de onderzoeken door de ADR naar het Inspectierapport «Inrichting repressieve brandweerzorg»?
51
Op welk moment is op enigerlei wijze het Ministerie van Algemene Zaken hierover voor
het eerst geïnformeerd?
52
Wat is geoorloofde beïnvloeding van Inspectierapporten?
53
Hoe is of wordt de onveilige werksituatie onderzocht die door Medewerkers I en II
is gemeld op 26 mei 2017?
54
Wat is het feitelijke verschil tussen de klachten die begin 2017 werden gemeld door
Medewerkers I en II en de klachten die zij meldden aan het eind van 2017 die wél tot
een onafhankelijk onderzoek leidden?
55
Wat was de rol van de CCI in de onderzoeken naar de Inspectierapporten?
56
Wat is het verschil tussen ongeoorloofde beïnvloeding en onafhankelijkheid?
57
Hoe kan het dat de CCI adviseert om het onderzoek door de ADR stop te zetten?
58
Wie zijn er bevoegd om onderzoeken van de ADR stop te zetten?
59
Kan toegelicht worden hoe de ADR dit soort onderzoeken onderzoekt?
60
Op basis van welke gesprekken adviseert de CCI om het vervolgonderzoek door de ADR
stop te zetten?
61
Wat is de reden dat in de brief van 23 mei 2018 niet is aangegeven dat er op basis
van het onderzoek door de ADR twee andere Inspectierapporten niet zouden worden onderzocht?
62
Waarom zou de ADR de meest geschikte partij zijn voor het onderzoek naar de ongeoorloofde
beïnvloeding van de Inspectierapporten?
63
Wat is de reden dat niets is gedaan met de teleurgestelde reactie van de medewerkers
op het besluit geen vervolgopdrachten te geven aan de ADR?
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
P.H. van Meenen, voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid -
Mede ondertekenaar
M.C. Burger, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.