Memorie van toelichting : Memorie van toelichting
35 400 Wijziging van de Wet op het primair onderwijs en de Wet op de expertisecentra in verband met beëindiging van de verplichte aansluiting bij een rechtspersoon in verband met kosten van vervanging en in verband met wijziging van de wijze waarop de werkloosheidsuitkeringen worden verevend (beëindiging vervangingsfonds en modernisering participatiefonds)
Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING
Deze toelichting wordt gegeven mede namens de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
ALGEMEEN DEEL
1. Inleiding
Het Vervangingsfonds (opgericht in 1992) en het Participatiefonds (opgericht in 1995)
zijn privaatrechtelijke zelfstandige onafhankelijke bestuursorganen, met een lange
staat van dienst.1 Aanvankelijk voor primair en voortgezet onderwijs, maar sinds ruim 10 jaar alleen
voor het primair onderwijs (po).2
Taken Vf
De Stichting Vervangingsfonds & Bedrijfsgezondheidszorg voor het Onderwijs (Vf) voert de wettelijke taak uit om een waarborg te bieden aan schoolbesturen voor de
kosten die scholen maken voor de vervanging van ziek onderwijspersoneel. De werkgevers
in het po (schoolbesturen, centrale diensten en samenwerkingsverbanden passend onderwijs
met eigen personeel) zijn hiervoor verplicht aangesloten bij het fonds en dragen premie
af. Deze wordt periodiek, doorgaans met ingang van 1 januari van een kalenderjaar,
vastgesteld door het Vf-bestuur.3 Sinds 2013 kunnen schoolbesturen ervoor kiezen om volledig eigenrisicodrager te worden
voor de kosten van vervanging. Deze besturen betalen in het kader van de wettelijke
Vf-taak dan alleen nog een kleine solidariteitspremie. Besturen kunnen er ook voor
kiezen om gedeeltelijk eigenrisicodrager te worden. Daarvoor biedt het Vf een viertal
financiële varianten aan met verschillende risicoprofielen en premiehoogtes. Ook is
er een groep van schoolbesturen die de vervangingskosten nog op reguliere wijze declareren
bij het fonds.4
Samenhangend met deze wettelijke waarborgtaak, voert het Vf ondersteunende, niet-wettelijke
activiteiten uit om een bijdrage te leveren aan het beheersbaar houden van verzuim-
en vervangingskosten voor schoolbesturen. Alle schoolbesturen in het po kunnen daarvoor
gebruik maken van diensten van het Vf op het gebied van Arbo-, ziekteverzuim- en personeelsbeleid.
Het gaat om diensten die vallen onder de zogenoemde bedrijfsgezondheidszorg primair
onderwijs (BGZ). Dit vergt een aanpak op diverse niveaus: op het niveau van het bestuur,
de school, het team en het individu. Voor deze ondersteuning betalen alle besturen
een BGZ-premie aan het Vf.5
Dit wetsvoorstel heeft wat betreft het Vf alleen betrekking op de wettelijke waarborgtaak
van het fonds.
Taken Pf
De Stichting Participatiefonds (Pf) voert eveneens een wettelijke waarborgtaak ten behoeve van schoolbesturen uit voor
de kosten van werkloosheidsuitkeringen aan ex-werknemers, die werkgevers in het po
als eigenrisicodrager in beginsel zelf dienen te betalen. Het gaat hierbij om de kosten
in verband met uitkeringen ingevolge de Werkloosheidswet en de bovenwettelijke uitkeringen
in het po en de daarmee samenhangende (premie)kosten.6 Ook hiervoor zijn genoemde werkgevers op basis van de wet verplicht aangesloten bij
in dit geval het Pf.7 Zij betalen hiervoor eveneens premie aan het Pf.8
Samenhangend met de wettelijke waarborgtaak ondersteunt het Pf, mede op verzoek van
de werkgevers- en werknemersorganisaties, vanaf de oprichting in 1995 de re-integratie
van uitkeringsgerechtigden. Deze wetswijziging beoogt in lijn hiermee, de re-integratietaak
van het fonds expliciet te benoemen als een wettelijke taak. Dit betreft zowel activiteiten
gericht op het voorkomen dat een beroep moet worden gedaan op een werkloosheidsuitkering,
als op activiteiten gericht op het weer aan het werk helpen van mensen met een werkloosheidsuitkering
vanuit het po.
Kern wetsvoorstel
In de Kamerbrief van 6 november 2018 heeft de regering het toekomstbeeld voor beide
fondsen uiteengezet.9 Het in de brief beschreven perspectief wordt onderschreven door de sociale partners
in het po en het bestuur van de fondsen. De regering hecht eraan dat de thans bestuurlijk
betrokken en verantwoordelijke partijen de voorgestelde veranderingen in de genoemde
brief en het onderhavige wetsvoorstel ondersteunen. De inhoud van de Kamerbrief is
de uitkomst van een proces dat in gang is gezet ter uitvoering van de afspraak over
de fondsen in de onderwijsparagraaf van het regeerakkoord Bruggen slaan (2012) van het kabinet Rutte II. Deze afspraak hield in dat het Vf en het Pf worden
gemoderniseerd, zodat goed werkgeverschap beter kan worden beloond. Het resultaat
daarvan is dit wetsvoorstel waarvan de indiening in de brief is aangekondigd.
Voor het Vf komt de wetswijziging neer op het op termijn beëindigen van de wettelijke waarborgtaak:
de verplichte aansluiting van werkgevers vervalt en de ministeriële aanwijzing van
het Vf als rechtspersoon voor de uitvoering van deze taak wordt ingetrokken. Bij deze
beëindiging wordt gebruik gemaakt van het door de Parlementaire Onderzoekscommissie
Privatisering/Verzelfstandiging Overheidsdiensten opgestelde besliskader «Privatisering/Verzelfstandiging»,
zoals ook in 2015 aangegeven door mijn voorganger.10 Het Vf houdt daarmee op voort te bestaan als privaatrechtelijk zelfstandig bestuursorgaan
met een wettelijke opdracht. Dit is niet een op zichzelf staand doel maar de onvermijdelijke
uitkomst van het vanaf 2013 door het bestuur van het Vf in gang gezette proces waarbij
schoolbesturen en scholen zelf financieel en inhoudelijk verantwoordelijkheid kunnen
nemen voor vervanging van zieke werknemers in combinatie met het beheersen van het
ziekteverzuim. Vooruitlopend op de voltooiing van dit proces worden met dit wetsvoorstel
de benodigde wijzigingen van de WPO en WEC alvast in gereedheid gebracht. Het precieze
moment waarop het proces zodanig gevorderd is dat de wetswijziging van kracht wordt,
wordt door de indiener van dit voorstel vastgesteld in overleg met sociale partners
en het Vf-bestuur. Daarvoor dienen deze partijen gezamenlijk te constateren dat de
besturen en scholen in het po – al dan niet via samenwerking – in staat zijn om zonder
Vf te voorzien in de kosten van vervanging. Hiervoor zijn acht indicatoren vastgesteld
die tezamen het «dashboard» vormen aan de hand waarvan wordt gekoerst richting de
beëindiging van de wettelijke vereveningstaak van het Vf. De indicatoren voor beëindiging
zijn:
1. de ontwikkeling en hoogte van het basispremiepercentage;
2. de kans op meer dan 10% overschot/ tekort in het fonds;
3. de ontwikkeling en hoogte van het aandeel overhead ten opzichte van de inkomsten uit
de basispremie;
4. de ontwikkeling en omvang van het aandeel regulier declarerende besturen met financiële
continuïteitsrisico’s;
5. de ontwikkeling en hoogte van het ziekteverzuim;
6. de ontwikkeling van de vervangingsgraad;
7. de ontwikkeling van de omvang van het fonds in aantal besturen dat regulier declareert
en de hoogte van de grondslag waar de basispremie op is gebaseerd;
8. de ontwikkeling en omvang van het aantal schoolbesturen dat opteert voor een financiële
ERD-variant en daarbij behorende grondslag voor premieheffing.
Vanaf 2018 wordt de ontwikkeling van de indicatoren in samenhang gevolgd en gewogen
in relatie tot het bepalen van het moment van beëindiging. Genoemde partijen hebben
afgesproken om de indicatoren binnen twee jaar verder te concretiseren.
Voor het Pf legt dit wetsvoorstel de basis voor de door sociale partners, het fondsbestuur en
de indiener gewenste hervorming van het fonds. Er komen meer prikkels voor schoolbesturen
ter beheersing van lopende en nieuwe werkloosheidskosten. Daarnaast wordt het re-integratiebeleid
van het Pf vernieuwd en als wettelijke taak in de WPO en WEC expliciet gemaakt. Er
komt meer aandacht voor de rol van werkgevers en het Pf in de fase voorafgaande aan
een mogelijk ontslag. Eenmaal in een uitkering worden uitkeringsgerechtigden via een
op-maat-benadering intensiever begeleid bij terugkeer naar een baan, binnen of buiten
het onderwijs. In tegenstelling tot het Vf, blijft het Pf als privaatrechtelijk zelfstandig
bestuursorgaan met onder andere een wettelijke waarborg- en re-integratietaak bestaan.
De handhaving van de privaatrechtelijke zbo-status is nodig in verband met de decentralisatie
van de arbeidsvoorwaardenvorming en de invoering van lumpsumbekostiging. De Minister
stelt zich in dit kader terughoudend op en laat de verantwoordelijkheden voor personeelsbeleid
en -voorziening en werkloosheidsrisico’s aan de sector. Om de werkgevers in de sector
aan algemeen verbindende voorschriften te kunnen houden is daarnaast openbaar gezag
vereist, waardoor de zbo-status nodig blijft. De Minister heeft een beperkte rol die
zich op basis van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen (Kaderwet zbo’s) concentreert
op toezicht op het Pf als privaatrechtelijk zbo.
Gezien de verschillen in taken en perspectief van de fondsen worden de aanleiding
en inhoud van de wetswijziging ten aanzien van het Vf en het Pf hierna afzonderlijk
toegelicht in het algemeen deel van deze memorie van toelichting.
2. Het Vervangingsfonds
Aanleiding wetswijziging
Na de invoering van de lumpsum in 2006 stelden steeds meer besturen en scholen in
het po de verplichte aansluiting bij, en premieafdracht aan het Vf ter discussie.
Meest gehoorde motief daarbij was de wens om los te komen van de beknellende en uitvoeringsintensieve
voorschriften en regels uit het Vf-reglement. Dit vaak in combinatie met de constatering
van betrokken besturen dat meer premie werd betaald dan vergoedingen van het fonds
werden ontvangen. Hierop inspelend heeft het bestuur van het Vf in 2013 een belangrijke
stap gezet door besturen in het po jaarlijks de mogelijkheid te geven om te kiezen
voor een vorm van eigenrisicodragerschap (ERD-schap). Dat houdt in dat schoolbesturen
de vervangingsrisico’s volledig zelf dragen. De kosten worden dan niet meer bij het
Vf gedeclareerd. Indien voor ERD-schap wordt gekozen betaalt het bestuur voor de nog
voorgeschreven wettelijk verplichte aansluiting bij wijze van premie een (bescheiden)
solidariteitsheffing. Voor besturen die de stap naar volledig ERD-schap nog niet kunnen
of willen zetten is er ook de mogelijkheid om te kiezen uit één van vier financiële
ERD-varianten. Met een variant kan een bestuur de kosten van vervangingen gedeeltelijk
laten afdekken door het Vf. De twee beschikbare wachtdagen-varianten bieden risicoafdekking
voor individuele vervangingen. Met twee stoplossvarianten kunnen uitschieters in de
totale vervangingskosten worden afgedekt.
Aanvankelijk stelde het Vf enkele (financiële) voorwaarden om als schoolbestuur voor
ERD-schap of een financiële variant te kunnen kiezen. In 2017 zijn de voorwaarden
versoepeld, zodat op dit moment materieel ieder bestuur hiervoor na instemming van
de medezeggenschap kan kiezen. De ontwikkeling in de periode 2013–2019 laat zien dat
een groeiend aantal schoolbesturen kiest voor een vorm van ERD. Per 1 januari 2019
is de stand van zaken dat:
• ruim 52 procent van de bij het Vf aangesloten schoolbesturen inmiddels heeft gekozen
voor een volledig ERD-schap, ongeveer 6,5 procent voor een financiële ERD-variant
en ruim 41 procent declareert de kosten van vervanging nog regulier. De in totaal
bijna 59 procent van de besturen met een ERD-vorm hebben ongeveer 79 procent van het
onderwijsgevende personeel in dienst;
• de jaaromvang van de door het Vf toegekende vervangingsvergoedingen is afgenomen van
€ 260 miljoen in 2014 naar € 84 miljoen in 2018;
• het gemiddelde ziekteverzuim van de besturen die hebben geopteerd voor een ERD-vorm
in 2017 één procentpunt lager ligt dan bij de besturen die nog volledig zijn aangesloten
bij het Vf (5,7 procent versus 6,7 procent).
In het licht van deze ontwikkeling hebben sociale partners en de indiener gezamenlijk
vastgesteld dat de sector aankoerst op een toekomst zónder Vf. De in 2013 in gang
gezette ontwikkeling is onomkeerbaar en leidt er uiteindelijk toe dat het aan een
beleidsinhoudelijke en financiële basis voor een levensvatbaar fonds met een wettelijke
vereveningstaak ontbreekt. Niet als doel op zich, maar als gevolg van een gezamenlijk
streven van de sociale partners, het Vf en de indiener van dit wetsvoorstel naar een
situatie waarbij schoolbesturen in het po de kosten van vervanging zelf dragen. De
transitie hier naartoe is volop gaande.
Flankerende maatregelen
Om deze transitie in goede banen te leiden, zijn en worden er op basis van afspraken
met sociale partners en het Vf-bestuur, een aantal flankerende maatregelen getroffen.
Hiermee wordt het scholenveld ondersteund en gestimuleerd de overgang op een verantwoorde,
zorgvuldige en beheersbare wijze te realiseren.
Deze maatregelen betreffen:
a. duurzaam ERD-schap;
b. aanpak hoog ziekteverzuim;
c. tijdelijk vangnet als mogelijkheid.
Ad a: ERD-schap
Het Vf blijft schoolbesturen stimuleren en ondersteunen in de ontwikkeling naar volledig
ERD-schap. De regioadviseurs van het Vf staan schoolbesturen hierbij met raad en daad
bij. Schoolbesturen die nu nog regulier declareren bij het fonds, worden ondersteund
bij het maken van de keuze voor ERD en waar nodig bij het op orde brengen van de condities
om deze stap te zetten. Het voeren van een actief en adequaat HRM-beleid is daarbij
van belang om bijvoorbeeld het ziekteverzuim en daarmee de vervangingsbehoefte beheersbaar
te houden. Hierbij is specifiek aandacht voor de positie van de groep van overwegend
kleinere schoolbesturen die nu nog regulier declareren bij het Vf. Dit geldt ook voor
de schoolbesturen uit deze groep met een over het algemeen laag ziekteverzuim. Zij
kunnen immers door een langdurig onvoorzien ziektegeval plotseling geconfronteerd
worden met verhoudingsgewijs hoge vervangingskosten. Ook deze besturen mogen niet
in de problemen komen na de beëindiging van het fonds. Zij zullen desgevraagd worden
begeleid en geadviseerd hoe zij zich het beste tegen toekomstige vervangingsrisico’s
kunnen indekken. Deze ondersteuning wordt geboden en gevolgd tot aan het moment waarop
de vereveningstaak van het Vf wordt beëindigd.
