Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Bruins, Rog en Bisschop over het bericht “Bijzonder onderwijs furieus over intieme vragen bij inspectiebezoek”
Vragen van de leden Bruins (ChristenUnie), Rog (CDA) en Bisschop (SGP) aan de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media over het bericht «Bijzonder onderwijs furieus over intieme vragen bij inspectiebezoek» (ingezonden 14 januari 2020).
Antwoord van Minister Slob (Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media) (ontvangen 3 februari
2020).
Vraag 1
Kent u het artikel «Bijzonder onderwijs furieus over intieme vragen bij inspectiebezoek»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Waarom is onderzoek van de onderwijsinspectie naar lesmethodes uitgemond in een fysiek
bezoek aan tachtig scholen? Wat is de inhoudelijke argumentatie en reden voor deze
enorme inzet van menskracht vanuit de inspectie?
Antwoord 2
De Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) voert dit onderzoek uit vanuit
haar onafhankelijke positie als toezichthouder. Zij gaat zelf over de opzet en de
aanpak van het onderzoek, binnen de wettelijke kaders die daarvoor gesteld zijn.
De inspectie ziet toe op de naleving van de bij of krachtens onderwijswet gegeven
voorschriften en richt zich daarbij in eerste instantie op de besturen die verantwoordelijk
zijn voor de kwaliteit van het onderwijs op hun scholen. Naast het toezicht op individuele
scholen en besturen volgt de inspectie ook de ontwikkelingen binnen het onderwijsstelsel
als geheel, het zogenoemde stelseltoezicht. De inspectie rapporteert gevraagd én ongevraagd
over ontwikkelingen binnen het onderwijs en kaart onderwerpen aan die in haar optiek
maatschappelijke en politieke aandacht verdienen. Dit is geheel in lijn met de inhoud
van artikel 3, eerste lid, onderdeel d, van de WOT, waarin is geregeld dat de inspectie
tot taak heeft te rapporteren over de ontwikkeling van, in bijzonder van de kwaliteit
van, het onderwijs. Uit artikel 8 WOT volgt verder dat de inspectie desgevraagd en
uit eigen beweging aan de Minister rapporteert over de ontwikkeling, in het bijzonder
van de kwaliteit, van het onderwijs, en dat zij op grond daarvan voorstellen doet
die zij in het belang van het onderwijs nodig acht. Het onderzoek waar u vragen over
stelt betreft een thematisch onderzoek in het kader van stelseltoezicht en is niet
primair gericht op handhaving.
Indien de inspectie tijdens een dergelijk onderzoek zou constateren dat wettelijke
voorschriften (mogelijk) niet worden nageleefd wordt hier uiteraard wel gevolg aan
gegeven, hetgeen de motie Kwint c.s. (Kamerstukken II 2018/19, 35 050, nr. 31) de regering ook verzoekt.
De inspectie geeft aan dat zij een brede selectie van scholen uit het primair, voortgezet,
speciaal en middelbaar beroepsonderwijs heeft gemaakt. Er is gekozen voor een brede
selectie om een volledig beeld te krijgen van het gebruik van lesmateriaal/methodes
en de wijze waarop scholen hiermee omgaan, aldus de inspectie.
Lopende het onderzoek wordt niet nader ingegaan op details van het onderzoek. Publicatie
is voorzien op korte termijn waarna we, op basis van het rapport in zijn geheel, met
elkaar van gedachten kunnen wisselen.
Vraag 3
Klopt het dat de onderwijsinspectie op eigen houtje ervoor heeft gekozen het bereik
van het onderzoek te vergroten? Zo ja, waarom vindt u dat acceptabel?
Antwoord 3
De inspectie voert dit onderzoek uit vanuit haar onafhankelijke positie als toezichthouder.
Zij gaat zelf over de opzet en de aanpak van het onderzoek, binnen de wettelijke kaders
die daarvoor gesteld zijn. Zie ook het antwoord op vraag twee.
Vraag 4
Hoe is de selectie van de bijna tachtig scholen tot stand gekomen? Welke inhoudelijke
argumentatie, aannames en/of gegevens hebben ten grondslag gelegen aan de selectie
en welke rol heeft het eerdere inspectierapport over dit thema daarbij gespeeld?
Antwoord 4
De inspectie geeft aan dat zij een brede selectie van scholen uit het primair, voortgezet,
speciaal en middelbaar beroepsonderwijs heeft gemaakt. Zoals ook in het antwoord op
vraag twee gesteld, wordt lopende het onderzoek niet nader ingegaan op details.
Vraag 5
Klopt het dat de inspectiebezoeken deels onaangekondigd zijn geweest? Op grond van
welke inhoudelijke argumentatie, aannames en/of gegevens is de keuze gemaakt om bepaalde
scholen onaangekondigd te bezoeken? In hoeverre sluit de onderwijsinspectie bij de
berichtgeving over onaangekondigde bezoeken aan bij de praktijk van andere toezichthouders?
