Nota n.a.v. het (nader/tweede nader/enz.) verslag : Nota naar aanleiding van het verslag
35 336 Wijziging van onder andere de Wet op het voortgezet onderwijs, de Wet educatie en beroepsonderwijs en de Leerplichtwet 1969 in verband met de versterking van het beroepsonderwijs, door het wettelijk mogelijk maken van doorlopende leerroutes vmbo-mbo (Sterk beroepsonderwijs)
Nr. 6
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Ontvangen 6 februari 2020
Inhoud
1.
Inleiding
1
2.
Hoofdlijnen van het wetsvoorstel
1
3.
Voorstel
18
4.
Verhouding tot bestaande wet- en regelgeving
27
5.
Gevolgen en doenvermogen
28
6.
Advies en consultatie
29
1. Inleiding
De leden van de VVD-fractie en de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van
het wetsvoorstel. De leden van de CDA-fractie, de SP-fractie en de PvdA-fractie hebben
kennisgenomen van het wetsvoorstel. De leden van de GroenLinks-fractie en de SGP-fractie hebben met belangstelling
kennisgenomen van het wetsvoorstel. Ik dank de leden van de vaste commissie voor Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap voor de in het verslag gestelde vragen en gemaakte opmerkingen.
In de hiernavolgende tekst zal ik, mede namens de Minister voor Basis- en Voortgezet
Onderwijs en Media, op die vragen en opmerkingen ingaan. Daarbij is zoveel mogelijk
de volgorde van het verslag aangehouden. Waar het de leesbaarheid van deze nota naar
aanleiding van het verslag ten goede komt is de beantwoording van vragen van verschillende
fracties samengenomen. Voor de goede leesbaarheid van de beantwoording zijn de gestelde
vragen cursief weergegeven.
2. Hoofdlijnen van het wetsvoorstel
De leden van de VVD-fractie lezen in de memorie van toelichting onder 2.2 «Experimenten
vmbo-mbo 2-routes (vm2)» dat uit een eindevaluatie van de experimenten vm2 blijkt
dat een derde van de vmbo-scholen en mbo-instellingen die deelnamen aan de experimenten,
er niet in slaagde om het traject volgens bovenstaande principes vorm te geven. Twee
derde van de scholen en instellingen slaagde hier wel in. Ziet de regering mogelijkheden
om de best practices van deze geslaagde scholen over te brengen op de scholen waarbij
het experiment niet slaagde?
Op welke manier is de regering van plan dit te gaan doen?
Met het programma Sterk beroepsonderwijs stimuleren en faciliteren het Ministerie
van OCW, de MBO Raad, de VO-raad, de Stichting Platforms VMBO (SPV), Connect Groen
en het Platform-TL scholen die een doorlopende leerroute willen vormgeven. Zo zijn
de afgelopen jaren goede voorbeelden geïnventariseerd, beschreven en gedeeld via de
website sterkberoepsonderwijs.nl en de nieuwsbrief van het programma. Ook zijn voorbeelden
ter inspiratie gedeeld tijdens (regionale) bijeenkomsten en worden bouwstenen voor
het inrichten van een doorlopende leerroute beschikbaar gesteld via www.sterkberoepsonderwijs.nl. Daarnaast wordt in het voorjaar van 2020 op de website inzichtelijk gemaakt welke
vmbo- en mbo-scholen reeds ervaring hebben met het vormgeven van een doorlopende leerroute
en in geval van vragen eventueel door andere scholen benaderd kunnen worden.1 Hiermee worden scholen ondersteund bij het vormgeven van een doorlopende leerroute
en wordt voorkomen dat scholen onnodig zelf het wiel moeten uitvinden.
De leden van deze fractie lezen dat het maken van goede afspraken over de financiële
aspecten van de samenwerking een relevante factor is voor een succesvolle samenwerking.
Kan de regering aangeven op welke manier dit fout ging bij de deelnemers waarbij het
experiment niet slaagde? Hoe gaat de regering hier in de toekomst beter op sturen?
Wat is er verbeterd in het experiment uit 2014, waarbij bleek dat de financiële aspecten
beter geregeld waren binnen een samenwerkingsverband?
Het is gebleken dat de samenwerking tussen vmbo- en mbo-scholen in experimenten vm2
bij een gebrek aan goede afspraken over financiële aspecten vroeg of laat kon komen
te stagneren.2 Dit omdat er bij een verschil van inzicht geen afspraken waren om op terug te vallen.
De scholen waren op dat moment moeizaam of niet meer in staat om alsnog afspraken
te maken waarin beiden zich konden vinden. Een belangrijke les die is geleerd bij
de experimenten vm2 is dan ook dat er grote aandacht dient te zijn voor de startcondities
van een doorlopende leerroute, waaronder het maken van afspraken over de financiën.
Er zijn in het Besluit experimenten doorlopende leerlijnen vmbo-mbo 2014–2022 meer
eisen gesteld aan de samenwerking tussen de vmbo- en mbo-school dan bij de experimenten
vm2. Zo moeten de samenwerkende scholen afspraken, waaronder de financiële, vastleggen
in een samenwerkingsovereenkomst en moeten ze in een gezamenlijk projectplan de vorm
en inhoud van het onderwijsprogramma beschrijven. Uit de diverse monitorrapportages
van de huidige experimenten blijkt dat bij de meeste doorlopende routes financiering
geen issue is.3
De regering hecht veel waarde aan de totstandkoming van kwalitatief goede doorlopende
leerroutes vmbo-mbo. Daarom is in dit wetsvoorstel voor vmbo- en mbo-scholen die een
doorlopende leerroute vmbo-mbo willen aanbieden de verplichting opgenomen om de samenwerking
en afspraken hierover vast te leggen in een samenwerkingsovereenkomst (artikel 10b11
WVO). Het vastleggen van financiële afspraken is een verplicht onderdeel van de samenwerkingsovereenkomst.
Om de administratieve lasten van de samenwerkingsovereenkomst te beperken heeft het
Ministerie van OCW een format ontwikkeld en beschikbaar gesteld.4 Ook worden er in het voorjaar van 2020 modellen voor financiële afspraken beschikbaar
gesteld, die als bijlage aan de samenwerkingsovereenkomst kunnen worden toegevoegd.
Daarnaast zijn er in het experiment uit 2014 bepaalde condities verruimd. De leden
van de VVD-fractie vragen de regering meer uitleg hierover te geven.
Met de experimenten vm2 was het enkel mogelijk om een route vorm te geven van de basisberoepsgerichte
leerweg van het vmbo naar mbo-2. Met het Besluit experimenten doorlopende leerlijnen
vmbo-mbo 2014–2022 is mogelijk gemaakt om routes vanuit alle leerwegen van het vmbo
naar alle niveaus van het mbo te verzorgen.
Daarnaast is aan de samenwerkende scholen meer ruimte geboden om het onderwijsprogramma
efficiënter vorm te geven. De scholen kunnen bepalen wanneer welk deel van het onderwijs
het beste kan worden aangeboden en geëxamineerd, afgestemd op het niveau en de behoefte
van de jongere. Concreet hebben de scholen in het experiment de mogelijkheid om jongeren:
– al in het eerste leerjaar van de vakmanschap- of technologieroute het volledige eindexamen
vmbo af te laten leggen (en niet slechts in één of enkele vakken)5, of
– pas in een later leerjaar, bijvoorbeeld het derde leerjaar van de vakmanschaproute,
(één of meer onderdelen van) het eindexamen vmbo af te ronden.
Verder lezen de leden van deze fractie dat het ontbreekt aan een gestructureerde,
overzichtelijke route voor jongeren naar het vervolgonderwijs, waardoor de doorstroom
niet optimaal is. Zij vragen de regering om aan te geven waar dit aan ligt en welke
mogelijkheden zij ziet om deze route voor het normale traject van vmbo naar mbo te
verbeteren.
Jongeren die via het vmbo een startkwalificatie willen behalen, hebben te maken met
een zogenaamde «harde knip» tussen het behalen van het vmbo-diploma en de vervolgopleiding
(mbo of havo) die uiteindelijk leidt tot een startkwalificatie. Door deze «knip» moeten
jongeren wennen aan een nieuwe schoolomgeving en krijgen ze regelmatig te maken met
een onderwijsprogramma dat onnodige herhaling bevat, als de vmbo- en mbo-opleiding
niet goed op elkaar aansluiten. Jongeren die op het havo of vwo starten en daar een
startkwalificatie behalen ondervinden deze hinder niet.
Om de «knip» tussen het vmbo en het mbo of havo te verzachten en om jongeren zo min
mogelijk hinder te laten ondervinden van deze overgang, zet de regering in op versterking
van de samenwerking in de regio, tussen scholen en met het bedrijfsleven. Het gaat
dan om een stevige loopbaanoriëntatie en -begeleiding (lob) of het gezamenlijk aanbieden
van keuzevakken en keuzedelen. Een vroegtijdige kennismaking met de beroepscontext
is daarnaast van groot belang om jongeren een weloverwogen keuze te laten maken voor
een opleidingsrichting en voor hun toekomst. Deze kennismaking, bijvoorbeeld door
stages in de beroepspraktijk, helpt jongeren bij het vinden van een onderwijsroute
die het beste bij hen past. De huidige wet- en regelgeving biedt ruimte voor deze
vorm van samenwerking. Wanneer vmbo- en mbo-scholen echter samen een opleiding willen
vormgeven en aanbieden is de wettelijke ruimte onvoldoende. Daarom dit wetsvoorstel,
dat voor scholen ruimte biedt om samen één opleiding vorm te geven en daarmee de «knip»
tussen het vmbo en het mbo verzacht.
De leden van de CDA-fractie vragen de regering nader toe te lichten waarom nu al,
vooruitlopende op de laatste evaluatie van de experimenten in 2021, wordt gekozen
voor het wettelijk vastleggen van de regels ten aanzien van de doorlopende leerroutes
vmbo-mbo. De leden van deze fractie verwijzen hierbij ook naar de kritiek die de Raad
van State had op dit punt.
Kan de regering aangeven wat de voor- en nadelen zijn van het nu al wettelijk vastleggen
van de experimenten, in plaats van de uitkomsten van de definitieve evaluatie van
2021 af te wachten?
Inmiddels is er veel ervaring opgedaan met doorlopende leerroutes. Na ruim tien jaar
experimenteren laten de resultaten in de onderzoeken zien dat de doelen die zijn gesteld
aan de experimenten doorlopende leerlijnen vmbo-mbo 2014–2022 zijn behaald.6 De verwachting is dat de volgende rapportages geen wezenlijk andere beelden zullen
laten zien. De huidige experimenten doorlopende leerlijnen vmbo-mbo 2014–2022 bevinden zich immers in de eindfase. Er kunnen sinds eind 2016 voor routes naar mbo-4,
sinds eind 2017 voor de routes naar mbo-3 en sinds eind 2018 voor routes naar mbo-2
geen aanvragen meer worden ingediend en dus ook geen nieuwe doorlopende opleidingen
meer worden gestart.
Daarnaast heeft het intensieve consultatietraject (expertsessies) met het veld de
meerwaarde van doorlopende leerroutes voldoende helder gemaakt. Er is draagvlak bij
scholen, zowel bij scholen die deelnemen aan de lopende experimenten als bij scholen
die graag doorlopende routes willen gaan aanbieden. Ook bestaat er een inhoudelijk
gedeeld beeld over de onderdelen waarop de wet structureel ruimte zou moeten bieden.
Voorts is uit contacten met scholen gebleken dat ze op dit moment om een drietal redenen
terughoudend zijn met de (door)ontwikkeling van doorlopende leerroutes:
a. Sommige scholen geven aan niet te investeren in samenwerkingen en uitbreidingen van
samenwerkingen vanwege de onzekerheid over het voortbestaan van de ruimte die het
huidige experiment biedt.
b. Er kunnen op grond van het Besluit experimenten doorlopende leerlijnen vmbo-mbo 2014–2022
geen nieuwe experimenten meer worden aangevraagd waardoor scholen geen nieuwe samenwerkingen
kunnen starten of bestaande samenwerkingen kunnen uitbreiden, terwijl daar wel behoefte
aan blijkt te zijn.
c. Betrokkenen bij de experimenten hebben aangegeven dat het kader waarbinnen het experiment
moet worden vormgegeven te beperkt is. Tijdens de expertsessies die zijn gehouden
voorafgaand aan de beslissing om dit wetsvoorstel voor te bereiden bleek dat er onder
docenten, schoolleiders, onderwijsprofessionals en bestuurders een inhoudelijk gedeeld
beeld bestaat over de onderdelen waarop ruimte moet worden geboden. Zo bleek er onder
andere onvoldoende ruimte in de experimenten te worden ervaren voor vo-leraren en
mbo-docenten om goed te kunnen samenwerken.
Gelet op de positieve resultaten van de experimenten, de uitkomsten van de expertsessies
en het feit dat er voor scholen redenen zijn om nu niet (verder) te investeren in
(nieuwe) samenwerkingen, heeft de regering ervoor gekozen dit wetsvoorstel nu in te
dienen, zodat kan worden voorzien in voortzetting van de samenwerking in doorlopende
leerroutes.
Het voordeel van het wettelijk borgen van de doorlopende leerroute is dat scholen
met een verruimd kader beter invulling kunnen geven aan de doorlopende leerroute.
Daarnaast wordt tegemoet gekomen aan het momentum dat er nu is bij scholen om aan
de slag te gaan met – de uitbreiding van – samenwerkingen en het vormgeven van doorlopende
leerroutes.
Hoewel op dit moment de eindevaluatie nog niet beschikbaar is verwachten we, zoals
hiervoor aangegeven, niet dat die een wezenlijk ander beeld zal laten zien van de
ervaringen met de doorlopende leerroute.
Verder vragen deze leden de regering aan te geven welke ruimte er nog is om de wet
aan te passen aan eventuele belangrijke wijzigingen die zouden kunnen voortvloeien
uit de evaluatie van 2021.
Ook vragen zij of de evaluatie naar voren kan worden gehaald.
Bij de start van de experimenten doorlopende leerlijnen vmbo-mbo in 2014 is voorzien
in een meerjarig monitorings- en evaluatieprogramma. Dit programma bestaat uit jaarlijkse
monitoring met gerichte aandacht voor opbrengst- en effectevaluatie, procesevaluatie
en verklarende evaluaties. Daarmee worden de experimenten voortdurend geëvalueerd
en bestaat reeds zicht op de resultaten van jaren experimenteren. Het naar voren halen
van de eindevaluatie van 2021 heeft om die reden geen meerwaarde. Mocht onverhoopt
uit de eindevaluatie blijken dat de wetgeving rondom de doorlopende leerroute wijziging
behoeft, dan is het mogelijk om de wetgeving op een later moment aan te passen.