Ad b: Ziekteverzuim
De organisatorische en financiële risico’s van vervanging hangen, afgezien van het
aanbod aan invalkrachten, direct samen met de hoogte van het ziekteverzuim in het
po. Uit de jaarlijkse rapportages over de ontwikkeling van het ziekteverzuim is bekend
dat de hoogte van het verzuim sterk kan verschillen tussen besturen en tussen scholen.
Voor een deel is het verloop en de hoogte van het verzuim op school- en bestuursniveau
nauwelijks of niet te beïnvloeden. Een bekend voorbeeld hiervan zijn de griepepidemieën
2018 en 2019 die in combinatie met het groeiende tekort aan invalkrachten, scholen
en besturen veel hoofdbrekens hebben bezorgd.
Er zijn ook vormen van (regelmatig) ziekteverzuim die wel voor een belangrijk deel
beïnvloedbaar zijn door een actief verzuimbeleid op school- en bestuursniveau. Er
zijn genoeg voorbeelden en mogelijkheden om aan deze vormen van beïnvloedbaar verzuim
via een weloverwogen en beproefde preventieaanpak op school- en bestuursniveau wat
te doen. Het Vf heeft via het Plan V(erzuim) hier in de periode 2015–2017 samen met
een groep van schoolbesturen met een hoog tot zeer hoog ziekteverzuim, ervaring mee
opgedaan. Met als resultaat dat het ziekteverzuim bij deze besturen binnen twee schooljaren
daalde van gemiddeld 8,8 procent naar 7,0 procent. Het terugdringen van de omvang
van het verzuim is ook een effectieve maatregel in de strijd tegen het tekort aan
leerkrachten in het algemeen en aan invalkrachten in het bijzonder.
Hierop voortbordurend is het Vf medio 2018 gestart met het project Plan V(erzuim)+. Hierbij is de eerder beproefde aanpak verbreed en geïntensiveerd naar een ondersteuningsaanbod
voor alle schoolbesturen met een aanhoudend hoog tot zeer hoog gemiddeld jaarlijks
ziekteverzuim (>6%). Hiervoor worden via het netwerk van regioadviseurs in totaal
333 schoolbesturen actief benaderd met de vraag of het betreffende bestuur behoefte
heeft aan ondersteuning op het gebied van verzuimpreventie. Doel is om het ziekteverzuim
in het po structureel en duurzaam te verlagen. De aanpak richt zich op oorzaken van
het verzuim bij de bron, waardoor schoolbesturen en scholen in de nabije toekomst
op eigen kracht in staat zijn een gezonde organisatie te onderhouden. Besturen kunnen
los van hun status als ERD’er of niet-ERD’er een beroep doen op de ondersteuning.
De kosten daarvan worden gedekt uit de eerder genoemde premie voor BGZ-diensten die
alle schoolbesturen, ongeacht hun ERD-status, afdragen aan het Vf (in 2019: 0,15 procent).
Deze inzet is complementair aan het streven om via de weg van het werkdrukakkoord,
de werkdruk in het po te verminderen.
De inzet is de geïntensiveerde ondersteuning via een regionale aanpak op maat onder
de vlag van het Vf voort te zetten zolang daar behoefte aan is en de resultaten daartoe
aanleiding geven. Hierover wordt periodiek door het bestuur van het Vf een besluit
genomen. Na de beëindiging van de wettelijke vereveningstaak van het Vf is het aan
de sociale partners of deze diensten en andere BGZ-diensten van het Vf op stelselniveau
behouden blijven. In navolging van bijvoorbeeld het voortgezet onderwijs kunnen bij
cao (meerjarige) afspraken worden gemaakt over een eventuele afdracht van schoolbesturen
voor deze diensten, alsmede over de wijze waarop dat wordt georganiseerd.
Ad c: Tijdelijk vangnet
Voor de schoolbesturen, die vóór het uiteindelijke moment van beëindiging hebben gekozen
voor ERD-schap, verandert er niet veel wanneer de vereveningstaak van het Vf ophoudt.
Maar er is dan mogelijk nog een groep schoolbesturen die tot op het laatste moment
de vervangingskosten regulier declareert bij het fonds. Het declaratiegedrag en risicoprofiel
van de regulier declarerende besturen wordt vanaf 2016 systematisch in kaart gebracht
en gevolgd als element van het hiervoor genoemde dashboard. Dit geeft informatie om
schoolbesturen gericht te ondersteunen op weg naar een situatie zonder Vf want dat
is immers de inzet van alle betrokken partijen.
Tevens geeft het inzicht in de potentiële groep van schoolbesturen waarvoor kan worden
overwogen een tijdelijk vangnet in te richten nadat het Vf is beëindigd. Ook hier
is de inzet dat het uiteindelijk om een kleine tot zeer kleine groep van besturen
gaat. Het gaat dan om besturen, die ondanks het flankerend beleid, buiten hun toedoen
toch tijdelijk een flinke financiële veer moeten laten als het Vf ophoudt. En wel
zodanig dat hierdoor de voortgang van het onderwijs op de scholen van die besturen
aantoonbaar inhoudelijk en financieel in het geding komt.
De noodzaak, wenselijkheid en precieze vormgeving van een tijdelijk vangnet kan niet
eerder worden beoordeeld dan nadat alle betrokken partijen op basis van het genoemde
dashboard tot de slotsom zijn gekomen dat een concreet tijdstip voor de Vf-beëindiging
kan worden vastgesteld. Dan kan ook worden vastgesteld of er een tijdelijk arrangement
moet komen voor kwetsbare besturen die tot aan het moment van beëindiging de vervangingskosten
regulier declareerden bij het Vf. De regering drukt hiermee uit dat het aspect van
die groep van schoolbesturen welke mogelijk uiteindelijk grote nadelige gevolgen ondervindt
van het schrappen van de verplichte aansluiting, een specifiek aandachtspunt is. Zonder
goed inzicht in de mogelijke omvang van deze groep en de factoren die daarbij een
rol spelen, is het echter ondoenlijk en in hoge mate speculatief nu al uit te werken
hoe het tijdelijk vangnet eruit komt te zien. Nog afgezien van eventueel ongewenst
strategisch gedrag die dat in de hand kan werken.
Mocht dit aan de orde zijn dan overweegt de regering hiervoor tijdelijk de bestaande
voorziening open te stellen inzake de bijzondere bekostiging van personeelskosten
vanwege bijzondere omstandigheden in de WPO en WEC (zie bijvoorbeeld artikel 123 WPO),
mits hiervoor voldoende budgettaire middelen beschikbaar kunnen worden gesteld. Met
betrokken partijen zal dan worden overlegd over de voorwaarden waaronder aanspraak
op deze voorziening kan worden gemaakt als direct gevolg van de beëindiging van het
Vf. De regeling zal in de ontwerpfase uiteraard worden voorgelegd aan onder andere
de Algemene Rekenkamer (AR). De AR is overigens bevoegd om de uitvoering van de regeling
krachtens een wettelijke bepaling te controleren. Ook zal de Tweede Kamer worden betrokken
om zich te kunnen uitspreken voordat het tijdelijk vangnet van kracht wordt. Dit alles
is ook aan de orde indien de conclusie luidt dat er volgens partijen geen noodzaak
is voor de inrichting van een vangnet.
Inwerkingtreding
Zoals hiervoor is aangegeven wordt het moment van feitelijke beëindiging van het Vf
in overleg tussen alle betrokken partijen vastgesteld aan de hand van een samenhangende
beoordeling van de ontwikkeling van de acht indicatoren van het daarvoor ontwikkelde
dashboard. Dit wetsvoorstel sorteert voor op dit moment. Het precieze moment van inwerkingtreding
is echter afhankelijk van de gezamenlijke conclusie van partijen dat het Vf kan worden
stopgezet. Met ingang van 2019, wordt jaarlijks rond de vaststelling van het jaarverslag
en jaarrekening (april/mei) en rond de vaststelling van de begroting van het Vf (september/oktober)
door partijen gezamenlijk de balans opgemaakt. Daarbij is de insteek dat bij een constatering
dat het po klaar is om verder te gaan zonder Vf, de daadwerkelijke inwerkingtreding
met ingang van het jaar t+1 plaatsvindt. Hiermee is er dus ruim een jaar de tijd om
de beëindiging van de vereveningstaak zorgvuldig af te wikkelen, zowel in sociaal,
inhoudelijk, financieel als in communicatief opzicht. Zoals hiervoor aangegeven zal
dan ook tijdig duidelijkheid kunnen worden geboden over de eventuele inrichting van
een tijdelijk vangnet.
3. Het Participatiefonds
Aanleiding wetswijziging Pf
Het Pf verevent voor aangesloten schoolbesturen de kosten in verband met wettelijke
en bovenwettelijke werkloosheidsuitkeringen.11 Dit betreft de kosten van de uitkeringsfacturen van UWV en de bovenwettelijke uitvoerder
en alle bijkomende kosten zoals bijvoorbeeld pensioenpremies over de uitkeringen.
Voor deze uitkeringskosten dient een bestuur bij het Pf een vergoedingsverzoek in.
Op basis van de voorschriften uit het Pf-reglement wordt dan een zogenoemde instroomtoets
uitgevoerd om te kijken of het ontslag onvermijdbaar was. Bij een positieve uitkomst
(thans in circa 95 procent van de gevallen) neemt het fonds de uitkeringskosten over.
Bij een negatieve uitkomst komen de kosten voor rekening van het betreffende bestuur.
De kosten worden dan, op aangeven van het Pf, door DUO verrekend en ingehouden op
de lumpsumbekostiging van het bestuur.
De huidige systematiek oogt vrij overzichtelijk maar is in de loop der jaren steeds
complexer geworden. Zo is het verschil tussen vermijdbaar en onvermijdbaar ontslag
minder duidelijk geworden en kent het reglement van het Pf momenteel niet minder dan
131 aan de hand van de cao PO uitgewerkte gronden op basis waarvan een bestuur een
vergoedingsverzoek kan indienen. De uitkomst van de instroomtoets is door de toegenomen
complexiteit steeds minder voorspelbaar voor de schoolbesturen. Door de grotere complexiteit
is het steeds lastiger geworden om de (on)vermijdbaarheid van een ontslag te kunnen
toetsen. Daardoor neemt het risico toe dat uitkeringskosten die door individuele schoolbesturen
worden veroorzaakt, ten onrechte worden afgewenteld op het collectief. Een gezamenlijke
werkgroep bestaande uit sociale partners en vertegenwoordigers van het Pf-bestuur
en -bureau heeft een voorstel uitgewerkt om de werking van het Pf sterk te vereenvoudigen
en te verbeteren. Dit voorstel is overgenomen door het bestuur van het Pf. In de genoemde
Kamerbrief van 6 november 2018 zijn de hoofdlijnen van het voorstel beschreven. Daarbij
is aangegeven dat de regering dit voorstel steunt. Het voorstel vormt ook de basis
van het onderhavige wetsvoorstel wat betreft de hervorming van het Pf.
Verder wordt in de Kamerbrief ingegaan op de vernieuwing en intensivering van het
re-integratiebeleid van het Pf. Centraal hierin staat de ambitie om uitkeringsgerechtigden
die via een werkloosheidsuitkering van het UWV en/of een bovenwettelijke uitkering
van WWplus bij het Pf bekend zijn geworden, door middel van een actieve begeleiding-op-maat,
weer snel en duurzaam aan het werk te krijgen. Daaraan voorafgaand worden ook de activiteiten
van het fonds geïntensiveerd om te voorkomen dat onderwijspersoneel instroomt in een
uitkering. Onderhavig wetsvoorstel legt daarmee de basis voor dit vernieuwde beleid
ten aanzien van re-integratie.
Kern van de wetswijziging
Net als in andere sectoren in de semipublieke sector zijn de werkgevers in het po
in beginsel eigenrisicodrager voor werkloosheidskosten. Maar een vorm van wettelijke,
collectieve verevening en re-integratievoorziening blijven wenselijk voor het po.
Dit past bij het karakter van het po als een sector met grote onderlinge verschillen
in onder andere bestuursgrootte, bestuurskracht en risicodragend vermogen. Daarom
wordt er met dit wetsvoorstel – in lijn met hetgeen sociale partners voorstellen –
voor gekozen om het Pf als zbo met een collectieve verevenings- en re-integratietaak
voor de sector te behouden en te hervormen.
Dit wetsvoorstel verschaft de basis voor deze hervorming, waarbij de voorschriften
van het Pf sterk worden vereenvoudigd. Resultaat daarvan is straks een afgeslankt
reglement met een sterkere financiële prikkel ter beperking van instroom in een uitkering.
Zo wordt het aantal vergoedingsgronden teruggebracht: van de eerder genoemde 131 gronden
naar acht categorieën.
Schoolbesturen worden via heffing door het Pf van een eigen bijdrage in de basis verantwoordelijk
voor een deel van de werkloosheidskosten die ontstaan uit een ontslag na inwerkingtreding
van de hervorming. Het overige deel komt ten laste van de collectiviteit van het fonds.
De vergoeding ten laste van het fonds kan op verzoek van het schoolbestuur in bepaalde
gevallen worden verhoogd. Bij toekenning door het Pf wordt hierdoor de eigen bijdrage
van het bestuur verlaagd.12
Deze gevallen betreffen onder meer:
• een ontslag op bedrijfseconomische gronden positief getoetst door het UWV, het Pf
neemt deze uitkomst over;
• een ontslag op basis van een uitspraak van de kantonrechter, die het Pf eveneens overneemt;
• een vaststellingsovereenkomst waarin een arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden
van werkgever en werknemer wordt ontbonden wegens bedrijfseconomische redenen, positief
getoetst door het Pf. In dit geval voert het Pf zelf een van de UWV-toets afgeleide
toets uit;
• het niet verlengen van een tijdelijk contract wegens vervanging.
Schoolbesturen dienen in het genoemde verzoek ook aan te tonen zich voldoende te hebben
ingespannen om de betreffende werknemer voorafgaand aan ontslag te ondersteunen bij
het zoeken naar werk buiten de eigen organisatie. Deze ondersteuning is gericht op
het voorkomen van werkloosheid. Indien het Pf vaststelt dat dit in voldoende mate
is aangetoond, dan wordt de vergoeding ten laste van het collectieve fonds verhoogd.
Hiermee wordt dus een financiële prikkel geïntroduceerd om met ontslag bedreigde werknemers
te ondersteunen bij het zoeken naar ander werk en daarmee het ontstaan van werkloosheidskosten
voor het collectief te voorkomen.