Antwoord 5
Onaangekondigde bezoeken zijn onderdeel van het instrumentarium van de inspectie en
worden ingezet indien dit in het belang van het onderzoek is. Onaangekondigde bezoeken
kunnen een bijdrage leveren om middels een gedifferentieerde aanpak tot een volledig
en realistisch beeld te komen. Ook andere toezichthouders maken gebruik van onaangekondigde
bezoeken. Tevens heeft uw Kamer aangedrongen op het doen van (meer) onaangekondigd
onderzoek, middels de met algemene stemmen aangenomen motie Van Meenen (Kamerstukken
II 2018–2019, 35 000 VIII, nr. 226).
Vraag 6
Hoe reageert u op het bericht dat de aanpak van de inspectie «niet fair, niet onbevooroordeeld
en niet onbevangen» zou verlopen?
Antwoord 6
De inspectie herkent dit beeld niet en handelt in haar onderzoeken altijd vanuit onafhankelijkheid.
Vraag 7
Kunt u aangeven wat de spreiding is van de denominaties in het onderzoek? Klopt het
dat het reformatorisch onderwijs en het Joods onderwijs zwaar oververtegenwoordigd
zijn in het onderzoek? Wat is hiervoor de inhoudelijke argumentatie?
Antwoord 7
Zie het antwoord op vraag vier.
Vraag 8
Klopt het dat tijdens de onaangekondigde bezoeken intieme, persoonlijke vragen zijn
gesteld door inspecteurs aan minderjarige leerlingen, zonder toestemming van de school
en zonder medeweten van ouders vooraf? Wat vindt u daarvan en hoe verhoudt dit optreden
zich tot de beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder het zorgvuldigheidsbeginsel?
Antwoord 8
De inspectie laat mij weten dat persoonlijke of intieme vragen aan leerlingen bij
inspectiebezoeken niet aan de orde zijn. De inspectie geeft aan met leerlingen te
spreken op een manier waarbij de veiligheid van leerlingen niet in het geding is,
aansluitend bij de wijze van onderzoeken die de inspectie altijd toepast en waarin
vanzelfsprekend zorgvuldig wordt omgegaan met (kenmerken als de leeftijd en achtergrond
van) leerlingen en andere gesprekspartners. De inspectie spreekt daarbij doorgaans
alleen met groepjes leerlingen en leerlingen kunnen aangeven niet aan een gesprek
te willen deelnemen.
Vraag 9
Deelt u de mening dat een-op-een ondervraging van leerlingen door inspecteurs, op
deze wijze en over deze onderwerpen, niet onaangekondigd hoort te gebeuren zonder
medeweten van ouders, zonder dat er aanwijzingen zijn dat er op een school iets grondig
mis is?
Antwoord 9
Zie het antwoord op vragen twee en acht.
Vraag 10
Klopt het dat leerlingen ongevraagd en zonder medeweten van hun ouders, vragen kregen
voorgelegd over dat «papa en mama gaan scheiden en mijn vader heeft een nieuwe vriend»?
Vindt u het normaal dat een inspecteur leerlingen hiermee confronteert? Bent u het
met ons eens dat dit type vragen, in de context van directe ondervraging door een
inspecteur, raakt aan de psychische veiligheid van leerlingen en dat dit type vraag
op gespannen voet staat met het verbod van vooringenomenheid?
Antwoord 10
De inspectie heeft mij verzekerd dat dit type vragen niet zijn gesteld. De inspectie
herkent het beeld dat wordt geschetst in het door u aangehaalde artikel niet. Zij
heeft hierover inmiddels een gesprek gevoerd met de desbetreffende profielorganisaties.
Vraag 11
Klopt het dat leerlingen is gevraagd of ze een mannelijk geslachtsdeel konden tekenen?
Vindt u dat normaal in de context van een-op-een ondervraging door een voor leerlingen
onbekende inspecteur? Bent u met ons eens dat dit raakt aan de psychische veiligheid
van leerlingen?
Antwoord 11
De inspectie heeft aangegeven dat dit type vragen niet aan leerlingen is gesteld.
Zie verder het antwoord op vraag acht.
Vraag 12
Op welke wijze zijn de scholen waarop deze ondervragingen hebben plaatsgevonden, door
de onderwijsinspectie in staat gesteld om nazorg te leveren aan de leerlingen?
Antwoord 12
De inspectie meldt mij niet bekend te zijn met situaties waarin de gesprekken die
met leerlingen zijn gevoerd voor leerlingen tot problemen hebben geleid. Er zijn bij
de inspectie geen klachten van besturen, scholen of ouders binnengekomen naar aanleiding
van het onderzoek.
Vraag 13
Hoe verhoudt het uithoren van individuele leraren en leerlingen zich tot de verantwoordelijkheid
van de inspectie om te beoordelen of de kwaliteitszorg van het bevoegd gezag ten aanzien
van een specifiek thema op orde is? Hoe geeft de inspectie zich rekenschap dat het
toezicht met het oog op de vrijheid van onderwijs proportioneel van aard moet zijn?
Antwoord 13
De constitutionele onderwijsvrijheid is een groot goed. Vanzelfsprekend neemt de inspectie
deze vrijheid bij haar onderzoeken in acht. Het spreken van leraren en leerlingen
is gebruikelijk binnen het inspectietoezicht. Zie verder het antwoord op vraag twee.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A. Slob, minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.