Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag schriftelijk overleg over plan voor overprogrammering (Kamerstuk 35300-A-72)
2020D07604 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Binnen de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat hebben verschillende fracties
de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen aan de Minister van Infrastructuur
en Waterstaat inzake het Plan voor overprogrammering (Kamerstuk 35 300 A, nr. 72)
De vragen en opmerkingen zijn op 21 februari 2020 aan de Minister van Infrastructuur
en Waterstaat voorgelegd.
De voorzitter van de commissie, Agnes Mulder
Adjunct-griffier van de commissie, Witzke
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Inleiding
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het plan voor overprogrammering
en hebben daarover nog enkele vragen.
De leden van de CDA-fractie hebben een aantal vragen bij het plan voor overprogrammering.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Minister
en hebben nog enkele vragen.
VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie waarderen het dat de Minister er werk van maakt om onderuitputting
te voorkomen, toch zou het deze leden betreuren als het onvoldoende lukt om extra
rijksgeld voor infrastructuurprojecten daadwerkelijk snel en efficiënt uit te geven.
Wat kan de Minister doen om dit te voorkomen?
De leden van de VVD-fractie vinden het jammer dat reizigers in het openbaar vervoer
en automobilisten hierdoor beperkt worden in hun mobiliteit. Deze leden vragen zich
af hoeveel de files echt zouden kunnen verminderen als beschikbaar en/of gealloceerd
geld zou worden ingezet om de belangrijkste knelpunten eerder aan te pakken. Wat kan
de Tweede Kamer doen of bijdragen zodat de Minister extra middelen ook daadwerkelijk
kan uitgeven ten behoeve van de mobiliteit?
CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie vragen zich af waarom de omvang van de overprogrammering
ongewijzigd blijft. Kan de Minister aangeven in hoeverre deze omvang van overprogrammering
een structurele vorm aanneemt? Waarom wil de Minister de huidige omvang van de overprogrammering
handhaven? Hoe is de circa 1,5 miljard euro overprogrammering verdeeld over de verschillende
fases (planuitwerking en realisatie)? Kan de Minister een indicatie geven van de omvang
van de capaciteitsbehoefte bij de uitvoeringsorganisaties om de overprogrammering
daadwerkelijk te benutten en ook de instandhoudingsopgave te realiseren? De Minister
geeft in haar brief aan dat een gevolg van de ambitieuze planning is dat, over het
hele investeringsprogramma bezien, de kans dat de planningen niet worden gehaald groter
is dan dat de planningen versneld worden gerealiseerd. Kan de Minister aangeven of
er nu sprake is van een te ambitieuze planning? Zo ja, is het dan niet verstandig
om meer realistischere planningen te maken? De leden van de CDA-fractie constateren
dat de Minister in het kader van de spelregels voor het Meerjarenprogramma Infrastructuur,
Ruimte en Transport (MIRT) aangeeft dat zij voornemens is om in de ontwerpbegroting
2021 te bezien onder welke randvoorwaarden er in het vervolg sneller opgeschaald kan
worden naar een hogere programmering. Kan de Minister nader ingaan op hoe zij dit
precies voor zich ziet?
GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie maken zich grote zorgen over het gebrek aan balans
in de begrotingsstaat van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat1 en met name de begrotingsstaat van het Infrastructuurfonds2. De Tweede Kamer reserveert geld en besluit tot aanleg en onderhoud van infrastructuur,
maar in de praktijk wordt het geld niet besteed en de plannen voor aanleg en onderhoud
niet uitgevoerd. Het gereserveerde geld blijft liggen en wordt met kasschuiven naar
de toekomst verplaatst, terwijl de achterstand in het nodige onderhoud van onze infrastructuur
steeds groter wordt en de omslag naar duurzame bereikbaarheid niet wordt gemaakt.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben hier de afgelopen jaren bij elke begrotingsbehandeling
op gewezen. Er zijn diverse moties aangenomen en beterschap is beloofd. Het is in
de ogen van deze leden niet zozeer een boekhoudkundig probleem, maar een uitvoeringsprobleem.
Het geld dat wordt bestemd voor aanleg en onderhoud hoort te worden uitgegeven aan
aanleg en onderhoud en hoort niet te worden doorgeschoven. Deze leden constateren
dat de Minister hier vrijwel volledig aan voorbijgaat. Deze leden zijn goed op de
hoogte over hoe een kasschuif werkt. Dat was de vraag niet. Deze leden constateren
dat een oplossing nodig is voor het gebrek aan balans met het niet, of met grote vertraging,
uitvoeren van projecten aan de ene kant en het toevoegen van onbestemde fondsen aan
de andere kant, zonder een helder plan hoe de uitvoering meer vaart kan krijgen. Deze
leden moeten constateren dat die oplossing nog niet is geboden.
