Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over het bericht dat vanaf 1 januari 2020 op de Universiteit Twente alleen Engels wordt gesproken (Aanhangsel Handelingen II 2019/20, nrs. 1577-1579)
2020D05789 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hebben enkele fracties
de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen over de beantwoording van een
drietal schriftelijke vragen door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
d.d. 3 februari 2020 inzake het bericht dat vanaf 1 januari 2020 op de Universiteit
Twente alleen Engels wordt gesproken (Aanhangsel Handelingen II 2019/20, nrs. 1577 en 1579).
De voorzitter van de commissie, Tellegen
De adjunct-griffier van de commissie, Arends
Inhoud
Blz.
I
Vragen en opmerkingen uit de fracties
2
•
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
2
•
Inbreng van de leden van de PVV-fractie
3
•
Inbreng van de leden van de CDA-fractie
4
•
Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie
5
•
Inbreng van de leden van de SP-fractie
6
II
Reactie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
6
I Vragen en opmerkingen uit de fracties
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de beantwoording van de schriftelijke
vragen. Zij hebben hierover nog enkele opmerkingen en vragen.
Vragen van de leden Van der Molen, Omtzigt en Wiersma1
Op de antwoorden van vraag drie lezen de leden dat Engelse taal als voertaal mogelijk
is als niet iedereen dit beheerst. In hoeverre beïnvloedt dit de slagvaardigheid van
de medezeggenschap als een groot deel van de deelnemers gedwongen wordt om in een
vreemde taal te spreken in plaats van Nederlands? Ziet de Minister dat dit voor problemen
kan zorgen?
Op de antwoorden van vraag vier lezen de leden dat er bij de rechter getoetst moet
worden of er een uitzondering gemaakt mag worden op het tweede lid. Is dat gebeurd?
Op welke andere manier kan het bestuursorgaan hierop gecontroleerd worden? De voornoemde
leden vragen of dat in de Nederlandse taal kan.
De leden lezen in het antwoord van de Minister op vraag zes dat zij niet op één moment
op de hoogte is gesteld van de verandering van het taalbeleid. Zijn er meerdere universiteiten,
naast de Universiteit Twente en de TU Eindhoven, die van plan zijn hun taalbeleid
aan te passen? Is de Minister bereid om samen met de universiteiten te kijken of het
taalbeleid geen negatieve gevolgen heeft voor studenten en medewerkers? Wat zijn stappen
die de Minister gaat ondernemen als wel blijkt dat het taalbeleid onwenselijke gevolgen
heeft voor bijvoorbeeld de toegankelijkheid? Eveneens vragen zij hoe de Minister ervoor
gaat zorgen dat door de verengelsing van het taalbeleid van de universiteit, internationale
studenten de binding met Nederland zullen ervaren.
Op de antwoorden van vraag zeven lezen de leden dat het besluit tot de voertaal van
Universiteit Twente het beste genomen kan worden door instelling zelf. Hoe wordt de
individuele student meegenomen in dit besluit? En individuele medewerker? Anders dan
een medezeggenschap? Wat houdt precies die onderwijsgemeenschap in? Ook vragen zij
of er een enquête is uitgevoerd.
De eerder genoemde leden lezen voorts dat er geen sprake is van ontslag vanwege voertaal.
Hoe werkt dat wanneer een individuele medewerker de Engelse taal onvoldoende machtig
is en daardoor een deel van de werkzaamheden niet meer kan uitoefenen? Zij vragen
of de universiteit kan garanderen dat dit dan niet tot ontslag zal leiden.
Zij vragen voorts hoe het uitsluiten van de Nederlandse taal overeen komt met de inclusiviteit
van een universiteit.
De leden lezen dat Minister stelt dat voertaal breder is dan onderwijstaal en dat
bij niet-Nederlandstalige medewerkers verwacht wordt dat men overgaat in het Engels.
Geldt dit verruimde gebruik van niet-Nederlands alleen voor het Engels? Of kan Twente
volgend jaar kiezen voor Russisch als voertaal, of bijvoorbeeld Spaans of Duits?
Op de antwoorden van vraag 12 lezen de leden dat de toegankelijkheid rondom de campus
belangrijk is. Hoe komt dit overeen met de toegankelijkheid voor studenten of inwoners
die niet of slecht Engels spreken?
