Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over stimuleringsmaatregel Nederlands cultureel audiovisueel aanbod (Kamerstuk 32820-330)
2020D06313 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hebben enkele fracties
de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen over de brief van de Ministers
van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs
en Media d.d. 19 december 2019 inzake de stimuleringsmaatregel Nederlands cultureel
audiovisueel aanbod (Kamerstuk 32 820, nr. 330).
De voorzitter van de commissie, Tellegen
De adjunct-griffier van de commissie, Verouden
Inhoud
Blz.
I
Vragen en opmerkingen uit de fracties
2
•
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
2
•
Inbreng van de leden van de CDA-fractie
4
•
Inbreng van de leden van de D66-fractie
5
•
Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie
6
•
Inbreng van de leden van de SP-fractie
7
II
Reactie van de Ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en voor Basis- en Voortgezet
Onderwijs en Media
8
I Vragen en opmerkingen uit de fracties
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de brief inzake
de stimuleringsmaatregel Nederlands cultureel audiovisueel aanbod en hebben hierover
nog enkele vragen.
Deze leden lezen dat het kabinet ervoor heeft gekozen om een investeringsverplichting
op te leggen aan bioscopen, TVOD-aanbieders, SVOD-aanbieders en omroepen, waarbij
zij een percentage van de in Nederland gegenereerde relevante omzet moeten investeren
in de productie van Nederlands cultureel audiovisueel aanbod1. Deze leden vragen wat er bedoeld wordt met «Nederlands audiovisueel aanbod». Wat
is hier de definitie van? Daarnaast vragen de leden waarom mediadiensten op aanvraag,
die werken met een advertentiemodel, vallen onder de TVOD-aanbieders2. Zijn de Ministers het met deze leden eens dat mediadiensten op aanvraag, die werken
met een advertentiemodel, vallen onder de classificering AVOD-aanbieders3? Zo nee, vallen dan andere mediadiensten op aanvraag, die werken met een advertentiemodel,
zoals Youtube, onder de investeringsverplichting? Waarom heeft het kabinet besloten
om AVOD-diensten niet een aparte categorie te plaatsen, maar onder te brengen bij
de categorie TVOD, zo vragen deze leden.
Waarom heeft de overheid gekozen voor een investeringsverplichting in plaats van voor
een co-financieringsverplichting, zoals in België het geval is? Waar zijn de genoemde
percentages van drie procent en zes procent voor een investeringsverplichting op gebaseerd?
Welke financiële en economische onderbouwingen zijn er hiervoor? Welke producties
vallen er onder de zes procent? Tellen huidige Nederlandse producties mee? Zo nee,
waarom niet? Deze leden lezen dat er een minimale omzet van 1 miljoen euro wordt gevraagd
(zogenoemde investeringsdrempel) om onder de investeringsmaatregel te vallen. Is er
echter ook een maximum dat geïnvesteerd of afgedragen dient te worden? Zo nee, waarom
niet en wat is de afweging geweest? De leden lezen dat grote spelers als Facebook
en Google niet vallen onder de investeringsverplichting. Zij vragen wat het kabinet
gaat doen om het gelijke speelveld te waarborgen, aangezien deze techreuzen een steeds
grotere hap pakken van de totale omzet van de Nederlandse advertentiemarkt, een markt
waar ook de bioscopen, TVOD-aanbieders, SVOB-aanbieders en omroepen een groot deel
van hun omzet vandaan moeten halen.
De leden van deze fractie lezen dat omroepen ook meegenomen worden in de investeringsverplichting.
Tegelijkertijd is het voor Nederlandse commerciële omroepen steeds moeilijker om samen
te werken met de publieke omroepen en hun aanbod te bundelen, aanbod dat vaak bestaat
uit Nederlands cultureel audiovisueel aanbod. Zo bestaat er nog steeds geen één Nederlandse
videoportal, waarin de publieke omroep en commerciële omroep samenwerken, terwijl
dit in andere Europese landen wel het geval is. Tegelijkertijd merken de leden op
dat de Nederlandse Publieke Omroep wel grote stappen zet om eigen platformen vorm
te geven en houdt het samenwerking met commerciële omroepen tegen. Zien de Ministers
mogelijkheden om deze samenwerkingsverbanden te stimuleren of af te dwingen en daarbij
de NPO te stimuleren of af te dwingen om hier actiever aan deel te nemen?
Voornoemde leden lezen in de brief dat de Ministers ingaan op het ongelijke speelveld
binnen de EU. Tegelijkertijd missen de leden in de brief van de Ministers een uitgebreide
analyse van het gelijke speelveld van in Nederland gevestigde aanbieders in vergelijking
met andere EU en niet-EU landen. Hoe gaat het kabinet om met buitenlandse spelers
en vooral techreuzen, als het gaat om het behoud van Nederlandse media en content?
