Verslag (initiatief)wetsvoorstel (nader) : Nader verslag
35 287 Regels over de verdeling van pensioen bij scheidingen vanaf 2021 (Wet pensioenverdeling bij scheiding 2021)
Nr. 9
NADER VERSLAG
Vastgesteld 24 februari 2020
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, belast met het voorbereidend
onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel, heeft naar aanleiding van de op 14 februari
2020 ontvangen nota naar aanleiding van het verslag (35 287-7) besloten tot het uitbrengen van een nader verslag over het wetsvoorstel.
Onder het voorbehoud dat de regering de vragen en opmerkingen in dit verslag afdoende
zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel
van wet voldoende voorbereid.
Inhoudsopgave:
I
Vragen van de leden van de CDA-factie naar aanleiding van de nota naar aanleiding
van het verslag;
1
II
Vragen van de leden van de D66-fractie naar aanleiding van de nota naar aanleiding
van het verslag.
6
In dit nader verslag wordt in beginsel de hoofdstuknummering van de memorie van toelichting
(35 287–3) gehanteerd.
I Vragen van de leden van de CDA-fractie naar aanleiding van de nota naar aanleiding
van het verslag
De leden van de CDA-fractie hebben kennis genomen van de nota naar aanleiding van
het verslag op de Wet pensioenverdeling bij scheiding 2021. Zij danken de regering
voor de gegeven antwoorden en maken graag van de gelegenheid gebruik om nog enkele
nadere vragen te stellen.
2.3 Hoofdelementen van het wetsvoorstel pensioenverdeling bij scheiding 2021
De leden van de CDA-fractie zijn teleurgesteld in het antwoord van het regering over
het bijzonder partnerpensioen. Deze leden merken allereerst op dat zij pensioen niet
zien als een spaarpotje voor later om leuke dingen mee te doen. Het pensioen is een
broodnodige voorziening om later te voorzien in het levensonderhoud op het moment
dat de deelnemer niet meer werkt of op het moment dat de partner of ex-partner overlijdt
en het inkomen daardoor daalt of geheel wegvalt. Deze leden achten het dan ook niet
relevant of het in de praktijk vaak voorkomt dat er sprake is van een aanzienlijke
inkomensachteruitgang als gevolg van het wegvallen van partneralimentatie door overlijden.
Ook als het relatief weinig voorkomt, gaat het precies om de gevallen waarin een pensioenvoorziening
hard nodig is. De langstlevende ex-partner heeft immers vrijwel altijd een laag inkomen
en de alimentatie nodig om te voorzien in het levensonderhoud (of dat van de kinderen)
en het gaat om een risico wat daarom niet zelf te dragen is, namelijk het overlijden
van de ex-partner. Juist voor die specifieke groep waar een pensioenvoorziening nodig
is, kiest de regering ervoor dat zij zelf actie moeten ondernemen in het scheidingsproces
om een beroep te doen op het eenzijdige recht tot behoud van het bijzonder partnerpensioen.
Een advocaat zou daar natuurlijk op kunnen wijzen, maar de regering heeft zelf geconcludeerd
dat scheidingsprofessionals in de praktijk niet altijd goed op de hoogte zijn van
de pensioenregels. Is de regering bereid om het bijzonder partnerpensioen te behouden
en alleen op verzoek van deelnemers mee te nemen in de verdeling?
De leden van de CDA-fractie achten het antwoord op de vraag over de gevolgen die conversie
gemiddeld genomen heeft voor de hoogte van het pensioen nog niet duidelijk. De regering
antwoordt dat elke situatie anders is. Natuurlijk erkennen deze leden dit, maar tegelijkertijd
kunnen zij niet anders dan constateren dat vrouwen gemiddeld langer leven dan mannen
en dat mannen in Nederland gemiddeld meer pensioen hebben opgebouwd dan vrouwen. Als
de pensioenuitvoerder na de scheiding de man en de vrouw elk een eigen pensioenrecht
toekent, zal het pensioen van de vrouw lager uitpakken, omdat de uitvoerder bij vrouwen
met een hogere levensverwachting rekent. Kan de regering aangeven of dit klopt? Of
is het zo dat de hoogte van de jaarlijkse pensioenaanspraak gebaseerd blijft op de
levensverwachting van de ex-partner die deelnemer is? Met andere woorden krijgen ex-partners
na de scheiding van het geconverteerde pensioen allebei een even hoge pensioenuitkering
of is deze pensioenuitkering afhankelijk van de eigen levensverwachting?