Op de antwoorden van vraag 14 lezen de leden dat het overgrote deel van de afgestudeerde
psychologiestudenten in Twente uit Duitsland komt. Hoeveel van deze Duitse studenten
gaan aan het werk in Nederland? Hoe wenselijk vindt de Minister dat de Nederlandse
belastingbetaler een studie die gericht is op de Duitse arbeidsmarkt en studenten
financiert, zo vragen de voornoemde leden.
Inbreng van de leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de beantwoording van de schriftelijke
vragen over het bericht dat vanaf 1 januari 2020 op de Universiteit Twente alleen
Engels wordt gesproken. De leden hebben enkele vragen en opmerkingen naar aanleiding
van de beantwoording van de schriftelijke vragen over het bericht dat vanaf 1 januari
2020 op de Universiteit Twente alleen Engels wordt gesproken.
De leden hebben hun bedenkingen bij het antwoord van de Minister op vraag twee2 waarin de Minister stelt dat zij geen aanleiding heeft om aan te nemen dat bij deze
beslissing van de Universiteit Twente sprake is van discriminatie van een persoon
of personen op grond van taal. Kennelijk baseert de Minister haar oordeel op basis
van het gegeven dat er geen klachten zijn binnengekomen bij Universiteit Twente. Realiseert
de Minister zich echter wel dat het in het dwingende Engelstalige klimaat op deze
universiteit buitengewoon onverstandig is en schadelijk voor de verdere carrière,
zelfs in het verband van de medezeggenschap, om zich gearticuleerd uit te spreken
tegen de verengelsing?
De Minister moet toch begrijpen dat de wetgever die verantwoordelijk is voor de Awb3 artikel 2:6 (vraag 34) nooit had kunnen bevroeden dat internationalisering en verengelsing zo dwingend
zouden kunnen worden opgelegd. Hadden ze dat wel, dan hadden ze in lid 1 en 2 zeker
het begrip «de voertaal» geadresseerd. Iedere weldenkende burger begrijpt tenslotte
dat de geest van de wet zich wel degelijk uitstrekt tot «voertaal» en niet gescheiden
kan worden van het begrip «onderwijstaal». Dat de Minister overgaat tot dit kunstmatige
onderscheid, bewijst eens te meer dat de Minister zelfs zo ver gaat om de geest van
de wet te veronachtzamen om haar ideologische doel te bereiken, namelijk verengelsing.
In het antwoord op vraag acht5 zegt de Minister: «Ik ben inderdaad een voorstander van meertaligheid.» Uit haar
geharnaste steun aan de Universiteit Twente die alleen nog maar Engels toestaat, op
een enkele uitzondering na, geeft de Minister blijk van het tegendeel; als zowel de
onderwijstaal als de voertaal Engelstalig is, is er van meertaligheid geen sprake.
Ten slotte merken de voornoemde leden op dat met de toenemende verengelsing, mogelijk
gemaakt door de hoogste bewindvoerder op onderwijs, de status van het Nederlands als
academische en zelfs als voertaal, moedwillig wordt ondergraven. De gevolgen daarvan
tekenen zich in het openbare leven af, bijvoorbeeld in de horeca in Amsterdam waar
je niet meer in het Nederlands een kop koffie kunt bestellen. Maar erger nog, dit
beleid ondermijnt de status van het Nederlands als onderwijs- en wetenschapstaal.
Het Nederlands als schoolvak op het vwo6 heeft een steeds lagere waardering, wat zich nu al uit in de geringe instroom van
studenten in het vak Nederlandse taal- en letterkunde. Over enkele jaren zal er geen
leerling meer zijn die deze mooie uitspraak van Lucebert nog op waarde kan schatten:
«Alles van waarde is weerloos.»
Inbreng van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de beantwoording op de schriftelijke
vragen van de leden Van der Molen, Omtzigt, Wiersma, Beertema en Futselaar7. De leden zijn kritisch op de gegeven antwoorden. Zij maken zich zorgen over de gevolgen
van het volledig overstappen op het Engels als voertaal op universiteiten, waarvan
de Universiteit Twente in het bijzonder. De leden zijn verrast door de timing van
het besluit van de Universiteit Twente en de formele reactie van de Minister op de
gestelde vragen. Recentelijk heeft de Kamer namelijk het wetvoorstel Taal en toegankelijkheid8 behandeld, waarin juist afspraken zijn gemaakt om vooral meertaligheid te stimuleren
en beperkingen te stellen aan het Engels. De voornoemde leden hebben enkele aanvullende
vragen.