Daarnaast is er een categorie ontslaggronden waarvan de (on)vermijdbaarheid niet kan
worden aangetoond en/of niet toetsbaar is, zoals vaststellingsovereenkomsten anders
dan op economische gronden. De Pf-vergoeding van de hieruit voortkomende uitkeringskosten
kan niet worden verhoogd. Dit geldt ook voor de beëindiging van tijdelijke dienstverbanden
anders dan voor vervanging. Hiermee wordt ook de totstandkoming van vaste contracten
gestimuleerd. De eigen bestuursbijdrage blijft ook ongewijzigd indien een bestuur
geen vergoedingsverzoek indient bij het Pf. Het Pf brengt de eigen bijdragen zelf
bij het schoolbestuur in rekening. De verrekeningen verlopen straks niet meer via
inhouding op de lumpsumbekostiging door DUO. Hiermee krijgen schoolbesturen een beter
zicht op de kosten die ontstaan als gevolg van een ontslag.
De hervorming annex modernisering leidt tot een betere balans bij de toerekening van
uitkeringskosten tussen het individuele schoolbestuur en het collectief van het fonds.
Het doet beter recht aan de inspanningen van schoolbesturen die – mede door een goed
HRM-beleid – uitkeringskosten weten te voorkomen of te beperken. Daarbij heeft een
werkgever het zelf in de hand om door goed werkgeverschap een hogere vergoeding van
het fonds te krijgen. Ook is van belang dat het reglement van het fonds wordt afgeslankt
waardoor de administratieve lasten voor schoolbesturen verminderen. De administratieve
lasten zullen ook verminderen doordat het Pf een toets door UWV of de (kanton)rechter
over het ontslag niet zelf nog een keer gaat doen.
De wetswijziging wordt ook benut om een aantal in de jaren negentig vastgelegde bepalingen
voor het Pf te herzien en waar nodig aan te vullen. Zo is het gewenst om in de WPO
en WEC de bestaande praktijk vast te leggen dat het Pf de door de uitkeringsinstanties
UWV en WWplus bij schoolbesturen in het po in rekening gebrachte wettelijke en bovenwettelijke
uitkeringskosten namens deze besturen voldoet en daarmee voorschiet. Het Pf verrekent
vervolgens zelf (een deel van) deze kosten met de schoolbesturen.
Daarnaast wordt met het wetsvoorstel de praktijk herbevestigd dat het Pf een re-integratietaak
heeft, zowel in preventieve als curatieve zin. Preventief in de zin dat het Pf schoolbesturen
ondersteunt in hun beleid ter voorkoming van werkloosheid en kan adviseren over van-werk-naar-werk-trajecten.
Curatief door actief de re-integratie van werklozen uit het po uit te voeren. Dit
geeft het Pf ook de wettelijke legitimering tot het voeren van een actief beleid ter
zake. Als onderdeel van de modernisering heeft het Pf het re-integratiebeleid opnieuw
vormgegeven. Hiertoe is vanaf het schooljaar 2018/2019 gestart met het plan 1000 leerkrachten aan de slag.13 Dit plan gaat uit van een actieve op-maat-benadering van uitkeringsgerechtigden en
is de basis voor het vernieuwde re-integratiebeleid. Dit is ook toegelicht in de Kamerbrief
van 6 november 2018. Uitgangspunt van het plan is dat uitkeringsgerechtigden in het
po actief worden begeleid bij terugkeer naar een baan, binnen of buiten het onderwijs.14 Voorheen werd gewerkt met een programma dat bestond uit vijf verplichte fases: een
voorlichtingsbijeenkomst, een gesprek met een re-integratieadviseur, deelname aan
re-integratieactiviteiten zoals sollicitatietraining, een vervolggesprek met een re-integratieadviseur
en ten slotte weer deelname aan re-integratieactiviteiten. Deze fases moesten worden
doorlopen en daarna werd de uitkeringsgerechtigde «los gelaten», ook indien er geen
sprake was van een daadwerkelijke terugkeer naar de arbeidsmarkt. Deze aanpak wordt
hervormd naar een actieve en persoonsgerichte benadering die beter aansluit bij de
mogelijkheden en behoeften van het individu. Dus vraaggerichter maatwerk in plaats
van een generieke aanbodgerichte benadering die tot voor kort gebruikelijk was. Als
eerste stap wordt een arbeidsmarktkansentest gedaan. Afhankelijk van de mate van bemiddelbaarheid
naar een nieuwe baan die uit deze test naar voren komt, wordt ingezet op re-integratieactiviteiten
of directe bemiddeling bij het vinden van werk. Iedere uitkeringsgerechtigde krijgt
daarbij ondersteuning van een casemanager. De ondersteuning stopt in de regel pas
als er geen sprake meer is van een werkloosheidsuitkering.
Door de re-integratietaak een wettelijke basis te geven wordt het publieke karakter
van deze taak bevestigd. Dit is niet alleen van belang voor het Pf zelf maar ook voor
een instantie als het UWV. Genoemde wettelijke basis is nodig voor UWV om ook in de
toekomst (persoons)gegevens over uitkeringsgerechtigden te kunnen blijven verstrekken
aan het Pf ter uitvoering van de curatieve re-integratietaak. Het betreft hier dezelfde
gegevens waarop de werkgevers in het po een beroep kunnen doen in het kader van hun
taak voortvloeiend uit artikel 72a, onder a, van de Werkloosheidswet. Daartoe is in
onderhavige wetswijziging bepaald dat het Pf als wettelijke taak namens alle schoolbesturen
in het po administratie voert met betrekking tot de werkloosheidsuitkeringen, zowel
WW als bovenwettelijke. De uitkeringsinstanties verstrekken hiermee aan het Pf dezelfde
gegevens als waar individuele werkgevers in het po een beroep op kunnen doen. Artikel 5.9,
eerste lid, onderdelen a en b, van het Besluit SUWI, waarin de gegevensverstrekking
door het UWV aan het Pf en Vf nader is geregeld, zal worden aangepast aan het nieuwe
wettelijke regime. Dat geldt ook voor artikel 5.17, tweede lid, van het Besluit SUWI,
waarin de gegevensverstrekking door UWV aan het Pf met betrekking tot artikel 72a
van de Werkloosheidswet wordt geregeld.
Inwerkingtreding
Het streven is de modernisering van het Pf per 1 januari 2021 in te voeren. Daar zijn
alle voorbereidingen op gericht en dit zou dan ook de datum van inwerkingtreding van
dit onderdeel van het wetsvoorstel zijn. Dit geeft het fonds de gelegenheid om de
forse veranderingen qua eigen regelgeving en aanpassingen van het eigen systeem door
te voeren, alsmede de uitvoering Europees aan te besteden. Op het genoemde tijdstip
is ook de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren van kracht, waardoor het private
arbeidsrecht ook gaat gelden voor alle werknemers in het openbaar onderwijs. Dit betekent
dat de rechtspositie en ontslagroutes van werknemers in het openbaar onderwijs dan
gelijk zijn aan die van werknemers in het bijzonder onderwijs. Dit is essentieel om
de modernisering daadwerkelijk te kunnen doorvoeren.
Het definitieve moment van inwerkingtreding wordt in nauw overleg met het Pf vastgesteld.
Hiervoor is van belang dat is vastgesteld dat het fonds inhoudelijk, organisatorisch
en systeemtechnisch gereed is voor invoering van de modernisering. Verwacht wordt
dat hierover in het voorjaar van 2020 duidelijkheid bestaat. Mocht onverhoopt nog
niet alles voldoende gereed zijn dan schuift de inwerkingtreding in de tijd op.
4. Toezicht en handhaving
De wettelijke taak van het Vf vervalt en dus ook de aanwijzing door de Minister van het Vf als rechtspersoon belast
met deze taak. Daarmee vervalt bij de inwerkingtreding van de onderdelen voor Vf ook
de status van privaatrechtelijke zbo. De toezichtstaak op het Vf door OCW komt dus
te vervallen. Deze houdt op na de goedkeuring van het laatste door het Vf in te dienen
jaarverslag.
Voor het Pf blijft de toezichtstaak van OCW op basis van de Kaderwet zbo’s gehandhaafd.
5. Financiële gevolgen
Vf: De jaarlijkse bijdrage vanuit de OCW-begroting aan de apparaatskosten van het Vf
komt in beginsel na beëindiging te vervallen. Het gaat nu om ongeveer € 2,7 miljoen
per jaar. De scholen ontvangen bekostiging voor vervangingskosten in de lumpsum, waar
nu onder andere de premies aan het Vf van worden betaald. De bijdrage aan de apparaatskosten
van het Vf zal na beëindiging ook aan de lumpsum worden toegevoegd, aangezien het
Vf momenteel onder andere administratieve werkzaamheden voor schoolbesturen verricht
die schoolbesturen na afschaffing van het Vf zelf zullen moeten verrichten. Na afschaffing
van het Vf kunnen de schoolbesturen de middelen in de lumpsum die met vervangingskosten
samenhangen naar eigen inzicht besteden voor onderwijsdoeleinden, waaronder vervanging
van ziek personeel. De financiële reserves van het Vf worden gebruikt voor de afwikkeling
van het fonds. Als na de afwikkeling middelen resteren, wordt op basis van het Besluit Vervangingsfonds en Participatiefonds in overeenstemming met de Minister van OCW hieraan een bestemming gegeven. Hierbij
is een optie dat deze middelen beschikbaar komen voor een tijdelijk vangnet voor financieel
kwetsbare besturen die buiten hun toedoen in financiële problemen zijn gekomen door
de afschaffing van het fonds. Dit wanneer wordt besloten tot instelling van een dergelijke
voorziening. Het wordt op voorhand niet uitgesloten dat hiervoor ook nog de middelen
van de huidige bijdrage aan de apparaatskosten van OCW voor een beperkte periode worden
aangewend.
Pf: De instandhoudingsbijdrage vanuit de OCW-begroting aan het Pf, momenteel iets minder
dan € 2 miljoen per jaar, blijft gehandhaafd. Vanaf de inwerkingtreding van het Pf-onderdeel
van dit wetsvoorstel, neemt het Pf de lopende inhoudingen bij schoolbesturen voor
uitkeringskosten die niet vergoed worden door het fonds over van DUO. Dit geldt ook
voor alle nieuwe verrekeningen die optreden na de inwerkingtreding. De praktijk van
het aan het Pf ter beschikking stellen van de lopende inhoudingen via de Rijksbegroting
(budgettair neutrale desaldering), komt daarmee te vervallen. In het jaar van inwerkingtreding
zal een eindbalans worden opgemaakt van alle inhoudingen en wordt hiervoor nog één
keer via de Rijksbegroting een bedrag aan het Pf ter beschikking gesteld. Verder zijn
er geen gevolgen voor de Rijksbegroting. De modernisering van het Pf leidt tot sterkere
prikkels voor schoolbesturen om instroom in werkloosheid te voorkomen en om uitstroom
actief te bevorderen. De totale werkloosheidskosten voor de sector kunnen daardoor
gaan dalen. Dit hangt overigens ook sterk samen met de ontwikkeling van de arbeidsmarkt.
In deze tijden van tekorten aan onderwijspersoneel is de verwachting dat deze kosten
de komende jaren zullen dalen.
6. Uitvoering
6.1 Uitvoeringstoets DUO
De regering heeft dit wetvoorstel bij de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) voorgelegd
voor een uitvoeringstoets. De conclusie van DUO is dat het voorstel uitvoerbaar is.
De toets is in het kader van het geïntegreerd toezicht voorgelegd aan de Inspectie
van het Onderwijs en de Auditdienst Rijk (ADR). De inspectie heeft geen aanvullende
opmerkingen. De ADR heeft geen opmerkingen met betrekking tot de rechtmatigheid.
De beëindiging van de wettelijke waarborgtaak van het Vf heeft voor DUO geen uitvoeringsconsequenties.
De uitvoeringstaken van DUO worden namelijk niet geraakt door de activiteiten van
het fonds. De optie om te zijner tijd de inrichting van een tijdelijk vangnet voor
financieel kwetsbare schoolbesturen te overwegen (zie ook paragraaf 2), acht DUO uitvoerbaar.
Dit omdat daarbij wordt aangehaakt bij de bestaande wettelijke bepaling voor bijzondere
bekostiging van personeelskosten vanwege bijzondere omstandigheden (artikel 123 WPO).
De uitvoering van deze bepaling is reeds een reguliere taak van DUO.
DUO constateert verder dat bij de inwerkingtreding van de voorgestelde hervorming
van het Pf, enkele bestaande uitvoerende taken van DUO komen te vervallen. Dit betreft
de taak om:
a) uitkeringskosten die niet door het Pf worden vergoed in mindering te brengen op de
rijksbekostiging van de betreffende schoolbesturen;
b) uitvoering te geven aan de bekostigingsvoorwaarde met betrekking tot het bij voorrang
benoemen van een uitkeringsgerechtigde door het betrokken schoolbestuur;
c) op basis van een dienstverleningsovereenkomst in opdracht van het Pf de werkzaamheden
uit te voeren die betrekking hebben op het beoordelen en afhandelen van vergoedingsverzoeken
van aangesloten besturen, het koppelen van vergoedingsverzoeken aan de relevante uitkeringsgegevens
en het daar waar nodig aansporen van aangesloten besturen om ontbrekende vergoedingsverzoeken
alsnog in te dienen.
DUO heeft geen bezwaar tegen het vervallen van de taken onder a) en b). In de uitvoeringstoets
wordt aangegeven hoe in de praktijk – in afstemming met Pf – wordt bewerkstelligd
dat met ingang van de inwerkingtreding van de hervorming, de DUO-werkzaamheden met
directe ingang kunnen worden gestopt. De beëindiging van de taak onder c) is voor
DUO wenselijk omdat uitvoering van de daaronder vallende werkzaamheden als een «uitvoering
voor derden» niet meer tot de kerntaken van DUO behoren. Over de afbouw en uiteindelijke
beëindiging van deze werkzaamheden vanaf het beoogde moment van inwerkingtreding,
worden buiten de uitvoeringstoets om eveneens afspraken gemaakt tussen het Pf en DUO.
6.2 Uitvoeringstoets UWV
Het UWV concludeert dat het wetsvoorstel geen nieuwe uitvoeringsgevolgen heeft voor
UWV. Het beoogt in feite de consolidatie van bestaande werkzaamheden en gegevensleveringen
van UWV aan het Pf, is uitvoerbaar, haalbaar en handhaafbaar, en leidt niet tot aanvullende
(incidentele of structurele) uitvoeringskosten. Het wetsvoorstel kent aan het Pf op
het niveau van een formele wet taken toe die het fonds namens de werkgevers uitvoert.
Op grond daarvan zal het UWV aan het Pf onder andere verhaalfacturen, financiële gegevens
en re-integratiegegevens verstrekken. Hoewel noodzakelijk, is het wetsvoorstel alleen
niet voldoende als juridische grondslag voor de leveringen van UWV, constateert UWV
terecht. Om die grondslag te completeren wordt na aanvaarding van dit wetsvoorstel,
het Besluit SUWI aangepast. Deze aanpassing wordt meegenomen bij de eveneens noodzakelijke
wijziging van het Besluit Vervangingsfonds en Participatiefonds.