De leden van de CDA-fractie lezen dat bij de eerste experimenten, gestart in 2008,
het met de doorlopende leerroutes vmbo-mbo bij een derde van de scholen niet goed
ging vanwege de samenwerking tussen de vmbo-instellingen en de mbo-instelling. In
het onderhavige hoofdstuk wordt aangegeven dat daarom bij de experimenten gestart
in 2014 regels zijn opgesteld ten aanzien van de afspraken die gemaakt moeten worden
op het gebied van samenwerking.
Deze leden zien dit vooral als een procedurele handreiking en vragen zich af of dit
samenwerkingscontract er ook voor zorgt dat beide instellingen nader tot elkaar komen
als de samenwerking niet vanzelf gaat.
De regering ziet het afsluiten van een samenwerkingsovereenkomst geenszins als enkel
een procedurele handreiking. De samenwerkingsovereenkomst bevat onderwerpen waarvan
is gebleken dat het belangrijk is dat scholen er afspraken over maken. Deze afspraken
zijn ook wanneer de samenwerking niet vanzelf gaat van toegevoegde waarde. Het afsluiten
van een samenwerkingsovereenkomst biedt geen garantie dat een samenwerking te allen
tijde voorspoedig verloopt. In de samenwerkingsovereenkomst maken de vmbo- en mbo-school
afspraken over de vormgeving van de route, de overstapoptie voor jongeren die tijdens
de opleiding de doorlopende leerroute verlaten, financiële afspraken en wat zij van
elkaar nodig hebben om de wet- en regelgeving na te leven.
Tevens vragen deze leden of de instellingen die willen gaan samenwerken actief worden
gewezen op «good practices», en op hoe knelpunten in de samenwerking kunnen worden
opgelost.
Met het programma Sterk beroepsonderwijs worden scholen die een doorlopende leerroute
willen vormgeven onder meer gewezen op «good practices» en oplossingen voor knelpunten
in de samenwerking. Vmbo- en mbo-scholen worden onder andere via een nieuwsbrief,
website, informatieproducten en (regionale) bijeenkomsten geïnspireerd en gefaciliteerd
om doorlopende leerroutes vorm te geven. Via het contactformulier op de site kunnen
regio’s tevens met vragen over knelpunten terecht bij het programma. Het programma
helpt dan door ze in contact te brengen met regio’s die eerder een oplossing hebben
gevonden voor die knelpunten, of die voor vergelijkbare uitdagingen staan.
Voorts vragen deze leden de regering om nader toe te lichten wat de knelpunten in
de samenwerking precies waren bij de scholen betrokken bij het experiment van 2008;
ging het daarbij om samenwerking tussen een vmbo-school en mbo-school met verschillende
besturen of ook om scholen die onder hetzelfde bestuur vielen?
Knelpunten in de samenwerking die uit de evaluatie van de experimenten vm2 naar voren
kwamen, waren de mate waarin het vormgeven van een doorlopende leerroute organiseerbaar
was; het ontbreken van financiële afspraken waardoor daarover onduidelijkheid ontstond;
onderlinge concurrentie tussen de partners; of gebrek aan betrokkenheid van een van
de scholen zijn onderliggende oorzaken waarom diverse trajecten onvoldoende vorm kregen.7 Uit de monitor van de experimenten vm2 blijkt dat het zijn van natuurlijke samenwerkingspartners
een belangrijke voorwaarde is voor een goede samenwerking. Dat hoeft niet in alle
gevallen te betekenen dat de scholen onder hetzelfde bestuur vallen, maar voor scholen
die onder één bestuur vallen lijkt het makkelijker. Het gaat er voornamelijk om dat
de mensen elkaar al kennen op de werkvloer bij de start van een doorlopende leerroute.8
Ook vragen deze leden de regering om nader toe te lichten in hoeverre dit wetsvoorstel
instellingen helpt om de samenwerking te vergemakkelijken en te verbeteren.
Enerzijds bevat het wetsvoorstel een aantal maatregelen om de samenwerking tussen
vmbo- en mbo-scholen op het niveau van de opleiding te vergemakkelijken. Anderzijds
bevat het wetsvoorstel, en de ondersteuning die het programma Sterk beroepsonderwijs
biedt, een aantal maatregelen om de samenwerking tussen de besturen te vergemakkelijken.
Voor wat betreft de samenwerking op het niveau van de opleiding, bevat het wetsvoorstel
allereerst de mogelijkheid van de zogenaamde «teambevoegdheid» (artikel 33, lid 5a,
WVO en artikel 8.5a.13 WEB). Voor een doorlopende leerroute kan één docententeam worden
gevormd. Dit team bestaat uit onderwijspersoneel van zowel de vmbo- als mbo-school.
In plaats van enkel zorg te dragen voor het «eigen» vmbo- of mbo-stukje van het onderwijs
in de doorlopende leerroute, kunnen vmbo- en mbo-docenten na inwerkingtreding van
dit wetsvoorstel in één team samenwerken en samen het geïntegreerde onderwijsprogramma
vmbo-mbo vormgeven. Voor wat betreft de geïntegreerde delen van het onderwijsprogramma
bepaalt het team ook zelf welke docent dit onderdeel verzorgt. Ook de maatregel dat
het vmbo-examen tot en met het derde leerjaar van de doorlopende leerroute mag worden
afgerond en de maatregel dat er één onderwijstijd voor de gehele route van toepassing
is, vergemakkelijken de samenwerking. De vmbo- en mbo-school hebben samen ruimte om
een optimaal geïntegreerd onderwijsprogramma te ontwikkelen, waarin mbo-onderdelen
al eerder aan bod kunnen komen en vmbo-onderdelen wat later kunnen worden aangeboden.
Voor wat betreft de samenwerking op het niveau van het bestuur, biedt dit wetsvoorstel
ook een aantal maatregelen die bijdragen aan het vergemakkelijken en verbeteren van
de samenwerking. Zo is in het wetsvoorstel opgenomen dat er een samenwerkingsovereenkomst
ten grondslag moet liggen aan de samenwerking waarbij duidelijk is aangegeven over
welke onderwerpen ten minste afspraken moeten worden gemaakt (artikel 10b11 WVO).
Het programma Sterk beroepsonderwijs ondersteunt besturen die een samenwerking willen
aangaan onder meer met formats van de samenwerkingsovereenkomst en de te maken financiële
afspraken. Ook worden best practices gedeeld en worden startende samenwerkingspartners
in contact gebracht met scholen die reeds een samenwerking zijn aangegaan. Daarnaast
bevat het wetsvoorstel de mogelijkheid voor de vmbo- en mbo-school om bekostiging
aan elkaar over te dragen ten behoeve van een doorlopende leerroute (artikel 96t WVO
en artikel 8.5a.16 WEB). Hierdoor kan een eventuele grotere bijdrage van één school
aan de doorlopende leerroute ook financieel gecompenseerd worden.
Met betrekking tot de verbeterde doorstroom naar het beroepsonderwijs en de keuze
voor het beroepsonderwijs vanuit de gemengde en theoretische leerweg vragen de leden
van deze fractie de regering om aan te geven wat de reden is waarom leerlingen niet
doorstromen naar het mbo bij de doorlopende leerlijn.
Jongeren die onderwijs in de gemengde of theoretische leerweg volgen, kunnen na het
behalen van een vmbo-diploma doorstromen naar het mbo of het havo. In 2017 stroomde
82% van de jongeren uit de theoretische leerweg door naar het mbo, het overige deel
naar het havo. Vanuit de gemengde leerweg stroomde in 2017 96% van de jongeren door
naar het mbo, en 4% naar het havo.9 Jongeren die in het derde leerjaar van de gemengde of theoretische leerweg ervoor
kiezen om onderwijs te volgen in een doorlopende leerroute, kiezen met deze route
voor doorstroom naar het mbo.
Ook willen deze leden weten wat het verschil in doorstroompercentage verklaart tussen
de vakmanschap- en technologieroute.
De leden vragen of hetzelfde kan worden aangegeven voor het verschil van de doorstroom
vanuit de gemengde en theoretische leerweg.
De vmbo-leerwegen bieden verschillende doorstroomperspectieven. Jongeren uit de basisberoepsgerichte
leerweg stromen vooral door naar mbo-2. De gemengde en theoretische leerwegen bieden
perspectief op het mbo en op het havo. Zowel de vakmanschap- als de technologieroute
zorgen voor een groter aandeel doorstroom naar mbo in vergelijking tot de doorstroom
van jongeren die geen doorlopende leerroute volgen. In de vierde monitor is gekeken
naar de situatie van doorstuderen op het mbo in het vierde jaar nadat de jongeren
zijn gestart met de routes. In beide routes zit nagenoeg iedereen op het mbo.10
Daarnaast laat de vierde rapportage van de monitor zien dat in de doorlopende leerroutes
die starten in de gemengde of theoretische leerweg meer jongeren kiezen voor een leerroute
naar het mbo dan jongeren die geen doorlopende leerroute volgen.11
De reden voor de betere doorstroom lijkt dat in een doorlopende leerroute in een vroeg
stadium jongeren worden geïnformeerd over vervolgopleidingen, waardoor jongeren bijtijds
kunnen inschatten of hun interesses en talenten hierop aansluiten. Jongeren blijven
daardoor vaker dezelfde opleidingsrichting volgen in het mbo en ronden hun opleiding
sneller af.
Voorts vragen zij de regering om nader toe te lichten in hoeverre de verbeterde doorstroomcijfers
zijn toe te rekenen aan de experimenten en in hoeverre aan het overige beleid van
de afgelopen jaren om het beroepsonderwijs te verbeteren.
De afgelopen jaren zijn er voor zowel de vmbo- als de mbo-sector diverse maatregelen
genomen ter verbetering van het vmbo dan wel mbo.12 De vmbo- en mbo-scholen in de experimenten hebben net als de scholen die het reguliere
onderwijs bieden, te maken gehad met deze maatregelen. De regering ziet dat er de
afgelopen jaren sprake is van significant betere doorstroomcijfers bij de experimenten
dan bij de scholen in het reguliere traject.13 Dat maakt dat het positieve effect op doorstroom toegeschreven wordt aan het succes
van de doorlopende leerroutes.
De leden van de voornoemde fractie onderschrijven het belang van de zeven in paragraaf
2.3 van de memorie van toelichting genoemde doelstellingen van de experimenten en
het onderhavige wetsvoorstel.
Wel vragen zij de regering om nader toe te lichten in hoeverre deze doelstellingen
alleen met dit wetsvoorstel of ook op een andere manier gerealiseerd zouden kunnen
worden.
In paragraaf 2.2 van de memorie van toelichting is ingegaan op de resultaten en realisatie
van de zeven doelstellingen van de experimenten met de vakmanschap-, technologie-
en beroepsroutes.14 Deze doelstellingen komen voor een deel overeen met de doelstellingen van onderhavig
wetsvoorstel. De doelstellingen voor dit wetsvoorstel zijn namelijk mede naar aanleiding
van de resultaten van de experimenten aangescherpt. In paragraaf 2.3 van de memorie
van toelichting is ingegaan op de zes doelstellingen van dit wetsvoorstel. Deze doelstellingen
zijn niet slechts op één manier of met één maatregel te verwezenlijken. Zoals in paragraaf
5 van de memorie van toelichting is aangegeven werden met de invoering van de vmbo-profielen
en de herziene kwalificatiestructuur deels dezelfde doelen beoogd. Deze maatregelen
richtten zich echter op de «eigen» vmbo- of mbo-sector en niet op de overgang vmbo-mbo
zoals dit wetsvoorstel dat doet.15 Daarnaast leveren ook het regionaal investeringsfonds (RIF), de kwaliteitsagenda’s
van mbo-scholen en de regionale plannen vanuit Sterk Techniekonderwijs een bijdrage
aan het versterken van de regionale samenwerking op doorlopende leerroutes. Hoewel
de doelstellingen van dit wetsvoorstel dus ook doelstellingen zijn die met andere
maatregelen zijn beoogd, is dit wetsvoorstel noodzakelijk om scholen de ruimte te
geven om de samenwerking tussen het vmbo en mbo te versterken en daarmee een bijdrage
te leveren aan het verwezenlijken van de in de memorie van toelichting genoemde doelstellingen.
Ook vragen deze leden hoeveel doorlopende leerroutes er in alle regio’s zijn; zijn
er regio’s waarin maar één doorlopende leerroute is ingericht, of zijn er meerdere
doorlopende leerroutes in alle regio’s?
Worden daarbij ook alle onderdelen van het beroepsonderwijs gedekt?
Is er een stijging van het aanbod van doorlopende leerroutes te zien sinds de start
van de experimenten in 2008?
Op dit moment hebben nog niet alle regio’s één of meerdere doorlopende leerroutes.
De regering daagt om die reden in 2020 vmbo- en mbo-scholen uit om te verkennen welke mogelijkheden er in hun regio zijn om meer doorlopende
routes te starten. Met het programma Sterk beroepsonderwijs stimuleren en faciliteren
het Ministerie van OCW, de MBO Raad, de VO-raad, de Stichting Platforms VMBO (SPV),
Connect Groen en het Platform-TL, de vmbo- en mbo-scholen in de regio bij het realiseren
van onderlinge afspraken en meer gebruik maken van elkaars expertise en faciliteiten.
Daarnaast worden servicedocumenten en instrumenten gepubliceerd en wordt aan scholen
hulp geboden bij het uitwerken van enkele leerroutes.
In de afgelopen jaren valt op dat vooral goed lopende samenwerking tot stand is gekomen
in de technieksector, veelal gestimuleerd door een vraag vanuit het regionale bedrijfsleven
en vanuit de noodzaak om technisch beroepsonderwijs te behouden voor de regio. In
diverse regio’s zijn in het kader van Sterk Techniekonderwijs concrete afspraken gemaakt
om de doorlopende leerroute vmbo-mbo te starten of te versterken.16 De regering verwacht dat daar waar beperkt wordt samengewerkt, de goedlopende samenwerking
binnen het technisch beroepsonderwijs een vliegwiel gaat zijn voor samenwerkingen
in andere sectoren (zoals zorg en dienstverlening).
Aan de experimenten vm2 hebben 85 scholen deelgenomen.17 Sinds de start van de experimenten doorlopende leerlijnen vmbo-mbo 2014–2022 is er
een stijging van het aanbod van doorlopende leerroutes te zien. Uit de vierde rapportage
van de monitor blijkt dat er 225 aangevraagde routes zijn goedgekeurd, een verviervoudiging
ten opzichte van het aantal routes in het eerste jaar. Het aantal nieuwe routes binnen
de experimenten neemt echter wel af omdat scholen in 2016 voor het laatst een aanvraag
konden indienen voor deelname aan de experimenten doorlopende leerlijnen technologie-/beroepsroute,
de routes naar mbo-4. In 2017 was de laatste mogelijkheid voor het indienen van een
aanvraag voor routes naar mbo-3. In 2018 is de aanmelding voor vakmanschaproutes naar
mbo-2 gesloten. Dit betekent dat scholen die de samenwerking willen uitbreiden of
willen investeren in nieuwe samenwerking nu nog niet van start kunnen, maar moeten
wachten totdat dit wetsvoorstel in werking is getreden.