De regering antwoord in de nota naar aanleiding van het verslag dat in het algemeen
een advocaat die een echtscheidingsconvenant opstelt waarbij een regeling van de pensioenkwestie
ontbreekt, niet de rechtsbijstand zal verlenen die de cliënt mocht verwachten. De
leden van de CDA-fractie vragen de regering wat dit concreet betekent voor de verdelingsgerechtigde
ex-partner? Houdt de zorgplicht van de echtscheidingsadvocaat in dat deze verplicht
is om de cliënt te wijzen op het eenzijdige recht tot behoud van het bijzonder partnerpensioen?
Wat zijn de gevolgen als de advocaat de cliënt hier niet op wijst?
De regering geeft aan dat het bijzonder partnerpensioen op twee manieren wordt beperkt.
Allereerst wordt het voorhuwelijks partnerpensioen niet meer verdeeld, dat partnerpensioen
blijft van de deelnemer. Ten tweede wordt het huwelijkse partnerpensioen wel bij helfte
verdeeld tussen de partners. Kan de regering motiveren waarom het logisch is om het
recht van de partner van de deelnemer op partnerpensioen bij scheiding te verdelen
tussen de partners, in het bijzonder wanneer het voorhuwelijks partnerpensioen geheel
bij de deelnemer blijft?
Is de regering bereid om bij de uitwerking van een mogelijke uniformering van het
partnerbegrip ook nader te reflecteren op de vraag of samenwonenden mogen opteren
voor pensioenconversie, aangezien de regering zelf concludeert dat bij een uniforme
partnerdefinitie de opt-in niet langer gemankeerd zou zijn?
3. Conversie als standaard
De regering geeft aan dat na deling van het pensioen een klein pensioen door de uitvoerder
kan worden overgedragen naar de pensioenuitvoerder waar actief pensioen wordt opgebouwd
en dat de verdelingsgerechtigde partner zou kunnen kiezen voor individuele waardeoverdracht.
De leden van de CDA-fractie vragen de regering welke voorwaarden er gelden voor individuele
waardeoverdracht en of de partner hierover geïnformeerd wordt.
3.1 Voor- en nadelen van conversie
De leden van de CDA-fractie hebben gevraagd wat dit wetsvoorstel wijzigt aan de informatieverplichtingen
op het UPO voor verevende pensioenen. Zij verzoeken de regering deze vraag alsnog
te beantwoorden.
De leden van de CDA-fractie vragen ook nogmaals om te antwoorden op de vraag wat het
gecumuleerde effect is van dit wetsvoorstel op de financiële positie van fondsen,
verzekeraars en uitvoerders. Zij verduidelijken daarbij dat de vraag ziet op het macro
effect, want zij begrijpen ook wel dat het effect op micro niveau per fonds verschilt,
zoals de regering schrijft. Is dit macro effect positief voor fondsen, omdat de sterftewinst
van het eerder overlijden van de verdelingsgerechtigde partner ten gunste van het
fonds komt? Of is het macro effect negatief voor fondsen, omdat de verdelingsgerechtigde
en de verdelingsplichtige partner een even hoge maandelijkse uitkering ontvangen die
gebaseerd is op de levensverwachting van de verdelingsplichtige partner (die in Nederland
gemiddeld bezien korter leeft dan de verdelingsgerechtigde partner)? De leden van
de CDA-fractie merken als achtergrond van deze vraag op dat zij op basis van de memorie
van toelichting dachten dat de hoogte van de geconverteerde pensioenuitkering afhankelijk
was van de eigen levensverwachting van de beide partners, maar dat zij dit in de voorbeelden
in de bijlage bij de nota naar aanleiding van het verslag geheel niet terug zien.