7. Regeldruk
Het wetsvoorstel beoogt het, op een nader te bepalen termijn, laten vervallen van
de verplichte aansluiting bij het Vf. Tot die tijd wijzigt er niets. Na het stopzetten
van de verplichte aansluiting zullen alle administratieve lasten ten gevolge van de
wet wat het Vf betreft dus komen te vervallen. Besturen die nu nog regulier declareren bij het Vf
zullen dan alle vervangingskosten zelf dragen, zoals de besturen die hebben gekozen
voor eigenrisicodragerschap (ERD) momenteel al doen. Afhankelijk van hoe de besturen
dit inrichten, kan dit gepaard gaan met administratieve lasten. De verwachting is
wel dat dit per saldo leidt tot een aanzienlijke vermindering van de regeldruk die
nu uitgaat van de werking van het bestuursreglement van het fonds.
Wat het Pf betreft is administratieve vereenvoudiging en daarmee lastenverlichting een belangrijk
uitgangspunt van de modernisering. De huidige systematiek is namelijk ingewikkeld
en onvoorspelbaar voor schoolbesturen. Het indienen van vergoedingsverzoeken voor
werkloosheidskosten kan op basis van meer dan 100 verschillende indieningsgronden
met verschillende bijbehorende vereisten wat betreft het aanleveren van bewijsstukken.
Het vergoedingsverzoek moet volgens de huidige wet bovendien voorafgaand aan het ontslag
worden ingediend. De uitkeringsgegevens zijn dan nog niet beschikbaar en moeten daardoor
handmatig worden ingevuld. Vervolgens is het bij een afgewezen vergoedingsverzoek
(momenteel ongeveer 5 procent van de gevallen) moeilijk voor schoolbesturen om te
begrijpen waarom het verzoek is afgewezen. Daarom wordt hier vaak bezwaar tegen gemaakt,
wat tot lange procedures leidt. Uiteindelijk worden de werkloosheidskosten bij een
afgewezen verzoek door DUO op de bekostiging in mindering gebracht. Doorgaans gebeurt
dit pas veel later dan het ontstaan van de betreffende uitkering, waardoor de herkomst
ervan voor schoolbesturen moeilijk te herleiden is. Daarom wordt ook tegen deze besluiten
van DUO relatief vaak bezwaar gemaakt. In de nieuwe situatie zal het Pf de uitkeringskosten
voorfinancieren en daarna een signaal naar de schoolbesturen sturen. Omdat Pf bij
een verzoek achteraf reeds beschikt over de benodigde uitkeringsgegevens en deze daardoor
niet door het schoolbestuur zelf hoeven te worden ingevuld, gaan voor dit onderdeel
de administratieve lasten dus aanzienlijk omlaag. Bovendien wordt 50 procent van de
kosten standaard vergoed, zonder dat daar administratieve handelingen voor nodig zijn.
Om voor een verhoging van de vergoeding naar 90 procent in aanmerking te komen, kan
het schoolbestuur een verzoek doen waarbij nog maar uit 6 indieningsgronden gekozen
hoeft te worden. In het gros van de gevallen zal het Pf wat betreft het vaststellen
van de onvermijdbaarheid van het ontslag uitgaan van de ontslagvergunning van het
UWV (bij ontslag op economische gronden of ziekte) of de ontslagbeschikking van de
Kantonrechter. In deze gevallen toetst het Pf dit aspect dus niet langer zelf, wat
nu wel het geval is. Dit scheelt tijd en de uitkomst wordt voorspelbaarder. Het verhogen
van de vergoeding naar 90 procent zal daarnaast afhankelijk zijn van het feit of het
schoolbestuur zich heeft ingespannen om een werknemer te begeleiden bij het vinden
van ander werk voordat deze werknemer ontslagen werd. Naast dat hiervoor een bewijs
moet worden geleverd van de inkoop van een van-werk-naar-werk-traject, wat in de huidige
systematiek ook moet, zal om voor de hoge vergoeding in aanmerking te komen moeten
worden aangetoond dat het schoolbestuur het geld hiervoor op een effectieve manier
heeft ingezet. De nieuwe systematiek brengt op dit punt dus extra administratieve
lasten met zich mee, hoewel die zoveel mogelijk beperkt zullen worden. Tot slot gaat
het Pf in de nieuwe systematiek de uitkeringskosten die het bestuur zelf moet dragen,
direct in rekening brengen bij het schoolbestuur. Het is de verwachting dat de doorlooptijden
daardoor korter zullen worden en de uitkomsten beter te herleiden zullen zijn voor
schoolbesturen.
Advies ATR
Het Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR) heeft op 4 juli 2019 geadviseerd.15 Nut en noodzaak van de wetswijziging zijn volgens het college voldoende onderbouwd.
Het college heeft wel een aantal adviespunten gegeven, waarmee in deze toelichting
rekening is gehouden. Dit betreft onder andere een nadere onderbouwing waarom de regering
kiest voor het handhaven van het Pf als zbo. Tevens is toegelicht waar de evaluatie
van het gemoderniseerde Pf inhoudelijk betrekking op heeft.
Op verzoek van het ATR is onderstaand uiteengezet waarom de regering niet heeft gekozen
voor afschaffing van het Pf en het invoeren van het qua regeldruk minder belastende
alternatief van verevening van werkloosheidskosten dat in het voortgezet onderwijs
wordt gehanteerd, namelijk het systeem van normatieve verevening. Bij dit systeem
van normatieve verevening draagt het veroorzakende bestuur altijd 25 procent van de
werkloosheidskosten en de rest wordt collectief verevend. Een dergelijk systeem van
normatieve verevening vinden de sociale partners en de regering niet wenselijk voor
het po. Uitgangspunt voor de modernisering van het Participatiefonds is vanaf het
regeerakkoord van Rutte II geweest dat goed werkgeverschap beter moest worden beloond.
Bij het automatisme van normatieve verevening is dit minder het geval. Los van de
inspanningen van de werkgever om het ontslag te voorkomen of de betrokkene te begeleiden
bij het vinden van ander werk, wordt altijd 75 procent van de werkloosheidskosten
collectief verevend. Met de variant waar met dit wetsvoorstel voor gekozen is, wordt
een onderscheid gemaakt naar de inspanning die de werkgever heeft gedaan om het ontstaan
van een uitkering te voorkomen. Een ontslag is misschien niet altijd te voorkomen,
maar het ontstaan van een uitkering kan wel worden voorkomen door de betrokkene te
begeleiden bij het vinden van ander werk. Met deze variant ontstaat dus een financiële
prikkel voor werkgevers om zich hierin als goed werkgever op te stellen; in dat geval
wordt 90 procent van de uitkeringskosten vergoed, anders slechts 50 procent.
Het ATR heeft ook geadviseerd om de gevolgen voor de regeldruk voor schoolbesturen
en leraren kwantitatief in beeld te brengen. Het gaat hierbij om drie deelgebieden:
de regeldruk voor schoolbesturen van de nieuwe systematiek van het indienen van vergoedingsverzoeken,
de regeldruk voor schoolbesturen van de inspanningsverplichting om gewezen werknemers
te begeleiden bij het vinden van ander werk en de gevolgen voor leraren van het nieuwe
re-integratiebeleid vanuit werkloosheid. De gevolgen voor de regeldruk op deze drie
deelgebieden worden in de volgende alinea’s gekwantificeerd. Bij de evaluatie van
de hervorming van het Pf (zie paragraaf 12) zal ook op deze wijze naar de gevolgen
voor de regeldruk worden gekeken. Wat betreft het laatste deelgebied, de gevolgen
voor leraren van het nieuwe re-integratiebeleid vanuit werkloosheid, moet worden opgemerkt
dat het hier gaat om ondersteuning bij het vinden van ander werk. Het is daarom de
vraag of de tijd die hiermee gemoeid is voor betrokkenen echt als regeldrukkosten
als gevolg van de hervorming van het Pf kunnen worden gezien, omdat zij anders ook
tijd aan sollicitatieactiviteiten zouden moeten besteden. De regeldrukkosten hiervoor
zijn toch in beeld gebracht ten behoeve van de inzichtelijkheid.
De regeldruk rondom het indienen van vergoedingsverzoeken is voor de huidige systematiek
nooit in kaart gebracht. Voor de nieuwe systematiek is op dit moment alleen een inschatting
te geven. Schoolbesturen zullen in de nieuwe systematiek een signaal krijgen van het
Pf bij het ontstaan van werkloosheidskosten gerelateerd aan het betreffende bestuur.
Het bestuur kan ervoor kiezen om genoegen te nemen met een vergoeding van 50 procent
van de kosten en hoeft dan geen administratieve handelingen meer te verrichten. Als
het bestuur voor een verhoging van de vergoeding naar 90 procent in aanmerking wil
komen, zal hiertoe een verzoek moeten worden gedaan, wat een administratieve handeling
vereist. Hoeveel tijd dit kost, hangt af van de indieningsgrond, omdat bij verschillende
indieningsgronden verschillende bewijsstukken gevraagd zullen worden. Dit wordt uitgewerkt
in het reglement van het Pf. Als het gaat om een ontslag wegens langdurige ziekte
of een ontslag om bedrijfseconomische redenen hoeft alleen de ontslagvergunning van
het UWV bij het vergoedingsverzoek te worden bijgevoegd als bewijsstuk. De inschatting
is dat dergelijke vergoedingsverzoeken ongeveer 15 minuten aan administratieve lasten
zullen opleveren voor schoolbesturen. Tegen het standaarduurtarief voor instellingen
van € 50 gaat het dan om € 12,50 per geval. Bij een ontslag op eigen verzoek van de
werknemer hoeft alleen het ontslagverzoek te worden bijgevoegd en dit resulteert ook
in ongeveer € 12,50 aan administratieve lasten per geval. Als het gaat om het aflopen
van een tijdelijk contract moet ook de akte van benoeming worden bijgevoegd als bewijsstuk.
Deze gevallen leveren naar verwachting ongeveer € 25 aan administratieve lasten op
per geval. Bij een ontslag via de kantonrechter moeten de ontslagbeschikking, het
verzoekschrift en het verweerschrift worden bijgevoegd. Dit kost iets meer tijd en
daarom gaat het hier om ongeveer € 37,5 per geval. Tot slot, bij een vaststellingsovereenkomst
om bedrijfseconomische redenen zullen diverse bewijsstukken worden gevraagd, dit zal
de meeste tijd kosten, ongeveer € 75 per geval.
De inspanningstoets voor schoolbesturen om werknemers te begeleiden bij re-integratie
betekent qua regeldruk het volgende. Als een schoolbestuur in aanmerking wil komen
voor verhoging van de vergoeding van 50 naar 90 procent, zal bij het vergoedingsverzoek
moeten worden aangetoond dat het bestuur de werknemer ondersteund heeft bij het vinden
van ander werk. Dit kan bijvoorbeeld door een van-werk-naar-werk-traject in te kopen.
Bij een dergelijk traject horen kosten maar die kunnen niet volledig gezien worden
als een gevolg van de hervorming van het Pf, dergelijke activiteiten horen ook bij
goed werkgeverschap. Om voldoende inspanning bij het begeleiden naar ander werk aan
te tonen, zal het schoolbestuur een factuur van het van-werk-naar-werk-traject bij
het vergoedingsverzoek moeten voegen. Aanvullend hierop zal moeten worden aangetoond
dat op effectieve wijze gehandeld is. Hoe dit moet worden aangetoond wordt momenteel
uitgewerkt in het nieuwe reglement en daarom is op dit moment geen inschatting te
geven van de regeldrukkosten die hieruit voortkomen.
Het vernieuwde re-integratiebeleid zal voor leraren met een (bovenwettelijke) werkloosheidsuitkering
betekenen dat zij meer op maat gesneden begeleiding krijgen. Niet langer hoeven vijf
verplichte fases te worden doorlopen. In plaats daarvan wordt eerst een arbeidsmarktkansentest
afgenomen en worden de resultaten doorgenomen in een gesprek. Het maken van de test
kost de betrokken uitkeringsgerechtigde gemiddeld 2,5 uur en het gesprek gemiddeld
1,5 uur. Dit vindt plaats op een locatie zoveel mogelijk in de buurt van betrokkene
waardoor er een gemiddelde reistijd van 0,5 uur is. Gemiddeld wordt hieraan dus 4,5
uur besteed en tegen het standaarduurtarief voor burgers van € 15 leidt dit eenmalig
tot gemiddeld € 67,5 aan regeldrukkosten. Uitkeringsgerechtigden die op grond van
de test worden gezien als direct bemiddelbaar krijgen directe ondersteuning bij het
vinden van werk. Als zij weer binnen het onderwijs aan de slag willen, moeten ze zich
aanmelden bij de Onderwijsvacaturebank en een regionaal transfercentrum. Het aanmelden
bij de Onderwijsvacaturebank kan vanuit huis en duurt een kwartier. Voor de aanmelding
bij een regionaal transfercentrum wordt meestal een gesprek op locatie gevoerd en
soms ook een test afgenomen. Gemiddeld kan voor de aanmelding 2 uur gerekend worden.
Voor direct bemiddelbare uitkeringsgerechtigden die binnen het onderwijs zoeken gaat
het dus eenmalig om gemiddeld 2,25 uur en daarmee aan € 33,75 aan regeldrukkosten
tegen het standaarduurtarief voor burgers. Ook worden zij actief aangeboden bij schoolbesturen.
De tijd die vervolgens wordt besteed aan sollicitaties kan niet als regeldrukkosten
als gevolg van de hervorming van het Pf worden gezien want dat zouden zij anders ook
moeten doen vanwege de sollicitatieplicht van het UWV. De direct bemiddelbare uitkeringsgerechtigden
die buiten het onderwijs aan de slag willen, worden aangemeld bij een HR-dienstverlener
die voor hen wekelijks een themabijeenkomst organiseert van 2 uur en daarnaast gemiddeld
0,5 uur aan overige activiteiten zal vergen zoals het opstellen van een profiel en
contactmomenten. Hieraan wordt dus gemiddeld 2,5 uur per week besteedt wat gelijk
staat aan € 37,5 aan regeldrukkosten per week. Uitkeringsgerechtigden waarvoor de
bemiddelbaarheid op grond van de arbeidsmarktkansentest als laag wordt gezien krijgen
gerichte re-integratieactiviteiten aangeboden om de afstand tot de arbeidsmarkt te
verkleinen. Zij zullen daar gemiddeld 4 uur per week aan besteden. Dit leidt dus tot
gemiddeld € 60 per week aan regeldrukkosten voor de betreffende uitkeringsgerechtigden.
8. Privacyaspecten
Het Pf werkt sinds de oprichting in 1995 met persoonsgegevens en daarmee met privacygevoelige
informatie. Het Pf werkt in lijn met dit wetsvoorstel met persoonsgegevens en verwerkt
onder andere persoonsgegevens van het UWV en van schoolbesturen van (gewezen) werknemers
op basis van de volgende welbepaalde, uitdrukkelijk omschreven en gerechtvaardigde
doelen: het namens schoolbesturen vergoeden van werkloosheidskosten, het waar nodig
in rekening brengen van deze kosten bij schoolbesturen, de werkzaamheden ten behoeve
van de persoonlijke begeleiding van uitkeringsgerechtigden gericht op re-integratie
vanuit werkloosheid alsmede het ondersteunen bij het beleid ten behoeve van het voorkomen
van werkloosheid.