Verder lezen de leden van de CDA-fractie dat instellingen aangeven dat zij onzekerheid
ervaren over het kunnen voortzetten van de experimenten na 2021 en dat dit een van
de redenen is waarom de regering, vooruitlopend op de definitieve evaluatie van 2021,
de experimenten een wettelijke basis wil geven om te voorkomen dat instellingen stoppen
met het experiment.
Deze leden vragen de regering hoeveel instellingen hebben aangeven vanwege deze reden
te willen stoppen met het experiment.
Ook willen de leden weten hoeveel van deze instellingen ervoor hebben gekozen om voorlopig
te stoppen met het experiment en hoeveel instellingen hebben aangegeven te willen
stoppen na de definitieve evaluatie.
De leden vragen of de instellingen die gestopt zijn, ook hebben aangegeven met de
samenwerking verder te willen gaan indien de wetgeving eerder komt en er zekerheid
is dat de ruimte die de experimenten bieden, blijft bestaan.
De afgelopen jaren hebben 35 scholen aangegeven hun experiment niet voort te zetten.
Ongeveer de helft daarvan heeft in dit besluit meegewogen dat er onzekerheid bestaat
over het voortbestaan van de ruimte die het experiment biedt. Daarbij spelen ook de
investeringen die het experiment vraagt een rol.
Scholen die wilden stoppen met het experiment, hebben dit tijdens de looptijd van
het experiment gedaan. Sommige scholen die zijn gestopt, hadden te weinig voorbereidingstijd
ingecalculeerd en geven aan een herstart te maken wanneer er zekerheid bestaat over
de regelruimte. Ook zijn er scholen die de afgelopen jaren hun deelname aan de experimenten
hebben gestopt die hebben aangegeven met structurele ruimte in het vooruitzicht het
gesprek over samenwerken en het inrichten van doorlopende leerroutes te hernieuwen.
De leden van de D66-fractie lezen dat de regering als ambitie stelt dat jongeren vanaf
2020 in elke regio terecht kunnen voor doorlopende routes. De leden van deze fractie
vragen of dit realistisch is, aangezien het leerlingen-/studentenaantal daalt, zeker
in krimpregio’s.
Hoe gaat de regering zicht houden op het regionale aanbod, aangezien er geen afzonderlijke
licentie nodig is?
Wat zijn de prognoses voor het aantal te starten doorlopende leerroutes naar aanleiding
van dit wetsvoorstel?
De regering is zich ervan bewust dat deze ambitie een grote opgave is en daarom is
hier veel aandacht voor vanuit het programma Sterk beroepsonderwijs. Er zijn plekken
in het land waar scholen al jaren goed samenwerken en goedlopende doorlopende leerroutes
aanbieden. Het programma monitort middels een landkaart de ontwikkeling van de samenwerking
vmbo-mbo en doorlopende leerroutes. Zo wordt duidelijk in welke regio’s welke stappen
worden gezet en kan vanuit het programma beter ingezet worden op stimulering en facilitering.
Deze kaart wordt beschikbaar gesteld via www.sterkberoepsonderwijs.nl.
Juist in tijden van krimp is intensieve regionale samenwerking tussen het vmbo en
het mbo cruciaal en wordt vaak op eigen initiatief de samenwerking gezocht. Zo hebben
in Zuid-Limburg vmbo- en mbo-scholen vanwege dalende studentenaantallen de krachten
gebundeld om het keuzeaanbod van techniekonderwijs in de regio voor jongeren aantrekkelijker
te maken. Onderhavig wetsvoorstel biedt perspectief voor nieuwe samenwerkingsinitiatieven.
Hoewel scholen na inwerkingtreding van dit wetsvoorstel inderdaad zonder afzonderlijke
licentie een doorlopende leerroute kunnen aanbieden, dienen scholen bij DUO wel te melden dat zij een doorlopende leerroute aanbieden.
Zo heeft de regering na inwerkingtreding zicht op het aanbod aan doorlopende leerroutes.
Een prognose van het aantal te starten doorlopende leerroutes is moeilijk te maken.
De verwachting is dat meer vmbo- en mbo-scholen de kans zullen pakken om met elkaar
een doorlopende leerroute vorm te geven juist omdat dit wetsvoorstel meer ruimte biedt
voor samenwerking. Vanuit het programma Sterk beroepsonderwijs wordt dit gestimuleerd
en gefaciliteerd. Op plekken waar de samenwerking nog niet goed van de grond komt,
worden vanuit het programma regionale begeleidingstrajecten aangeboden, bijvoorbeeld
door het opstarten van een regionaal gesprek of ondersteuning bij het opstellen van
het onderwijsprogramma. Daarnaast werken we aan een handreiking met stappenplannen,
tips en delen we ter inspiratie goede voorbeelden voor samenwerking en doorlopende
routes. Ook wordt aan scholen informatie beschikbaar gesteld over de arbeidmarkt in
de regio en worden er informatiebijeenkomsten over samenwerking en doorlopende leerroutes
georganiseerd vanuit het programma Sterk beroepsonderwijs.
Vormt dit een bedreiging voor de regionale dekking van brede middelbare scholen, die
zowel vmbo, havo als vwo aanbieden, zo vragen deze leden.
De doorlopende leerroutes vormen geen bedreiging voor de regionale dekking van brede
middelbare scholen. Na inwerkingtreding van dit wetsvoorstel kunnen vmbo- en mbo-scholen
samen doorlopende leerroutes vmbo-mbo aanbieden. Jongeren zullen dan op deze scholen,
naast de huidige vmbo- en mbo-opleidingen, kunnen kiezen voor een doorlopende leerroute
waarbij de vmbo- en mbo-opleiding geïntegreerd wordt aangeboden. Uit de experimenten
blijkt dat veel scholen ervoor kiezen om het reguliere onderwijs en doorlopende leerroutes
naast elkaar aan te bieden. Naar verwachting blijft die variatie bestaan omdat beide
typen een andere doelgroep kennen. Doorlopende leerroutes blijken vooral geschikt
voor jongeren die bovengemiddeld gemotiveerd zijn of die door het opdoen van beroepspraktijkervaring
gemotiveerder raken om door te leren of in te stromen in bepaalde beroepen.
Ook scholengemeenschappen voor mavo-havo-vwo en categorale mavo’s kunnen overigens
samen met een mbo-school doorlopende leerroutes aanbieden vanaf de bovenbouw van de
theoretische leerweg van het vmbo of de mavo.
Deze leden willen voorkomen dat het vmbo zich enkel nog verbindt aan mbo-opleidingen,
waardoor de segregatie op jonge leeftijd naar opleidingsniveau wordt versterkt.
Gaat de regering de ontwikkeling van het opleidingsaanbod per regio in brede zin evalueren,
zo vragen deze leden.
De regering houdt de ontwikkeling van het opleidingsaanbod per regio goed in het vizier
op basis van de registratie van doorlopende leerroutes bij DUO. Het wetsvoorstel verplicht
vmbo-en mbo-scholen die een doorlopende leerroute willen aanbieden om deze bij DUO
te melden (artikel 10b12 WVO en artikel 8.5a.4 WEB).
Voorts constateren de leden van deze fractie dat er tien jaar lang is geëxperimenteerd
met doorlopende leerlijnen in aanloop naar deze wet.
Deze leden vragen de regering of er onderzoek is gedaan naar de positie op de arbeidsmarkt
of binnen de vervolgopleiding van de jongeren die hebben deelgenomen aan experimenten,
en of er sprake is van een betere aansluiting.
Na het volgen van een doorlopende leerroute studeren jongeren vaker door op het mbo
dan jongeren die geen route volgen.18 Doorstuderen biedt betere arbeidsmarktperspectieven. Bij doorlopende leerroutes komen
jongeren eerder in aanraking met het bedrijfsleven. Uit de rapportages blijkt dat
met name bij de technologieroutes de opleiding beter aansluit op de arbeidsmarkt omdat
bedrijven vaak een bijdrage leveren in het verstrekken van opdrachten aan jongeren
of het beschikbaar stellen van stageplekken. Hierdoor vinden jongeren in dergelijke
routes makkelijk een stageplaats en werk na afloop van de opleiding.19
De GroenLinks-fractie ziet, met de regering, de kansen die er liggen voor een meer
regionale benadering van de arbeidsmarkt. De leden van deze fractie zijn echter van
mening dat opleidings- en beroepskeuzes nooit te eenzijdig vanuit deze hoek benaderd
moeten worden. De arbeidsmarkt is bewezen grillig, en ontwikkelingen kunnen snel gaan.
Door het onderhavige wetsvoorstel zou al op zeer jonge leeftijd (rond de 14 jaar)
een keuze gemaakt moeten worden voor het gewenste uitstroomprofiel.
Vindt de regering het wenselijk dat jongeren al op zo’n jonge leeftijd een vrij definitieve
keuze moeten maken?
De leden van de SP-fractie zien net als de AOb20
dat het wetsvoorstel zal leiden tot een onwenselijk vroege studiekeuze voor leerlingen
in het vmbo. Leerlingen moeten vaak op twaalfjarige leeftijd al een keuze maken in
het voortgezet onderwijs. Dit wordt met deze wetswijziging nog eens versterkt, doordat
de uitstroom al op veertienjarige leeftijd wordt vastgelegd. Zij vragen zich af of de regering het wenselijk vindt dat leerlingen al zo vroeg deze
belangrijke keuze moeten maken en wat een leerling nog kan doen als hij of zij er
na een paar jaar achter komt, om wat voor reden dan ook niet op de goede plek te zitten.
Een jongere die kiest voor een doorlopende leerroute hoeft geen definitieve keuze
te maken rond de 14 jaar. Ook hoeft de jongere niet eerder te kiezen dan een jongere
die geen doorlopende leerroute volgt. Zowel de jongere die het reguliere onderwijs
volgt als de jongere die voor een doorlopende leerroute kiest, kiest in de loop van
het tweede jaar van het vmbo een vmbo-profiel. In de doorlopende leerroute kiest de
jongere daarnaast ook voor een verwant opleidingsdomein in het mbo. Dit gaat dan om
vrij brede keuze, bijvoorbeeld het opleidingsdomein Techniek en procesindustrie. Scholen
laten jongeren vervolgens als onderdeel van het onderwijsprogramma vaak in het derde
jaar van het vmbo oriënteren op verschillende mogelijkheden in het mbo waarna de jongeren,
nadat ze echt kennis hebben gemaakt met verschillende beroepscontexten steeds gerichter
kunnen kiezen. Juist door ervaring te hebben opgedaan met verschillende profielen
of kwalificatiedossiers worden de jongeren ondersteund in hun keuze voor een kwalificatie.
In een doorlopende leerroute hoeft de jongere dus niet eerder een concrete beroepskeuze
te maken. Jongeren die kiezen voor een doorlopende leerroute weten vaak al wel in
het eerste jaar van een doorlopende leerroute in welke sector zij geïnteresseerd zijn,
bijvoorbeeld techniek of dienstverlening, ze kunnen in een later stadium voor een
concrete mbo-opleiding kiezen.
Er kunnen verschillende redenen ten grondslag liggen aan het feit dat de jongere na
een paar jaar de doorlopende leerroute niet kan of wil voortzetten. Voorbeelden hiervan
zijn een verhuizing, het niveau van de opleiding blijkt niet goed aan te sluiten bij
de capaciteiten van de jongere of de jongere besluit tussentijds een andere opleiding
te willen volgen. Als deelname van een jongere aan een doorlopende leerroute vmbo-mbo
tussentijds wordt beëindigd, dan moeten de vmbo- en mbo-school gezamenlijk ervoor
zorgen dat de jongere alsnog in staat wordt gesteld om een diploma te halen. Afhankelijk
van het moment waarop de deelname wordt beëindigd kan dat een vmbo-diploma of een
mbo-diploma zijn. In de samenwerkingsovereenkomst maken beide bevoegde gezagsorganen
afspraken over deze overstapoptie. Ervaringen uit de experimenten leren dat een vmbo-
en mbo-school ervoor zorgen dat een jongere dan op een passende plek terecht komt.
De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat, ook als jongeren «bovengemiddeld
gemotiveerd» zijn, er natuurlijk altijd meerdere richtingen van interesse en ontwikkeling
mogelijk zijn.
Welke waarborg(en) kan de regering geven dat leerlingen binnen de nieuwe wetgeving
optimaal de vrijheid krijgen om hun talenten te ontdekken en te ontwikkelen?
Welke mogelijkheden tot brede oriëntatie heeft de vmbo-leerling? Graag krijgen deze
leden een reactie op dit punt.
Zoals hiervoor aangegeven hoeven jongeren in een doorlopende leerroute niet eerder
een concrete studiekeuze te maken dan jongeren in een reguliere opleiding. Ook binnen
de doorlopende leerroute is er voldoende mogelijkheid tot brede oriëntatie, waardoor
een jongere de mogelijkheid heeft om te ontdekken wie hij/zij is, wat hij/zij interessant
vindt, welke talenten hij/zij heeft en om deze te ontwikkelen. Intensieve en persoonlijke
begeleiding op maat, het bieden van uitdagende praktijkgerichte activiteiten en het
toewerken naar eigen verantwoordelijkheid staan centraal in een doorlopende leerroute.
De regering ziet goede voorbeelden van routes waarin een stevige doorlopende lob-
en ondersteuningslijn onderdeel is van het onderwijsprogramma. Mocht na verloop van
tijd toch blijken dat de jongere een mbo-opleiding wil volgen die niet past binnen
de doorlopende leerroute die hij of zij op dat moment volgt, dan kan de jongere op
basis van een overstapoptie alsnog voor een andere opleiding kiezen. Dit kan zowel
een andere doorlopende leerroute als een reguliere opleiding betreffen.
Verder vragen de leden van deze fractie zich af of de regering al meer kan vertellen
over de stand van zaken rond het tussenjaar voor met name vmbo-studenten. Hierin krijgen
studenten namelijk wat zij vaak echt nodig hebben: veel persoonlijke aandacht, tijd
om te reflecteren op hun talenten en actieve ondersteuning. Deze leden komen steeds
vaker in aanraking met initiatieven als M-jaar, waar zij de Minister vorig jaar op
wezen, die zich met succes inspannen om deze jonge studenten te begeleiden naar een
succesvolle doorstroom. Mits zij natuurlijk kunnen aantonen gekwalificeerd te zijn,
verdienen ook deze studenten volgens deze leden een officiële plek in ons schoolsysteem.