3.3 Uniforme reken- en verdeelregels
De leden van de CDA-fractie hebben kennis genomen van het antwoord van de regering
dat niet kan worden volstaan met het actuele spaarsaldo verminderd met het spaarsaldo
bij aanvang van het huwelijk, want dan wordt de waardeontwikkeling van de voorhuwelijkse
aanspraak tijdens de huwelijkse periode ook meegenomen in de verdeling. De leden van
de CDA-fractie verwoorden dit als de verdelingsgerechtigde partner krijgt iets te
veel. De regering geeft aan dat er situaties denkbaar zijn waarin de voor de berekening
benodigde gegevens ontbreken. Dit doet zich in ieder geval niet voor als mensen na
de inwerkingtredingsdatum van het wetsvoorstel trouwen. Heeft de regering enig inzicht
in hoeveel gevallen van mensen die gehuwd zijn voor de inwerkingtredingsdatum de benodigde
informatie mist, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Gaat het dan om een kleine
minderheid van de gehuwde deelnemers of mist bij bijna alle gehuwde deelnemers de
benodigde informatie, omdat uitvoerders pas na het verschijnen van de lagere regelgeving
weten dat zij deze informatie moeten bijhouden? De leden van de CDA-fractie vragen
dit omdat in geval van ontbrekende informatie volgens de regering kan worden teruggevallen
op de berekening pensioenaanspraak vermenigvuldigd met de verhouding tussen het aantal
huwelijksjaren en het aantal deelnemingsjaren. Deze leden delen de mening van de regering
dat deze berekeningsmethode veel minder zuiver is. Aangezien de meeste mensen in de
loop van de tijd meer gaan verdienen, vermoeden de leden van de CDA-fractie dat deze
berekeningsmethode ertoe leidt dat de verdelingsgerechtigde partner te weinig krijgt.
Afhankelijk van de situatie kan dit om een kleine afwijking gaan tot een aanzienlijke
afwijking. Bij dit laatste noemen deze leden het voorbeeld van een man die in de voorhuwelijkse
periode weinig pensioen heeft opgebouwd en tijdens het huwelijk door promotie veel
meer pensioen heeft opgebouwd en een vrouw die in de voorhuwelijkse periode relatief
veel pensioen heeft opgebouwd en tijdens de huwelijkse periode veel minder omdat zij
voor de kinderen is gaan zorgen. In dit voorbeeld pakt de berekening met de verhouding
tussen het aantal huwelijksjaren en het aantal deelnemingsjaren dubbel onrechtvaardig
uit. De leden van de CDA-fractie vragen de regering om een reactie hierop. Tevens
vragen deze leden of er geen andere methode is die een betere schatting geeft bij
het ontbreken van de benodigde informatie. De waarde van het pensioen op de 1 januari
voor en na het huwelijk zou immers wel bekend moeten zijn.
4. Automatische verdeling
Het is de leden van de CDA-fractie op basis van het antwoord van de regering nog steeds
niet duidelijk wat er nu geldend is als gehuwden in hun huwelijkse voorwaarden hebben
opgenomen dat de Wvps van toepassing is, zij na de inwerkingtredingsdatum van het
wetsvoorstel gaan scheiden en zij niets regelen in het echtscheidingsconvenant. Is
dan conversie onvermijdelijk van toepassing op basis van de dan geldende wet? Of kan
een van de ex-partners de huwelijkse voorwaarden opsturen naar de pensioenuitvoerder
en zo afdwingen dat er geen conversie plaatsvindt? De leden van de CDA-fractie vragen
dit ook, omdat onderhavig wetsvoorstel in de meeste gevallen rechtvaardiger uitpakt
dan pensioenverevening, maar niet in alle gevallen. Met name voor gehuwden waarbij
de verdelingsplichtige partner al pensioengerechtigd is, maar de verdelingsgerechtigde
partner nog niet, kunnen er financiële problemen ontstaan voor de verdelingsgerechtigde
partner door de overgang naar pensioenconversie. In deze generatie komt het immers
relatief vaker voor dat de man de kostwinner is en de vrouw weinig arbeidservaring.