Lezen de leden het antwoord van de Minister correct als zij zegt dat studenten of
medewerkers van een Nederlandse universiteit het recht op het gebruik van hun eigen
taal in voorkomende gevallen alleen (nog) via een rechtsgang kunnen afdwingen? Tevens
vragen zij welke mogelijkheden de Minister zelf heeft om een onderwijsinstelling aan
te spreken als zij een overtreding van de Awb, artikel 2:6 begaat? De Awb ziet op
rechtshandelingen van een instelling, dat wil zeggen bestuursorganen in de wet. Kunt
u een limitatieve lijst geven van de handelingen die onder de reikwijdte van deze
wet vallen en van toepassing zijn op onderwijsinstellingen?
De Universiteit Twente is vanaf 1 januari 2020 volledig op het Engels overgegaan.
Deelt de Minister de mening dat de universiteit ook een rol heeft in de Nederlandse
samenleving door het bewaken van het Nederlands als wetenschapstaal en dat haar rol
ook begrijpelijk dient te zijn voor hen die geen onderdeel van de academische gemeenschap
uitmaken? Zo ja, hoe beoordeelt de Minister de toegankelijkheid voor de Nederlandse
samenleving van universiteiten die zich primair in het Nederlands uitdrukken? Zo nee,
waarom niet? Zij vragen of de Minister de mening deelt dat bij de regiofunctie van
de Universiteit Twente de Nederlandse taal een belangrijke rol speelt. Heeft de Minister
aanwijzingen dat ook andere universiteiten volledig op het Engels overgaan? Zij vragen
wat de opvatting van de Minister is over deze ontwikkeling.
De voornoemde leden maken zich ook zorgen om de toegankelijkheid van universiteiten,
indien zij volledig op het Engels overstappen. Studenten die afkomstig zijn uit Nederlandstalige
gezinnen, of die op latere leeftijd de Nederlandse taal hebben moeten leren, en die
moeite hebben met Engels hebben hierdoor mogelijkerwijs een achterstand. Zij dienen
wellicht vanwege het taalbeleid een andere universiteit te moeten kiezen, die vaak
op een grotere reisafstand ligt. De leden vragen of de Minister deze zorgen van hen
snapt.
De Minister veronderstelt in haar beantwoording op de gestelde schriftelijke vragen
van de leden Van der Molen, Omtzigt en Wiersma9, dat belangen van derden in de huidige situatie niet geschaad worden. Zij vragen
of de Minister deze opvatting nader kan onderbouwen.
Tenslotte willen de leden de Minister kenbaar maken dat artikel 14 van het Europees
Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), het verbod op discriminatie, ook discriminatie
op grond van taal verbiedt. De Minister geeft in haar beantwoording op de schriftelijke
vragen aan, dat zij niet inziet dat de verengelsing van de Universiteit Twente discriminerend
is. Zij vragen of de Minister dit voor het specifieke geval waarop de schriftelijke
vragen zien nader kan onderbouwen.
Inbreng van de leden van GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de
beantwoording van de Minister op de vragen als gesteld over het bericht dat vanaf
1 januari 2020 op de Universiteit Twente alleen Engels wordt gesproken. Zij hechten
eraan te benadrukken dat het spreken van de Engelse taal op onderwijsinstellingen
in de bredere context staat van de internationalisering en dat dit een stimulerend
effect op de student, docent en (dus) van het hoger onderwijs algemeen kan hebben.
Zowel onderwijsinstelling als studenten en docenten plukken de vruchten van kennisuitwisseling
en het ervaren van verschillende culturele uitingen. Als internationale speler kan
Nederland zo zijn kennispositie op peil houden.
Deze leden hechten eraan dat dit geen verplichtend karakter heeft, maar dat dit een
beslissing is die, zoals ook door de Minister in haar reactie geschetst, een invulling
betreft die in samenspraak met besturen, studenten en onderwijzend personeel, gemaakt
wordt.