Met behulp van het burgerservicenummer (BSN) kan deze informatie worden gewisseld
met de betrokken persoon, het betrokken schoolbestuur en direct betrokken uitvoeringsinstanties
zoals het UWV. De wettelijke basis voor het gebruik van het BSN is vastgelegd in het
huidige artikel 184a van de WPO. Het voorliggende wetsvoorstel verandert hierin niets.
Met dit wetsvoorstel wordt het vigerende artikel 184a bijgesteld en geactualiseerd
naar aanleiding van de herdefiniëring van de wettelijke taken van het Pf, waarbij
het zoals hiervoor opgemerkt, in belangrijke mate gaat om een codificatie van hetgeen
het fonds al vanuit haar wettelijke hoofdtaak uitvoerde.
Het Pf was en blijft in het kader van zijn wettelijke taken zoals omschreven in dit
wetsvoorstel als zbo verantwoordelijk voor de verwerking van (bijzondere) persoonsgegevens.
Het fonds behandelt deze gegevens altijd vertrouwelijk en in overeenstemming met de
bepalingen in de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) en indien van toepassing
de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming (UAVG). Hiertoe zijn passende
technische en organisatorische maatregelen genomen en deze zijn geborgd in interne
processen. Voorbeelden van deze maatregelen zijn het pseudonimiseren en toepassen
van encryptie van persoonsgegevens en het inrichten van betrouwbare informatiesystemen
op basis van vier beveiligingsaspecten: vertrouwelijkheid, integriteit, beschikbaarheid
en veerkracht. Dat houdt onder andere in dat de informatiesystemen zijn ingericht
om inbreuken in verband met de persoonsgegevens te voorkomen en om in het geval van
fysieke of technische incidenten de beschikbaarheid en toegang tot persoonsgegevens
zo snel mogelijk te herstellen. Om de beveiliging van alle gegevens te waarborgen,
werkt het Pf tevens toe naar een ISO27001-certificering, een internationale standaard
voor informatiebeveiliging. De genomen maatregelen, waarborgen, processen en de informatiesystemen
worden structureel gemonitord, getest, beoordeeld/geëvalueerd en geüpdatet om de doeltreffendheid
ervan te toetsen. Verder heeft het Pf bijvoorbeeld een verwerkingenregister in beheer
en worden incidenten en datalekken in een incidentenregister opgenomen. Ook zijn met
leveranciers die kwalificeren als verwerker verwerkersovereenkomsten afgesloten en
is in het inkoopproces geborgd, dat ook met nieuwe leveranciers dergelijke overeenkomsten
worden gesloten. Verder investeert het Pf door middel van communicatie en training
in privacy awareness om de processen te kunnen realiseren en zodoende te borgen dat
het personeel van het Pf zorgvuldig met de persoonsgegevens omgaat.
Daarnaast worden (bijzondere) persoonsgegevens slechts door het Pf gevraagd en verwerkt
voor zover dit noodzakelijk is voor de uitoefening van de wettelijke taken. Intern
beleid en het bijbehorende proces waarborgt dat vanaf het moment van het ontwikkelen
van zowel nieuwe als bestaande diensten en producten het principe van privacy by design
en privacy by default toegepast wordt met als uitgangspunt het gebruik van persoonsgegevens
af te stemmen op het doel, het nut en de noodzaak waarvoor die gegevens worden verzameld.
In dit proces is op systematische wijze ingeregeld dat het gebruik van de persoonsgegevens
afgemeten wordt aan de hoofdbeginselen van de AVG, bijvoorbeeld door bij de ontwikkeling
van een nieuw product of dienst op voorhand te onderzoeken welke persoonsgegevens
noodzakelijk zijn om de taak te kunnen uitvoeren. In de interne processen wordt ook
geborgd dat de privacy en security officers vanaf het begin van de ontwikkeling van
nieuwe diensten en producten bij dit proces betrokken zijn om erop toe te zien dat
de uitgangspunten uit de AVG geïntegreerd worden.
De AVG-rechten van betrokkenen, zoals het recht op inzage en rectificatie, zijn gewaarborgd
in de Regeling rechten van betrokkenen bij de verwerking van persoonsgegevens Stichting
Vervangingsfonds en Bedrijfsgezondheidszorg voor het Onderwijs en Stichting Participatiefonds
voor het Onderwijs.16 Naar deze regeling wordt ook verwezen in het zogeheten Privacy Statement Participatiefonds.
Dit statement is te raadplegen via de site van het Pf: www.vfpf.nl.
Als zbo draagt het Pf er zorg voor dat als onderdeel van de hervorming van de fondssystematiek
een DPIA (data protection impact assessment) wordt uitgevoerd om te borgen dat de
verwerking van (bijzondere) persoonsgegevens door het gemoderniseerde Pf blijft voldoen
aan de daarvoor geldende eisen uit de AVG en indien van toepassing de UAVG. Vanuit
het toezicht in de Kaderwet zbo’s wordt erop toegezien dat dit gebeurt.
Advies AP
De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) heeft op 20 augustus 2019 geadviseerd. De AP gaat
in op de verwerking door het Pf van bijzondere persoonsgegevens, namelijk gegevens
over de gezondheidssituatie van personen. De AP geeft aan dat de betreffende uitzonderingsgrond
in de AVG voor het gebruik van deze gegevens pas van toepassing is als het lidstatelijk
recht passende waarborgen biedt voor de grondrechten en fundamentele belangen van
betrokkene. De AP adviseert daarom om in de toelichting aan te geven welke passende
waarborgen er in dit geval worden geboden. Dit wordt in de volgende alinea’s toegelicht.
Uit de uitoefening van de wettelijke taken door het Pf vloeit voort dat het fonds
kan werken met bijzondere persoonsgegevens. Het gaat dan om gegevens over de gezondheidstoestand
van personen. Een dergelijke verwerking is in beginsel verboden, tenzij aan bepaalde
voorwaarden wordt voldaan. In artikel 9, tweede lid, onder b, van de AVG is bepaald
dat een uitzondering gemaakt kan worden voor de uitvoering van verplichtingen en de
uitoefening van specifieke rechten van de verwerkingsverantwoordelijke of de betrokkene
op het gebied van het arbeidsrecht en het sociale zekerheids- en sociale beschermingsrecht,
voor zover dit is toegestaan bij Unie- of lidstatelijk recht, waarbij passende waarborgen
voor de grondrechten en fundamentele belangen van de betrokkene worden geboden. In
artikel 30, eerste lid onderdelen a en b, van de UAVG is een dergelijke uitzondering
opgenomen op het verwerkingsverbod ten aanzien van gezondheidsgegevens. Het Pf is
werkzaam ten behoeve van de werkgevers in het po. Daarbij heeft het fonds wettelijke
taken die overeenkomen met de taken omschreven in het genoemde artikel van de UAVG,
te weten de preventieve en curatieve re-integratietaak. De genoemde uitzonderingsgrond
is voor wat betreft het gebruik van gegevens over de gezondheidstoestand van personen
voor deze wettelijke taken dus van toepassing.
In (de toelichting op) de UAVG staat dat werkgevers alleen gegevens mogen verwerken:
o omtrent het feit dat
o en de mate waarin iemand arbeidsongeschikt is,
o alsmede de periode van arbeidsongeschiktheid.
Een werkgever in het po mág andere gezondheidsgegevens dus niet uitvragen bij zijn
werknemers en het Pf vraagt andere gezondheidsgegevens dan ook niet bij werkgevers
in het po uit. Voor de gezondheidsgegevens die het Pf wél uitvraagt geldt dat de verwerking
van dergelijke gegevens voldoet aan de algemene beginselen uit de toepasselijke artikelen
5 tot en met 7 van de AVG (rechtmatige verwerking). Dit houdt onder meer in dat op
voorhand per dienst beoordeeld wordt welke gegevens voor die specifieke taak noodzakelijk
zijn en uitsluitend deze gegevens worden uitgevraagd. Zoals hiervoor is toegelicht
borgt het Pf binnen de interne processen dat op cruciale momenten bij het (door)ontwikkelen
van (nieuwe) diensten het integreren van de uitgangspunten van de AVG bewaakt wordt
door de privacy en security officers.
Aanvullende voorwaarde bij het verwerken van gezondheidsgegevens is dat er passende
waarborgen geboden worden ter bescherming van de grondrechten en fundamentele belangen
van betrokkenen. Zoals aan het begin van deze paragraaf uiteengezet heeft het Pf diverse
technische en organisatorische maatregelen genomen ter bescherming van de grondrechten
en fundamentele belangen van betrokkenen. Naast dat het Pf toewerkt naar een ISO27001-certificering
hanteert het Pf onder meer de volgende maatregelen:
• Vastgesteld strategisch informatiebeveiligingsbeleid;
• Autorisatiebeleid;
• Fysieke maatregelen voor toegangsbeveiliging, inclusief organisatorische controle;
• Inbraakalarm;
• Logische toegangscontrole;
• Beveiligde opslag van data, inclusief back-up;
• Beveiligde toegang tot het netwerk en hardware;
• Automatische logging van toegang tot gegevens, inclusief een controleprocedure;
• Gecontroleerde toekenning van bevoegdheden en controle op toegekende bevoegdheden.
Door het treffen van deze maatregelen worden passende waarborgen geboden bij het verwerken
van gezondheidsgegevens.
9. Internetconsultatie
Het wetsvoorstel heeft tussen 11 april 2019 en 13 mei 2019 opengestaan voor internetconsultatie.
In deze periode zijn 18 reacties uitgebracht. De helft van de reacties is afkomstig
van schoolbesturen in het primair onderwijs, 7 van organisaties waaronder 3 profielorganisaties
in het primair onderwijs, een regionaal transfercentrum, een onderwijsvakbond en een
dienstverlener op het gebied van personeels-, salaris- en financiële administratie
aan schoolbesturen. Verder hebben 2 particulieren een reactie gegeven.
In de consultatie is specifiek gevraagd naar de opvattingen over de twee onderdelen
van het voorstel:
1) Wat vindt u van de voorgenomen beëindiging van het Vf?
2) Wat vindt u van de hervorming van het Pf, dat daarmee als fonds met wettelijke taken
blijft fungeren voor het primair onderwijs?
Ad 1) Op de eerste vraag wordt in 15 reacties ingegaan. In alle reacties wordt het
voornemen tot beëindiging van het Vf in verschillende bewoordingen gesteund: «Prima»,
«Strak plan, en liefst op zo kort mogelijke termijn», «Dat juich ik toe. Het Vf kost
me momenteel meer dan het me oplevert», «Uitstekend. Het Vf is een goedbedoelde, maar
achterhaalde oplossing met perverse prikkels…», «Prima voornemen. De sector bereidt
zich al enkele jaren voor op deze situatie. Door middel van herverzekering zijn risico’s
voor besturen alsnog te beperken», etcetera. In een enkele reactie wordt gewezen op
de noodzaak dat besturen ook in staat moeten worden gesteld om vervangingsrisico’s
(ook de financiële) op te vangen. Er moet sprake zijn van een adequate bekostiging.
De vakorganisatie wijst in haar reactie op het belang van een gewenningsperiode voor
schoolbesturen die door de beëindiging van het fonds in de problemen komen.
De regering voelt zich door de reacties gesteund en ziet geen aanleiding om het wetsvoorstel
ten aanzien van het Vf aan te passen. Hierbij wordt opgemerkt dat de beëindiging geen
gevolgen heeft voor de rijksbekostiging. Bij de invoering van de lumpsumbekostiging
in 2006 is in de onderbouwing voorzien in een vergoedingscomponent voor de vervanging.
Deze blijft intact. Zoals in het algemeen deel van deze toelichting is aangegeven,
heeft de regering aandacht voor schoolbesturen die door de beëindiging van het Vf
onverhoopt in grote financiële problemen komen (zie paragraaf 2 onder kopje flankerende
maatregelen). De wenselijkheid en noodzaak van de inrichting van een tijdelijk vangnet
hiervoor, worden bezien zodra duidelijk is per wanneer de beëindiging ingaat.
Ad 2) In alle reacties wordt ingegaan op de voornemens voor het Pf. Het beeld dat
uit de reacties naar voren komt is gemêleerder dan bij het Vf. Eén op de drie reacties
is positief over het voorstel tot hervorming van het Pf. Daarbij wordt waarde gehecht
aan de gedachte dat schoolbesturen die er alles aan doen om een werkloosheidsuitkering
te voorkomen, beter worden beloond door de financiële prikkels. Het omgekeerde is
het geval voor besturen die zich op dit vlak niet of minder inspannen. Ook wordt gehecht
aan de vereenvoudiging en daarmee minder bureaucratische werkwijze van het Pf. In
7 reacties is daarentegen de teneur dat het Pf – net als het Vf – moet stoppen. Daarbij
wordt aangevoerd dat de Pf-systematiek veel te rigide is, teveel een eigen wereld
is geworden met een overvloedige regelgeving, het UWV ook prima de taken van Pf kan
uitvoeren en het wetsvoorstel de effecten miskent van de huidige regionale samenwerking
tussen schoolbesturen, zoals binnen de regionale Transfercentra. Bij dit laatste wordt
opgemerkt dat «besturen die een zorgvuldig en preventief beleid voeren nog steeds
mede opdraaien van door andere besturen veroorzaakte ontslaguitkeringen.»
In het resterende deel van de reacties (5) wordt de modernisering van het Pf qua hoofdlijn
weliswaar gesteund maar wordt op onderdelen gevraagd om aanpassingen. Zo verzoekt
het Pf om een wettelijke basis voor dienstverlening ter voorkoming van werkloosheid
die schoolbesturen op vrijwillige basis kunnen afnemen. In een reactie van de Vereniging
Gereformeerd Schoolonderwijs (VGS) wordt gepleit voor de mogelijkheid voor schoolbesturen
om te kunnen uittreden bij het Pf als er gelijktijdig een alternatieve aansluiting
plaatsvindt. In drie reacties wordt erop gewezen dat de voorgestelde vergoedingssystematiek
ten onrechte in de meeste gevallen de uitkeringskosten ten gevolge van beëindiging
van een dienstverband door middel van een vaststellingsovereenkomst met wederzijdse
instemming, voor een laag percentage (50%) worden vergoed. Zo merkt de VOS/ABB dat
door het verdwijnen van de mogelijkheid van een vergoeding van deze kosten, er voor
werkgevers een sterke financiële prikkel uitgaat om niet langer met de werknemer in
gesprek te gaan over ontslag. Schoolbesturen kiezen er dan voor om een ontbindingsverzoek
bij de rechter in te dienen. Dit belast onnodig de rechtspraak en leidt tot een verdere
juridisering in de verhouding werkgever/werknemer. In het verlengde hiervan wordt
in een andere reactie opgemerkt dat de toekomstige werkwijze het voeren van een effectief
HRM-beleid onmogelijk maakt. Het gaat te veel uit van wantrouwen: «dat schoolbesturen
er niet alles aan doen om leraren in dienst te houden (...) Echter er zijn altijd
gevallen waarin het voor beide partijen beter is om uit elkaar te gaan».
