Verslag (initiatief)wetsvoorstel (nader) : Verslag
35 354 Wijziging van onder meer de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet voortgezet onderwijs BES in verband met vereenvoudiging van de grondslagen van de bekostiging voor personeels- en exploitatiekosten van de scholen voor voortgezet onderwijs (vereenvoudiging grondslagen bekostiging vo-scholen)
Nr. 5 VERSLAG
Vastgesteld 4 februari 2020
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, belast met het voorbereidend
onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder
het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen
zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel genoegzaam
voorbereid.
Inhoudsopgave
Blz.
I.
ALGEMEEN
1
1.
Inleiding
1
2.
Hoofdlijnen van het voorstel
1
2.1.
Aanleiding
4
2.2.
Probleembeschrijving en proces
4
2.3.
Huidige bekostiging van het vo
5
2.4.
Het vereenvoudigde bekostigingsmodel: eenvoudig en kosten-volgend
6
2.5.
Implementatie: twee overgangsregelingen
11
2.6.
Toepassing in Caribisch Nederland
11
3.
Gevolgen
11
4.
Financiële gevolgen
12
4.1.
Financiële effecten en budgettaire gevolgen
12
5.
Advies en consultatie
13
5.1.
Advies Onderwijsraad
13
5.2.
Internetconsultatie
14
6.
AO en VAO vereenvoudiging bekostiging
16
II.
ARTIKELSGEWIJS
16
I. ALGEMEEN
1. Inleiding
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel vereenvoudiging
grondslagen bekostiging vo-scholen (hierna: het wetsvoorstel) en hebben nog enkele
vragen.
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van onderhavig wetsvoorstel. Deze
leden steunen het hoofddoel van het wetsvoorstel; de vereenvoudiging van de bekostiging
door het aantal parameters waarop de bekostiging is gebaseerd terug te brengen van
enkele tientallen naar vier parameters. Dit maakt het voor scholen eenvoudiger om
te zien welke bekostiging zij kunnen verwachten waardoor het maken van een langdurige
financiële planning makkelijker zal zijn voor scholen. Deze leden maken zich nog wel
zorgen over de gevolgen van deze vereenvoudiging van de bekostiging voor met name
brede schoolgemeenschappen en startende scholen. Deze leden hebben dan ook een aantal
vragen over het wetsvoorstel.
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel
en willen de regering nog enkele vragen voorleggen.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben kennisgenomen van onderhavig wetsvoorstel.
Deze leden vinden het positief dat er een nieuw bekostigingssysteem komt voor het
voortgezet onderwijs. Toch hebben deze leden nog wel een aantal vragen betreffende
het wetsvoorstel.
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel vereenvoudiging
grondslagen bekostiging vo-scholen. Zij hebben hier nog enkele vragen over.
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van onderhavig
wetsvoorstel. Dit wetsvoorstel bewerkstelligt een vereenvoudiging van de bekostiging
van de grondslagen voor voortgezet onderwijs, maar een punt van zorg is dat van de
reductie van het aantal parameters in het bekostigingsmodel tot vier, wel eens een
perverse prikkel zou kunnen uitgaan die vooral de vorming van categorale scholen stimuleert.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het
wetsvoorstel. Zij waarderen dat met dit wetsvoorstel een eenvoudig, voorspelbaar en
kostenvolgend bekostigingssysteem voor het voortgezet onderwijs wordt geïntroduceerd.
Ook waarderen deze leden dat de regering gehoor heeft gegeven aan eerdere vragen en
moties ten aanzien van het bekostigingsmodel, waardoor het model nu beter rekening
houdt met de gevolgen voor krimpregio’s en brede scholengemeenschappen met één vestiging.
De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel.
Deze leden hechten aan een heldere bekostigingssystematiek die onbedoelde negatieve
effecten zoveel mogelijk voorkomt. Voor zover daarbij vereenvoudiging mogelijk is
juichen deze leden dat toe.
2. Hoofdlijnen van het voorstel
De leden van de D66-fractie vragen de regering welk probleem de voorgestelde vereenvoudiging
van de bekostiging oplost. Deze leden constateren dat de criteria voor de vereenvoudiging
van de bekostiging alleen technisch zijn en niet van beleidsmatige aard. Zo moeten
er zo min mogelijk indicatoren komen en moet er zo min mogelijk worden herverdeeld.
De voordelen zijn dan ook voornamelijk te vinden in het systeem, zoals transparantie
en eenvoudigere meerjarige financiële planning. Is er bij de vereenvoudiging een beleidsmatige
doelstelling of een toekomstvisie voor het voortgezet onderwijs in Nederland gesteld?
Deze leden missen aandacht voor de intenties en effecten aan de onderwijskant, zoals
het breed gedragen doel om kansengelijkheid te bevorderen.
De leden lezen dat de huidige bekostiging onbedoeld sturende prikkels met zich meebrengt.
Welke onbedoelde sturing op de onderwijsinhoud bevat de huidige bekostiging en liggen
er onder bepaalde prikkels een gewenste beleidsrichting ten grondslag? Is de regering
het met deze leden eens dat bekostiging een effectief middel kan zijn om bepaalde
gewenste beleidsrichtingen te stimuleren? Deze leden vragen de regering of de voorgestelde
vereenvoudiging geen enkele sturende prikkel bevat en dus financiële overwegingen
niet meer leidend gaan zijn bij beslissingen over het onderwijsaanbod. Voornoemde
leden voorzien dat een vereenvoudigd model juist tot meer gedragseffecten kan leiden
aangezien besturen kunnen inspelen op extra geld, waardoor er juist perverse prikkels
kunnen ontstaan. Deze leden ontvangen graag een reactie van de regering op dit punt.
Ook vragen deze leden op welke wijze de transparantie wordt versterkt, aangezien de
regering geen transparantie biedt over het rekenmodel. Kan de regering transparantie
bieden in de berekening, zodat de Kamer kan inzien welke objectieve factoren er worden
meegenomen en zodat scholen zelfstandig de meerjarige berekening kunnen maken? Biedt
de rekentool de mogelijkheid om een meerjarige financiële planning te maken door bijvoorbeeld
de effecten van veranderende leerlingaantallen in de toekomst te berekenen?
De leden van de PvdA-fractie stellen dat brede scholengemeenschappen in ons onderwijssysteem
een unieke waarde realiseren, zeker als deze zijn gehuisvest in één schoolgebouw.
Voor deze leden vormt het bieden van gelijke kansen namelijk de kern van ons onderwijs.
Niet de omstandigheid dat je in de Randstad of in een krimpregio woont, moet bepalend
zijn voor je toekomst. Ieder kind moet in staat worden gesteld om het beste uit zichzelf
te halen. Segregatie in ons onderwijs, bijvoorbeeld langs sociaaleconomische of etnische
achtergrond of opleidingsniveau van ouders, vormt een bedreiging voor de kansengelijkheid.
Brede scholengemeenschapen zijn bewezen succesvol in het tegengaan van kansenongelijkheid
en segregatie in ons onderwijs. Bovendien maken brede scholen opstroom, afstroom en
doorstroom makkelijker doordat de betrokken leerlingen geen nieuwe start in een geheel
nieuwe omgeving hoeven te maken. Hoe doet de regering met dit wetsvoorstel, of anderszins,
recht aan deze unieke waarde van brede scholengemeenschappen? In hoeverre heeft de
regering zicht op de mate waarin de vereenvoudiging van het bekostigingsmodel effect
gaat hebben op de segregatie in het Nederlandse voortgezet onderwijs? Hoe weegt zij
het risico dat het wetsvoorstel in zijn huidige vorm juist (onbedoeld) segregatie
in de hand gaat werken?