Tevens maken zij zich zorgen over studenten die minder taalgevoelig zijn en/of niet
de financiële middelen hebben om bijlessen te volgen. Mogelijkerwijs leidt dit tot
extra selectiecriteria vanuit onderwijsinstellingen. Kan de Minister nagaan of en
zo ja in welke mate dit effect optreedt?
Wel hechten zij eraan het volgende nog te benadrukken: internationalisering mag nooit
dienen als melkkoe om de bekostiging van de instelling in stand te houden. Anders
gezegd: internationalisering is geen verdienmodel, waarbij internationaal talent aangetrokken
wordt om het huishoudboekje van de universiteit in stand te houden.
De discussie over Engels als voertaal binnen het hoger onderwijs kan wat de leden
betreft dan ook niet los worden gezien van de vraag of de bekostiging van de instellingen
ook voldoende is om een kwalitatief hoog taalniveau te kunnen waarmaken. Met andere
woorden: kan de Minister garanderen dat het gewenste Engelse taalniveau bij zowel
studenten als onderwijzend personeel op niveau is of wordt gebracht en kan de Minister
tevens schetsen welke mogelijkheden er zijn voor (bij-)scholing op dit gebied? En
welke (verdere) garanties zijn er dat het personeel niet lijdt onder de werkdruk die
het onderwijs in een vreemde taal met zich meebrengt?
Tenslotte nog de toestroom van Europese studenten, bijvoorbeeld vanuit buurland Duitsland.
Zij staan erom bekend dat zij graag vasthouden aan de Duitse taal, en dat het spreken
van de Engelse taal vanuit Duitsland niet vanzelfsprekend is. Kan de Minister aangeven
of maatregelen vanuit de instellingen, vooral aan onze oostgrens, om het Engels als
voertaal te gebruiken, invloed heeft op de toestroom van Duitse studenten? Zo ja,
in welke mate?
En omgekeerd, kan de Minister garanderen dat ook internationaal talent, indien gewenst,
voldoende mogelijkheid en middelen heeft om zich de Nederlandse taal eigen te maken?
En dat er tevens voldoende mogelijkheden gefaciliteerd worden om die kennis te behouden
en te verhogen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier, zo vragen de voornoemde
leden.
Inbreng van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de beantwoording van de schriftelijke
vragen over het bericht dat vanaf 1 januari 2020 op de Universiteit Twente alleen
Engels wordt gesproken. Zij hebben hierover nog enkele vragen en opmerkingen.
In antwoord op schriftelijke vragen van het lid Futselaar10 stelt de Minister dat de Awb, artikel 2:6 hier niet van toepassing is, aangezien
het niet gaat om communicatie tussen burgers, maar tussen bestuurders onderling. Hierbij
stelt de Minister echter wel dat communicatie richting de studenten in principe wel
in het Nederlands zou moeten. De gedragscode voertalen van de Universiteit Twente
(artikel 1.2b) stelt echter «formele communicatie vanuit de UT11 als organisatie naar de studenten en medewerkers tenminste plaatsvindt in het Engels.»
De voornoemde leden vragen of dat betekent dat dit onderdeel van de gedragscode niet
in lijn is met de Awb, hoe de Minister in deze staat en of zij hierop nog gaat handelen.
In haar beantwoording op de schriftelijke vragen van het lid Futselaar geeft de Minister
aan dat de keuze voor het gebruik van een andere taal een bewuste en afgewogen keuze
moet zijn, met betrokkenheid van de medezeggenschap. De leden zijn juist verontrust
over het functioneren van de medezeggenschap, indien Engels de voertaal wordt. De
leden vragen of studenten en docenten van Nederlandse afkomst wel op hetzelfde niveau
kunnen meepraten en meebeslissen in een tweede taal, zeker waar het om complexe beleidsstukken
gaat. De leden vragen of de Minister hier risico’s ziet.
De Minister geeft ook aan dat de keuze die Universiteit Twente heeft gemaakt, het
beste genomen kan worden door de onderwijsinstelling zelf. Maar de leden vragen wat
de Minister van deze keuze vindt. Welke mogelijke onwenselijke gevolgen voor de toegankelijkheid
van de onderwijsinstelling voor studenten ziet de Minister, zo vragen de voornoemde
leden.
II Reactie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
O.C. Tellegen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
M.H.R.M. Arends, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.