De leden vernemen ook hierop graag een reactie van de regering, evenals een stand
van zaken.
Het Ministerie van OCW en de mbo-scholen hebben de afspraak om een zo goed mogelijke
oriëntatie op vervolgonderwijs en verdere loopbaan te realiseren binnen het huidige
onderwijsstelsel. Dit is ook onderdeel van de wettelijke taak van mbo-scholen. Op
dit moment voorziet het stelsel niet in publiek bekostigde tussenjaren. Het idee van
een M-jaar is bekend bij het Ministerie van OCW en wordt binnen de MBO Brigade opgepakt.
De MBO Brigade is een groep van experts op mbo-gebied (docenten, beleidsmakers en
juristen), die scholen en onderwijsteams ondersteunt bij het vinden van ruimte in
de regelgeving en initiatief neemt voor het wegnemen van belemmerende regels. Op 10 februari
2020 organiseert de MBO Brigade een bijeenkomst over dit onderwerp. Tijdens deze bijeenkomst
kijken we samen met scholen naar de huidige mogelijkheden om iets als een M-jaar te
organiseren, hoe scholen hierin van elkaar kunnen leren, en wat er mogelijk nog knelt
met de regels.
Met betrekking tot de programmatische aansluiting, doelmatigheid en opleidingsduur
zien ook de leden van deze fractie de voordelen van het verwijderen van zo veel mogelijk
overbodige onderwijsballast. Doelmatigheid alleen kan echter nooit het enige uitgangspunt
worden. Een versmalling van de onderwijsprogramma’s brengt het risico van een minder
brede ontwikkeling van de leerling met zich mee.
Kan de regering uiteenzetten hoe de programmatische aansluiting, doelmatigheid en
een verkorte opleidingsduur zich verhouden tot een leeromgeving die ook de creativiteit
en eigen inbreng van de leerling stimuleert?
In de onderwijsprogramma’s van het vmbo en de aanverwante mbo-opleiding zit vaak overlap.
Dit leidt regelmatig tot onnodige herhaling. De onnodige herhaling kan met de integratie
van het vmbo- en mbo- onderwijsprogramma in een doorlopende leerroute, worden geschrapt.
Hierdoor onstaat ruimte in het onderwijsprogramma. Daarnaast zien we dat een aantal
scholen in de huidige experimenten het onderwijsprogramma laten doorlopen na de centraal
examen-periode tot aan het begin van de zomervakantie. Ook dit zorgt ervoor dat er
later in de opleiding ruimte ontstaat in het onderwijsprogramma.
De overgebleven ruimte in het onderwijsprogramma van de doorlopende leerroute kan
worden besteed aan verdieping of verbreding van de opleiding, waarbij ook ruimte kan
worden geboden aan de creativiteit en eigen inbreng van de jongere. Daarnaast zijn
er ook jongeren die extra begeleiding nodig hebben om een startkwalificatie te halen.
De ruimte die vrijkomt in het onderwijsprogramma van de doorlopende leerroute kan
voor die jongeren worden ingezet voor extra begeleiding en ondersteuning. Een andere
optie is dat de opleiding wordt verkort. Verkorting kan aantrekkelijk zijn voor jongeren
die sneller willen en kunnen en voor jongeren die willen doorstuderen. De mogelijkheid
om de opleiding te verkorten maakt het beroepsonderwijs voor deze jongeren uitdagender
en aantrekkelijker. Verkorting is echter geen doel op zich maar een mogelijkheid.
Het doel van de doorlopende leerroute is juist dat jongeren een passend en uitdagend
opleidingsprogramma wordt geboden om het beste uit zichzelf te laten halen.
Wat betreft het momentum van het wetsvoorstel, waarderen de leden van deze fractie
het uitgangspunt van de regering om, na ruim tien jaar experimenteren, de scholen
en instellingen zekerheid te willen bieden over de doorlopende leerlijnen vmbo-mbo.
Maar het feit dat zowel de Raad van State als de AOb vraagtekens zetten bij de indiening
van het wetsvoorstel vóór de eindevaluatie van de experimenten in 2021, geeft te denken.
Bovendien zijn volgens de Raad van State andere conclusies te trekken met betrekking
tot het vaker en sneller behalen van startkwalificaties ook. De regering verwijst
daarop naar (positieve) reacties in de consultatie en naar gebleken draagvlak.
Wat vindt de regering in deze context van bijvoorbeeld de oproep van de AOb, die nadrukkelijk
in lijn met de Raad van State adviseert te wachten met de behandeling van het wetsvoorstel?
Volgens hen komt de onzekerheid en voorzichtigheid met de implementatie juist voort
uit een gebrek aan animo, kwaliteitsborging en juiste condities.
Deze leden vragen hoe de regering de tegenstrijdigheid tussen het door haar aangevoerde
enthousiasme in het veld en de duidelijk andere positionering van de AOb verklaart.
In de brief van 10 december 2019 heeft de Aob aangegeven dat de onzekerheid en voorzichtigheid
van scholen om te investeren in samenwerking, doorontwikkeling en uitbreiding van
doorlopende leerroute te wijten zou zijn aan het gebrek aan animo onder leerlingen,
gebrek aan kwaliteitsborging en aan de juiste condities voor implementatie.21 De regering is ervan overtuigd dat het wetsvoorstel juist op de door de Aob aangedragen
punten een reactie biedt. Zo krijgen scholen na de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel
meer ruimte om een geïntegreerd onderwijsprogramma in een doorlopende leerroute aan
te bieden ten opzichte van de ruimte die scholen nu hebben binnen het experiment.
Voorafgaand aan het opstellen van dit wetsvoorstel is met ervaringsdeskundigen op
het gebied van doorlopende leerroutes in expertsessies gesproken over de ruimte die
nu nog ontbreekt en die hen weerhoudt om een doorlopende leerroute aan te bieden.
Door ruimte te creëeren in de voorwaarden voor het aanbieden van een doorlopende leerroute,
verwacht de regering dat het voor scholen eenvoudiger wordt om een doorlopende leerroute
aan te bieden. Daarnaast wordt met het wetsvoorstel aan scholen die een doorlopende
leerroute willen aanbieden de plicht opgelegd om één pta/oer voor de gehele leerroute
op te stellen, onder andere ten behoeve van de kwaliteitsborging (artikel 10b13, tweede
lid, WVO en artikel 8.5a.9 WEB). Ten aanzien van het punt dat er op dit moment onvoldoende
animo is onder jongeren voor doorlopende leerroutes, verwacht de regering samen met
scholen dat zodra een doorlopende leerroute niet langer een experimenteerstatus heeft
maar een gangbaar fenomeen wordt, de doorlopende leerroute meer bekendheid zal krijgen
onder jongeren en hun ouders en jongeren daardoor vaker voor deze route zullen kiezen.
De leden van de SP-fractie begrijpen dat het met deze wetswijziging mogelijk wordt
om een doorlopende leerroute te volgen waarbij vmbo-examinering en dus een vmbo-diploma
achterwege blijft.
Deze leden vragen zich af of scholieren die deze leerroute volgen nog de mogelijkheid
hebben om naar het havo te gaan als zij dit willen.
Hoe verhoudt dit wetsvoorstel zich überhaupt tot het wetsvoorstel dat het doorstroomrecht
van vmbo naar havo regelt?
Het klopt dat de vmbo- en mbo-school met dit wetsvoorstel een geïntegreerde leerroute
die start in het derde jaar van de basisberoepsgerichte leerweg en loopt tot en met
een mbo-2 diploma kunnen inrichten waarbij de vmbo-examinering achterwege blijft (artikel
10b21 WVO en artikel 8.4.3 WEB). In deze geïntegreerde route vmbo-basisberoepsopleiding
volgt de jongere wel het onderwijs van de basisberoepsgerichte leerweg, alleen vervalt
de examenverplichting. In de geïntegreerde route vmbo-basisberoepsopleiding kunnen jongeren daarom in één doorlopende route, die start in het
voortgezet onderwijs, een diploma van een mbo 2-opleiding halen, zonder daarvoor eerst
het vmbo met een diploma af te moeten sluiten. Deze route staat alleen open voor jongeren
in de basisberoepsgerichte leerweg. Jongeren in de basisberoepsgerichte leerweg kunnen
normaliter, ook met een diploma, niet doorstromen naar het havo vanwege het niveauverschil.
Daar brengt dit wetsvoorstel geen verandering in.
In de doorlopende leerroute vmbo-mbo zijn jongeren wel verplicht om een vmbo-diploma
te halen. Daarmee komt de doorstroommogelijkheid naar het havo voor jongeren in de
gemengde en theoretische leerweg van het vmbo niet in gevaar.
Het wetsvoorstel gelijke kans op doorstroom naar havo en vwo (Kamerstukken 35 195) voorziet in een duidelijk kader voor de overstap van het vmbo naar het havo (en
van havo naar vwo), waardoor elke jongere dezelfde kansen heeft om door te stromen
binnen het voortgezet onderwijs. Dat wetsvoorstel richt zich dus op jongeren die vanuit
de gemengde of theoretische leerweg van het vmbo de overstap willen maken naar het
havo, terwijl het onderhavige wetsvoorstel zich richt op jongeren die vanuit het vmbo
de overstap naar het mbo willen maken.
Zowel de Raad van State als de AOb adviseren om te wachten met de indiening van dit
wetsvoorstel totdat de experimenten met de doorlopende leerroutes zijn afgerond en
geëvalueerd.
De leden van de voornoemde fractie zijn het hiermee eens en vragen de regering of
zij bereid is om hieraan gehoor te geven.
Na tien jaar experimenteren laten de resultaten in de onderzoeken zien dat de experimenten
doorlopende leerlijnen meerwaarde hebben. Dit is bevestigd in een uitgebreid consultatietraject
met scholen. Door de doorlopende leerroute nu wettelijk te verankeren, kunnen vmbo-
en mbo-scholen hun investering van de afgelopen jaren borgen. Ook biedt dit ruimte
voor scholen die hebben aangeven te willen starten of hun huidige doorlopende leerroutes
uit te willen breiden, terwijl daar op grond van het Besluit experimenten doorlopende
leerlijnen 2014–2022 nu geen mogelijkheid meer toe is, omdat er geen nieuwe experimenten
meer gestart kunnen worden. De verwachting is dat de volgende rapportages geen wezenlijk
andere beelden zullen laten zien.
Verder vragen deze leden zich af of docenten voldoende zijn toegerust om zowel les
te geven op vmbo- als op mbo-niveau. Zijn mbo-docenten bevoegd om ingezet te worden
in het vmbo?
Andersom geldt die vraag natuurlijk ook: zijn vmbo-docenten bevoegd om ingezet te
kunnen worden in het mbo?
Welk effect heeft dit mogelijk op de werkdruk en op een eventuele om- of bijscholing
voor docenten?
Het wetsvoorstel maakt het mogelijk dat het onderwijs in een doorlopende route wordt
verzorgd door een gezamenlijk docententeam. Een dergelijk team bestaat uit vmbo-leraren
en mbo-docenten, dit om ervoor te zorgen dat onderdelen van het gezamenlijke onderwijsprogramma
worden verzorgd door daartoe bevoegd en bekwaam personeel. Bij een doorlopende leerroute
wordt het onderwijsprogramma als één geheel vormgegeven, waardoor bijvoorbeeld in
het tweede jaar van de route kan worden gestart met mbo-lesstof. Met artikel I, onderdeel
F, van dit wetsvoorstel kunnen lessen in de gehele route worden verzorgd door bevoegde
mbo- en vmbo-docenten voor zover het een combinatie van voortgezet onderwijs en beroepsonderwijs
betreft. Deze bevoegdheid kan gebaseerd zijn op een reguliere lerarenopleiding die
voor het vmbo en mbo geldig is of op een pedagogisch-didactisch getuigschrift (pdg)
zoals dat anders alleen voor het mbo geldt. Van docenten in doorlopende leerroutes
wordt niet verwacht dat ze als enige het onderwijs in de gehele doorlopende leerroute
verzorgen. Zij verzorgen dat deel van het onderwijs waarvoor zij bevoegd en bekwaam
zijn.
Het voortgezet onderwijs (vo) kent een bevoegdhedenstructuur waarbij de bevoegdheid
is gekoppeld aan een vak waarvoor leraren een tweedegraads bevoegdheid moeten hebben.
In het mbo zijn deze leraren inzetbaar in die vakken waarvoor het bevoegd gezag hen
bekwaam acht. Docenten zijn in het mbo inzetbaar op basis van een tweedegraads bevoegdheid
of een pdg. Mbo-docenten met een pdg zijn niet in het vmbo inzetbaar.
Werkdruk is afhankelijk van de afspraken die op schoolniveau worden gemaakt waaronder
de tijd die docenten krijgen om bijvoorbeeld gezamenlijk een onderwijsprogramma uit
te werken. Regio’s gaan hier op verschillende manieren mee om. Zo zijn in Den Haag
afspraken gemaakt dat vmbo-techniek docenten zijn vrij geroosterd op de maandelijkse
scholingsmiddag van het mbo zodat ze gezamenlijk kunnen nascholen of kunnen werken
aan de afstemming van de onderwijsprogramma’s en lessen.
Deze leden vragen hoe dit wetsvoorstel zich verhoudt tot het voornemen om het bevoegdhedenstelsel
te wijzigen.
In lijn met het advies van de Onderwijsraad22 wordt in de toekomstverkenning van het bevoegdhedenstelsel ook gekeken welke wijzigingen
in bevoegdheden nodig zijn om betere doorlopende leerlijnen tussen onderwijssectoren
te bewerkstelligen, evenals loopbaanmogelijkheden over de grenzen van onderwijssectoren
heen. De ervaringen met de teambevoegdheid in een doorlopende leerroute vmbo-mbo worden
gemonitord en hierin meegenomen.
De leden van de PvdA-fractie begrijpen dat de regering het, na ruim tien jaar experimenteren
met overwegend positieve resultaten, opportuun acht om dit wetsvoorstel in te dienen.
De leden van deze fractie erkennen de noodzaak van beroepsonderwijs dat goed aansluit
op de arbeidsmarkt, maar zij wijzen ook op het advies van de Raad van State, die het
moment van indiening beoordeelt als onvoldoende onderbouwd. In de praktijk is al heel
veel mogelijk, zonder een verruiming van wetten. Deze leden vragen de regering om
nader te specificeren in hoeverre men in het onderwijsveld behoefte voelt aan dit
wetsvoorstel, nu ook de AOb adviseert om met de wetsbehandeling te wachten totdat
de experimenten met doorlopende leerroutes vmbo-mbo zijn afgerond en geëvalueerd.