Welke mogelijkheden hebben de Ministers in handen om zich snel aan te passen aan de
nieuwe (online) realiteit van grote spelers op de markt? Welke handvaten hebben zij
wanneer grote techreuzen, die niet in Nederland gevestigd zijn, de SVOD- of TVOD-markt
overnemen? Welke gevaren zitten hierin voor onze markt van Nederlands audiovisueel
cultureel aanbod? Op welke manier werkt Nederland samen binnen Europa? Welke verbetering
zijn hier nog mogelijk? Ook vragen deze leden wat het effect, specifiek de negatieve
consequenties, van deze investeringsverplichting is voor het vestigingsklimaat in
Nederland en de concurrentiepositie ervan.
De aan het woord zijnde leden lezen dat pakketaanbieders worden uitgesloten van de
investeringsverplichting, omdat ze al een doorgiftevergoeding betalen aan de publieke
en commerciële omroepen. Waarom is dat een reden om niet te voldoen aan de investeringsverplichting?
De leden lezen eveneens dat wanneer pakketaanbieders of videoplatformen SVOD- of TVOD-diensten
gaan aanbieden, dat de investeringsverplichting over de met deze diensten gerealiseerde
omzet wel van toepassing wordt. Wie gaat dit controleren? Hoe vaak worden deze controles
uitgevoerd, zo vragen deze leden.
De leden lezen dat ook omroepen voortaan een investeringsverplichting krijgen over
de relevante omzet. Wat is precies relevante omzet? Worden hier verschillen gemaakt
tussen commerciële en publieke omroepen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke verschillen
zijn dat?
De leden nemen waar dat er voor alle exploitanten de mogelijkheid bestaat om het volledige
verplichte investeringsbudget of een deel ervan af te dragen aan een privaat fonds
dat van deze exploitanten de verantwoordelijkheid krijgt om in Nederlandse films,
series en documentaires te investeren. Een dergelijk fonds bestaat al, namelijk het
Abraham Tuschinski Fonds. Is dit het enige fonds? Wie kan er aanspraak maken op gelden
uit het fonds? Welke eisen zitten hieraan verbonden? Hoe wordt het geld verdeeld en
wie heeft hier de regie over? Hoe wordt gecontroleerd of deze afdracht goed besteed
wordt? Kunnen er andere en nieuwe private fondsen worden opgericht? Zo ja, hoe en
wie mag daar aanspraak op maken, zo willen deze leden weten.
Daarnaast lezen de leden dat bij de inwerkingtreding van de nieuwe investeringsverplichting
het huidige btw-convenant4 met de Staat der Nederlanden en bioscopen vervalt. Bioscopen zullen voortaan onder
het regime van de investeringsverplichting gaan gelden. Waarom heeft het kabinet besloten
om eenzijdig haar handtekening onder het convenant vandaan te halen? Deze leden vragen
in hoeverre er gesproken kan worden over «een betrouwbare overheid» als het kabinet
plotseling en eenzijdig haar handtekening onder het convenant vandaan haalt. Zorgt
dit ervoor dat bioscopen voortaan meer of minder moeten afdragen? Waarom wordt het
voor bioscoop niet optioneel om deel te nemen of vast te houden aan het btw-convenant?
Wat zijn de voordelen van de investeringsverplichting ten opzichte van het btw-convenant?
De leden lezen dat vier jaar na inwerkingtreding van de investeringsverplichting deze
zal worden geëvalueerd. Waarom pas na vier jaar? Worden er ook tussen evaluaties gemaakt?
Zo ja, wanneer, zo vragen deze leden.
De aan het woord zijnde leden lezen in het rapport van Dialogic5 dat er sprake is van systeemfalen. Kunnen de Ministers hier nader op ingaan en welke
oplossing zij hiervoor gaan bieden? De leden lezen dat nationale content waardevol
is en die mening delen deze leden. Tegelijkertijd vragen de leden hoe het kabinet
gaat controleren dat de investeringsverplichting wel bij kwalitatief goed nationaal
audiovisueel aanbod terechtkomt. Hoe kan worden voorkomen dat deze investeringsverplichting
gebruikt wordt voor nasynchronisatie of goedkope content, waarmee het medialandschap
verschraalt, zo vragen deze leden.
Inbreng van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voornemen
van het kabinet om met een investeringsverplichting de positie van het Nederlands
cultureel audiovisueel aanbod te versterken. Deze leden pleiten hier al langer voor
en zien het als een goede mogelijkheid om ervoor te zorgen dat exploitanten meer investeren
in Nederlands aanbod.