De regering heeft de reacties die neerkomen op afwijzing of bijstelling gewogen. Handhaving
van het Pf met een aangepast takenpakket gericht op het beperken en terugdringen van
de werkloosheidskosten in het po, blijft de voorkeur hebben. Dit gecombineerd met
de introductie van differentiatie in de vergoedingen ten laste van het fonds waardoor
besturen nadrukkelijker bewust worden van hun handelingen ten aanzien van het voorkomen
of veroorzaken van ontslagkosten. Niet als doel op zich maar vanuit de overtuiging
dat het po als sector gebaat is bij een voortzetting van het fonds. Aangezien de sector
als geheel eigenrisicodrager is, is een zekere solidariteit om collectief een voorziening
als Pf in stand te houden noodzakelijk. Maar wel op zo’n manier dat besturen meer
gestimuleerd worden een zorgvuldig en preventief ontslagbeleid te voeren. Gezien het
belang van een collectieve voorziening, is de regering geen voorstander van het bieden
van een generieke mogelijkheid aan schoolbesturen om uit te kunnen treden bij het
Pf onder het treffen van een alternatieve voorziening. De regering vindt dat kan worden
volstaan met de al bestaande en ook in dit wetsvoorstel opgenomen mogelijkheid om
ontheffing te verlenen van de aansluiting bij het Pf op grond van bezwaren van godsdienstige
of levensbeschouwelijk aard.
Het wetsvoorstel biedt de basis voor de noodzakelijke hervorming van het Pf, maar
in de uitvoeringspraktijk moet dit alles in belangrijke mate door het Pf en de sociale
partners worden waargemaakt. De regering zal er daarbij op toezien – onder meer via
het toezicht op basis van de Kaderwet zbo’s – dat het Pf de voornemens ten aanzien
van onder andere vereenvoudiging, minder bureaucratie, betere voorspelbaarheid van
de vergoeding, ondersteuning van het voorkomen van ontslag en de ondersteuning van
re-integratie na ontslag, ook in de praktijk realiseert.
Voor wat betreft de gevraagde bijstellingen is het wetsvoorstel verduidelijkt op het
punt van de dienstverlening die het Pf gaat bieden aan schoolbesturen in de fase ter
voorkoming van werkloosheid. Dit is als wettelijke taak voor het Pf geformuleerd.
Het betreft ondersteuning van schoolbesturen bij het vormen van beleid om werkloosheid
te voorkomen. Juist in een tijd van tekorten is het van groot belang om personeel
via een goed HRM-beleid waar mogelijk te behouden voor het onderwijs. De schoolbesturen
zijn overigens niet verplicht om deze ondersteuning af te nemen. De VOS/ABB stelt
dat bij ontslag via een vaststellingsovereenkomst meestal de uitkeringskosten niet
worden vergoed door het fonds. Dat is ten dele het geval. De uitkeringskosten worden
in zo’n geval nog altijd voor de helft door het fonds vergoed. Wij vinden dit een
goede benadering omdat in het recente verleden de relatief eenvoudige weg van een
vaststellingsovereenkomst met wederzijds goedvinden, vaak lijkt te zijn gevolgd. Dit
kan nog maar de werkgever gaat hierbij dan wel de helft van de kosten zelf dragen.
Dit past ook in een beleid waarbij de werkgever alles in het werk stelt om de betrokken
werknemer in het arbeidsproces te houden. Mocht dat uit oogpunt van goed werkgeverschap
c.q. de zorg voor goed onderwijs niet verantwoord zijn en het bestuur wil inzetten
op een hogere vergoeding door het Pf, dan kan altijd de weg van een ontbindingsverzoek
bij de kantonrechter worden bewandeld. De kantonrechter zal daarbij ook de inspanningen
en het zorgvuldig handelen van de werkgever beoordelen. Evenzeer geldt dit voor de
betrokken werknemer.
10. Algemene Rekenkamer
Aangezien de beëindiging van het Vf en de hervorming van het Pf de bevoegdheden van
de Algemene Rekenkamer (AR) raken, is formeel bestuurlijk overleg gevoerd op grond
van artikel 7.40 van de Comptabiliteitswet 2016. Naar aanleiding hiervan heeft de
AR op 30 oktober 2019 enkele punten schriftelijk onder de aandacht gebracht.17
Ten aanzien van de beëindiging van het Vf wijst de AR ten eerste op het belang van
een zorgvuldige afwikkeling van het Vf. Daarbij vraagt de AR specifiek aandacht voor
het goed scheiden van de middelen die vanuit de wettelijke waarborgtaak zijn opgebouwd
en de middelen uit de niet-wettelijke BGZ-activiteiten (Bedrijfsgezondheidszorg).
Ook geeft de AR aan dat moet worden nagegaan of er voldoende waarborgen zijn dat de
afwikkeling van de Vf-taken door het Pf niet door elkaar gaat lopen met de werkzaamheden
en middelen van het Pf zelf. Ten tweede wijst de AR erop dat de mogelijkheid van een
financieel vangnet voor schoolbesturen die in financiële problemen zijn gekomen door
de beëindiging van het Vf, momenteel niet te beoordelen is voor de AR omdat het nog
niet zeker is dat het vangnet er komt en de inrichting ervan nog niet duidelijk is.
Ten aanzien van de hervorming van het Pf wijst de AR ten eerste op het belang van
het goed uitwerken van sturing en toezicht door de Minister op de nieuwe wettelijke
taken van het Pf, bij voorkeur in een concreet toezichtarrangement. Ten tweede wijst
de AR erop dat er in het kader van de curatieve re-integratietaak van het Pf, die
het Pf uitvoert namens de schoolbesturen, sprake moet zijn van een toezichts- en verantwoordingsrelatie
tussen het Pf en de schoolbesturen. De AR vindt het van belang dat wordt nagedacht
over hoe deze toezichts- en verantwoordingsrelatie tussen de schoolbesturen en het
Pf vorm moet krijgen.
De regering neemt de aandachtspunten van de AR ter harte en gaat hieronder achtereenvolgens
in op de aandachtspunten inzake de zorgvuldige afwikkeling van het Vf, de mogelijkheid
van een financieel vangnet en de hervorming van het Pf.
Bij de afwikkeling van het Vf is het inderdaad van belang dat de middelen vanuit de
wettelijke taak en de BGZ-middelen goed van elkaar worden gescheiden. In de jaarrekening
van het Vf is dat altijd al het geval geweest in zowel de exploitatie als de balansvorming.
De middelen die zijn opgebouwd vanuit de wettelijke waarborgtaak komen in de algemene
reserve en middelen uit overige, niet-wettelijke activiteiten komen in een specifieke
bestemmingsreserve. Wat het Vf betreft gaat het qua niet-wettelijke activiteiten alleen
om de BGZ en hier wordt dus een bestemmingsreserve voor gevormd. In het laatste jaar
waarin het Vf nog de zbo-status heeft, zal in de jaarrekening inzichtelijk zijn hoeveel
er is overgebleven van algemene reserve en de bestemmingsreserve BGZ. De jaarrekening
wordt zoals altijd gecontroleerd door de onafhankelijke accountant en daardoor is
het uitgesloten dat deze middelen in de exploitatie en de reserves door elkaar lopen.
De herbestemming van resterende waarborgmiddelen in de algemene reserve vindt plaats
op basis van het Besluit Vf en Pf (artikel 4). In dit artikel staat dat het bestuur
van het Vf deze middelen aan moet wenden voor het doel waarvoor deze middelen beschikbaar
zijn gesteld aan het fonds. Hier zal ook over worden overlegd met de Minister als
toezichthouder. De herbestemming van eventuele resterende BGZ-middelen is een afweging
die gemaakt wordt door het bestuur in overleg met de sociale partners. Dit hangt direct
samen met de uitkomst van het overleg tussen het bestuur en sociale partners over
de wijze waarop in de toekomst de ondersteuning van BGZ op stelselniveau voor het
primair onderwijs wordt ingericht. Verder heeft de regering naar aanleiding van de
opmerking van het AR expliciet in de overgangsbepaling voor het Vf (artikel I, onderdeel K
en artikel II, onderdeel J), opgenomen dat het Pf de afwikkeling van de Vf-taken apart
verantwoord in de jaarrekening.
Wat betreft de mogelijkheid van een financieel vangnet geeft de AR aan dit niet te
kunnen beoordelen omdat de inrichting ervan nog niet duidelijk is. De opzet en uitwerking
van een financieel vangnet kan op dit moment niet worden gegeven. Eerst moet helderheid
bestaan over het daadwerkelijke moment van beëindiging van de wettelijke taak van
Vf. Dan kan ook de balans worden opgemaakt of er een vangnetvoorziening moet komen
en zo ja, hoe deze voorziening eruit moet komen te zien. Als het vangnet te zijner
tijd noodzakelijk blijkt, zal dit worden uitgewerkt in een ministeriële regeling op
basis van het bestaande artikel 123 WPO en artike120 WEC inzake de toekenning van
bijzondere bekostiging. De regering zal, zoals ook in paragraaf 2 onder c reeds aangegeven,
de AR en vervolgens de Tweede Kamer betrekken bij de vormgeving van het vangnet.
Wat de hervorming van het Pf betreft, geeft de AR aan het van belang te vinden dat
de sturing en toezicht op de nieuwe wettelijke taken van het Pf goed worden vormgegeven.
Dit toezicht zal net als nu het geval is worden vormgegeven op basis van de Kaderwet
zbo’s en de werkafspraken tussen de Minister en het Pf, die een nadere invulling vormen
van de verplichtingen in de Kaderwet. In deze werkafspraken zijn bijvoorbeeld indicatoren
geformuleerd die zijn bedoeld om de doelmatigheid van het Pf te kunnen beoordelen.
Naar aanleiding van de geëxpliciteerde wettelijke taken op het gebied van re-integratie,
zullen deze indicatoren opnieuw geformuleerd en aangevuld worden waar nodig. Daarnaast
raadt de AR aan de toezichts- en verantwoordingsrelatie tussen de schoolbesturen en
het Pf in het kader van de re-integratieactiviteiten die het Pf voor de schoolbesturen
uitvoert, goed vorm te geven. De regering neemt dit ter harte en heeft de werkgevers,
in de hoedanigheid van de PO-Raad, hierop gewezen. De werkgevers maken deel uit van
het Pf-bestuur. De statuten van het Pf worden tegen het licht gehouden na aanvaarding
van onderhavig wetsvoorstel en behoeven de instemming van de Minister. Het regelen
van de toezichts- en verantwoordingsrelatie maakt hiervan onderdeel uit. Daarnaast
hebben en houden de individuele schoolbesturen inzage in de activiteiten die het Pf
voor hen uitvoert via het Pf-portaal.
11. Caribisch Nederland
Het Vf en Pf hebben geen taken voor het onderwijs in Caribisch Nederland. In Caribisch
Nederland zijn andere voorzieningen getroffen voor vervangings- en werkloosheidskosten.
De wetswijziging is dus van geen betekenis voor dit deel van het Koninkrijk.
12. Evaluatie
In artikel 39 van de Kaderwet zbo’s, lid 2, is bepaald dat de doelmatigheid en doeltreffendheid
van het functioneren van een zbo eens in de vijf jaar beoordeeld moeten worden. Voor
het Vf komt de zbo-status te vervallen en zal een dergelijke evaluatie niet meer plaatsvinden.
Het Pf behoudt de zbo-status en daardoor blijft deze evaluatiebepaling van toepassing
op het Pf. De regering zal de modernisering van het Pf binnen 3 jaar na inwerkingtreding
van dit wetsvoorstel evalueren. Met de evaluatie zal worden gekeken naar de resultaten
bij de belangrijkste doelstellingen van de modernisering:
• Heeft de vereenvoudiging van het indienen van vergoedingsverzoeken geleid tot minder
administratieve lasten, grotere voorspelbaarheid en minder bezwaarprocedures?
• Wat is het effect van de financiële prikkel voor werkgevers in het po om het ontstaan
van een uitkering te voorkomen door te zorgen voor begeleiding bij het vinden van
ander werk?
• Wat zijn de effecten van het vernieuwde re-integratiebeleid op de uitstroom uit een
werkloosheidsuitkering?
• Hoe ervaren uitkeringsgerechtigden in het po de begeleiding in het kader van het vernieuwde
re-integratiebeleid?
De betreffende doelgroepen zullen bij de evaluatie worden betrokken (werkgevers en
uitkeringsgerechtigden in het po).
ARTIKELSGEWIJS
ARTIKEL I. WIJZIGING VAN DE WET OP HET PRIMAIR ONDERWIJS18
Artikel I, onderdeel B (artikel 126)
In artikel I, onderdeel B, wordt het opschrift van artikel 126 en in het eerste lid
de term «suppleties inzake arbeidsongeschiktheid» geschrapt. Deze suppletie-uitkering
werd toegekend bij recht op een uitkering wegens gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid
onder de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), wanneer de betrokkene
voor het gedeelte dat hij nog wel kon werken werkloos was. De uitkering, die was gebaseerd
op het Besluit ziekte en arbeidsongeschiktheid onderwijspersoneel primair en voortgezet
onderwijs (BZA), is vanaf 2006 vervangen door de WIA uitkering. Deze bestaat uit twee
soorten uitkeringen, een WGA-uitkering (Werkhervattingsregeling gedeeltelijk arbeidsgeschikten)
en een aanvulling daarop vanuit het ABP, een arbeidsongeschiktheidspensioen (AAOP)
of een Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten (IVA). Met deze wijziging
wordt dit artikel geactualiseerd.
Artikel I, onderdeel C (artikelen 138 en 139)
In artikel I, onderdeel C, wordt geregeld dat de artikelen 138 en 139 van de Wet op
het primair onderwijs (WPO) komen te vervallen. Het eerste, derde, vierde, vijfde
en zesde lid van artikel 138 en de daarop gebaseerde ministeriële regeling19 en uitzonderingsmogelijkheid komen te vervallen bij inwerkingtreding van de modernisering
van het Pf. Er is namelijk door onder andere de Koninklijke Nederlandse Beroepsorganisatie
van Accountants geconstateerd dat de wettelijke bepalingen in de praktijk niet meer
uitvoerbaar en controleerbaar zijn. De regering onderkent dit. Daarom is voorgesteld
de herbenoemingsverplichting voor de eigen uitkeringsgerechtigde anders te gaan benaderen
en organiseren en is de mogelijkheid onderzocht om dit als element van de Pf-modernisering
mee te nemen. Daarbij was de gedachte dat de verantwoordelijkheid om werkloos ex-personeel
als laatste werkgever te herbenoemen voortaan door de sector zelf via het Pf anders
zou worden ingevuld. Maar een vergelijkbare werkwijze, uitgaande van een verplichting
en sanctionering bij het niet naleven, is niet gevonden omdat iets dergelijks voor
het Pf eveneens onuitvoerbaar bleek. Wel gaat het Pf als onderdeel van zijn vernieuwde
re-integratiebeleid na of het weer in dienst nemen van werklozen door de voormalige
of nieuwe werkgever op andere wijze is vorm te geven en stimuleren. Deze stimulering
wordt nu meegenomen in de uitwerking en invoering van de modernisering. Medio volgend
jaar is duidelijk wat daarbij mogelijk is. Een voorbeeld van een maatregel waaraan
wordt gedacht is om schoolbesturen veel meer (financieel) inzicht te verschaffen in
de gevolgen van de werkloosheid van hun ex-personeel. Ieder bestuur wordt immers zelf
verantwoordelijk voor een deel van de kosten want men krijgt altijd een deel van de
uitkeringskosten doorberekend van het Pf. Ieder bestuur weet vervolgens ook beter
welke personen het betreft. Het Pf kan voorrekenen hoe lang dit kan gaan duren en
wat dit kost wanneer het betrokken bestuur niets onderneemt. Ook in de sfeer van re-integratie
ondersteunt het Pf de schoolbesturen zowel preventief als curatief. Schoolbesturen
worden gestimuleerd mee te werken aan de voorkoming van werkloosheid en als werkloosheid
toch een feit is, aan het verkorten van de werkloosheid. In het algemene deel van
deze toelichting wordt bij het onderdeel Pf uitgebreid ingegaan op het vernieuwde
re-integratiebeleid van het Pf. Voorts kan het Pf het voor werkgevers (financieel)
aantrekkelijk maken om werkloos ex-personeel (weer) in dienst te nemen.