De regering heeft de afgelopen jaren geconstateerd dat er behoefte is aan meer ruimte
om doorlopende leerroutes aan te bieden. Dit is bevestigd tijdens gesprekken met verschillende
stakeholders. Dit wetsvoorstel is tot stand gekomen op basis van de ervaringen met
tien jaar experimenteren aangevuld met een uitvoerige consultatieronde waaraan honderden
docenten, schoolleiders, onderwijsprofessionals en bestuurders vanuit hun ervaringen
met samenwerking vmbo-mbo en doorlopende leerroutes hebben bijgedragen. Het wetsvoorstel
biedt de mogelijkheid om doorlopende leerroutes in te richten, het bevat geen verplichting
hiertoe. Met deze ruimte wordt tegemoet gekomen aan de scholen die bewust kiezen voor
gezamenlijk onderwijsaanbod. Zo kan deze ruimte o.a. worden benut door scholen die
samenwerken aan het behoud van kwalitatief goed onderwijsaanbod.
De commissie-Dijsselbloem, die voor de Kamer onderzoek deed naar de onderwijsvernieuwingen,
signaleerde dat de relatief vroege selectie op twaalfjarige leeftijd teweegbrengt
dat een leerling niet altijd meteen op de juiste plek in het voortgezet onderwijs
belandt en dat er daarom extra dwarsverbanden nodig zijn, zowel om kansen te vergroten
als om de keuzemomenten te flexibiliseren, waardoor de (verborgen) talenten van kinderen
beter worden benut.
23
Daarom vragen de leden van de voornoemde fractie de regering om een reactie op het
bezwaar van de AOb dat het wetsvoorstel leidt tot een onwenselijk vroege studiekeuze
voor leerlingen in het vmbo.
Het wetsvoorstel leidt niet tot een eerdere studiekeuze voor jongeren, zoals eerder
in deze nota naar aanleiding van het verslag is aangegeven in reactie op een vraag
van de leden van de GroenLinks- en de SP-fractie. Een jongere die kiest voor een doorlopende
leerroute hoeft niet eerder te kiezen dan een jongere die geen doorlopende leerroute
volgt. Zowel de jongere die het reguliere onderwijs volgt als de jongere die voor
een doorlopende leerroute kiest, kiest in de loop van het tweede jaar van het vmbo
een vmbo-profiel. In de doorlopende leerroute kiest de jongere daarnaast ook voor
een verwant opleidingsdomein in het mbo. Dit gaat dan om vrij brede keuze, bijvoorbeeld
het opleidingsdomein Techniek en procesindustrie. Scholen laten jongeren vervolgens
als onderdeel van het onderwijsprogramma vaak in het derde jaar van het vmbo oriënteren
op verschillende mogelijkheden in het mbo waarna de jongeren, nadat ze echt kennis
hebben gemaakt met verschillende beroepscontexten steeds gerichter kunnen kiezen.
Ook binnen de doorlopende leerroute is er voldoende mogelijkheid tot brede oriëntatie,
waardoor een jongere de mogelijkheid heeft om te ontdekken wie hij/zij is, wat hij/zij
interessant vindt, welke talenten hij/zij heeft en om deze te ontwikkelen. Juist door
ervaring te hebben opgedaan met verschillende profielen of kwalificatiedossiers worden
de jongeren ondersteund in hun keuze voor een kwalificatie. In een doorlopende leerroute
hoeft de jongere dus niet eerder een concrete beroepskeuze te maken. In het beroepsonderwijs
hebben jongeren vervolgens na het behalen van een startkwalificatie de mogelijkheid
om door te stromen naar mbo-niveaus met betere arbeidsmarktperspectieven en/of na
mbo-4 eventueel naar het hbo. Dat doen de jongeren vanuit een doorlopende leerroute
vaker dan jongeren die geen route hebben gevolgd. De regering verwacht dan ook dat
dit wetsvoorstel er juist voor zorgt dat de (verborgen) talenten van jongeren beter
worden benut.
De leden van de SGP-fractie vragen of de regering geen andere mogelijkheden heeft
overwogen om scholen zekerheid te bieden dan het voortijdig indienen van een wetsvoorstel.
Gelet op de positieve grondhouding van de regering constateren de leden van deze fractie
dat er bij scholen geen aanleiding hoeft te bestaan voor de verwachting dat de experimenten
niet in enige vorm in wetgeving zullen worden omgezet.
Deze leden vragen of er bij instellingen niet veel meer onzekerheid over bestaat of
de doorlopende leerroutes om inhoudelijke redenen zullen blijven bestaan, bijvoorbeeld
omdat het aantal leerlingen te beperkt is.
Scholen hebben aangegeven dat de huidige wet- en regelgeving onvoldoende ruimte biedt
om gezamenlijk leerroutes aan te bieden. Een wetswijziging is noodzakelijk om deze
ruimte aan scholen te bieden en bestaande en nieuwe samenwerkingen te stimuleren.
Zonder een wetswijziging is het voor scholen onzeker of het verstandig is om veel
te investeren in het vormgeven van een mooie doorlopende leerroute, zonder dat zij
zekerheid hebben dat de wet daadwerkelijk in werking zal treden.
Dalende leerlingenaantallen is een van de grote uitdagingen waar het onderwijs voor
staat. In het vmbo is deze trend al geruime tijd merkbaar in met name de basisberoepsgerichte
leerweg. De komende jaren heeft 80% van de besturen in het voortgezet onderwijs te
maken met dalende leerlingenaantallen. Deze trend heeft inmiddels ook het mbo bereikt.
In krimpregio’s zien we dat de mogelijkheid om gezamenlijk routes aan te bieden juist
kan zorgen voor meer toekomstbestendig opleidingsaanbod. In plaats van bijvoorbeeld
drie noodlijdende kleine afdelingen komen jongeren bijeen in één route. Ook verwacht
de regering een groei van het aantal deelnemers wanneer doorlopende leerroutes niet
langer experimenteel zijn.
De regering geeft als verklaring voor de hogere uitval in de vakmanschaproute dat
niet de route debet is aan de uitval, maar de samenstelling van de groep. De uitval
is echter dermate hoger dan in de controlegroep dat de vraag rijst of deze in voldoende
mate verklaard kan worden door de samenstelling van de groep. De leden van de voornoemde
fractie vragen de regering om een nadere toelichting hierop.
Scholen die een vakmanschaproute bieden, richten deze veelal in voor jongeren die
extra ondersteuning nodig hebben. Deze groep kan niet gelijkgesteld worden aan de
basisberoepsgerichte leerweg in het vmbo, waardoor het verschil in uitval tussen de
experiment- en de controlegroep verklaard kan worden. In de nieuwste meting brengen
de onderzoekers een verbetering aan in de vergelijkbaarheid van de controlegroep met
de jongeren in een vakmanschaproute door de schooladvisering mee te wegen.
3. Voorstel
De leden van de VVD-fractie lezen dat er een optie is voor een jongere om in te stromen
in een ander opleidingsprogramma op hetzelfde niveau, wanneer deze in het derde jaar
nog niet het vmbo-diploma heeft behaald. Dit kan op dezelfde school of instelling
zijn, maar er kan ook in de regio worden gezocht naar een geschikte plek.
In hoeverre komt dit overeen met de eerdere constatering in de memorie van toelichting
dat overgangen in het onderwijs voor veel jongeren kwetsbare situaties zijn?
Gaat het hierbij niet om een extra kwetsbare groep jongeren, omdat deze jongeren al
de teleurstelling hebben dat zij in hun derde leerjaar nog niet een vmbo-diploma hebben
bemachtigd?
De leden vragen zich af welke maatregelen de regering gaat nemen om te voorkomen dat
deze jongeren op dat moment uitvallen.
Als een jongere in de doorlopende leerroute om welke reden dan ook zijn vmbo-diploma
of mbo-diploma niet haalt, moeten de vmbo- en mbo-school die de doorlopende leerroute aanbieden altijd een alternatief aan deze jongere
bieden. Het niet behalen van een diploma is altijd een teleurstelling. Juist door
het bieden van maatwerk bij de overstapoptie verwacht de regering dat de jongere hierna
goed terecht komt. Bij het opstarten van een doorlopende leerroute worden door de
vmbo- en mbo-school afspraken gemaakt over de inhoud van de overstapopties. Dit houdt
in dat in de samenwerkingsovereenkomst algemene kaders moeten zijn bepaald voor de
overstapoptie. Omdat de vmbo- en mbo-school hier vooraf afspraken over hebben gemaakt,
is de kans kleiner dan in een reguliere situatie dat de jongere uit beeld verdwijnt
voordat afspraken zijn gemaakt over de opleiding waarnaar de overstap wordt gemaakt.
Ook lezen de leden van deze fractie dat bij een daadwerkelijke beëindiging van de
doorlopende leerroute de vmbo-school en de mbo-instelling met de jongere bespreken
welke concrete mbo 2-leerroute geschikt is.
Wat gebeurt er als een jongere aangeeft zonder startkwalificatie de arbeidsmarkt op
te gaan?
Welke verantwoordelijkheid nemen de vmbo-scholen en mbo-instellingen hierin?
De verantwoordelijkheid die vmbo- en mbo-scholen hierbij hebben is niet anders dan
bij het reguliere onderwijs. Zij hebben namelijk samen met gemeenten de verantwoordelijkheid
om deze jongeren terug te leiden naar school. Als dat niet mogelijk is worden ze begeleid
naar werk of een combinatie van werk en school. Vmbo-scholen en mbo-scholen voeren
samen met gemeenten een regionaal programma uit om voortijdig schooluitval te voorkomen
en te bestrijden. In dit regionaal programma wordt elke vier jaar vastgelegd welke
maatregelen scholen en gemeenten nemen om voortijdig schooluitval te bestrijden (denk
bijvoorbeeld aan coaches voor uitgevallen jongeren, speciale klassen voor jongeren
die twijfelen over hun studiekeuze en extra begeleiding voor overbelaste jongeren
met een complexe thuissituatie). De RMC-functie van gemeenten speelt hier een belangrijke
rol. Zij hebben de taak om elke jongere tussen de 16 en 23 jaar die niet op school
zit en nog geen startkwalificatie heeft te monitoren en te begeleiden naar school,
werk of een combinatie daarvan. Dit doen zij in samenwerking met alle belangrijke
partijen die te maken hebben met deze jongeren zoals scholen en zorgpartijen. De leerplichtambtenaar
heeft voor jongeren onder de 18 jaar de taak om te handhaven bij schoolverzuim. Jongeren
onder de 16 jaar zijn namelijk leerplichtig en jongeren onder de 18 jaar zijn kwalificatieplichtig.
Verder lezen deze leden onder het kopje «c) één docententeam» dat elke leraar of docent
in het team dient te beschikken over een bevoegdheid waaruit blijkt dat voldaan is
aan de bekwaamheidseisen voor vo
24
of mbo.
Wat betekent dit voor de mogelijkheid om experts uit de praktijk les te laten geven
op deze instellingen?
De leden vragen of er mogelijkheden zijn om hen via een speciaal programma deze bevoegdheid
te laten behalen, zodat er niets wordt afgedaan aan de kwaliteit van lesgeven en er
tegelijkertijd professionals uit het beroepsveld voor de klas komen te staan.
Het wetsvoorstel bevat, in artikel I, onderdeel F, inderdaad de verplichting dat elke
leraar of docent in het onderwijsteam dient te beschikken over een bevoegdheid waaruit
blijkt dat voldaan is aan de bekwaamheidseisen voor het vo of mbo. Het onderwijsteam
bestaat veelal echter uit meer onderwijspersoneel dan alleen leraren en docenten.
Zo kunnen, ook bij een doorlopende leerroute, gastdocenten, instructeurs en ander
onderwijsondersteunend personeel onderdeel uitmaken van het onderwijsteam. Zij kunnen
bijvoorbeeld als zij-instromer instromen en brengen daarmee veel relevante kennis
van de arbeidsmarkt mee. Daarnaast kan een gastdocent ingezet worden, onder de verantwoordelijkheid
van een bevoegd docent. De inbreng van professionals uit het beroepsveld is daarmee
ook in een doorlopende leerroute mogelijk én zeker ook gewenst.
Met betrekking tot de vormgeving van de doorlopende leerroute vragen de leden van
de CDA-fractie de regering om aan te geven waar en op welke wijze binnen het samenwerkingscontract
afspraken worden gemaakt over de bestuurlijke verantwoordelijkheid voor zowel het
vmbo-deel als het mbo-deel.
Hetzelfde geldt voor de financiën; op welke wijze regelen de instellingen onderling
voor welk deel van de opleiding zij financieel verantwoordelijk zijn? Kan de regering
ook aangeven of er op het punt van de bestuurlijke en financiële verantwoordelijkheid
knelpunten zijn die veel instellingen tegenkomen?
Zo ja, welke zijn dit en hoe kunnen deze worden opgelost?
Binnen een doorlopende leerroute is de vmbo-school verantwoordelijk voor het vo-deel
en de mbo-school voor het mbo-deel van de doorlopende leerroute. Bovendien verplicht
onderhavig wetsvoorstel tot een samenwerkingsovereenkomst tussen de vmbo- en mbo-school
bij het opstarten van een doorlopende leerroute vmbo-mbo (artikel 10b11 WVO en artikel
8.5a.3 WEB). Het vastleggen van bestuurlijke en financiële afspraken is hier onderdeel
van. In de samenwerkingsovereenkomst moeten afspraken worden opgenomen over de vormgeving
van de leiding van een doorlopende leerroute, waaronder:
– de samenstelling en de wijze van benoeming van die leiding;
– de taken en bevoegdheden die door de bevoegde gezagsorganen van de vmbo- en mbo-school
zijn opgedragen aan de leiding;
– de wijze waarop de leiding inlichtingen over de doorlopende leerroute verstrekt en
verantwoording aflegt aan de bevoegde gezagsorganen van de vmbo- en mbo-school.
In geval van overdracht van een deel van de bekostiging worden afspraken gemaakt over
de omvang en de bestemming van de over te dragen middelen, die afspraken worden vastgelegd
in de samenwerkingsovereenkomst. De verplichting van de samenwerkingsovereenkomst
in het wetsvoorstel komt voort uit geleerde lessen bij de experimenten VM2. Het maken
van heldere afspraken voorafgaand aan het samenwerken blijkt een relevante factor
voor een succesvolle samenwerking.25 Een andere belangrijke succesfactor bleek de daadwerkelijke samenwerking tussen het
vmbo en mbo op verschillende niveaus: docenten, middenmanagement en bestuur.26 Daarnaast bleek de samenwerking het beste te verlopen wanneer deze niet al te complex
was georganiseerd, wanneer organisatorisch duidelijk werd gestuurd en wanneer inbreng
van vmbo en mbo met elkaar in evenwicht waren.