Voornoemde leden vragen wat de reactie van de regering is op het pleidooi1 van de VOS/ABB2 voor het inbouwen van een financiële stimulans wanneer er meer opleidingen op één
locatie worden aangeboden met dien verstande dat hoe meer opleidingen worden aangeboden
op één adres des te hoger het bedrag wordt per leerling, òf hoe meer opleidingen des
te hoger de vaste voet wordt, waarbij het adres leidend is en dus niet hetzelfde BRIN-nummer3 zoals nu. Wat is de reactie van de regering op het pleidooi van de VOS/ABB voor een
financiële stimulans wanneer meer dan een school op een adres samenwerken voor het
aanbod van meerdere opleidingen ten behoeve van de latere selectie en/of brede brugklassen?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen aandacht voor de positie van brede scholengemeenschappen.
Vanuit het oogpunt van onderlinge ontmoeting en bevorderen van doorstroom tussen de
verschillende sectoren vervullen brede scholengemeenschappen een belangrijke rol.
Is de positie van brede scholengemeenschappen afdoende geborgd in het wetsvoorstel?
Deze leden vragen ook specifiek aandacht voor brede scholengemeenschappen met een
geïsoleerde ligging qua denominatie. Zij bedienen vaak een brede groep ouders en leerlingen
die in de nabije omgeving geen vergelijkbare scholen hebben om uit te kiezen. De regering
is van plan om te komen tot een aanvullende bekostigingsregeling voor geïsoleerde
scholen in krimpgebieden. Voornoemde leden vragen of hierbij ook scholen meegenomen
zouden moeten worden die geïsoleerd zijn qua denominatie. Dit in lijn met het principe
van «laatste school van de richting».
2.1. Aanleiding
De leden van de D66-fractie lezen dat in 2014 de Algemene Rekenkamer in een onderzoek
naar de toereikendheid van de bekostiging heeft geadviseerd de bekostiging te vereenvoudigen4. Op dit moment is er ook een onderzoek naar de toereikendheid van de bekostiging
gaande. Wat is de samenhang tussen deze vereenvoudiging en het lopende onderzoek naar
de toereikendheid van de bekostiging? Deze leden vragen de regering om een onderzoek
naar toereikendheid van het budget een terugkerend en regelmatig onderdeel te maken
van de wetswijziging.
Voornoemde leden lezen dat de regering stelt dat het regeerakkoord het traject van
vereenvoudiging van de bekostiging ondersteunt omdat het onderdeel was van het sectorakkoord5 in 2014–2017 en de actualisatie daarvan, die is gesloten na het sluiten van het regeerakkoord.
Deze leden willen er graag op wijzen dat het debat over deze actualisatie en de evaluatie
van het verlopen van het sectorakkoord en het bestuursakkoord nog moet worden gevoerd
in de Kamer. Deze leden herkennen zich niet in het geschetste beeld van de regering
dat het regeerakkoord steun geeft voor de voorgestelde vereenvoudiging.
2.2. Probleembeschrijving en proces
De leden van de VVD-fractie lezen dat de huidige bekostiging een systeem kent van
verschillende vaste voeten en verschillende bekostigingsbedragen die afhankelijk zijn
van het onderwijsaanbod op de school. Dit kan er toe leiden dat bij beslissingen over
het onderwijsaanbod financiële overwegingen leidend zijn, in plaats van dat de onderwijsinhoud,
de wensen van leerlingen en ouders en een toekomstbestendig onderwijsaanbod hierin
centraal staan. Kan de regering een aantal concrete voorbeelden geven waaruit dit
blijkt?
Deze leden lezen dat door het huidige bekostigingsmodel scholen onbedoeld gestimuleerd
worden om in hun keuzes te veel nadruk te leggen op financiële gronden in plaats van
op onderwijsinhoudelijke gronden. Kleine aanpassingen in het onderwijsaanbod kunnen
immers leiden tot grote financiële gevolgen. Kan de regering een aantal concrete voorbeelden
geven van kleine aanpassingen die grote financiële gevolgen kunnen hebben?
De leden van de SGP-fractie zien in de toelichting geen verwijzingen ter onderbouwing
van de uitspraak dat bestuurders, toezichthouders en leden van de medezeggenschapsraad
last hebben van het huidige bekostigingsmodel. Welke onderzoeken en rapportages laten
zien dat het geschetste probleem door de betrokkenen zelf als wezenlijk knelpunt wordt
ervaren, zo vragen deze leden.
2.3. Huidige bekostiging van het vo
De leden van de CDA-fractie lezen dat in het huidige model de bekostiging per leerling
verschilt tussen scholen. Nu wordt nog op basis van het aanbod de personele vaste
voet per school vastgesteld. Deze is afhankelijk van de schoolsoorten die op de school
of scholengemeenschap worden aangeboden en kan flink variëren. Daarnaast wordt in
het huidige model op basis van het onderwijsaanbod bepaald per hoeveel leerlingen
één fte onderwijzend personeel wordt verstrekt. Dat betekent dat in het huidige model
voor een brede scholengemeenschap, waarop vbo tot en met vwo wordt aangeboden, wordt
gerekend met één fte onderwijzend personeel per 17,14 leerlingen en voor een school
die alleen havo/vwo aanbiedt wordt gerekend met een ratio van één fte onderwijzend
personeel per 20 leerlingen. Deze bevoordeling van brede schoolgemeenschappen verdwijnt
in de nieuwe systematiek waarbij in principe elke leerling gelijk wordt bekostigd
ongeacht de schoolsoort, met uitzondering van de hogere prijs per leerling in de bovenbouw
van het voorbereidend beroepsonderwijs. Deze leden vragen de regering waarom er voor
gekozen is om de huidige bevoordeling van brede schoolgemeenschappen, die in lijn
is met het breed gedragen streven in het veld en in de Kamer naar meer brede schoolgemeenschappen
in het kader van meer kansengelijkheid, niet voort te zetten in het nieuwe systematiek.
Deze leden ontvangen gaarne een nadere toelichting. Tevens vragen deze leden een nadere
toelichting aan de regering op welke wijze zij van plan zijn om de komst van meer
brede schoolgemeenschappen te stimuleren als de huidige brede schoolgemeenschappen
er op achter gaat in hun bekostiging.
Voornoemde leden lezen dat in het huidige stelsel kleine aanpassingen in het onderwijsaanbod
kunnen leiden tot grote financiële gevolgen en dat er situaties mogelijk zijn waarin
een bepaald aanbod te klein is geworden om kwalitatief goed te zijn, maar dat toch
door schoolbesturen in stand wordt gehouden, omdat de sluiting hiervan leidt tot een
forse daling in de bekostiging. Deze leden vragen de regering nader toe te lichten
hoe vaak deze situatie zich heeft voorgedaan de afgelopen tien jaren. Gaat het dan
om scholen in krimpgebieden of ook om scholen buiten krimpgebieden? Deze leden vragen
tevens een nadere toelichting van de regering op het feit dat het vooral in krimpgebieden
voor scholen een uitdaging is om alle profielen te blijven aanbieden vanwege het personeel
dat daarvoor nodig is en hoe gewenst het is dat scholen in sommige gevallen alleen
door samenwerking of fusie dit brede aanbod overeind kunnen houden. Deze leden vragen
de regering daarin tevens te reflecteren op wat dit betekent voor de schaalgrootte
van de school en de menselijke maat en het belang van keuzevrijheid van ouders en
leerlingen dat ook in krimpgebieden zoveel mogelijk moet blijven bestaan.