Welke mogelijkheden heeft de verdelingsgerechtigde partner op het moment van echtscheiding
en wat betekent dit voor de zorgplicht van de echtscheidingsadvocaat?
6. Verdelingsgrens en uitruilmogelijkheden
De regering geeft aan geen regel te willen opnemen om kleine pensioenen, die niet
worden verdeeld, mee te laten tellen bij de verdeling van de wettelijke gemeenschap
van goederen. De leden van de CDA-fractie vragen de regering of zij het wel logisch
acht dat partners hier bij de verdeling van de gemeenschap rekening mee houden. Een
klein pensioen van onder de afkoopgrens kan bijvoorbeeld bij mensen die op jonge leeftijd
scheiden immers toch een forse waarde hebben ten opzichte van de gemeenschap van goederen.
7. Regeldrukkosten
De leden van de CDA-fractie vragen de regering te bevestigen dat de extra uitvoeringskosten
voor het inzichtelijk maken van verevende pensioenen op mijnpensioenoverzicht.nl geen
eenmalige, maar structurele uitvoeringskosten betreffen, omdat dit jaarlijks extra
berekeningen vergt.
9. Overgangsrecht en inwerkingtreding
De leden van de CDA-fractie hebben nog steeds grote twijfels bij de haalbaarheid van
de inwerkingtredingsdatum van onderhavig wetsvoorstel. De regering geeft aan dat uitvoerders
pas vanaf 1 juli 2021 conversies hoeven uit te voeren. Wat gebeurt er tijdens de zes
maanden tussen de echtscheiding en de conversie als mensen tijdens de scheiding al
met pensioen zijn? Echtscheidingsprocedures duren vaak meerdere maanden. Dat betekent
dat scheidingsadvocaten of mediators al aan het einde van dit jaar berekeningen op
kunnen gaat vragen bij uitvoerders. Is het wel mogelijk voor uitvoerders om op die
termijn de pensioenadministraties aangepast te hebben?
Welke berekeningen zijn de uitvoerders verplicht om te maken gedurende het echtscheidingsproces
en kunnen de deelnemer en de partner daar ook rechtskracht aan ontlenen, zo vragen
de leden van de CDA-fractie. Hoe kan een deelnemer of de partner zich ervan verzekeren
dat de verrekening die onder de conversie ligt ook klopt?
Kan de regering aangeven welke zaken uitvoerders per 1 januari aanstaande al geregeld
moeten hebben en voor welke zaken de uitvoerders nog tot 1 juli 2021 de tijd hebben?
Kan de regering daarbij ook ingaan op werkzaamheden die niet te maken hebben met echtscheidingen,
maar waar onderhavig wetsvoorstel ook doorwerkt, bijvoorbeeld de juiste vastlegging
van relevante gegevens bij waardeoverdrachten van na 1 januari aanstaande?
De leden van de CDA-fractie vragen de regering in te gaan op de uitvoeringspraktijk
wanneer een scheiding van tafel en bed (al dan niet binnen korte termijn) gevolgd
wordt door een ontbinding van het huwelijk. Hoe verloopt die praktijk als mensen de
scheiding van tafel en bed niet melden, bijvoorbeeld omdat zij denken dat dat niet
hoeft omdat er toch een scheiding volgt? Wordt een pensioenuitvoerder op grond van
het wetsvoorstel geacht om bij elke echtscheiding waarvan zij via het BRP een signaal
krijgen te checken of er sprake was van een scheiding van tafel en bed in het huwelijksgoederenregister?