De leden van de GroenLinks-fractie lezen in de brief van de Minister dat de uitvoeringscapaciteit
wordt gemonitord. Deze leden hadden gehoopt op een flinke versterking van die uitvoeringsorganisatie
omdat zij de afgelopen jaren sterk de indruk hebben gekregen dat na de bezuinigingen
op de organisatie door de vorige kabinetten de nieuwe ambities en opgaven niet hebben
geleid tot een versterking van de organisatie. Deze leden willen de Minister nogmaals
verzoeken duidelijk aan te geven waar het schort aan capaciteit. Kan de Minister een
inventarisatie maken waar de uitvoering bij zowel het ministerie als Rijkswaterstaat,
ProRail en de weg- en waterbouw onvoldoende capaciteit heeft om al het werk te verzetten
dat de Tweede Kamer heeft begroot? Kan er een plan komen om de uitvoeringscapaciteit
bij het ministerie, Rijkswaterstaat en ProRail in overeenstemming te brengen met de
opdracht?
De leden van de GroenLinks-fractie zouden ook graag een analyse zien van de marktcapaciteit
en van mogelijke knelpunten hierin omdat een deel van de (praktische) uitvoering ligt
bij marktpartijen. Schrijven bedrijven zich in op opdrachten? Zijn er genoeg mensen
en materieel om tijdig opdrachten aan te nemen en uit te voeren? Wat doen de knelpunten
op stikstof en PFAS met de uitvoering van nieuwe of bestaande projecten? Hoe staat
de overheid als opdrachtgever aangeschreven? Is er een verschil in het vinden van
aannemers voor spoor-, weg- of waterbouwprojecten? En is er verschil in het vinden
van aannemers voor aanleg of onderhoud? Moet de rijksoverheid een aantrekkelijkere
opdrachtgever worden?
De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat in het nieuwe plan van de Minister
de overprogrammering blijft staan op 1,5 miljard euro. De onderuitputting zal naar
verwachting ook niet wijzigen. Deze leden verwachten ook niet dat dit bedrag zal afnemen
zonder maatregelen. Maar de motie Kröger/Dijkstra over een plan tegen onderuitputting
van het Infrastructuurfonds3 vroeg wel om extra overprogrammering, zodat tijdig kan worden bijgestuurd. In de
motie Kröger/Van Eijs4 is gevraagd om een plan hiervoor, maar deze leden constateren dat in het voorliggende
plan de overprogrammering ongewijzigd blijft en dat daarmee geen uitvoering is gegeven
aan de motie van de Tweede Kamer.
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de Minister schrijft over de differentiatie
van het instrument van overprogrammering in planfase en realisatiefase en willen graag
weten hoe het huidige bedrag aan overprogrammering over deze twee fases is verdeeld.
Kan de Minister hier inzicht in geven? En hoe is overprogrammering in de realisatiefase
van projecten ingebouwd? Wat zijn de mogelijkheden om onderbestedingen te compenseren
met versnelling van uitvoering van realisatieprojecten? Hoe flexibel kunnen de gereserveerde
middelen schuiven tussen projecten die vertraging oplopen en projecten die versneld
kunnen worden uitgevoerd?
De leden van de GroenLinks-fractie hebben ten slotte nog vragen over de twee miljard
euro die bij het regeerakkoord zijn toegevoegd aan het Infrastructuurfonds. De Minister
verklaarde bij het begrotingsonderzoek dat «iedereen weet dat er bij een beetje infrastructureel
project al gauw heel veel jaren overheen gaan». Deze leden weten dit uiteraard ook
en vragen zich af waarom het onbestemde toegevoegde geld dan niet besteed kan worden
aan de versnelde uitvoering van reeds eerder geplande projecten. Dat leidt dan immers
tot een kleinere voorraad en alsnog eerdere realisatie. Ook hadden de extra middelen
gebruikt kunnen worden voor het wegwerken van achterstallig onderhoud of had gezocht
kunnen worden naar projecten die een korte plannings- en realisatiefase hebben. Dit
omdat er geen uitgebreide MIRT-verkenningen of milieueffectrapportage (m.e.r.)-procedures
aan vooraf hoeven te gaan, zoals de aanleg van fietsinfrastructuur of geluidssanering
van wegen. Is dit onderzocht? En als de Minister kennelijk niet van plan was om die
twee miljard euro zelf te besteden maar door te schuiven naar een volgende kabinetsperiode,
waarom is het bedrag dan in vier delen verdeeld over deze periode aan de begroting
van het Infrastructuurfonds toegevoegd? Heeft de Minister daarmee de Tweede Kamer
verzocht uitgaven te accorderen waarvan zij wist dat deze niet zullen plaatsvinden?
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A.H. (Agnes) Mulder, voorzitter van de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat -
Mede ondertekenaar
E.M. Witzke, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.