De leden van de D66-fractie constateren dat de regering stelt dat keuzes van besturen
gebaseerd zouden moeten zijn op de functies van het onderwijs in plaats van financiën.
Deze leden vragen de regering of de voorgestelde vereenvoudiging scholen voldoende
ondersteuning geeft om alle functies van het onderwijs optimaal te vervullen en naast
educatie en persoonsvorming ook de socialiserende functie te kunnen realiseren als
zij niet langer worden gestimuleerd om diverse groepen bij elkaar te laten opgroeien.
Hoe verhoudt het bevorderen van categorale scholen vanuit de bekostiging tot de socialisatie
functie van het onderwijs?
Voornoemde leden constateren dat de regering zowel stelt dat het huidige bekostigingsmodel
meerjarige financiële planning bemoeilijkt en tegelijkertijd leidt tot het maken van
keuzes op basis van financiële gronden. Hoe verhoudt zich dit tot elkaar? Betekent
dit dat een vereenvoudigd model ook vanzelfsprekend zal leiden tot het maken van meerjarige
financiële planning en onderwijskeuzes die niet worden gestuurd op financiële gronden?
Deze leden constateren dat de regering stelt dat een bekostiging die kostenvolgend
is zo min mogelijk sturende prikkels bevat. Kan de regering deze stellingname toelichten?
Hoe weet de regering dat de voorgestelde parameters geen of minder sturende prikkels
bevat dan de huidige bekostiging die vanwege de complexiteit juist lastiger is om
op in te spelen?
De leden van de SGP-fractie missen in de toelichting een duidelijk overzicht van de
specifieke problemen in de huidige bekostiging. Slechts in algemene zin wordt vermeld
dat er een veelheid aan parameters is die tot ongewenste effecten leidt. Zij constateren
echter dat de aard van de problemen uiteenloopt. Deels is sprake van beleidsmatige
voorkeuren bijvoorbeeld als het gaat om het al dan niet stimuleren van brede schoolgemeenschappen.
Ook spreekt de regering wisselend over onbedoeld ervaren sturing en daadwerkelijk
ongewenste sturing, bijvoorbeeld als gevolg van de vaste voet. Deze leden vragen om
meer duiding en classificatie van de soorten problemen die zich zouden voordoen.
Voornoemde leden lezen dat het volgens de regering onwenselijk is dat de bekostiging
voor het aantal leerlingen verschilt tussen een brede scholengemeenschap en bijvoorbeeld
een havo/vwo-school. Deze leden vragen de regering wat de redenen van de wetgever
geweest zijn om dit onderscheid bewust aan te brengen. In hoeverre kan wel degelijk
sprake zijn van hogere kosten voor een brede scholengemeenschap wanneer serieus werk
gemaakt wordt van de doelstelling om alle typen leerlingen zoveel mogelijk gelegenheid
te geven om op passende wijze door te stromen naar het wenselijk niveau. Zij vragen
de regering eveneens in te gaan op de suggestie van onder meer de profielorganisaties
dat het stimuleren van brede scholengemeenschappen zonder onbedoelde effecten mogelijk
is indien daarbij gecontroleerd wordt of de schoolsoorten daadwerkelijk op hetzelfde
adres georganiseerd worden.
De aan het woord zijnde leden vragen waarom de regering als parameter de personele
bekostiging per schoolsoort laat vervallen. Zij vragen of het bekostigingssysteem
zonder deze parameter voldoende recht doet aan het gegeven dat in de bovenbouw van
het havo en het vwo een groter aandeel aan eerstegraads bevoegde leraren werkzaam
is.
2.4. Het vereenvoudigde bekostigingsmodel: eenvoudig en kosten-volgend
De leden van de VVD-fractie lezen dat in het nieuwe bekostiging per leerling een verschil
zit tussen de bekostiging van leerlingen in de bovenbouw op het vbo en leerlingen
op het havo en vwo. Het beroepsgericht onderwijs in de bovenbouw is naar zijn aard
namelijk duurder dan theoretisch onderwijs, omdat er praktijklokalen nodig zijn. Is
er in de bekostiging van bovenbouw van havo en vwo leerlingen rekening gehouden met
de wens om meer leerlingen enthousiast te maken voor techniek en daarmee er dus wellicht
meer praktijklokalen nodig zijn die ruimte geven aan het enthousiasmeren van leerlingen
voor techniek?
De leden van de CDA-fractie lezen dat het nieuwe bekostigingsmodel op 31 mei 2018
is voorgelegd aan de algemene ledenvergadering van de VO-raad6 die met ruime meerderheid van de stemmen heeft vastgesteld dat het model voldoet
aan de gestelde criteria en uitgangspunten door de VO-raad. Daaruit concludeert de
regering dat het voorstel breed gedragen zou worden in de sector. Deze leden vragen
aan te geven in hoeverre de regering kan aangeven dat dit ook inderdaad zo is, gezien
het feit dat de VO-raad al eerder ook heeft ingestemd met de voorstellen, maar naderhand
bleek dat veel scholen zich hierin toch niet konden vinden gezien de effecten op met
name brede schoolgemeenschappen in krimpgebieden. In hoeverre heeft de VO-Raad zich
vergewist van de daadwerkelijke steun onder de individuele scholen? Deze leden ontvangen
gaarne een nadere toelichting.
Voornoemde leden lezen dat het onderscheid in de bekostiging tussen onderwijzend personeel,
onderwijsondersteunend personeel en directie wordt weggenomen. Deze leden vragen de
regering om nader toe te lichten hoe wordt voorkomen dat de gelijktrekking van de
bekostiging op dit punt niet zal leiden tot een onbedoelde perverse prikkel om meer
niet-onderwijsgevend personeel in te zetten op taken die voorheen uitsluitend door
onderwijsgevend personeel werden uitgevoerd, vanwege de veelal lagere salarissen dan
voor deze laatste groep?
De leden vragen een nadere toelichting op de stelling van de regering dat de onbedoelde
sturing die nu uitgaat van het onderscheid tussen bekostiging voor personeel en bekostiging
voor exploitatie vervalt, zodat niet de wet, maar de begroting van een schoolbestuur
leidend is voor de besteding van de bekostiging en de verantwoording daarover. Op
welke onbedoelde sturing heeft dit betrekking? Wat betekent dit in de praktijk voor
scholen? Hoe vaak kwam dit voor?
Voornoemde leden vragen of het groen onderwijs ook onder de vereenvoudiging van de
bekostiging valt gezien de afspraak in het regeerakkoord over de overheveling van
de bekostiging van het groen onderwijs naar de begroting van het Ministerie van Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap. Zo nee, waarom niet? Zo ja, zijn dan ook alle aanvullende bekostigingsmaatregelen
van kracht voor het groen onderwijs als het gaat om geïsoleerde scholen en de bekostiging
voor de bovenbouw van het vbo etc.?