Of komt het niet melden van een scheiding van tafel en bed voor rekening van de deelnemer
(letterlijk voor rekening van de verdelingsplichtige deelnemer)? Kan de regering deze
vragen eveneens beantwoorden voor de verdeling van het partnerpensioen op basis van
de Pensioenwet? Welke informatie moet de pensioenuitvoerder verschaffen aan de van
tafel en bed gescheiden partners vanaf het moment dat deze partners de scheiding melden
bij de uitvoerder? Kunnen van tafel en bed gescheiden partners afwijkende afspraken
maken over de verdeling van hun pensioen? En zo ja, binnen welke termijn kunnen zij
dat? Stel dat zij de scheiding van tafel en bed precies binnen de termijn en dus exact
binnen zes maanden melden bij de uitvoerder, hoeveel tijd is er dan nog om afwijkende
afspraken te melden? De van tafel en bed gescheiden partners zullen immers eerst nog
geïnformeerd moeten worden door de uitvoerder.
Kan de regering een overzicht geven over welke aantallen het gaat bij scheidingen
die onder dit wetsvoorstel of onder de Pensioenwet vallen? Hoeveel gewone scheidingen
zijn er jaarlijks, hoeveel scheidingen van tafel en bed en hoeveel samenwoners die
hun partnerpensioen verdelen?
De leden van de CDA-fractie vragen hoe de uitvoering verloopt als ex-partners in het
echtscheidingsconvenant hebben opgenomen dat het pensioen over de periode van samenwonen
ook wordt geconverteerd en zij de uitvoerder informeren over deze afwijkende afspraak.
Moet de uitvoerder dan in het BRP nagaan hoe lang de ex-partners voor het huwelijk
al samenwoonden? Of zijn de ex-partners verantwoordelijk voor het doorgeven van de
juiste datum van samenwoning?
II Vragen van de leden van de D66-fractie naar aanleiding van de nota naar aanleiding
van het verslag
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de nota naar aanleiding
van het verslag. Zij hebben nog enkele vragen.
2.1 Hoe zit de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding in elkaar?
De leden van de D66-fractie vragen of het klopt dat door niet verdelen van opgebouwde
aanspraken lager dan het afkoopbedrag (artikel 66 van de Pensioenwet) kleine bijzondere
partnerpensioenen kunnen ontstaan. De leden vragen of deze kleine bijzondere partnerpensioenen
dan vervolgens onder de Wet waardeoverdracht klein pensioen zouden vallen en daardoor,
als alle openstaande mutaties zijn verwerkt, betrokken kunnen worden in het proces
van de automatische waardeoverdrachten.
2.3 Ongehuwd samenwonenden
De leden van de D66-fractie vragen of de regering nader toe kan lichten waarom ongehuwd
samenwonenden niet de keuze kan worden geboden voor vrijwillige pensioenverdeling.
In de nota naar aanleiding van het verslag wordt aangegeven dat het dan zou gaan om
gemankeerd keuzerecht doordat de pensioenregeling van de partner de mogelijkheid misschien
niet biedt, wat tot teleurstelling zou kunnen leiden. De leden delen deze conclusie
niet en vragen of het toch niet wenselijk zou zijn om, indien een partner is aangemeld
bij de pensioenuitvoerder, vrijwillige verevening mogelijk te maken. De leden vragen
of een dergelijke opt-in uitvoerbaar kan zijn, bijvoorbeeld als er een meldperiode
van 6 maanden wordt gehanteerd. Daarnaast vragen de leden van de D66-fractie wat de
mogelijkheden zijn voor een bredere opt-in op het moment dat er wel een uniform partnerbegrip
gehanteerd wordt.
De voorzitter van de commissie Rog
De griffier van de commissie Esmeijer
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M.R.J. Rog, voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid -
Mede ondertekenaar
M.E. Esmeijer, griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.