In artikel 138, tweede lid, is nu nog geregeld dat vergoedingsaanvragen voor de uitkeringskosten
bij werkloosheid die niet door het Pf worden gehonoreerd, de zogenaamde negatief getoetste
uitkeringen, door DUO in mindering worden gebracht op de bekostiging van het betreffende
bevoegd gezag. In het nieuwe artikel 184, derde lid, onder e, wordt de bevoegdheid
voor het Pf opgenomen om uitkeringskosten zelf direct te verrekenen met de aangesloten
instellingen. Daarmee komt voor DUO de inhoudingstaak op grond van artikel 138, tweede
lid, op de bekostiging te vervallen. Het in rekening brengen en verrekenen van uitkeringskosten
bij werkloosheid is daarmee een zaak van de sector zelf geworden, die uit hoofde van
zijn wettelijke taak wordt uitgevoerd door het Pf als zelfstandig bestuursorgaan.
Met het vervallen van artikel 138 kan ook artikel 139 komen te vervallen, aangezien
deze artikelen onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden. In artikel 139 wordt terugverwezen
naar artikel 138.
Artikel I, onderdeel E (artikelen 183, 183a en 187)
De artikelen 183, 183a en 187 komen te vervallen op het moment van de beëindiging
van de verplichte aansluiting van schoolbesturen bij het Vf en van stopzetting van
de wettelijke waarborgtaak van het Vf, zoals geregeld in het eerste lid van artikel 183.
Artikel I, onderdeel F (artikel 184)
In artikel I, onderdeel F, wordt artikel 184 opnieuw vastgesteld. Hieronder wordt
ingegaan op de belangrijkste leden.
Derde lid, onderdeel a
Onder «gewezen personeel» wordt mede verstaan personeel dat op grond van een nieuwe
of gewijzigde arbeidsovereenkomst bij dezelfde werkgever recht krijgt op een uitkering.
Dat kan bijvoorbeeld zo zijn in het geval van demotie waarbij een werknemer recht
krijgt op loonsuppletie. Het gaat bij de waarborgtaak om de volgende uitkeringen:
• werkloosheidsuitkering op grond van de WW;
• bovenwettelijke werkloosheidsuitkering op grond van de Werkloosheidsregeling onderwijspersoneel
primair onderwijs (WOPO), te onderscheiden in een aanvulling op de WW en een aansluitende
uitkering na de WW;
• loonsuppletie bij aanvaarding van een lager betaalde nieuwe baan op grond van de WOPO;
• aanvulling op Ziektewet en WAZO uitkeringen op grond van de regeling Ziekte en arbeidsongeschiktheid
primair onderwijs (ZAPO) dan wel de WOPO.
De met bovenstaande uitkeringen samenhangende kosten zoals onder meer pensioenpremies
over de WW-uitkeringen, niet wettelijke uitkeringen en premies voor een arbeidsongeschiktheidsverzekering
(AOV) voor uitkeringsgerechtigden die in de aansluitende fase (ASU) van de WOPO verblijven,
maken tevens onderdeel uit van de waarborgtaak van het Pf.
Derde lid, onderdeel b en c
In dit onderdeel wordt bepaald dat het Pf voor alle werkgevers20 in het po, de betreffende uitkeringen betaalt aan de instantie die belast is met
de toekenning, vaststelling van de hoogte en van de duur van de uitkering aan gewezen
werknemers. Voor de uitkeringen op grond van de WW is dit het UWV. De overige bovenwettelijke
uitkeringen worden momenteel in opdracht van de PO-Raad uitgekeerd door WWplus. De
pensioenpremies worden voldaan aan het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds (ABP) welke
op termijn het ouderdomspensioen zal uitkeren. De premie voor de AOV wordt voldaan
aan, op dit moment, Loyalis verzekeringen, die in voorkomende gevallen zal uitkeren.
Zowel UWV als WWplus en ABP werken met zogenoemde verzamelfacturen die gelden voor
de gehele sector. Voor de AOV wordt een premie berekend over het aantal ASU-gerechtigden.
Hiermee wordt voorkomen dat verhaal van uitkeringen en daarmee gepaard gaande kosten
bij ieder daarvoor in aanmerking komend schoolbestuur moet worden uitgevoerd. Dit
zou zowel bij de uitvoerders als bij de schoolbesturen een forse administratieve last
veroorzaken.
De betaaltaak van het Pf is tevens in de wet opgenomen omdat het voldoen c.q. voorschieten
van de uitkeringsfacturen en samenhangende kosten en het achteraf verrekenen/in rekening
brengen bij schoolbesturen, de feitelijke praktijk is sinds de oprichting van het
fonds in 1995. Ook UWV hecht aan het wettelijk vastleggen van deze taak van het Pf
in verband met de bevoegdheid van directe levering van persoonsgegevens (uitkeringsgegevens),
waarvan de ontvangst voorbehouden is aan de betaalplichtige (verhaalsplicht UWV).
Volgens de WW is dat de eigenrisicodragende werkgever: het schoolbestuur. UWV mag
dan op grond van artikel 5.9, eerste lid, onder b, van het besluit SUWI de betreffende
persoonsgegevens aan het Pf leveren omdat deze gegevens noodzakelijk zijn voor de
wettelijke taak van het Pf.
Voor de set van gegevens die UWV en andere uitkeringsinstanties leveren aan het Pf
is noodzakelijk dat daarvoor de doelbinding en proportionaliteit voldoende is onderbouwd.
Deze gegevens zijn voor het Pf noodzakelijk voor de uitvoering van de wettelijke taken.
Met het oog op de voortzetting van het leveren van gegevens over uitkeringsgerechtigden,
is – mede op verzoek van UWV – wettelijk vastgelegd dat het Pf namens werkgevers in
het po de administratie voert van de werkloosheidsuitkeringen die zijn vastgesteld
door het UWV (derde lid, onderdeel c, van de artikelen 184 WPO en 170 WEC). Met administratie
voeren wordt bedoeld dat het Pf controleert of de betreffende uitkeringsgerechtigden
daadwerkelijk uit het po afkomstig zijn en dat met UWV wordt gecommuniceerd wanneer
deze koppeling niet juist blijkt te zijn. Op het moment dat de uitkering reeds loopt,
bestaat het voeren van administratie uit het voor de schoolbesturen, ten behoeve van
de controle van de WW-uitkering, inzichtelijk maken van wijzigingen in de uitkeringen
zodat schoolbesturen daar eventueel bezwaar tegen in kunnen dienen bij UWV. Dit houdt
ook in dat het Pf namens de sector de correspondentie blijft voeren met de uitkeringsinstanties
over de uitkeringen. Onder administratie voeren wordt niet verstaan het voeren van
eventuele bezwaar- en beroepszaken tegen beslissingen tot toekenning of wijziging
van uitkeringen. In voorkomende gevallen blijft het voeren van bezwaar en beroep een
zaak van de werkgever, het betreffende bevoegd gezag. Door de opgenomen grondslag
in artikel 184, derde lid, onderdeel c, zal het Pf beschikken over dezelfde noodzakelijke
en actuele uitkeringsgegevens van UWV waarop werkgevers ook een beroep kunnen doen.
Derde lid, onderdelen d en e
Zoals in het algemeen deel uiteen is gezet, krijgt het Pf niet alleen een eigen taak
ten aanzien van de financiële afhandeling van uitkeringskosten. De re-integratietaak,
curatief (onderdeel d) en preventief (onderdeel e), wordt als onderdeel van de hervorming
expliciet als wettelijke opdracht voor het Pf vastgelegd.
De curatieve re-integratietaak van het Pf wordt uitgevoerd namens de schoolbesturen
en is gebaseerd op artikel 72a, onder a, van de Werkloosheidswet, waarin de re-integratieverantwoordelijkheid
expliciet bij de werkgever is neergelegd. In het kader hiervan zet het fonds zich
in om werkloosheid van de uitkeringsgerechtigde zo snel mogelijk op te heffen, door
het ondersteunen van de inschakeling in de arbeid van gewezen personeel met een uitkering.
In het kader van de preventieve re-integratietaak zet het Pf zich in om schoolbesturen
te helpen preventief beleid te ontwikkelen en te adviseren over het voorkomen dat
personeel werkloos wordt waardoor het recht op een uitkering ontstaat. De ondersteuning
van werkgevers bij de preventieve re-integratietaak geeft het Pf ook inzicht in de
afweging of de betrokken werkgever zich op dit terrein voldoende inspant. Is dit niet
het geval dan kan dit voor het bestuur negatieve gevolgen hebben voor de hoogte van
de vergoeding van de uitkeringskosten die ten laste van het fonds komen.
De dienstverlening die het Pf aan gaat bieden ter voorkoming van werkloosheid is op
vrijwillige basis voor schoolbesturen. Deze dienstverlening bestaat uit ondersteuning
van schoolbesturen bij het vormen van beleid gericht op het voorkomen van werkloosheid.
Dit kan bijvoorbeeld advisering zijn over van-werk-naar-werktrajecten of welke scholing
het beste kan worden ingezet om dreigende werkloosheid te voorkomen of te bekorten.
Dienstverlening gericht op het voorkomen van een uitkering als ontslag onvermijdbaar
is, bijvoorbeeld via van-werk-naar-werk-begeleiding, wordt niet door het Pf zelf aangeboden.
Deze dienstverlening wordt door de werkgever zelf ingekocht. Deze inspanning van werkgever
wordt door het Pf getoetst in het kader van het vergoedingsverzoek. Ook hier kan de
werkgever inkopen waar hij wil mits aan de voorwaarden van het reglement wordt voldaan.
Werkgevers in onder meer het po zijn op grond van de Wet privatisering ABP (WPA) aangemerkt
als overheidswerkgever in de zin van de Werkloosheidswet. Dit houdt in dat artikel 72a
van de WW (re-integratieverantwoordelijkheid), die ziet op overheidswerkgevers, van
toepassing is op alle besturen (openbare, bijzondere of samenwerkingsbesturen) in
het po. Zij zijn in hun hoedanigheid van werkgever op grond daarvan eigenrisicodrager
voor de kosten van WW-uitkeringen en verantwoordelijk voor de re-integratie van werkloos
ex-personeel en met ontslag bedreigd personeel.
Bevoegd gezag, bestuur van centrale dienst en samenwerkingsverband met eigen personeel,
hebben allen op grond van artikel 72a van de Werkloosheidswet een re-integratietaak
ten aanzien van gewezen en met ontslag bedreigd personeel dat recht heeft of kan doen
gelden op een WW-uitkering. Het versterken van de re-integratietaken van het Pf ontslaat
de werkgevers in het po niet van hun eigen verantwoordelijkheid. Het feit dat het
Pf ter zake namens de schoolbesturen de re-integratie uitvoert, verschaft aan UWV
en de overige uitkeringsinstanties de vereiste wettelijke titel om de voor deze taak
noodzakelijke persoonsgegevens te verstrekken aan het Pf. Het gaat hierbij om persoonsgegevens
die ook worden verstrekt aan de overige overheidswerkgevers in het kader van de opgedragen
re-integratietaak op grond van artikel 72a van de WW (zie verder artikelsgewijze toelichting
artikel 184a).
Derde lid, onderdeel f
Dit onderdeel verschaft het Pf de bevoegdheid om de uitkeringskosten die op basis
van het reglement niet voor vergoeding ten laste van het fonds in aanmerking komen,
direct zelf in rekening te brengen bij de desbetreffende werkgevers. Dit geldt ook
voor de schoolbesturen die ontheffing hebben van de verplichte aansluiting bij het
Pf en die een zelfstandig wachtgeldbeleid voeren.21 Hiermee komt de inhouding van deze kosten via de rijksbekostiging te vervallen. Er
ontstaat daarmee een directe financiële relatie tussen de rijksbekostigde werkgevers
in het po en het Pf die voor deze sector werkt. Dit geldt dus niet alleen voor de
inning van premies maar voortaan ook voor de verrekening van uitkeringskosten die
uiteindelijk niet door het fonds worden vergoed.
Vierde lid
Hierin is de bevoegdheid van het Pf vastgelegd (periodiek) de hoogte van de premie
vast te stellen die de bevoegde gezagsorganen in het po moeten voldoen ter uitvoering
van de fondstaken, waaronder die van risicoverevening. De wijzigingen in de premievaststelling
behoeven op grond van de Kaderwet zbo’s de goedkeuring van Onze Minister. De tweede
volzin van het vigerende vierde lid van artikel 184 vervalt en wordt omgenummerd naar
zesde lid. De bepaling dat het Pf overwegingen van godsdienstige of levensbeschouwelijke
aard betrekt bij de beoordeling van vergoedingsverzoeken, komt te vervallen in het
nieuwe artikel 184. Het Pf regelt de wijze waarop en de voorwaarden waaronder uitkeringskosten
worden vergoed in het eigen reglement. Een belangrijk uitgangspunt daarbij is dat
het Pf bij het vaststellen van de onvermijdbaarheid van het ontslag uit zal gaan van
de ontslagvergunning van het UWV (bij ontslag op economische gronden of ziekte) of
de ontslagbeschikking van de Kantonrechter. Hierbij treedt het Pf dus niet zelf in
een beoordeling van de inhoudelijke gronden voor een ontslag.
Vijfde lid
Dit lid is de vertaling van de (reeds bestaande) bevoegdheid van het Pf om zelf algemeen
verbindende voorschriften vast te stellen. Dergelijke voorschriften kan het Pf vaststellen
en uitvaardigen vanwege zijn status als zelfstandig bestuursorgaan. In dit lid wordt
vastgelegd dat het Pf door middel van het vaststellen van de hoogte van een eigen
bijdrage de kosten geheel of gedeeltelijk in rekening brengt bij de werkgevers in
het po.