De leden van de D66-fractie vragen hoe deze vereenvoudiging zich verhoudt tot de afspraak
in het regeerakkoord om een regionaal dekkend aanbod te bieden van brede burgklassen
en brede scholen waar leerlingen van meerdere niveaus binnen een schoolgebouw onderwijs
volgen. Kan de regering aangeven wat de huidige stand van zaken is van het regionaal
dekkend aanbod van brede brugklassen? Deze leden zijn groot voorstander van dit soort
scholen. Brede scholen bevorderen niet alleen de kansen van leerlingen omdat ze makkelijker
kunnen stapelen en opstromen, maar zijn ook goed voor de socialiserende functie van
onderwijs. Deze leden zijn ervan overtuigd dat het zeer negatieve gevolgen heeft voor
de maatschappij als kinderen vanaf 12 jaar worden gescheiden naar opleidingsniveau.
De leden constateren dat bij de vereenvoudiging niet langer rekening wordt gehouden
met het totale aanbod op school maar van het type onderwijs dat de leerlingen volgen.
Wat is het herverdelingseffect van deze vereenvoudiging op brede scholengemeenschappen
op unilocaties, gaan deze scholen erop achteruit? Wat is het effect van de voorgestelde
vereenvoudiging op de breed gedeelde beleidswensen om kansengelijkheid te bevorderen?
Is de regering het met deze leden eens dat velen onderzoeken hebben aangetoond dat
vroege selectie een negatief effect heeft op kansengelijkheid, zeker als het later
niet meer mogelijk is om door of op te stromen?
Deze leden vragen de regering of zij wijzigingen verwachten op het onderwijsaanbod
zowel op het aanbod van brede brugklassen als op het aanbod van brede scholengemeenschappen
op unilocaties en hoe dit wordt gecontroleerd. Wat gaat de regering doen als deze
vereenvoudigde bekostiging leidt tot een verschraling van het onderwijsaanbod? Voornoemde
leden vrezen voor toenemende segregatie naar opleidingsniveau tussen scholen en ontvangen
graag een reactie van de regering. Deze leden vragen de regering om een reactie op
de brieven van de VOS/ABB, Verus7 en VGS8, 9. Deze leden vragen de regering of de voorgestelde vereenvoudiging kan rekenen op
de steun van de VO-raad en of er draagvlak is voor deze wijziging bij andere spelers
in het veld.
De leden van de SP-fractie merken op dat het vereenvoudigde bekostigingsmodel kostenvolgend
gaat zijn. Waarom heeft de regering de keuze gemaakt om de bekostiging kostenvolgend
te maken in plaats van deze te baseren op inhoudelijke wensen? Deelt de regering de
mening van deze leden dat het bekostigingsmodel bij uitstek de manier is om bepaalde
keuzes van besturen te stimuleren dan wel te ontmoedigen? Wat is daarnaast het verwachte
effect op schaalgrootte van zowel scholen als schoolbesturen, alle factoren wegende?
Voornoemde leden vragen de regering wat de status is van de harmonisatie van de bekostiging
van het groen onderwijs. Wordt met dit wetsvoorstel de bekostigingssystematiek van
het groen onderwijs gelijk getrokken met die van het regulier onderwijs? Of valt het
groen onderwijs buiten de reikwijdte van deze wet? Zo ja, wat is de reden hiervan,
zo vragen de leden.
De leden van de SGP-fractie vragen de regering om reactie op berekeningen uit het
onderwijsveld dat een startende school met vijf brugklassen in het nieuwe model ruim
25 procent minder bekostiging krijgt in het eerste jaar en dat de negatieve effecten
zich uiteindelijk stabiliseren op vijf procent minder. In hoeverre maakt het wetsvoorstel
een reële start van nieuwe scholen mogelijk? Deze leden vragen de regering de berekening
van de vaste voet in het nieuwe model inzichtelijk te maken, naar aanleiding van kritiek
dat de redelijke, vaste kosten bij de start van de school minimaal ongeveer 350.000
euro zouden bedragen.
Deze leden vragen waarop de in de toelichting genoemde minimumaantallen van 130 en
60 leerlingen gebaseerd zijn.
Vormgeving nieuw bekostigingsmodel
De leden van de CDA-fractie lezen dat er een vaste voet komt voor de bekostiging van
de hoofdvestiging van de school en aan andere vaste voet per nevenvestiging die de
helft is van de bekostiging van de hoofdvestiging van die school. Deze leden vragen
de regering nader toe te lichten wat het verschil was in bekostiging in de huidige
situatie. Gaan deze scholen in de nieuwe systematiek erop vooruit of juist achteruit?
Om hoeveel scholen gaat het die erop achteruitgaan dan wel op vooruitgaan? Deze leden
vragen nadere toelichting op wat het effect hiervan is vooral in de krimpgebieden
waar vanwege fusie en samenwerking vaker sprake zou kunnen zijn van nevenvestigingen
die voorheen een hoofdvestiging waren. Deze leden vragen de regering nader toe te
lichten indien de nieuwe bekostiging een negatief herverdeeleffect heeft voor scholen
met nevenvestigingen, er niet onbedoeld een prikkel ontstaat om zoveel mogelijk hoofdvestigingen
te houden en daarmee fusie en samenwerking in krimpgebieden juist onbedoeld tegenhoudt.
Deze leden vragen de regering nader toe te lichten in hoeverre negatieve herverdeeleffecten
voorkomen binnen scholen van hetzelfde bestuur of dat het gaat om scholen verspreid
over meerdere besturen.
Voornoemde leden vragen in hoeverre het in de nieuwe bekostigingssystematiek voor
schoolbesturen mogelijk blijft om te kiezen voor menselijke maat op kleine scholen
of dat er onbedoeld een prikkel is tot schaalvergroting. Deze leden vragen de regering
nader toe te lichten wat de gevolgen van de nieuwe bekostiging zijn voor startende
scholen. Kan de regering bevestigen dat het in de nieuwe systematiek langer duurt
voor een startende school op het niveau van bekostiging zit van de huidige situatie?
Indien dit het geval is, kan de regering dan aangeven in hoeverre dit in lijn is met
het wetsvoorstel Ruimte voor nieuwe scholen10 waar één van de uitgangspunten juist is om het stichten van nieuwe scholen in zowel
het primair als het voortgezet onderwijs makkelijker te maken? Kan de regering aangeven
of het mogelijk is om de vaste voet voor startende scholen weliswaar te verlagen,
maar minder ver dan in het nieuwe voorstel en beter aan te sluiten bij de daadwerkelijke
kosten van startende scholen?
De aan het woord zijnde leden vragen of het klopt dat vooral kleine scholen met een
havo en vwo afdeling negatief worden getroffen door de nieuwe bekostiging en in hoeverre
zij in aanmerking kunnen komen voor de extra financiering van geïsoleerde scholen
als zij niet in een krimpgebied liggen? Deze leden ontvangen gaarne een nadere toelichting.
Ook vragen deze leden de regering nader toe te lichten in hoeverre het wetsvoorstel
rekening houdt met de kosten van een school voor de bovenbouw havo/vwo waarbij scholen
eerstegraadsdocenten moeten inzetten met veelal een hoger salaris dan tweedegraads
leraren in de onderbouw.
De leden van de D66-fractie constateren dat het bedrag per leerling wordt aangepast.