Deze leden lezen in het rapport van de Raad voor Cultuur6 dat de raad pleit voor zowel een quota voor Nederlandse content, als heffingen op
de diverse platforms. Zouden de Ministers nader kunnen toelichting waarom niet is
gekozen voor een quota? Waarom is niet gekozen voor een heffing? Zouden de Ministers
hierbij specifiek kunnen ingaan op wat de reden is dat een quota alleen kan worden
opgelegd aan in Nederland gevestigde aanbieders en waarom heffingen het meest marktverstorend
werken en onvoorziene neveneffecten met zich meebrengen, zo vragen de leden.
Deze leden lezen dat de investeringsverplichting zal worden opgenomen in een wetsvoorstel
waarin voor een viertal typen exploitanten een verplichting wordt opgenomen om te
investeren in nieuwe Nederlandse culturele audiovisuele producties. Kunnen de Ministers
toelichten waarom voor deze vier typen is gekozen? Kunnen de Ministers aangeven waarom
de AVOD-diensten zijn uitgezonderd van de stimuleringsmaatregel? Waarom zijn kabelaars
uitgezonderd van de stimuleringsmaatregel? Deze leden lezen dat voor exploitanten
die direct verdienen aan audiovisuele content, maar doorgaans niet rechtstreeks in
aanbod investeren (bioscopen en TVOD-aanbieders) een investeringsverplichting zal
gelden ter hoogte van drie procent van hun in Nederland gegenereerde relevante jaaromzet
en dat aan de exploitanten die wel in content investeren een investeringsverplichting
van zes procent wordt opgelegd. Kunnen de Ministers toelichten waarom is gekozen voor
twee verschillende percentages en waarom is gekozen voor de hoogte van deze percentages?
Deze leden vragen verder waarom in het wetsvoorstel wijziging Mediawet 2008 in verband
met de implementatie van de richtlijn audiovisuele mediadiensten de investeringsverplichting
niet alvast is opgenomen7? Deze leden zijn daarnaast benieuwd wanneer de verwachting is dat de investeringsverplichting
in de Mediawet zal zijn opgenomen?
De leden van de CDA-fractie lezen dat de Ministers aan de partijen uit de productie-
en exploitatieketen hebben gevraagd om in het najaar van 2020 met een sectorplan te
komen. Wat zijn de reacties geweest op dit verzoek? Wat is de bedoeling dat precies
in dit sectorplan zal worden opgenomen? Kunnen de Ministers verder aangeven met welke
partijen/organisaties tot op heden binnen de sector is gesproken, zo vragen deze leden.
Inbreng van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie danken het kabinet voor de brief over de stimuleringsmaatregel
Nederlands cultureel audiovisueel aanbod. Zij hebben hier nog enkele vragen over.
Bovengenoemde leden hebben kennisgenomen van het feit dat bioscopen, TVOD-aanbieders,
SVOD-aanbieders en omroepen een percentage van de in Nederland gegenereerde relevante
omzet moeten investeren in de (co)productie van Nederlands cultureel audiovisueel
aanbod. Zij hebben hierover enkele vragen. Wat valt volgens de Ministers precies onder
de definitie «Nederlands», ook gelet op wat de makers hierover zeggen? Is dat wanneer
de regisseur van een productie Nederlands is of wanner de spreektaal Nederlands is
of wanneer het merendeel van de makers Nederlands is? Op welke wijze en door wie wordt
uiteindelijk bepaald wat onder «Nederlands» zal vallen en in hoeverre wordt dit in
overleg met de sector vastgelegd?
Deze leden lezen dat voor de investeringsverplichting een drempelwaarde van 1 miljoen
euro is ingesteld. De leden vragen de Ministers toe te lichten op welke wijze zij
tot dit bedrag zijn gekomen en welke onderbouwing hieraan ten grondslag ligt. Is bekend
hoeveel (kleine) filmhuizen onder deze drempelwaarde uitkomen en hoeveel er boven,
zo vragen deze leden.
Voornoemde leden lezen dat er voor alle exploitanten de mogelijkheid komt om het volledige
verplichte investeringsbudget of een deel ervan af te dragen aan een privaat fonds
dat van deze exploitanten de verantwoordelijkheid krijgt om in Nederlandse films,
series en documentaires te investeren. Kan nader worden toegelicht hoe een dergelijk
fonds er precies uit komt te zien? Op welke wijze biedt een fonds zoals voorgesteld,
de garantie dat de investeringen terecht komen bij de doelgroep en dat tevens makers
de ruimte krijgen om daadwerkelijk kwaliteit te produceren? Op welke wijze wordt dit
in de gaten gehouden? Is deze werkwijze vergelijkbaar met andere landen? Zo ja, wat
is het effect hiervan op de doelgroep, zo vragen deze leden.