Zesde lid
De al in de wet opgenomen mogelijkheid voor rechtspersonen om Onze Minister te verzoeken
om ontheffing van de verplichte aansluiting op grond van bezwaren van godsdienstige
of levensbeschouwelijk aard, blijft in onderhavig voorstel tot wijziging gehandhaafd.
Op dit moment maken enkele tientallen schoolbesturen van deze ontheffing gebruik.
De in het verleden afgegeven ontheffingen van de verplichte aansluiting bij het Pf
blijven na inwerkingtreding van onderhavige wetswijziging van kracht. Het Pf blijft
voor schoolbesturen met een ontheffing de administratie van de werkloosheidsuitkeringen
voeren en schiet de kosten voor aan het UWV. Deze kosten worden volledig in rekening
gebracht bij de schoolbesturen met een ontheffing op basis van het vijfde lid van
dit artikel. Ook betalen de schoolbesturen met een ontheffing een bescheiden premie
(op basis van het vierde lid) voor de administratiekosten die het Pf voor hen maakt.
Tot slot kan het Pf de diensten in het kader van de preventieve en curatieve re-integratie
(derde lid, onderdelen d en e) ook uitvoeren voor de besturen met een ontheffing.
Zesde lid (oud)
Het huidige zesde lid van artikel 184 vervalt. Deze bepaling regelt dat als er een
ontslag valt op een school als gevolg van een besluit van het samenwerkingsverband
om de in artikel 120, vierde lid, en artikel 132 WPO bedoelde ondersteuningsbekostiging
anders in te zetten, alle scholen die deel uitmaken van dit samenwerkingsverband hoofdelijk
aansprakelijk zijn voor de uitkeringskosten. De bepaling wordt geschrapt omdat in
het reglement van het Pf wordt geregeld welke organisatie aansprakelijk is voor welke
uitkeringskosten. Het verhalen van dergelijke uitkeringskosten op alle scholen van
het samenwerkingsverband is in de praktijk nooit voorgekomen.
Artikel I, onderdeel G (artikel 184a)
Dit betreft een verduidelijking en actualisatie van het huidige artikel 184a waarin
het gebruik van het BSN al geruime tijd is geregeld. De aanpassing is overeenkomstig
het vereiste uit artikel 46 van de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming
(UAVG). Hierin staat dat het gebruik van het BSN in de wet moet zijn geregeld. De
aanpassing is het gevolg van de modernisering van het fonds. Deze hervorming heeft
onder andere tot gevolg dat het Ministerie van OCW niet langer met behulp van het
BSN over persoonsgebonden gegevens hoeft te beschikken van gewezen personeelsleden.
Deze gegevens konden worden gebruikt voor inhoudingen op de bekostiging. Aangezien
deze inhoudingstaak met dit wetsvoorstel wordt overgenomen door het Pf, is er voor
OCW geen reden meer te beschikken over dergelijke persoonsgegevens. Op geaggregeerd
niveau kan het Pf desgevraagd en ongevraagd informatie over de omvang en samenstellingen
van uitkeringen blijven verstrekken aan OCW. De Kaderwet zbo’s biedt daarvoor de basis.
Het Pf kan uit hoofde van zijn wettelijke taken met behulp van het BSN persoonsgegevens
over werknemers en gewezen werknemers uitwisselen met de betrokken werknemer zelf
en met zijn werkgever. Bij een werknemer die nog in dienst is, heeft dit betrekking
op het beleid gericht op het voorkomen van werkloosheid door begeleiding en ondersteuning
naar ander werk. Indien er sprake is van een gewezen werknemer die een uitkering ontvangt,
kan het BSN door het Pf niet alleen worden gebruikt in het verkeer met de uitkeringsgerechtigde
zelf en zijn voormalige werkgever, maar ook met het UWV en andere uitkeringsinstanties
als WWplus, APB en Loyalis.
Artikel I, onderdeel H (artikel 184a1)
Dit artikel komt overeen met het oude artikel 187 juncto artikel 188. Hierin komt
de opdracht terug om bij AMvB nadere regels te stellen aan het Pf. Deze nadere regels
krijgen na aanvaarding van de wetswijziging vorm via aanpassing van het bestaande
Besluit Vervangingsfonds en Participatiefonds.22
De maximaal te verstrekken subsidie voor bedrijfsvoering wordt opgenomen in de Rijksbegroting
OCW, artikel 1, onder bijdrage aan zbo’s. De besteding van deze subsidie wordt verantwoord
in de jaarrekening.
Artikel I, onderdeel J (artikel 188)
In artikel I, onderdeel J, wordt geregeld dat artikel 188 komt te vervallen. Over
artikel 188, tweede lid, kan het volgende worden opgemerkt. In artikel 39 van de Kaderwet
zbo’s, tweede lid, is bepaald dat de betreffende Minister elke vijf jaar een verslag
aan beide kamers der Staten-Generaal zendt voor de beoordeling van de doelmatigheid
en doeltreffendheid van het functioneren van het zbo. Hiermee is wettelijk geregeld
dat er voor het Pf eens in de vijf jaar een dergelijke verslaggeving moet plaatsvinden.
Het is daardoor niet nodig om dit in de WPO te regelen. Artikel 188 tweede lid, wordt
daarom geschrapt.
Artikel I, onderdeel K (artikelen 194e en 194f)
In artikel I, onderdeel K, worden twee overgangsartikelen in de WPO gevoegd:
Artikel 194e (overgangsrecht vervangingsfonds)
In dit artikel wordt vastgelegd dat het Pf (de rechtspersoon bedoeld in artikel 184,
tweede lid, van de WPO) een aantal resterende werkzaamheden overneemt van het Vf vanaf
de datum dat de wettelijke taak van het Vf wordt ingetrokken. Het gaat om werkzaamheden
die direct voortkomen uit de afwikkeling van de wettelijke taak van het Vf. Voor deze
afwikkeling van taken is om praktische redenen gekozen. Het Vf kan zich in het kader
van zijn opheffing als rechtspersoon richten op de totstandbrenging van het laatste
jaarverslag en de overdracht van de boedel aan het Pf. Het Pf kan alle overige nog
lopende Vf-zaken, ook in relatie tot de aangesloten rechtspersonen, afwikkelen. Hiervoor
is gekozen omdat op voorhand lastig te voorspellen is hoeveel tijd dat in beslag zal
nemen. Zo is ongewis hoeveel tijd lopende beroepszaken tegen beslissingen van het
Vf nog in beslag nemen. Omdat de samenstelling van het bestuur van het Pf identiek
is aan dat van het Vf is niet alleen een soepele overdracht maar ook continuïteit
in de afwikkeling van lopende zaken voldoende geborgd.
In het eerste lid wordt bepaald dat aanvragen tot vergoeding van vervangingskosten,
voor zover die betrekking hebben op de periode vóór intrekking van de wettelijke taak
van het Vf, na inwerkingtreding van dit wetsvoorstel bij het Pf kunnen worden ingediend.
In het tweede lid wordt bepaald dat op de afwikkeling van deze aanvragen en op lopende
bezwaren en beroepen, de desbetreffende reglementen van toepassing zijn zoals die
voor inwerkingtreding van dit wetsvoorstel zijn vastgesteld door het Vf. In het derde
lid wordt bepaald dat het Pf op basis hiervan besluiten neemt. Hiermee wordt de besluitvorming
overgenomen van het Vf. Hieronder vallen naast het wel of niet toekennen van een vergoeding
van de vervangingskostendeclaraties, dus ook het afhandelen van gevallen van bezwaar
en beroep en het uitvoeren en vaststellen van de bonus-malusregeling over het laatste
kalenderjaar van het Vf.
Uit het feit dat de voor de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel geldende Vf-reglementen
van toepassing zijn op de afwikkeling door het Pf, volgt dat aanvragen voor een vervangingsvergoeding
uiterlijk binnen 3 maanden en 5 dagen na de aanvangsdatum van vervanging moeten worden
ingediend. Indiening buiten deze termijn, ook wanneer tijdens deze termijn de wetswijziging
van kracht wordt, zullen worden afgewezen door het Pf. Verzoeken die tijdig bij het
Pf worden ingediend kunnen binnen opnieuw 3 maanden en 5 dagen desgevraagd worden
gecorrigeerd door de indiener. De bonus/malus-besluiten worden tegen het eind van
het kalenderjaar t+1 verstuurd. Op grond van het reglement kan hier een bezwaar- en
beroepsprocedure over worden gevolgd die maximaal 2 jaar in beslag kan nemen. Dit
betekent dat het Pf tot ongeveer 2,5 jaar na intrekking van de wettelijke taak van
het Vf nog werkzaamheden voor het Vf kan uitvoeren.
In het vierde lid van het overgangsartikel wordt bepaald dat op de verslaglegging
over het laatste kalenderjaar waarin het Vf nog werkzaamheden heeft uitgevoerd, de
relevante artikelen hierover in de Kaderwet zbo’s van toepassing zijn.
In het vijfde lid wordt geregeld dat op de middelen van het Vf die in het kader van
de wettelijke taak zijn ontvangen, het Besluit Vervangingsfonds en Participatiefonds
van toepassing is. In dit besluit wordt bepaald dat bij ontbinding of beëindiging
van de werkzaamheden van het Vervangingsfonds of het Participatiefonds de bestemming
van het bij liquidatie aanwezige vermogen wordt vastgesteld in overeenstemming met
de Minister (artikel 3, eerste lid, onderdeel g) en dat de resterende middelen ofwel
worden aangewend voor het doel waarvoor ze ontvangen zijn (de wettelijke taak van
waarborgen bieden voor de kosten van vervanging), ofwel worden overgedragen aan een
door de Minister aan te wijzen rechtspersoon (artikel 4).
Artikel 194f (overgangsrecht participatiefonds)
Door het vervallen van artikel 138 zal onder meer vermindering op de lumpsumbekostiging
door DUO niet meer aan de orde te zijn. DUO zal geen kosten die samenhangen met zogenaamde
negatief getoetste vergoedingsverzoeken van het Pf meer verrekenen met de lumpsum.
De OCW begroting wordt niet meer belast met het doorgeleiden van de inhoudingen op
de lumpsum naar het Pf. Het Pf zal via een incassosysteem de lopende inhoudingsgevallen
van DUO overnemen. De desbetreffende schoolbesturen zullen dus vanaf de inwerkingtreding
geen inhouding wegens een negatieve toetsing van het Pf op hun Overzicht Financiële
Beschikkingen (OFB) meer tegenkomen.
De bezwaar- en beroepschriften die bij DUO zijn of nog worden ingediend tegen de bekostigingsbeslissingen
in dit verband worden afgehandeld voor zover het bezwaren zijn die tijdig zijn ingediend
tegen het OFB voorafgaande aan de inwerkingtreding. Eventuele nabetalingen aan bevoegd
gezagsorganen in verband met de afwikkeling van deze bezwaarschriften (en mogelijke
beroepszaken) worden na inwerkingtreding niet meer door DUO gedaan maar zullen via
het Pf lopen. Hierover maken DUO en het Pf werkafspraken. De werkzaamheden met betrekking
tot de bekostigingsvoorwaarde van de voorrangsbenoemingen voor zover zij bestaan uit
het afhandelen van voor de inwerkingtreding ingekomen verzoeken tot ontheffing van
de verplichting worden zo spoedig mogelijk afgehandeld. Eventueel hieruit voortvloeiende
tijdig ingediende bezwaarschriften worden eveneens door DUO afgehandeld. Eventueel
door de accountants bij de jaarrekening gemaakte opmerkingen met betrekking tot de
financiële consequenties van het niet voldoen aan de bekostigingsvoorwaarde in het
kader van het bij voorrang benoemen van voormalig personeel worden door DUO (in samenwerking
met de Inspectie van het Onderwijs) betrokken bij de afhandeling van de jaarrekeningen
voor zover de opmerkingen betrekking hebben op de periode voorafgaande aan de inwerkingtreding.
De schoolbesturen krijgen vanaf de invoeringsdatum van onderhavig voorstel van het
Pf de aan hen toegerekende werkloosheidskosten in rekening gebracht. Het systeem van
in rekening brengen gaat meteen ook gelden voor nieuwe gevallen vanaf invoeringsdatum
van onderhavig voorstel. Dit geldt dan voor ieder schoolbestuur waar een nieuwe uitkering
ontstaat. Het nieuwe systeem van het Pf gaat in alle nieuwe gevallen uit van een eigen
bijdrage van de werkgever waar de uitkering zich voordoet. De oude gevallen blijven
toegerekend op basis van de oude voorwaarden: bij een afgegeven en onherroepelijk
geworden negatieve beslissing blijven de volledige lasten zolang er sprake is van
een uitkering, doorbelast aan de betrokken werkgever. Bij een onherroepelijk geworden
positieve beschikking blijven dergelijke uitkeringslasten (in beginsel) ten laste
komen van het fonds.
Lopende, nog niet afgehandelde vergoedingsverzoeken vóór de invoeringsdatum en ingediende
vergoedingsverzoeken na invoeringsdatum, betrekking hebbend op ontslagmomenten van
voor de invoeringsdatum, worden op basis van door het Pf te bepalen voorschriften
afgehandeld. Voor de laatste categorie hebben betrokken besturen tot zes maanden na
inwerkingtreding om een vergoedingsverzoek bij het Pf in te dienen. Deze verzoeken
worden, kijkend naar de ontslagdatum, beoordeeld op basis van de desbetreffende reglementen
van het Pf van voor de invoering van onderhavig voorstel. Oude verzoeken die na genoemde
termijn van zes maanden worden ingediend zijn niet-ontvankelijk en komen daarmee niet
voor enigerlei vergoeding ten laste van het Pf in aanmerking. Verzoeken die tijdig
worden ingediend leiden bij inwilliging tot een volledige vergoeding ten laste van
het Pf. Bij (definitieve) afwijzing worden de uitkeringskosten door het Pf volledig
voor rekening gebracht van het betreffende schoolbestuur.
ARTIKEL II. WIJZIGING VAN DE WET OP DE EXPERTISECENTRA
De wijzigingen die dit wetsvoorstel aanbrengt in de Wet op de expertisecentra komen
overeen met de wijzigingen die in de overeenkomstige artikelen van de WPO worden aangebracht.
Voor de toelichting bij de verschillende onderdelen van artikel II wordt dan ook verwezen
naar de toelichting bij de overeenkomstige artikelen van de WPO.
De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, A. Slob
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A. Slob, minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media
Bijlagen
Stemmingsuitslagen
Aangenomen met handopsteken
Fracties | Zetels | Voor/Tegen |
---|---|---|
VVD | 34 | Voor |
D66 | 24 | Voor |
PVV | 17 | Voor |
CDA | 15 | Voor |
PvdA | 9 | Voor |
SP | 9 | Voor |
GroenLinks | 8 | Voor |
PvdD | 6 | Voor |
ChristenUnie | 5 | Voor |
FVD | 5 | Voor |
DENK | 3 | Voor |
Groep Van Haga | 3 | Voor |
JA21 | 3 | Voor |
SGP | 3 | Voor |
Volt | 3 | Voor |
BBB | 1 | Voor |
BIJ1 | 1 | Voor |
Fractie Den Haan | 1 | Voor |
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.