Deze leden vragen of hierdoor één bedrag komt voor vmbo-leerlingen in verschillende
specialisaties, aangezien sommige specialisaties hogere kosten met zich meebrengen
door het gebruik van dure materialen en praktijklokalen. Kan de regering toelichten
wat de verandering gaat zijn in het bedrag per leerling op het technisch vmbo met
de impulsmiddelen uit het regeerakkoord van 100 miljoen inbegrepen? Kan de regering
het effect vergelijken met vmbo-leerlingen binnen andere profielen? Hoe krijgen de
gerichte impulsmiddelen zoals voor technisch vmbo vorm in de vereenvoudigde bekostiging
bij de structurele fase? Wordt het bedrag per leerling in dat type onderwijs dan aangepast
of blijft dit een aparte regeling?
Voornoemde leden constateren dat aanvullende middelen buiten de vereenvoudiging worden
gehouden. Is de regering van mening dat hier nog sprake is van vereenvoudiging aangezien
er diverse bekostigingsstromen in stand worden gehouden die afkomstig zijn van diverse
bronnen, zoals ministerie, gemeenten en samenwerkingsverbanden? Bovendien wordt binnen
het vereenvoudigde model een aparte bekostigingsstroom de enige manier om gericht
te bekostigen waardoor te verwachten is dat in de toekomst deze stromen zullen toenemen.
Deze leden betwijfelen of de gewenste gevolgen gerealiseerd zullen worden zoals betere
meerjarige financiële planning, transparantie en adequaat toezicht door raden van
toezicht en medezeggenschapsraden, als de aanvullende bekostiging in stand wordt gehouden
en wellicht in de toekomst uitbreidt. Deze leden ontvangen graag een reactie van de
regering.
Criteria voor de vaste voet voor een vestiging
De leden van de VVD-fractie lezen dat er in de derde en vierde parameter uit het vereenvoudigde
bekostigingsmodel wordt gekeken naar het aantal vestigingen waarop onderwijs wordt
gegeven. Het huidige bekostigingssysteem van het vo voorziet alleen in een vaste voet
voor de hoofdvestiging van een school, terwijl het in stand houden van elke hoofdvestiging
en nevenvestiging bepaalde kosten met zich meebrengt. Hoe gaat dit nieuwe bekostigingsmodel
voorkomen dat een school voortaan uit veel nevenvestigingen gaat bestaan, wat weer
andere organisatorische problemen met zich meebrengt voor scholen? Acht de regering
het wenselijk dat een school veel nevenvestigingen heeft, of geeft de regering de
voorkeur aan het beperkt houden van nevenvestigingen? Voor de vestigingen in de krimpgebieden
krijgen scholen een aanvullende bekostiging, maar hoe zit het met de nevenvestigingen
in de Randstedelijke gebieden, zo vragen de leden. Kan de regering verzekeren dat
er nu niet meer nevenvestigingen worden gebouwd terwijl dat helemaal niet nodig is?
Geïsoleerd gelegen scholen krijgen extra geld om hun bedrijfsvoering op orde te houden.
Voornoemde leden juichen dat toe. De regering wil dit verrekenen met de lumpsum van
alle scholen, als er ergens meer geld bij komt. Waar haalt de regering dat geld vandaan?
Waar wordt dan een mindering ingelast?
De aan het woord zijnde leden lezen dat er een aantal criteria worden gesteld aan
de vaste voet voor vestigingen. Hier lezen de leden dat wanneer meerdere schoolbesturen
zich op hetzelfde adres hebben geregistreerd, er voor elke vestiging een vaste voet
wordt toegekend. Waarom heeft de regering hiervoor gekozen? De kosten voor exploitatie
komen toch lager te liggen wanneer meerdere schoolbesturen van dezelfde vestiging
gebruikmaken? Deze leden lezen eveneens dat er een minimum wordt gesteld aan het aantal
leerlingen als werkelijk schoolgaand zijn ingeschreven per vestiging, voordat deze
vestiging voor een vaste voet in aanmerking komt. Hoe wordt er gecontroleerd dat die
specifieke vestiging ook daadwerkelijk door dit minimale aantal leerlingen wordt gebruikt?
Scholen worden steeds meer gedwongen om bij te betalen aan de schoolgebouwen. Hoe
wordt er in dit nieuwe model rekening gehouden met de eventuele kosten voor een schoolgebouw?
Kan de regering ook aangeven welk effect dit in het onderwijs heeft? Wat betekent
het voor de onderwijskwaliteit als scholen gedwongen worden hoge kosten te maken voor
nieuwbouw of renovatie? Wie is er verantwoordelijk voor de kosten van een schoolgebouw,
zo vragen de leden?
De leden van de CDA-fractie lezen dat een tijdelijke nevenvestiging niet in aanmerking
komt voor een aparte vaste voet vanwege de gedachte dat vanwege de tijdelijkheid scholen
niet zullen investeren in het tijdelijke schoolgebouw. Deze leden vragen een nadere
toelichting van de reden hierachter gezien de kosten die scholen desalniettemin zullen
moeten maken om de tijdelijke huisvesting geschikt te maken voor de leerlingen van
hun school. Gaat het hierbij ook om containers die worden neergezet als tijdelijke
nevenvestiging en kan worden aangegeven wat de kosten hiervoor zijn? Deze leden vragen
de regering tevens nader toe te lichten of vanwege het feit dat een tijdelijke nevenvestiging
niet in aanmerking komt voor een vaste voet, scholen minder snel geneigd zullen zijn
om bij snelle leerlingengroei te kiezen voor een nevenvestiging, zeker in de groeigebieden
binnen Nederland of in nieuwe woonwijken. Wat zijn de gevolgen van deze maatregel
specifiek voor deze gebieden, zo vragen de leden.
De leden van de D66-fractie constateren dat er een vaste voet komt voor de hoofdvestiging
en de nevenvestiging. Hiermee is er geen vaste bekostiging voor dislocaties, ofwel
tijdelijke nevenvestigingen. Waarom is hiervoor gekozen in een regeling die kosten
gedreven is? De leden lezen dat de regering stelt dat een tijdelijke nevenvestiging
voor maximaal 15 jaar mag worden aangehouden. Deze leden zijn van mening dat, hoewel
tijdelijk, dit een lange periode is om te doorstaan zonder bekostiging voor de vestiging.
Deze leden ontvangen graag een reactie van de regering. Wat is het effect hiervan
op het voorzieningenniveau bij snel stijgende leerlingaantallen zoals bij de bouw
van een nieuwe woonwijk, zo vragen de leerlingen.
2.5. Implementatie: twee overgangsregelingen
De leden van de CDA-fractie lezen dat de herverdeeleffecten van het nieuwe bekostigingsmodel
gematigd zijn, circa 90 procent van de schoolbesturen krijgt te maken met een positief
herverdeeleffect of een negatief herverdeeleffect dat kleiner is dan drie procent.
Kan worden aangegeven welke soort scholen te maken krijgt met deze volgens de regering
gematigde herverdeeleffecten? Deze leden vragen de regering nader toe te lichten welke
soort scholen te maken krijgt met een positief dan wel negatief herverdeeleffect dat
groter is dan drie procent. Kan daarbij ook onderscheid worden gemaakt hoe groot het
herverdeeleffect is in percentage, of dit vooral in krimpgebieden of in groeiregio’s
voorkomt en om welk soort scholen het gaat?