Bij een gebrek aan goede afspraken over financiële aspecten bij de experimenten vm2
bleek de samenwerking tussen vmbo- en mbo-scholen vroeg of laat te stagneren. Dit
omdat bij een verschil van inzicht er geen afspraken waren om op terug te vallen.
De scholen waren op dat moment moeizaam of niet meer in staat om alsnog afspraken
te maken waarin beiden zich konden vinden. Ook zijn er andere redenen genoemd voor
het niet slagen van de samenwerking zoals de mate waarin het vormgeven van een doorlopende
leerroute organiseerbaar was, onderlinge concurrentie tussen de partners of gebrek
aan betrokkenheid van een van de scholen. Uit de monitor van vm2 blijkt ook dat het
zijn van natuurlijke samenwerkingspartners een belangrijke voorwaarde is voor een
goede samenwerking. De samenwerking tussen een vmbo- en mbo-school die onder hetzelfde
bestuur vallen lijkt gemakkelijker dan een samenwerking tussen scholen die onder verschillende
besturen vallen. Het programma Sterk beroepsonderwijs biedt onder meer met formats
van de samenwerkingsovereenkomst en de te maken financiële afspraken ondersteuning
aan besturen die een samenwerking willen aangaan. Ook worden best practices gedeeld
en worden startende samenwerkingspartners in contact gebracht met scholen die reeds
een samenwerking zijn aangegaan.
Verder vragen de leden van de CDA-fractie de regering om nader toe te lichten waarom
er in het wetsvoorstel geen ruimte meer is om een techniekleerling die de kaderberoepsgerichte
opleiding gevolgd heeft op het vmbo zonder praktijkexamen door te kunnen laten stromen
in een doorlopende leerroute richting startkwalificatie niveau 3 of 4. Ook de leden
van de D66-fractie vragen waarom er geen ruimte is om een kaderberoepsgerichte opleiding
zonder praktijkexamen door te laten stromen in een doorlopende leerroute, zoals de
Onderwijsraad adviseert.
Op grond van het Besluit experimenten doorlopende leerlijnen 2014–2022 biedt de vakmanschaproute
naar mbo-2 voor jongeren vanuit de basis- en kaderberoepsgerichte leerwegen van het
vmbo de mogelijkheid om geen centraal examen af te leggen in het beroepsgerichte programma
en de twee algemeen vormende vakken die ondersteunend zijn aan het profiel.27 In de andere routes gaan de jongeren op voor een volledig vmbo-examen richting startkwalificaties
op mbo 3- en mbo 4-niveau. In het wetsvoorstel is ervoor gekozen om de mogelijkheid
te bieden om jongeren die een leerroute vanaf het derde jaar van de basisberoepsgerichte
leerweg volgen, een mbo 2-diploma te laten halen zonder dat zij een vmbo-diploma hoeven te behalen (artikel 10b21 WVO). Enerzijds is deze mogelijkheid ruimer
dan de experimenten omdat het achterwege laten van de examens niet enkel is beperkt
tot het beroepsgerichte programma en twee algemeen vormende vakken. Anderzijds wordt
deze ruimere optie enkel geboden voor jongeren die de leerroute starten in de basisberoepsgerichte
leerweg. Voor dit laatste is gekozen omdat een deel van de jongeren in de basisberoepsgerichte
leerweg extra begeleiding nodig heeft om een startkwalificatie op mbo 2-niveau te
halen. Met het wegvallen van het vmbo-examen ontstaat er ruimte voor dit maatwerk.
Zo kan een mbo 2-opleiding binnen een doorlopende leerroute ook worden behaald zonder
het vmbo-diploma. Kaderleerlingen hebben andere doorstroomperspectieven. De kaderleerling
stroomt door naar een mbo 3 of 4-opleiding. Zij hebben over het algemeen minder begeleiding
nodig om een startkwalificatie te behalen. Ook is het van belang, om deze jongeren
op een mbo 3 of 4-opleiding te laten slagen, dat hij/zij het vmbo-examen heeft behaald.
De leden van de D66-fractie zijn blij om te lezen dat er met betrekking tot de onderwijstijd
is gekozen voor de wetgeving die aansluit op het mbo, waarbij het bij aantoonbare
kwaliteit mogelijk is om van de onderwijstijden af te wijken.
De leden van deze fractie vragen de regering of het mogelijk is om binnen een doorlopende
leerlijn een bindend studieadvies te hanteren.
Het bindend studieadvies zoals het mbo dat kent kan niet worden afgegeven in een doorlopende
leerroute. Een bindend studieadvies wordt in een reguliere mbo-opleiding in het eerste
jaar van de opleiding gegeven aan de jongere. Een doorlopende leerroute start echter
al in het 3e leerjaar van het vmbo. Het zou niet passend zijn om in het derde jaar
van een doorlopende leerroute, de jongere zit dan veelal al op de helft van zijn of
haar opleiding, alsnog een bindend studieadvies af te geven.
Ook vragen deze leden de regering om nader toe te lichten wat er gebeurt als een leerling/student
vertraging oploopt, en hoe dit wordt bekostigd.
De eerste twee jaren van de doorlopende leerroute staat de jongere ingeschreven bij
de vmbo-school en ontvangt de vmbo-school de bekostiging. Daarna wordt de jongere
ingeschreven op de mbo-school en ontvangt de mbo-school de bekostiging. Indien de
jongere in de eerste twee jaar blijft zitten en dus een leerjaar over moet doen, dan
zal de jongere een jaar langer op de vmbo-school staan ingeschreven en ontvangt de
vmbo-school een jaar langer bekostiging. Indien de jongere tijdens de inschrijving
aan de mbo-school vertraging oploopt, zal dit tot gevolg hebben dat de jongere langer
aan de mbo-school ingeschreven staat en ontvangt de mbo-school langer bekostiging.
Verder vragen de leden van deze fractie de regering om nader toe te lichten hoe de
bevoegdheden van het docententeam eruit moeten zien; blijft hiermee de vakinhoudelijke
kennis van bepaalde kernvakken behouden, of mogen die gegeven worden door docenten
die anderszins bevoegd zijn?
Acht de regering het realiseerbaar om één docententeam te creëren, gezien het feit
dat de cao’s van de twee sectoren steeds meer uit elkaar lopen?
De gedachte achter één docententeam is dat voor het realiseren van een doorlopende
leerroute een breed palet aan kennis en expertise nodig is. Het team als geheel dient
te beschikken over de bekwaamheidseisen van het vo en mbo voor alle programmaonderdelen
van de doorlopende leerroute. Daarbinnen blijven de kernvakken gewoon staan, maar
wordt er ruimte geboden om kennis en expertise beschikbaar in het vo ook in te zetten
voor vak- of sectoroverstijgende onderdelen in het mbo, en vice versa. Zo kan bijvoorbeeld
voor een sectoroverstijgend onderdeel een mbo-instructeur lassen zijn specialistisch
vakmanschap al inzetten in de eerste leerjaren van een doorlopende leerroute en kan
een vmbo-leraar maatschappijleer ingezet worden voor burgerschap in het mbo.
De regering verwacht dat samenwerking in één docententeam ook met verschillende cao’s
mogelijk is. De afspraken over de inzet van personeel worden vastgelegd in een samenwerkingsovereenkomst.
Voorts vragen deze leden de regering hoe het toezicht van de Inspectie van het Onderwijs
(onderwijsinspectie) er precies uit komt te zien; kijkt de onderwijsinspectie naar
de gehele opleiding of apart naar voortgezet onderwijs en mbo?
De leden vragen de regering of in het inspectiekader is opgenomen dat, naast de versnelling,
ook de breedte van de opleiding voldoende is gewaarborgd, zodat studenten wendbaar
en weerbaar op de arbeidsmarkt komen.
Op dit moment werkt de Inspectie van het onderwijs (hierna: inspectie) uit hoe het
toezicht op de doorlopende leerroute vmbo-mbo er concreet uit gaat zien. Het voornemen
is om één waarderingskader te maken voor de (gehele) doorlopende leerroute. De inspectie
zal dan dus naar de gehele opleiding kijken bij een onderzoek. Daarnaast is het zo
dat in een doorlopende leerroute alle onderdelen van het vmbo leerjaar 3 en 4 en de
betreffende mbo-opleiding aan bod moeten komen, ook in het geval van een versnelling.
Een versnelling kan zich voordoen indien in de doorlopende leerroute dubbelingen in
de eindtermen vo en het kwalificatiedossier mbo tegelijk worden verzorgd of indien,
net zoals in het reguliere onderwijs, een jongere sneller door de stof heengaat. Een
versnelling kan nooit worden bereikt door delen van de vo- en mbo-opleiding niet aan
te bieden. Mocht dat laatste het geval zijn, dan zal dit, net zoals in haar toezicht
op het reguliere onderwijs, zeker onderdeel zijn van het onderzoek van de inspectie.
Voor wat betreft de inwerkingtreding van het voorgenomen waarderingskader voor de
doorlopende leerroute het volgende. Het waarderingskader is vast onderdeel van het
grotere onderzoekskader. Op dit moment vindt er een evaluatie plaats van de huidige
onderzoekskaders van de inspectie (voor PO, VO, SO en MBO). Deze evaluatie leidt naar
alle waarschijnlijkheid tot aangepaste onderzoekskaders, die per 1 augustus 2021 in
werking treden. Om ervoor te zorgen dat het waarderingskader voor de doorlopende leerroute
aansluit bij en past binnen die aangepaste onderzoekskaders, is ervoor gekozen om
ook het waarderingskader voor de doorlopende leerlijn per 1 augustus 2021 in werking
te laten treden. Dit betekent dat er in het eerste jaar na de verwachte inwerkingtreding
van dit wetsvoorstel (1 augustus 2020) nog geen waarderingskader voor de doorlopende
leerroute zal zijn. Het is immers onwenselijk voor de scholen als het waarderingskader
voor de doorlopende leerroute na één schooljaar alweer moet worden gewijzigd. De doorlopende
leerroute zal in schooljaar 2020/2021 in beginsel niet worden meegenomen in het reguliere
onderzoek van de inspectie. Mochten er signalen of klachten worden ontvangen over
een doorlopende leerroute die aanleiding geven tot het doen van onderzoek, dan kan
de inspectie hier gehoor aan geven met bijvoorbeeld een specifiek onderzoek. Het kader
van het onderzoek is in een dergelijk geval afhankelijk van de aard en inhoud van
de signalen of klachten.
Tevens constateren de leden van deze fractie dat dit wetsvoorstel het mogelijk maakt
dat in de basisberoepsgerichte leerweg vmbo-examinering en -diplomering achterwege kunnen blijven, zodat men direct door kan werken
naar een startkwalificatie.
Deze leden vragen of de volledige ruimte die het onderwijs op basis van het experiment
vm2-vakmanschaproute heeft, nu ook met deze wet wordt behouden.
De ruimte die het experiment vm2 bood, de ruimte die de experimenten doorlopende leerlijnen
vmbo-mbo 2014–2022 momenteel bieden, en de ruimte die dit wetsvoorstel biedt ten aanzien
van het achterwege kunnen blijven van (een gedeelte van de) vmbo-examinering en -diplomering
verschilt.
Het experiment vm2 bood de mogelijkheid om binnen de vmbo-mbo-2-opleiding geen enkel
vmbo-examen af te nemen en daarmee geen vmbo-diploma te behalen. In de huidige experimenten
kunnen jongeren een route volgen vanaf de basisberoepsgerichte- of kaderberoepsgerichte
leerweg tot en met een mbo 2-diploma waarin een gedeeltelijk eindexamen vmbo wordt aangeboden. Het bevoegd gezag kan namelijk besluiten het beroepsgerichte
programma en de twee algemeen vormende vakken uit het profieldeel geen onderdeel van
het eindexamen te laten zijn.28 In het wetsvoorstel is alleen voor jongeren in de basisberoepsgerichte leerweg een
mogelijkheid opgenomen om een geïntegreerde route vmbo-basisberoepsopleiding te volgen,
waarbij vmbo-examinering achterwege gelaten kan worden (artikel 10b21, eerste lid,
WVO). Hiervoor is gekozen omdat een deel van de jongeren in de basisberoepsgerichte
leerweg extra begeleiding nodig heeft om een startkwalificatie op mbo niveau 2 te
halen. Met het wegvallen van het vmbo-examen ontstaat er ruimte voor dit maatwerk.
Daarnaast kan een mbo 2-opleiding ook worden behaald zonder het vmbo-diploma. Kaderleerlingen
hebben andere doorstroomperspectieven. De kaderleerling stroomt door naar een mbo
3 of 4-opleiding. Zij hebben over het algemeen minder begeleiding nodig om een startkwalificatie
te behalen. Ook is het van belang, om deze jongeren op een mbo 3 of 4-opleiding te
laten slagen, dat hij/zij het vmbo-examen heeft behaald.
De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat met de ruimte die nu in het wetsvoorstel
wordt geboden voor de inrichting van de doorlopende leerroute, verschillende samenwerkingsverbanden
tussen vmbo en mbo worden gestimuleerd. De leden ondersteunen de gedachte dat dit
een logisch gevolg moet zijn van een gecombineerde werkpraktijk. Naar de mening van
deze leden behoeven deze samenwerkingsverbanden tegelijkertijd nog wat aanscherping.
Zo vernemen de leden uit het veld een voorbeeld van een instelling waar in goede samenwerking
met bedrijfsleven en overheid een doorlopende leerroute vmbo-mbo is ontwikkeld, die
specifiek opleidt om op de techniekvraag in te kunnen springen, hetgeen zo nodig is.
Deze route functioneert helemaal in de geest van onderhavig wetsvoorstel, alleen is
ervoor gekozen om daarin zowel voor de basis- als voor de kaderleerlingen het praktijkexamen
te laten vervallen en hen rechtstreeks op te leiden tot een mbo-kwalificatie. Ook
de Onderwijsraad heeft het advies uitgebracht om een techniekleerling die de kaderberoepsgerichte
opleiding heeft gevolgd, zonder praktijkexamen te kunnen laten doorstromen. Volgens
het onderhavige wetsvoorstel zouden instellingen echter moeten worden verplicht om
het traditionele vmbo-praktijkexamen weer in te voeren.
(H)erkent de regering dat deze wetgeving de ruimte voor doorlopende leerroutes soms
juist kan versmallen, terwijl het omgekeerde de bedoeling is? Zo ja, is de regering
dan bereid voor deze en soortgelijke gevallen een uitzondering in de wet te ontwerpen?
Zo nee, waarom niet?