De aan het woord zijnde leden vragen de Ministers in hoeverre er mogelijkheden zijn
om de voorgestelde investeringsmaatregel, of elementen daarvan, ook breder in de culturele
en creatieve sector in te voeren, bijvoorbeeld in de muziek sector. Wordt deze maatregel
in het buitenland ook breder dan de audiovisuele sector ingezet? Zo ja, in welke landen
en welke sectoren?
Deze leden vragen de Ministers hoe zij de eventuele komst van een Kadaster Filmwerken
beoordeelt om de huidige licentie problematiek op te lossen. Zien zij mogelijkheden
om dit op te zetten c.q. de komst ervan te stimuleren in samenwerking met de sector?
In hoeverre zou dit iets zijn wat het private fonds (mede) zou kunnen financieren?
Deze leden hebben ook kennisgenomen van de bepaling dat lidstaten er zorg voor dragen
dat minstens 30 procent van het aanbod van aanbieders van mediadiensten Europese producties
moet bevatten8. Hoe kijken de Ministers aan tegen het idee om binnen het quotum van 30 procent expliciet
een percentage van 10 procent recent geproduceerde Nederlandse producties moet worden
opgenomen, zo vragen deze leden.
Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie zien het voornemen om een wettelijke investeringsverplichting
in te stellen als een kleine doorbraak. Terwijl landen zoals Duitsland, Frankrijk,
het Verenigd Koninkrijk, Portugal, Brazilië en verschillende staten in de Verenigde
Staten en Canada reeds extra maatregelen hebben getroffen om de positie van het eigen
audiovisuele aanbod te beschermen, werden in Nederland dergelijke stimuleringsmaatregelen
tot nog toe vooruitgeschoven. Deze leden zijn blij dat na lang aandringen nu een voorstel
wordt gedaan om maatregelen te treffen, maar wijzen de Ministers erop dat tijdens
het wetgevingsoverleg Media van 2 december 20189 het lid Westerveld al pleitte voor stimuleringsmaatregelen in de vorm van een heffing.
De Minister voor Basis en Voortgezet Onderwijs en Media zegde toe spoedig en «begin
2019» een beleidsreactie te zullen sturen over dit onderwerp. Het werd een jaar later.
De voornoemde leden vragen waarom er zo veel tijd overheen is gegaan. Herhaaldelijk
hebben deze leden naar een beleidsreactie gevraagd, onder meer in de maanden maart,
april, september en november vorig jaar. Wanneer verwachten de Ministers dat de aangekondigde
stimuleringsmaatregel van een investeringsverplichting ingaat? Delen de Ministers
de teleurstelling van deze leden dat sinds de publicatie van het advies van de Raad
voor Cultuur «Zicht op zo veel meer»10 in juli 2018 er te lang is getreuzeld, zo vragen deze leden.
Voornoemde leden lezen dat het kabinet voornemens is om niet te kiezen voor een combinatie
van een (streaming- of exploitatie)heffing en een quotum, zoals aanbevolen door de
Raad voor Cultuur, maar in plaats daarvan voor een investeringsverplichting te kiezen.
Kunnen de Ministers toelichten waarom voor deze weinig omvangrijke maatregel is gekozen
in plaats van voor een heffing? Op welke «marktverstorende» effecten doelen de Ministers
in de brief betreffende een heffing? Zijn de Ministers ervan op de hoogte dat veel
landen juist wel kiezen voor een streamingheffing, dikwijls in combinatie met een
quotum? Zien de Ministers in dat heffingen kunnen bijdragen aan minder marktdominantie
van enkele grote SVOD- of TVOD-aanbieders vanwege de mogelijkheid om potentieel geld
te verschuiven naar kleinere marktpartijen of makers? Zijn de Ministers het met deze
leden eens het inkomen en/of de arbeidspositie van veel makers broos is en zij kampen
met veel onzekerheid? Delen de Ministers de opvatting van deze leden dat de beoogde
stimuleringsmaatregel ook de positie van makers moet verstevigen? Kunnen de Ministers
uiteenzetten hoe investeringsverplichtingen kunnen bijdragen aan de sociaaleconomische
positie van makers, afgezet tegen een heffing in combinatie met quota als stimuleringsmaatregel,
zo vragen deze leden.