Voornoemde leden lezen dat voor de schoolbesturen met een negatief herverdeeleffect
van drie procent of meer een specifieke overgangsregeling van vijf jaar komt om de
teruggang in de bekostiging te temporiseren boven de drie procent waar 90 procent
van de scholen mee te maken hebben. Deze leden vragen de regering nader toe te lichten
om welke (vooral negatieve) herverdeelpercentages het dan gaat en waarom er niet voor
is gekozen om bij negatieve herverdeeleffecten van meer dan drie procent de scholen
een langere overgangstermijn te gunnen dan de genoemde vijf jaren. Wat betekent dit
in praktijk voor deze scholen?
Voorts vragen deze leden of het mogelijk is om de herverdelingseffecten van de maatregel
in absolute en procentuele zin op regionaal of provinciaal niveau uit te werken, zowel
op basis van alleen de vereenvoudiging als de regelingen die voortvloeien uit de uitwerking
van de commissie Dijkgraaf11.
2.6. Toepassing in Caribisch Nederland
De leden van de CDA-fractie lezen dat de huidige bekostiging van de scholen in Caribisch
Nederland ongewenst sturende prikkels bevat. Deze leden vragen de regering nader te
specificeren om welke prikkels het gaat en hoeveel scholen in Caribisch Nederland
vanwege die prikkel een besluit hebben genomen ten aanzien van de inzet van de bekostiging
voor hun school die in het nieuwe systeem niet meer genomen zou worden? Deze leden
vragen de regering nader toe te lichten tot welke herverdeeleffecten, zowel negatief
als positief, de nieuwe bekostiging zal leiden in Caribisch Nederland en daarbij tevens
aan te geven om welke schoolsoort het gaat.
3. Gevolgen
De leden van de D66-fractie vinden het opvallend dat bij de gevolgen slechts de intenties
van de wetswijziging worden beschreven in plaats van de te verwachten gevolgen. Deze
leden willen een nadere toelichting op de beleidsmatige uitkomsten en gedragseffecten
van de vereenvoudiging van de bekostiging. Wat zijn de verwachte gedragseffecten naar
aanleiding van deze vereenvoudiging en is hier onderzoek naar geweest? Wat is het
te verwachten effect van deze vereenvoudiging op de onderwijskwaliteit en de kansengelijkheid?
Verwacht de regering een gewijzigd scholenaanbod naar aanleiding van deze wijziging
en is dit wenselijk? Verwacht de regering dat door het verdwijnen van een aparte indicatie
personele bekostiging er minder geld naar onderwijsgevend en ondersteunend personeel
zal gaan? Deze leden constateren dat in elke regio zowel besturen zitten die erop
voor-, en op achteruitgaan. Deze leden vragen in het licht van het lerarentekort en
de hoge werkdruk of het mogelijk is om met het veld een akkoord te sluiten over het
overnemen van personeel zodat leraren en onderwijsondersteunend personeel niet het
slachtoffer worden van de herverdeling maar worden begeleid naar een nieuwe baan.
De leden ontvangen graag een reactie van de regering.
4. Financiële gevolgen
4.1. Financiële effecten en budgettaire gevolgen
De leden van de CDA-fractie lezen dat de regering in navolging op de aangenomen motie
van het lid Rog c.s.12 en de uitwerking van de adviezen van de commissie Dijkgraaf nadenkt over een aanvullende
bekostigingsregeling die geïsoleerde scholen, die op meer dan een bepaald aantal kilometer
van het eerstvolgende vervangende aanbod liggen, extra ondersteunt. Deze leden vragen
de regering de laatste stand van zaken ten aanzien van deze aanvullende bekostigingsregel
nader toe te lichten. Op basis waarvan is gekozen voor het criterium van een bepaald
aantal kilometer van het eerstvolgende vervangende aanbod? Om hoeveel kilometer gaat
het dan? Wordt hierbij ook rekening gehouden met geografische omstandigheden waardoor
dit vervangende aanbod weliswaar hemelsbreed op een beperkt aantal kilometers ligt,
maar vanwege bijvoorbeeld een waterweg, de route naar het vervangende aanbod veel
langer is dan dit beperkte aantal kilometers? Wordt bij dit afstandscriterium ook
gekeken naar hoe dun bezaaid het onderwijsaanbod al is in die regio of wordt daar
geen rekening mee gehouden? Kan de regering aangeven wat de hoogte is van de aanvullende
bekostigingsmaatregel? Gaat het hierbij om aanvullende financiering buiten het eerder
in de memorie van toelichting genoemde totaalbedrag aan bekostiging van de scholen
of komt dit geld beschikbaar door een herverdeeleffect waarbij andere scholen minder
geld krijgen toegewezen? Gaat deze uitwerking gelijktijdig in met de vereenvoudiging
van de bekostiging? Wordt dit een bekostiging die structureel van aard is in plaats
van incidenteel of voor een bepaalde periode, zo vragen de leden.
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de regering zich bewust is dat een negatief
herverdeeleffect in combinatie met een terugloop van het aantal leerlingen een grote
opgave kan zijn voor schoolbesturen. Deze samenloop is met name een grote opgave als
er sprake is van dunbevolktheid. Deze leden lezen dat de regering naar aanleiding
van de commissie Dijkgraaf in afstemming met de VO-raad en DUO13 een maatregel onderzoekt om scholen in dunbevolkte gebieden te ondersteunen. Deze
leden vragen over wat voor soort maatregel de regering het dan heeft? De regering
benoemt de maatregel niet omdat deze geen betrekking heeft op dit wetsvoorstel, het
betreft flankerend beleid op het gebied van leerlingendaling. Maar is er geen samenhang
tussen deze twee, zo vragen voornoemde leden. Is het niet belangrijk dat scholen in
dunbevolkte gebieden weten waar ze financieel aan toe zijn als dit wetsvoorstel inwerking
treedt? Op welke termijn komt de regering met de precieze invulling van deze ondersteuningsmaatregel
voor scholen in dunbevolkte gebieden, zodat de zorgen van die scholen kunnen worden
weggenomen?
De aan het woord zijnde leden lezen dat de regering deze regeling wil onttrekken aan
de lumpsum. Hierdoor blijft er voor scholen die niet voor de regeling in aanmerking
komen minder geld over. Kan de regering uitleggen waarom hiervoor gekozen is? De lumpsum
is dalende vanwege de krimp in het voortgezet onderwijs. Is dit dan de juiste pot
om ook nog extra maatregelen als deze uit te betalen? Waarom is er niet gekozen voor
extra financiële middelen?
Tenslotte hebben deze leden nog een algemene vraag over de financiële gevolgen van
dit voorstel. Heeft de regering een overzicht van scholen die er in de praktijk fors
op achteruit gaan door dit wetsvoorstel? Zitten daar ook startende scholen bij? Kan
de regering uitleggen wat de effecten van dit wetsvoorstel zijn op startende scholen?
De leden van de PvdA-fractie hebben behoefte aan meer duidelijkheid over de wijze
waarop de regeling voor dunbevolkte scholen wordt bekostigd. Klopt het dat dit nieuw
beleid is, als uitvoering van de (gewijzigde) motie van het lid Rog c.s.14 en één van de aanbevelingen van de commissie Dijkgraaf? In hoeverre is het gebruikelijk
om nieuw beleid te bekostigen vanuit de lumpsum van de schoolbesturen? Zo dit ongebruikelijk
is, op grond van welke overwegingen wordt dit dan ditmaal wel op deze wijze gedaan?