Binnen de huidige experimenten is het in de vakmanschaproute die opleidt tot een diploma
basisberoepsopleiding (mbo-2) mogelijk om het beroepsgerichte programma (bestaand
uit een profielvak en beroepsgerichte keuzevakken) en de twee algemeen vormende vakken
van het profieldeel van het vmbo niet te examineren. In het onderwijsprogramma moeten
echter wel alle eindtermen aan bod komen. De Onderwijsraad heeft voorgesteld om de
basis- en kaderberoepsgerichte leerwegen te clusteren in één opleiding vakmanschap.29 Hiervoor is met dit wetsvoorstel niet gekozen. De regering vindt het van belang dat
het doorstroomperspectief voor leerlingen uit de kaderberoepsgerichte leerweg van
het vmbo behouden blijft. Om een kaderleerling op een mbo 3 of 4-opleiding te laten
slagen is het van belang dat hij/zij het vmbo-examen heeft behaald.
Een andere zorg komt van leraren en docenten, die nu niet alleen vakoverstijgend,
maar ook sectoroverstijgend ingezet kunnen gaan worden. Bovendien kunnen zij nu alle
leerjaren in het vo gaan bedienen, in plaats van alleen de leerjaren 1 en 2.
Hoe voorkomt de regering dat het oprekken van de teambevoegdheid ten koste gaat van
de onderwijskundige kwaliteit? De leden van de GroenLinks-fractie vernemen graag een
reactie op dit punt.
De leden van de PvdA-fractie hechten eraan dat docenten in het voortgezet onderwijs
bevoegd zijn voor het vak of de vakken die zij onderwijzen. Het wetsvoorstel rekt
de teambevoegdheid waarvan sprake kan zijn in de onderbouw, op naar alle leerjaren
van de doorlopende leerroute.
Kan de regering toelichten wat de consequenties zijn voor de kwaliteit van het onderwijs
waarop de leerlingen in de bovenbouw van het vmbo kunnen rekenen, zo vragen deze leden?
Het docententeam vmbo-mbo in dit wetsvoorstel is geen uitbreiding van de teambevoegdheid
in de onderbouw van het voortgezet onderwijs. Het gaat om eenzelfde constructie, maar
toegepast op een ander onderdeel van het onderwijs met als doel om doorlopende leerroutes
nog steviger neer te kunnen zetten. Het betreft hier een docententeam dat gezamenlijk
beschikt over de bevoegd- en bekwaamheden die nodig zijn voor een doorlopende leerroute
vmbo-mbo. Een gezamenlijk docententeam in een doorlopende leerroute bestaat altijd
uit personeel vanuit het vmbo en het mbo. Juist door gerichte inzet van kennis en
expertise aan programmaonderdelen is dit positief voor de onderwijskundige kwaliteit
van de routes. De ervaringen met de teambevoegdheid worden gemonitord en zijn inbreng
voor het gesprek over de toekomst van het bevoegdhedenstelsel voor het voortgezet
onderwijs.
Voorts zijn deze leden benieuwd naar de stand van zaken rond het praktijkonderwijs
binnen de doorlopende leerlijn. De leden zijn blij met de inspanningen van het kabinet
om deze groep ook het recht op erkenning te geven in de vorm van een schooldiploma.
Zij vragen de regering naar de stand van zaken rond de tot nu toe ervaren succes-
en knelpunten in samenwerkingen tussen praktijkonderwijs, vmbo en mbo.
In het kader van het bevorderen van de samenwerking tussen het praktijkonderwijs en
het vmbo zijn in het schooljaar 2019/2020 29 scholen voor praktijkonderwijs gestart
met een pilot waarbij ze in samenwerking met een vmbo-school een klas kunnen inrichten
voor leerlingen op het grensvlak tussen praktijkonderwijs en vmbo. Deze pilot wordt
gemonitord en geëvalueerd. De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media
verwacht u voor de zomer 2020 te kunnen informeren over de eerste succes- en knelpunten.
Al eerder heb ik u geïnformeerd over de voornemens van mijzelf en de Minister voor
Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media om wetgeving voor te bereiden die regelt dat
het praktijkonderwijs in samenwerking met het mbo de entreeopleiding kan aanbieden.30 Momenteel wordt nauw overleg gevoerd met de MBO Raad, de Sectorraad Praktijkonderwijs,
de VO-Raad en de NRTO over de ervaren succes- en knelpunten in de praktijk bij het
vormgeven van deze route voor de jongeren. Op deze manier kunnen we gezamenlijk inzetten
op het versterken van de samenwerking tussen het praktijkonderwijs en het mbo, door
goede afspraken te maken over het ontwikkelen van maatwerkroutes voor deze jongeren.
De leden vragen zich het volgende af aangaande regeldruk en bekostiging. In de memorie
van toelichting lezen zij dat experimenten uitwijzen dat de opstartkosten tussen de
150.000 en 200.000 euro bedragen. Zij lezen ook dat aan dit voorstel geen extra bekostiging
is verbonden en dat meer- en opstartkosten gefinancierd dienen te worden uit de reguliere
bekostiging. Kan de regering aangeven in hoeverre rekening is gehouden met kleine,
meer afgelegen scholen en instellingen die wellicht wel behoefte hebben aan samenwerking,
maar daartoe wegens onbekendheid met elkaar of vanwege fysieke afstand niet of moeilijk
in staat zijn?
Zijn er voor deze scholen manieren om een beroep te doen op (extra) financiering teneinde
een samenwerking toch mogelijk te maken? De leden vernemen hierop graag een reactie.
Het programma Sterk beroepsonderwijs stimuleert en faciliteert vmbo- en mbo-scholen
om doorlopende leerroutes vorm te geven. Scholen die behoefte hebben aan samenwerking
maar niet precies weten hoe ze dit moeten organiseren, kunnen het programma om ondersteuning
vragen bij onder meer het leggen van contacten met scholen die al ervaring hebben
met het opzetten van een doorlopende leerroute. Er zijn verschillende financiële middelen
beschikbaar die ook ingezet kunnen worden voor een doorlopende leerroute vmbo-mbo.
Te denken valt aan:
– het regionaal investeringsfonds mbo (RIF);
– de kwaliteitsagenda’s van mbo-scholen;
– de regionale plannen vanuit Sterk Techniekonderwijs.
Daarnaast kunnen scholen om de regionale samenwerking op doorlopende leerroutes te
versterken eventueel gebruik maken van de maatwerkregeling gericht op scholen in krimpgebieden,
die in maart 2019 is toegezegd.31
Voor geïsoleerde scholen in krimpregio’s wordt een aanvullende bekostigingsregeling
ontwikkeld op basis waarvan extra bekostiging wordt verstrekt.32 Deze regeling zal tegelijkertijd met het nieuwe bekostigingsmodel voor het VO ingaan.
De leden van de SP-fractie vrezen dat de medezeggenschap niet voldoende is geborgd
met deze wetswijziging.
Deze leden vragen zich af welk rechtsregime van medezeggenschap gaat gelden.
Hoe gaat de medezeggenschap van de vmbo-school en de mbo-school samenwerken met betrekking
tot de doorlopende leerroutes? Deze leden vragen de regering om hierover duidelijkheid
te verschaffen.
Leidend voor de vraag welk medezeggenschapsregime van toepassing is, is de inschrijving
van de jongere. In de eerste twee jaren van de doorlopende leerroute vmbo-mbo staat
de jongere ingeschreven op de vmbo-school. In dat geval is de Wet medezeggenschap
op scholen en het bijbehorende regime van toepassing. In het derde jaar van de leerroute
wordt de jongere ingeschreven op het mbo, vanaf dat moment zijn de WEB en de Wet op
de ondernemingsraden van toepassing. Over de samenwerking van de medezeggenschapsraad
van de vmbo- en mbo-school is in het wetsvoorstel niets geregeld. Scholen kunnen samen
met de medezeggenschapsorganen de samenwerking op het gebied van de medezeggenschap
kiezen die past bij de vormgeving van de doorlopende leerroute. Vanuit de monitoring
op de experimenten hebben we geen signalen ontvangen dat de samenwerking tussen het
medezeggenschapsregime van het vo en het mbo anders geregeld moet worden.
De leden van de PvdA-fractie wijzen erop dat zowel de medezeggenschapsraad van de
vmbo-school als de ondernemingsraad van de mbo-instelling adviesrecht hebben ten aanzien
van de samenwerking, maar dat de medezeggenschapsraad van de vmbo-school instemmingsrecht
heeft ten aanzien van de vaststelling of wijziging van het schoolplan, leerplan of
de onderwijs- en examenregeling.
Deze leden vragen zich af of de medezeggenschap hiermee goed is geregeld.
Zou het niet voor de hand liggen om de geïntegreerde route die plaatsvindt op een
locatie geheel onder de Wet medezeggenschap op scholen te laten vallen, zo vragen
de leden.
Met dit wetsvoorstel hebben we geen wijzigingen willen aanbrengen in het medezeggenschapsregime.
Jongeren kunnen op één locatie leskrijgen, maar het kan ook zijn dat de jongere gedeeltelijk
op de vmbo-school en gedeeltelijk op de mbo-school les krijgt. Dit kan per leerroute
verschillen. Om voor de jongere eenduidigheid te creëren vindt de regering de meest
heldere oplossing om de inschrijving leidend te laten zijn voor het medezeggenschapsregime
wat van toepassing is. Eén medezeggenschapsregime van toepassing laten zijn zal naar
verwachting juist voor onduidelijkheid en ook voor extra administratieve lasten zorgen,
omdat de vo- of mbo-school dan te maken kan krijgen met twee verschillende medezeggenschapsregimes
voor haar eigen opleidingen. Eén medezeggenschapsregime voor de reguliere opleiding,
en een ander medezeggenschapsregime voor de doorlopende leerroute vmbo-mbo.
De leden van de SGP-fractie vragen de regering of deze zich ervan heeft vergewist
in hoeverre de voorgestelde leerroutes zowel door leerlingen als door scholen om oneigenlijke
redenen kunnen worden benut teneinde aanspraak te kunnen maken op ruimere wettelijke
mogelijkheden.
Welke informatie is hierover bekend op basis van de praktijkervaring?
De afgelopen jaren zijn er geen signalen ontvangen dat hier binnen de experimenten
sprake van is geweest. Er is geen reden om aan te nemen dat de ruimte die de wet biedt
om oneigenlijke redenen wordt gebruikt. Een doorlopende leerroute omvat eenzelfde,
volledig, onderwijsprogramma als de reguliere opleidingen, waarbij hetzelfde bekostigingsregime
geldt.
Verder vragen de leden van deze fractie of het volledig aan de scholen en instellingen
wordt gelaten om te bepalen welk deel van de bekostiging in verband met de leerroute
wordt overgeheveld.
In hoeverre kan in het toezicht onderzoek worden gedaan naar een redelijke omvang
van de overheveling in relatie tot de bij overeenkomst geregeld prestaties? Deze leden
menen uit het voorstel enkel te kunnen opmaken dat de bekostiging niet volledig mag
worden overgeheveld.
Het klopt dat aan de vmbo- en mbo-scholen wordt overgelaten welk deel van de bekostiging
in de verband met de leerroute wordt overgeheveld. Dit kan altijd maar een deel zijn,
en nooit de volledige bekostiging. Wel moeten de scholen de jaarrekening verantwoorden
op welke wijze de rijksbijdrage rechtmatig en doelmatig is besteed, dit geldt ook
voor de overgehevelde middelen. In het wetsvoorstel Actualisering deugdelijkheidseisen
funderend onderwijs (Kamerstukken 35 102) wordt mogelijk gemaakt dat de inspectie (ook) kan handhaven bij evident ondoelmatige
besteding van overheidsmiddelen in het voortgezet onderwijs.33 Conform de regels rond de verslaglegging in de jaarrekening, hoeven de overgehevelde
middelen echter niet specifiek te worden geduid in de jaarrekening. Voor deze constructie
is gekozen om de administratieve lasten voor scholen niet verder te verhogen. Evenals
bij andere samenwerkingen die reeds bestaan, zal de inspectie in beginsel dus niet
specifiek toezicht houden op de overgehevelde middelen. Wel moeten de scholen in de
samenwerkingsovereenkomst opnemen wat de omvang en de bestemming is van de over te
dragen middelen. Scholen verlenen de inspectie op verzoek inzage in de samenwerkingsovereenkomst.
De Inspectie kan daarmee een beeld krijgen over en scholen bevragen op de overgehevelde
middelen.
Voorts constateren deze leden dat de regering nu ook in het voortgezet onderwijs de
mogelijkheid wil scheppen om minder onderwijstijd aan te bieden wanneer sprake is
van aantoonbaar voldoende kwaliteit.
Daarmee gaat de vraag dringen waarom deze mogelijkheid niet ook voor reguliere onderwijsroutes
beschikbaar zou moeten zijn. Deze leden vragen een toelichting op de rechtvaardiging
voor het onderscheid dat zo gaat ontstaan.
Wordt die aantoonbaar voldoende kwaliteit overigens verondersteld aanwezig te zijn
indien de medezeggenschapsgeledingen hebben ingestemd met een lager aantal onderwijsuren,
zo vragen deze leden.
Bij de voorgeschreven onderwijstijd in de doorlopende leerroute vmbo-mbo wordt aangesloten
bij de regels over onderwijstijd in de WEB. Omdat in het mbo nu ook al mogelijk is
om af te wijken van het minimale aantal klokuren, is bij dit regime aangesloten. Het
is geenszins de bedoeling om hiermee het onderwijstijdregime voor het reguliere vo
te wijzigen. Een dergelijke wijziging is ook niet nodig, omdat in het reguliere vo
nu al veel ruimte is voor maatwerk wat betreft het aantal uur onderwijs. Dit is in
de Kamerbrief van 5 juli 2019 nader toegelicht.34 Iedere leerling moet een programma kunnen volgen dat aan de wettelijke urennormen
voldoet, maar voor iedere leerling mag van die normen worden afgeweken, ook naar beneden.
Of het mogelijk en wenselijk is om voor een jongere af te wijken van het normatieve
aantal uren onderwijstijd is bij uitstek een professionele overweging die besproken
zou moeten worden met de leerling zelf en idealiter ook met diens ouders. Dit besluit
zal alleen genomen worden alsdat in het belang van de betreffende leerling is. Gezien
de ruimte die de wet nu al biedt is er niet voor gekozen om de regels in het reguliere
vo nog verder te verruimen.