Deze leden begrijpen dat het kabinet voornemens is om een investeringsverplichting
van zes procent voor SVOD-aanbieders op te leggen. Deze leden vinden het genoemde
percentage buitengewoon zuinig. De Ministers schrijven dat «een groot aantal van deze
exploitanten al voor een deel of zelfs volledig» al aan deze verplichting voldoen.
Wat is de noodzaak van de voorgestelde maatregel als hier reeds aan wordt voldaan,
vragen de voornoemde leden. Voldoen ook SVOD-aanbieders hieraan zoals Netflix, Disney+
en Amazon Prime? Wat is de raming van de omvang van de extra investering in het Nederlandse
audiovisuele aanbod dankzij de investeringsverplichting? Achten de Ministers de geschatte
extra investeringen als voldoende om het Nederlandse cultureel audiovisueel aanbod
op peil te houden? Zijn de Ministers ervan op de hoogte dat de Canadese overheid ook
voor een investeringsverplichting heeft gekozen, maar de omvang hiervan 500 miljoen
dollar betreft? Wat is de procentuele omvang van de investeringsverplichting in Canada,
afgezet tegen de voorgenomen maatregel in Nederland?
De voornoemde leden merken op dat in het onderzoeksrapport «Verheffing of verstoring»11 het marktaandeel van de nationale film is onderzocht in verschillende Europese landen.
Uit dit overzicht blijkt dat het aandeel van de nationale film in Nederland, tezamen
met Vlaanderen en Ierland, het laagste is. Hebben de Ministers een doelstelling geformuleerd
hoe hoog het marktaandeel nationale film in Nederland moet zijn? Zo ja, wat is dat
streefcijfer en binnen welk tijdspad? Zo nee, waarom niet, zo vragen deze leden.
Inbreng van de leden van de SP-fractie
De Ministers hebben besloten om de voorstellen voor een zogenaamde investeringsverplichting
voor streamingsdiensten in te stellen. Waarom hebben de Ministers niet gekozen voor
een heffing, maar voor een investeringsverplichting? Delen de Ministers de inschatting
dat dit kan leiden tot een vervlakking van het aanbod, omdat een investering in een
Nederlands product lucratiever is voor deze multinationals wanneer deze massaal gekeken
wordt? Zou het niet beter zijn om via een heffing opbrengsten te genereren die vervolgens
door de filmsector geïnvesteerd kunnen worden?
Delen de Ministers de mening van deze leden dat, zoals ook tijdens het rondetafelgesprek12 naar voren kwam, deze heffing ook niet-producerende partijen zal raken? Waar stellen
de Ministers voor dat partijen als KPN en Ziggo dan in gaan investeren? Gaat het dan
alleen om het aankopen van content voor hun on demand platform? Op welke wijze wordt
dan het Nederlandse aanbod verrijkt? Het alternatief is toch alsnog dat ze een heffing
betalen in een fonds, maar dan een privaat fonds? Of zien deze leden opties over het
hoofd, zo vragen zij.
Deze Ministers hebben ervoor gekozen geen quotum voor Nederlandse producties op te
leggen aan partijen vanwege het risico op verschraling van de kwaliteit van het aanbod
en een afnemende vraag. Deze leden zouden graag meer onderbouwing van deze stelling
zien. Waarom zou een Europees quotum niet dezelfde consequenties hebben? Stelt het
kabinet dat het aanbod van de Nederlandse makers niet van een dusdanige kwaliteit
is, dat het een vastomlijnde eigen plek op de diverse platforms rechtvaardigt? Deze
leden zouden dit een onbegrijpelijke stellingname vinden. Hoeveel miljoen euro wordt
naar verwachting met deze regeling extra geïnvesteerd in Nederlandse content?
Hoe staan de Ministers tegenover de interessante suggestie van enkele makers om naast
een quotum ook eisen te stellen aan de leeftijd van aan te kopen producties, dit om
te voorkomen dat platforms alleen maar oude series kopen en op die manier alsnog niet
investeren in nieuw aanbod, zo vragen deze leden.
Waarom heeft het kabinet besloten tot een generieke vrijstelling voor alle aanbieders
over hun eerste miljoen euro aan omzet? Zou het niet logischer geweest zijn om in
het belang van Nederlandse makers aanbieders met een omzet van minder dan een miljoen
vrij te stellen en de rest wel de investeringsverplichting op te leggen?
Hoe verhoudt het vervallen van het btw-convenant13 met de bioscopen zich met deze nieuwe regeling? Gaat de bioscoopsector door deze
maatregel meer of juist minder bijdragen, zo willen deze leden weten.
II Reactie van de Ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en voor Basis- en
Voortgezet Onderwijs en Media
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
O.C. Tellegen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
E.M. Verouden, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.