Heeft de regering ook alternatieve dekkingen overwogen om de regeling voor scholen
in dunbevolkt gebied te bekostigen? Zo ja, welke? Op grond van welke overwegingen
heeft zij deze alternatieven laten afvallen?
Verus en de VGS benoemen ook dat de aanvullende bekostiging voor geïsoleerde vo-scholen
moet worden opgebracht door alle vo-scholen samen. Daarvoor is, huns inziens ten onrechte,
geen extra geld beschikbaar gesteld. Hierdoor blijft voor scholen die niet voor deze
regeling in aanmerking komen, per saldo minder geld over. Beide verenigingen achten
het onjuist om de financiële gevolgen van krimpproblematiek af te wentelen op de scholen
die niet te maken hebben met krimp. Het beslag op de voor hen beschikbare middelen
zal anders alleen maar groter worden, terwijl de vo-scholen het geld dat ze nu ontvangen,
al hard nodig hebben. Wat is de reactie van de regering op deze bezwaren van Verus
en VGS, zo vragen deze leden.
De leden van de SGP-fractie vragen hoe het onttrekken van financiële ondersteuning
voor scholen in krimpgebieden aan de basisbekostiging te rechtvaardigen is vanuit
de functie van basisbekostiging als minimaal noodzakelijk om de wettelijk vereiste
kwaliteit van het onderwijs te kunnen organiseren. Eveneens vragen zij waarom het
wenselijk is om deze systematiek met een open einde te laten werken. Het relatief
kleine bedrag waar de regering over spreekt zou door toenemende problematiek namelijk
in omvang kunnen groeien.
5. Advies en consultatie
5.1. Advies Onderwijsraad
De leden van de CDA-fractie vragen de regering nader toe te lichten op welke wijze
is tegemoetgekomen aan de zorgen van de Onderwijsraad ten aanzien van de gevolgen
van de bekostiging van voor de brede schoolgemeenschappen in het algemeen en die van
kleine schoolgemeenschappen in het krimpgebied in het bijzonder? Deze leden vragen
ook een nadere toelichting op de gevolgen voor het technisch vmbo.
5.2. Internetconsultatie
De leden van de CDA-fractie constateren dat de regering, naar aanleiding van de tijdens
de internetconsultatie geuite zorgen ten aanzien van de effecten van de nieuwe bekostiging
voor met name brede schoolgemeenschappen, stelt dat de financiële bevoordeling niet
terecht zou zijn gezien het feit dat er weinig brede schoolgemeenschappen zijn die
al hun onderwijsaanbod op één locatie aanbieden. Het gaat, volgens de regering, om
schoolgemeenschappen die onderwijs aanbieden op nevenvestigingen en dat het hierbij
eigenlijk ook min of meer gaat om categoriaal onderwijs. Deze leden vragen de regering
om een nadere toelichting op dit punt. Zij vragen allereerst om hoeveel zogenaamde
unilocaties het gaat en wat de verdeling verder is van de typen onderwijs op deze
scholen. Verder vragen deze leden de regering nader te motiveren in hoeverre met de
nieuwe bekostigingssystematiek onbedoeld kan gebeuren dat brede schoolgemeenschappen,
die nu zijn georganiseerd middels nevenvestigingen al hun onderwijsaanbod op een locatie
zullen aanbieden en wat de kans is dat scholen juist geneigd zullen zijn om hun nevenvestigingen
af te stoten en vooral verder te gaan als een categoriale schoolsoort. In hoeverre
zou dit wenselijk zijn in het kader van meer kansengelijkheid? Deze leden vragen de
regering tevens nader toe te lichten wat de reden is dat de unilocatie zoveel belang
wordt toegedicht in het kader van het voorkomen van kansengelijkheid, is het niet
zo dat het voor leerlingen ook belangrijk is bij opstroom dat ze wel op dezelfde school
blijven, waar ze aan gewend zijn en meestal op een locatie dichtbij hun oude locatie?
Deze leden vragen de regering nader toe te lichten dat het hierbij ook vaak gaat om
scholen die voorheen bijvoorbeeld alleen havo/vwo onderwijs aanboden, maar op enig
moment zijn gefuseerd met een school die alleen vmbo of één van diens voorgangers
aanbood. In hoeverre is het voor deze scholen fysiek mogelijk om het totale onderwijsaanbod
voortaan aan te bieden op een locatie?
Voornoemde leden lezen dat het bevorderen van brede scholengemeenschappen een beleidskeuze
is en dat dit wetsvoorstel een neutrale, niet-sturende basisbekostiging beoogt voor
het voortgezet onderwijs. Tevens lezen deze leden dat voor beleidsmatige prioriteiten
aanvullende bekostigingsregelingen het juiste instrument zijn. Deze leden vragen de
regering nader toe te lichten of het bevorderen van brede schoolgemeenschappen aanleiding
is voor het opstellen van een aanvullende bekostigingsmaatregel naast het onderhavige
wetsvoorstel. Zo ja, geldt dit dan ook alleen voor het bevorderen van unilocaties,
zo vragen de leden.
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat veel zorgen van respondenten over de
gevolgen van de vereenvoudiging van de bekostiging voor brede scholengemeenschappen
gaan. Door het wetsvoorstel zullen brede scholengemeenschappen er meer op achteruit
gaan. De leden delen deze zorgen. Brede scholengemeenschappen bevorderen gelijkheid,
sociale cohesie en mogelijkheden om door te stromen in het onderwijs. De voornoemde
leden lezen in het wetsvoorstel dat de regering diverse maatregelen neemt om gelijke
kansen in het vo te bevorderen. Waarom kiest de regering dan in dit wetsvoorstel om
de brede schoolgemeenschappen, die gelijke kansen juist bevorderen, financieel negatief
te raken? Ziet de regering ook dat brede scholengemeenschappen er financieel meer
op achteruit gaan door dit voorstel dan categorale scholen? Hoe ziet zij dit in samenhang
met eerder genoemd beleid om gelijke kansen in het vo te bevorderen? Moet een dergelijke
wens voor meer gelijke kansen in het vo niet juist financieel ondersteund worden?
Voornoemde leden lezen dat dit wetsvoorstel een neutrale, niet-sturende basisbekostiging
voor het vo beoogt. Maar is door te kiezen voor deze manier van bekostigen niet indirect
ook een beleidskeuze gemaakt, omdat de gevolgen negatiever uitpakken voor brede scholengemeenschappen?
In hoeverre zijn de financiële effecten van dit bekostigingsmodel op verschillende
soorten scholengemeenschappen in de ontwikkeling van dit model doorgerekend en meegenomen
in het maken van een keuze hiervoor? Is de regering het met deze leden eens dat ook
het kiezen voor een neutraal model beleidsmatige gevolgen heeft, zo vragen de leden?
De leden van de SP-fractie constateren dat uit de internetconsultatie blijkt dat veel
respondenten zich zorgen maken over het vervallen van het bekostigingsvoordeel voor
brede scholengemeenschappen, ook in het kader van sociale cohesie en gelijke kansen.
Wat zijn de neveneffecten die kunnen optreden, zowel positief als negatief, als het
gaat om segregatie en kansenongelijkheid als dit wetsvoorstel in werking zou treden?