Afwijken van de urennorm is alleen mogelijk nadat het ouder- en leerlingendeel van
de medezeggenschapsraad van de vo-school en de studentenraad van de mbo-school hebben
ingestemd met deze afwijking. Deze instemming toont echter niet aan dat de opleiding
van voldoende kwaliteit is. Of een opleiding van voldoende kwaliteit is, moet blijken
uit bijvoorbeeld leerling- en studenttevredenheid, tevredenheid van bedrijven en organisaties
waar leerlingen- en studenten na afstuderen terecht komen en het studiesucces. In
het kader van de kwaliteitsborging ziet de school hierop toe en beoordeelt de school
regelmatig of het onderwijsprogramma waarin wordt afgeweken van de urennorm van voldoende
kwaliteit is en welke acties nodig zijn ter verbetering hiervan. De inspectie zal
bij een onderzoek ook nagaan of de onderwijskwaliteit voldoende is. Als de opleiding
aan de basiskwaliteit voldoet, is er geen aanleiding om de onderwijstijd te onderzoeken.
Als er signalen zijn over onvoldoende kwaliteit, kan de inspectie echter wel onderzoeken
of er een relatie is tussen de kwaliteit van de opleiding en het gegeven aantal uren
onderwijstijd.
4. Verhouding tot bestaande wet- en regelgeving
De leden van de CDA-fractie lezen dat de afgelopen jaren ook op andere punten in het
beroepsonderwijs wet- en regelgeving is ingevoerd om het beroepsonderwijs te versterken
en te verbeteren.
De leden van deze fractie vragen, ook indachtig de kritische opmerkingen van de Raad
van State op dit punt, of de regering kan uitleggen hoe wordt voorkomen dat instellingen
door de aangebrachte veranderingen van de afgelopen jaren door de bomen het bos niet
meer kunnen zien, en vooral ook hoe wordt voorkomen dat de verschillende maatregelen
die zijn genomen, niet meer doelmatig zijn of elkaar op onderdelen tegenwerken. Deze
leden vernemen graag een nadere toelichting op dit punt.
De regering beseft dat de invoering van de diverse maatregelen het nodige vraagt van
scholen. Bij de invoering van een maatregel wordt dan ook steeds bekeken wat scholen
nodig hebben om de maatregel goed te kunnen uitvoeren. Zo is bij de herziening van
de kwalificatiestructuur in het mbo een regisseur aangewezen die scholen ondersteuning
bood bij de voorbereiding en implementatie van de opleidingen en worden er, ten behoeve
van het experiment cross-over kwalificaties, werksessies georganiseerd voor scholen
die een aanvraag voor een cross-over willen indienen. Ook voor scholen die gebruik
willen maken van de ruimte die dit wetsvoorstel biedt zijn er mogelijkheden voor ondersteuning.
Het programma Sterk beroepsonderwijs stimuleert en faciliteert scholen om doorlopende
leerroutes vorm te geven.
5. Gevolgen en doenvermogen
De leden van de VVD-fractie lezen dat het streven is om in alle regio’s de nieuwe
leerroute van een geïntegreerde vmbo-mbo-opleiding aan te bieden.
Wat is de verwachting van de regering ten aanzien van regio’s waar relatief weinig
mbo-instellingen zijn?
Worden mbo-instellingen dan verplicht om deel te nemen?
Verder vragen de leden van deze fractie zich af in hoeverre de invoering van deze
wet uitvoerbaar is voor alle regio’s; is er bijvoorbeeld een haalbaarheidstoets uitgevoerd?
Afhankelijk van de behoefte binnen regio’s, kunnen vmbo- en mbo-scholen samen besluiten
om een doorlopende leerroute aan te bieden. De verwachting is dat elke regio in staat
is om doorlopende leerroutes vorm te geven, ook regio’s waar relatief weinig mbo-instellingen zijn. Onderhavig wetsvoorstel kent geen verplichting voor vmbo- en mbo-scholen
om een doorlopende leerroute te starten. Uit contacten met scholen, waaronder scholen
die deelnemen aan de huidige experimenten, blijkt dat scholen het wetsvoorstel uitvoerbaar
achten.
Deze leden zijn van mening dat er geen onduidelijkheid mag bestaan over wie op welk
moment van de studieloopbaan de eindverantwoordelijke is voor de begeleiding van de
studenten.
Dit is een mening die de regering geheel onderschrijft. De begeleiding van de jongere
hangt nauw samen met de vraag wie verantwoordelijk is voor de jongere. In de eerste
twee jaar van de doorlopende leerroute is hij ingeschreven bij de vmbo-school. In
die periode is de vmbo-school verantwoordelijk voor de begeleiding van de jongere.
Na twee jaar wordt de jongere ingeschreven bij de mbo-school. Vanaf dat moment is
de mbo-school verantwoordelijk voor de begeleiding.
Verder lezen de leden van deze fractie in het wetsvoorstel dat er meer perspectief
wordt geboden voor nieuwe samenwerkingsinitiatieven.
Deze leden vragen zich af hoe dit zich verhoudt met de wens tot meer pluriformiteit
binnen het mbo-onderwijslandschap.
De doorlopende leerroute vmbo-mbo is een aanvulling op het reguliere onderwijsaanbod.
Onderhavig wetsvoorstel draagt eraan bij dat er nog meer samenwerkingsinitiatieven
ontstaan tussen vmbo- en mbo-scholen en arbeidsmarktpartijen om het beroepsonderwijs
meer als één geheel vorm te geven, zodat er voldoende divers aanbod aan beroepsonderwijs
is dat goed aansluit op de wensen van de regionale arbeidsmarkt.
Het beroepsonderwijs kent een diversiteit aan jongeren. Dit vraagt om maatwerk. Het
gaat niet alleen om de jongere die extra ondersteuning nodig heeft om een startkwalificatie
te behalen, maar ook om de jongere die verrijkt of versneld de opleiding wil afronden.
Deze jongeren verdienen de ruimte om hun talenten maximaal te ontwikkelen. De regering
verwacht dat er met de invoering van doorlopende leerroutes meer pluriformiteit aan
onderwijsaanbod ontstaat binnen het mbo-onderwijslandschap.
Ook lezen deze leden een kleine alinea in het wetsvoorstel die gaat over de arbeidsmarktpartijen
met betrekking tot dit voorstel. Daarin staat bijvoorbeeld een verwachting over steun
en betrokkenheid van arbeidsmarktpartijen.
Kan de regering hier verder over uitweiden?
Welke onderzoeken heeft de regering gedaan om deze verwachting te kunnen staven?
De leden vragen hoe de regering kan waarborgen dat deze steun en betrokkenheid van
arbeidsmarktpartijen er daadwerkelijk zullen zijn.
De doorlopende leerroute vmbo-mbo betreft een aanvulling op het reguliere onderwijsaanbod.
Jongeren in een doorlopende leerroute worden opgeleid voor een regulier mbo-diploma.
Het onderwijs en de arbeidsmarkt hebben een gezamenlijke verantwoordelijkheid om een
adequaat aanbod voor het beroepsonderwijs in de regio overeind te houden. In het mbo
is het vanzelfsprekend dat hierin wordt samengewerkt met de arbeidsmarkt. Dat is bij
het opstarten van een doorlopende leerroute niet anders. Vmbo- en mbo-scholen bepalen
in overeenstemming met de behoeften van het vervolgonderwijs en de regionale arbeidsmarkt
in welke profielen en opleidingen doorlopende leerroutes worden aangeboden. Voorts
verplicht onderhavig wetsvoorstel tot een samenwerkingsovereenkomst tussen de vmbo-
en mbo-school bij het opstarten van een doorlopende leerroute vmbo-mbo waarin afspraken
moeten worden opgenomen hoe het bedrijfsleven zal worden betrokken bij de invulling
van de doorlopende leerroute (artikel 10b11, tweede lid, onderdeel g, WVO).
6. Advies en consultatie
De leden van de CDA-fractie merken op dat naar aanleiding van opmerkingen dienaangaande
bij de internetconsultatie de regering aangeeft dat versnelling niet het primaire
doel is van de doorlopende leerroutes, en dat ook verdieping en verbreding doelen
zijn.
De leden vragen de regering om aan te geven hoe vaak een en ander in de afgelopen
jaren heeft geleid tot versnelling, verdieping of verbreding bij de aangeboden doorlopende
leerroutes, en wat de onderlinge verhouding daartussen was.
De meeste doorlopende leerroutes zorgen voor een betere aansluiting van het onderwijs.
In de meeste gevallen blijkt sprake van het aanbod van mbo-stof in de eerste 2 jaar
van de leerroute en wordt het zomerlek gedicht. Jongeren kunnen mbo-stof eerder afsluiten,
ze beginnen vaak eerder aan een stage of krijgen andere uitdagende praktijkgerichte
activiteiten. Docenten bieden overlappende vmbo en mbo lesstof in één keer en op één
manier aan. Dit komt het leerproces ten goede. Daardoor is het mogelijk om meer beroepsgericht
aan te bieden dan in het reguliere programma. Bovendien worden er veel excursies naar
bedrijven gemaakt. Dat zie je bijvoorbeeld bij de TalentOntwikkelingTechniek-route.35 Jongeren die behoefte hebben aan meer uitdaging kunnen zich hierdoor meer verbreden
en verdiepen of sneller doorstromen. Verkorting is niet het primaire doel, maar geldt
voor jongeren vaak als belangrijke motiverende factor om aan doorlopende leerroute
mee te doen. Daardoor is het bij zo’n driekwart van de routes mogelijk voor de jongeren
om te versnellen.
Verder vragen de leden van deze fractie de regering om nader toe te lichten welke
bedenkingen de respondenten hadden bij de verantwoordelijkheidsverdeling.
In hoeverre biedt het onderhavige wetsvoorstel een oplossing voor de geopperde bedenkingen?
Tevens vragen deze leden de regering om wat uitgebreider in te gaan op wat de voor-
en nadelen zijn van het leggen van de verantwoordelijkheid voor de doorlopende leerroute
bij hetzij een van de instellingen, hetzij de vmbo-instellingen.
In het wetsvoorstel is, in artikel 10b14 WVO, aangegeven dat de jongere de eerste
twee jaar van de doorlopende leerroute is ingeschreven bij de vmbo-school. In die
periode is de vmbo-school verantwoordelijk voor de naleving van wet- en regelgeving.
Zo is de vmbo-school in die periode onder meer verantwoordelijk voor een goede invulling
van de teambevoegdheid, de verzuimregistratie en kan de jongere met zijn klacht terecht
bij de vmbo-school. Wel blijft de mbo-school te allen tijde verantwoordelijk voor
het mbo-onderwijs, en de mbo-examinering en -diplomering; ook als dat feitelijk plaatsvindt
op de locatie van de vo-school.
Na twee jaar wordt de jongere ingeschreven naar de mbo-school. Vanaf dat moment is
de mbo-school verantwoordelijk voor de naleving van de wet- en regelgeving in de doorlopende
leerroute en is de mbo-school het eerste aanspreekpunt voor de jongere. De vmbo-school
blijft te allen tijde verantwoordelijk blijft voor het vmbo-onderwijs, en de vmbo-examinering
en -diplomering.
Bovenstaande verantwoordelijkheidsverdeling was reeds in het concept-wetsvoorstel
opgenomen toen dat voorgelegd is voor openbare internetconsultatie. Dertig (van de
vijftig) respondenten reageerden positief op deze verantwoordelijkheidsverdeling.
Er zijn echter ook respondenten die pleiten voor een andere verantwoordelijkheidsverdeling,
waarbij er geen eenduidige voorkeur is. Zo hebben een paar respondenten aangegeven
dat de vmbo- en mbo-school gezamenlijk verantwoordelijk zouden moeten zijn voor de
gehele route. Daarnaast zijn er respondenten die vinden dat er één school verantwoordelijk
zou moeten zijn voor de gehele leerroute. Sommige respondenten merken op dat de school
waar de jongere de opleiding daadwerkelijk volgt verantwoordelijk zou moeten zijn.
Afhankelijk van de locatie waar het onderwijs wordt verzorgd zou dit dan de vmbo-school
of de mbo-school zijn. Andere respondenten hebben aangegeven dat al het onderwijs
tot en met mbo-3 door de vmbo-school zou moeten worden verzorgd. Tot slot heeft een
aantal respondenten aangegeven dat alle doorlopende leerroutes onder de verantwoordelijkheid
van de vmbo-school zouden moeten worden verzorgd.
De regering heeft voor de voorgestelde verantwoordelijkheidsverdeling gekozen omdat
hiermee de kwaliteit van het onderwijs het beste wordt gewaarborgd. Met deze verdeling
is namelijk de school die de expertise heeft op het gebied van het verzorgen van het
desbetreffende onderwijs, en de examinering en diplomering daarvan, ook degene die
verantwoordelijkheid draagt voor de kwaliteit van dat deel van het onderwijsprogramma,
de examinering en diplomering. Daarnaast is deze verantwoordelijkheidsverdeling ook
duidelijk uit te leggen aan de jongere die onderwijs in de doorlopende leerroute volgt.
Zolang de jongere ingeschreven staat bij de vmbo-school is die school ook het aanspreekpunt van de jongere. Na inschrijving op de mbo-school kan de jongere bij die school
terecht.
De regering heeft er niet voor gekozen om de vmbo- danwel de mbo-school volledig verantwoordelijk
te maken voor de doorlopende leerroute. Dit zou de kwaliteit van het onderwijs niet
ten goede zou komen. De vmbo-school beschikt niet over dezelfde onderwijskundige en
didactische expertise als de mbo-school en vice versa. Voorts wordt met dit wetsvoorstel
beoogd om de samenwerking in de regio te versterken tussen de vmbo- en mbo-scholen
en het bedrijfsleven omdat een goede en evenwichtige samenwerking leidt tot de beste
integratie van beide onderwijsprogramma’s. Indien één van de scholen verantwoordelijk
zou zijn voor de leerroute zou deze samenwerking niet optimaal van de grond komen.
Degene die verantwoordelijk wordt gehouden voor de route zal in dat geval toch uiteindelijk
de doorslaggevende stem hebben in het onderwijsprogramma dat wordt aangeboden. Ook
om die reden is ervoor gekozen om noch de vmbo-school noch de mbo-school volledig
verantwoordelijk te maken voor de leerroute maar de hiervoor beschreven verantwoordelijkheidsverdeling
te hanteren.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
I.K. van Engelshoven
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
I.K. van Engelshoven, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Bijlagen
Stemmingsuitslagen
Aangenomen met handopsteken
Fracties | Zetels | Voor/Tegen |
---|---|---|
VVD | 32 | Voor |
PVV | 20 | Voor |
CDA | 19 | Voor |
D66 | 19 | Voor |
GroenLinks | 14 | Voor |
SP | 14 | Voor |
PvdA | 9 | Voor |
ChristenUnie | 5 | Voor |
50PLUS | 4 | Voor |
PvdD | 4 | Voor |
DENK | 3 | Voor |
SGP | 3 | Voor |
FVD | 2 | Voor |
Van Haga | 1 | Voor |
Van Kooten-Arissen | 1 | Voor |
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.