In de brief van 27 januari 202015 staat beschreven dat brede scholengemeenschappen niet altijd breed zijn. Het huidige
bekostigingsvoordeel zou ongericht zijn. Waarom is dat voor de regering voldoende
reden om helemaal af te stappen van het bekostigingsvoordeel voor brede scholengemeenschappen?
Kan de regering toelichten waarom zij eerst iets toejuicht middels een financiële
prikkel en deze prikkel vervolgens maar helemaal afschaft, omdat de financiering blijkbaar
te ongericht is? Zou het dan beter zijn om te kijken naar een andere manier van financieren
waarbij het bekostigingsvoordeel voor brede scholengemeenschappen wel in stand blijft?
Hoe rijmt de afschaffing van het bekostigingsvoordeel met de passage in het regeerakkoord
waarbij scholen de opdracht krijgen om regionaal een zo dekkend mogelijk aanbod van
verschillende typen brugklassen aan te bieden waarbij categorale scholen samenwerken
met scholengemeenschappen voor soepele overgangen van leerlingen, als het niet langer
loont om een brede scholengemeenschap te zijn? Waarom kiest de regering er voor om
het eventueel stimuleren van brede scholengemeenschappen weer via losse stimuleringsregelingen
te gaan doen in plaats van dit stevig te verankeren in de basisfinanciering? Wat vindt
de regering van de oplossingsrichtingen die VOS/ABB aandraagt als stimulans voor brede
scholengemeenschappen in haar reactie op het wetsvoorstel? Wat vindt de regering van
de oplossingsrichting om een financiële stimulans in te bouwen wanneer er meer opleidingen
op een locatie worden aangeboden; hoe meer opleidingen op een adres, hoe hoger het
bedrag per leerling, óf hoe meer opleidingen, hoe hoger de vaste voet, waarbij het
adres leidend is, niet hetzelfde BRIN-nummer zoals nu? Wat vindt de regering van de
oplossingsrichting om een financiële stimulans te maken wanneer meer dan een school
op een adres samenwerken voor het aanbod van meerdere opleidingen ten behoeve van
de latere selectie en/of brede brugklassen? Dit werkt ook stimulerend ten aanzien
van het project regionale samenwerking.
Uit het onderzoek van The Next School16 blijkt dat vooral de categorale gymnasia er met dit wetsvoorstel op vooruit zullen
gaan. De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media heeft de Kamer een
reactie op dit onderzoek gestuurd17. Echter, voornoemde leden zijn nog niet overtuigd dat dit wetsvoorstel niet vooral
in het voordeel is van dit type scholen. De Minister stelt in deze brief dat alle
categorale scholen erop vooruit gaan. Maar gaan juist de categorale gymnasia er niet
meer op vooruit, zoals uit het onderzoek blijkt? Klopt de stelling dat categorale
gymnasia er vijf miljoen extra op vooruit gaan en zij er per leerling zes keer zoveel
geld bij krijgen als andere scholen? Deze leden vragen een grondige toelichting op
dit punt. Kan de regering een lijst aanleveren van de herverdeeleffecten per school
inclusief het onderwijstype dat op de betreffende school gegeven wordt, zo vragen
de leden.
6. AO en VAO vereenvoudiging bekostiging
De leden van de SP-fractie vragen de regering welke maatregelen er concreet genomen
zijn ten aanzien van scholen in krimpregio’s. Gelden deze maatregelen ook voor het
groene onderwijs, zo vragen deze leden.
De leden van de SGP-fractie vragen hoe de aangekondigde aanvullende bekostiging voor
scholen in krimpgebieden zich verhoudt tot het uitgangspunt dat de basisbekostiging
toereikend moet zijn voor de redelijkerwijs door een school te maken kosten. Deze
leden constateren dat dat de motie van het lid Rog c.s.18, die opriep tot een oplossing voor scholen in krimpgebieden. voortkwam uit de zorg
dat de bekostiging voor deze scholen niet toereikend zou zijn. Tegen deze achtergrond
zou de noodzakelijke bekostiging niet op basis van een aanvullende regeling moeten
worden uitgekeerd, maar deze zou onderdeel moeten zijn van de basisbekostiging. Deze
leden ontvangen graag een rechtvaardiging van de gemaakte keuze.
II. ARTIKELSGEWIJS
De leden van de SGP-fractie hebben de indruk dat in de afstemming tussen het voorstel
van wet en de memorie van toelichting problemen zijn ontstaan. Zij wijzen erop dat
bijvoorbeeld het in de toelichting vermelde artikel 80, vijfde lid, niet bestaat en
dat de toelichting bij artikel 80, tweede lid, ziet op de inhoud van het voorgestelde
artikel 79a. Deze leden vragen of de regering voor zover nodig de toelichting wil
aanvullen.
Artikel I, onderdeel F
De leden van de SGP-fractie lezen dat het bevoegd gezag inzichtelijk heeft op welke
grondslagen voor de verschillende scholen bekostiging wordt toegekend. Deze leden
vragen welke inspanningen de regering verricht om ervoor te zorgen dat juist ook de
betrokken in en rond de scholen op de hoogte zijn van het bedrag dat door DUO voor
hun school is berekend.
Artikel 80
De leden van de SGP-fractie vragen waarom de regering gekozen heeft voor het criterium
van de redelijke behoefte in plaats van de formulering op basis van het huidige artikel 84
dat de bekostiging redelijkerwijs voldoende moet zijn. Deze leden vragen of het met
het oog op het vermijden van onnodige interpretatievragen niet de voorkeur verdient
om zoveel mogelijk bestaande formuleringen te continueren.
Deze leden vragen of de regering kan bevestigen dat voor het beoordelen of de bekostiging
toereikend is om te voldoen aan de redelijke behoeften, de in artikel 79, derde lid,
benoemde categorieën een belangrijk aangrijpingspunt vormen.
Voornoemde leden vragen of de regering wil ingaan op de inhoud van het voorbehoud
dat van indexatie kan worden afgezien indien de toestand van ’s Rijks financiën zich
daartegen verzet. Deze leden constateren dat deze bepaling zo ruim wordt geïnterpreteerd
dat bij bezuinigingsopdrachten probleemloos van indexatie kan worden afgezien. Eveneens
constateren zij dat juist het herhaaldelijk afzien van indexaties tot problemen en
onvrede heeft geleid, die nadien weer tot forse investeringen noopten. Zij vragen
of het wetsvoorstel niet het geëigende moment is om een stringenter criterium te kiezen
dan de huidige bepaling.
De voorzitter van de commissie, Tellegen
De adjunct-griffier van de commissie, Verouden
Ondertekenaars
-
, -
Eerste ondertekenaar
O.C. Tellegen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
E.M. Verouden, adjunct-griffier
Stemmingsuitslagen
Aangenomen met handopsteken
Fracties | Zetels | Voor/Tegen |
---|---|---|
VVD | 32 | Voor |
PVV | 20 | Voor |
CDA | 19 | Voor |
D66 | 19 | Voor |
GroenLinks | 14 | Voor |
SP | 14 | Voor |
PvdA | 9 | Voor |
ChristenUnie | 5 | Voor |
PvdD | 4 | Voor |
50PLUS | 3 | Voor |
DENK | 3 | Voor |
SGP | 3 | Voor |
FVD | 2 | Voor |
Groep Krol/vKA | 2 | Voor |
Van Haga | 1 | Voor |
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.